Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

Vergelijkbare documenten
De visstand in vaarten en kanalen

Rode Lijst Zoetwatervissen 2010: veranderingen ten opzichte van Frank Spikmans 42 ste bijeenkomst vissennetwerk Zwolle, 5 juni 2014

Onderzoek naar de visdichtheid in de Twentekanalen m.b.v. sonar

Vertroebeling en (verarming van) de visstand in het Julianakanaal. Jasper Arntz 6 juni 2013

MONITORING VAN VISMIGRATIEVOORZIENINGEN VOORJAAR 2012

Het visperspectief. Een blije blik? Veel vragen, weinig antwoorden! Peter Heuts Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Vismonitoring Hollandse IJssel 2003

4.7 Exoten. Bram bij de Vaate, RIZA en Erwin Winter, RIVO

Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten

Vismigratie onder het kanaal

Visstand Haringvliet en Voordelta - heden -

Onderwerp: Voorlopige resultaten doortrekmetingen vislift H&Z polder Datum: Kenmerk: /not02 Status: Definitief Opsteller: J.

Inventarisatie vissen in de Harderhoek en de Stille Kern, Flevoland

Rapport vissterfte op de Boezingegracht augustus 2013

Nieuwsbrief 18 van RAVON Afdeling Utrecht Maart 2015

Vissen met een potje water edna metabarcoding

NATUURATLAS ZAANSTAD VISSEN

Visonderzoek uiterwaardwateren Rijntakken

Bijlagenrapport 3 Vijzels; faunapomp

BIJLAGENRAPPORT 3. GEmALEN Of vermalen worden fase 3 VIJZELS & FAUNAPOMP. w03 RAPPORT

Flora- en faunabemonstering Capreton en Linge

Steeknet & Hengelvangstregistratie

Onderzoek naar de visstand in de aan- en afvoerkanalen van twee E-centrales

edna vismonitoring van grote modderkruiper naar soortsamenstelling (KRW)

VISSTANDSONDERZOEK OP DE LEIEMEANDER TE WEVELGEM, West-Vlaanderen Burg 2B B-8000 Brugge. Duboislaan 14 B-1560 Hoeilaart-Groenendaal

Flora- en faunawetbemonstering Hoorn-Enkhuizen

Bijlagenrapport 4 Centrifugaalpompen

Bijlagenrapport 8 Gesloten schroefpompen

Bijlagenrapport 7 Gesloten schroefpompen (compact)

Vis en Kaderrichtlijn Water in Zeeland

NVO's en vis. Wat is het effect van NVO s op de visstand? 32 tigste bijeenkomst Vissennetwerk: KRW, Vis & Maatregelen

Rapport Hengelvangstregistraties Volkerak-Zoommeer en kanalen

VISPASSAGES IN HET BEHEERSGEBIED VAN WATERSCHAP REGGE EN DINKEL

KRW visstandbemonstering Waterschap Rivierenland 2014

BIJLAGENRAPPORT 9. GEmALEN Of vermalen worden fase 3 OPEN SCHROEFPOMPEN. w09 RAPPORT

Met DNA visstand monitoren op de grote rivieren

Schroefcentrifugaalpompen

Nederland leeft met vismigratie Naar een gestroomlijnde aanpak van de vismigratieproblemen. Tom Buijse

Visserij Service Nederland sterk in viswerk Visinventarisatie 2014

Winde. Willie van Emmerik Jochem Koopmans

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

RWS Waterdienst. Monitoring van de visstand in 4 afgeschermde en 4 open kribvakken in de Lek bij Everdingen in Projectnummer:

Aanpassing vismaatlatten voor M-typen. Inleiding. Inleiding. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten. 1 - Deelmaatlat Aantal soorten

Vistoets Opsterlandse Compagnonsvaart

Omvang van de Nederlandse sportvisserij,

Vismonitoring Aqualan Grou 2012 A&W-rapport 1828

Ministerie van Infrastructuur en Milieu RWS Waterdienst. De aanpassing van de KRW vismaatlatten. Eddy Lammens, RWS WD

Rivierkreeften, wat doen we ermee? Menno Soes

Bijlagenrapport 6 Hidrostalpompen

Gemeente Lelystad. Bemonstering van de visstand in het Bovenwater te Lelystad. Projectnummer: AT Datum: Mei 2003

4.6 Vissen KRW. Joep de Leeuw, RIVO en Tom Buijse, RIZA

Bijlagenrapport 9 Open schroefpompen

Beschouwing over de cumulatieve warmtelozing op de Noordzee (bestaande situatie)

Recente inzichten kwabaal herintroductieproject in Vlaanderen. Lore Vandamme, Inne Vught, Johan Auwerx, Ine Pauwels & Johan Coeck

Visonderzoek Gamerensche Plas

Resultaten monitoring Koopmanspolder

Herinrichten van diepe plassen door hergebruik baggerspecie: Voor en nadelen voor de visstand. Joke Nijburg

Resultaten veldwerk t.b.v. de ontwikkeling van kansenkaarten voor beschermde vissoorten in Flevoland

2 Materiaal en methode

Eindrapport VISONDERZOEK TER PLAATSE VAN EN DIRECT ROND HET HATTEMS DEEL VAN BEDRIJVENTERREIN H2O

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO

KRW visstandmonitoring Drentsche Aa 2016

Visbestandopnames op de Noordede en de Blankenbergsevaart (2009)

Omvang van de Nederlandse sportvisserij, in 2010

ONDERZOEK NAAR DE PASSEERBAARHEID VAN SIFONS.

Soortenlijst zoete wateren en FAME-indeling voor gilden

TREKVISSEN IN HET MEER EN DE POLDERS VAN UBBERGEN EN BEEK. onderzoek aan vier vispassages

Verslag vissterfte vastgesteld in de Kleine Nete te Kasterlee op 17/07/2015 en berekening van de kostprijs van een compenserende herbepoting

Zoetwatervissen,

Vrijwilligersmonitoring

8.6. Ecologie van zoetwatervissen

Opdrachtgever: Gemeente Bodegraven projectnummer:

KRW visstandmonitoring Woldmeer 2016

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Koelwater Handreiking en inspectiekader voor Wvo- en Wwh-vergunningverlening

Onderzoek naar het visbestand in enkele stilstaande viswateren in het Vlaamse Gewest. Leiemeanders Oost-Vlaanderen

V.V.H.V. Dr. M. Coussement

Onderzoek naar het visbestand in oude kanaaldelen, Oud Kanaal Bocholt, Oud Kanaal Bree-beek, Oud Kanaal Lanklaar en Oud Kanaal Dilsen 2018.

KNNV afdeling Delfland

Ultrasone bestrijding blauwalg - effecten op vis

Bemonstering van de visstand in enkele oeverlocaties langs de Hollandse IJssel

Visrechten Water Verhuurder Huurder Visrecht Ringvaart HHS van Schieland WJ den Boer volledig Ringvaart Hennipsloot

Langlopend onderzoek naar het visbestand in de Boven-Schelde

Eddy Lammens, RWS WVL

KRW visstandonderzoek in dertig waterlichamen in het beheergebied van Waterschap Rivierenland in 2018

Visbestandopnames in het Netebekken 2011-Bemonsteringsverslag

1 9 OKT Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Visstandbemonsteringen in het beheergebied van Waterschap Regge en Dinkel

Rapportnummer: /rap02 Status rapport: Definitief Datum rapport:

Inventarisatie paai- en opgroeigebieden van vis onder invloed van een aantal e-centrales in Nederland. Opgesteld in opdracht van: RIZA, Lelystad

Het bekken van de Gentse kanalen

Thema: Vissen tussen zoet en zout II; - tussen zee en binnenwater - Opening

RAPPORT VISSERIJKUNDIG ONDERZOEK. Veersche Kreek. Op 1 en 2 december 2004 uitgevoerd in opdracht van de Hengelsportvereniging Middelburg 2L PB

Europese meerval (Silurus glanis) in de Westeinderplassen

Onderzoek naar het visbestand in de Leiemeanders Wevelgem, Bavikhove en de oude Leiearm Ooigem- Desselgem, najaar 2013.

Inventarisatie vissen in de Harderbroek en de Stille Kern, Flevoland

Enquête waterplanten en sportvisserij

Zaterdag 10 oktober 2015

De Dender ontspringt in... en mondt uit in de... in de stad... Deze stad dankt zijn naam hieraan.

Transcriptie:

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief 12 januari 2006

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief RIZA Lelystad, januari 2006 Riza werdocumentnr.: 2006.073X Auteurs: F.C.M. Kerkum D. Bijstra

Inhoudsopgave........................................................................................ 1. Inleiding 5 1.1 Koelwaterlozing 5 1.2 Beoordeling 5 1.3 Mengzone 6 1.4 Opwarming 6 2. Gevoeligheid van organismen voor blootstelling aan thermische lozingen 7 2.1 Vissen 7 3. Relevante visgegevens van het Twenthekanaal 11 3.1 Resultaten visbemonstering 1996 11 3.2 Resulaten visbemonstering 2004 12 3.3 Analyse 13 4. Conclusies 19 5. Literatuur: 21 3 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

4 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

1. Inleiding Op 21 juni 2005 is de NBW-beoordelingssystematiek door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat vastgesteld en daar het beleidskader geworden waaraan warmtelozingen moeten worden getoetst. Op verzoek van AKZO Nobel is overleg opgestart om zicht te krijgen van op de consequenties van de NBW-beoordelingssystematiek voor de lozing van koelwater op het Twenthekanaal. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is informatie nodig met betrekking tot de omvang van de lozingen en de hiermee samenhangende beïnvloeding van het Twenthekanaal (warmtepluim) en de ecologie van het Twenthekanaal. In dit rapport wordt nader ingegaan op de beschikbare ecologische gegevens van het Twenthekanaal die relevant zijn voor de beoordeling van de warmtelozing. Om een en ander in een breder perspectief te plaatsen wordt in dit hoofdstuk kort ingegaan op koelwaterlozingen in het algemeen en de criteria van de NBW-beoordelingssystematiek voor warmtelozingen. 1.1 Koelwaterlozing De lozing van koelwater resulteert in een koelwaterpluim, waarbij het warmste deel zich nabij het lozingspunt bevindt. Door verdunning en afkoeling aan de lucht neemt de temperatuur in de pluim vervolgens stroomafwaarts af. Op hoofdlijnen zijn de effecten in te delen naar lokale effecten bij het lozingspunt en meer regionale effecten op watersysteemniveau. Bij lokale effecten zijn letale en stress temperaturen voor organismen van belang. Ook hebben warmteminnende exoten betere overlevingskansen in de directe omgeving van de warmtelozing. Door toename van de watertemperatuur kunnen op regionale schaal verschuivingen optreden in het ecosysteem. Dat komt omdat levenscycli van organismen worden verstoord, waardoor een mismatch ontstaat in de timing van levensfasen. Voor de meeste zoetwatervissen ligt de letale temperatuur boven de 30ºC met maxima rond de 35 à 36 ºC voor soorten als blankvoorn, brasem en snoekbaars. 1.2 Beoordeling Voor de beoordelingssystematiek voor warmtelozingen zijn toetsingscriteria nodig. Onder andere bestaat de wens om het aquatische milieu zo goed mogelijk te beschermen en de diversiteit in aquatische milieus recht te doen. De NBW-beoordelingssystematiek voor warmtelozingen gaat in op de volgende criteria: Onttrekking Mengzone. Dit is een beperkt gebied nabij het lozingspunt waar de waterkwaliteitsdoelstelling niet geldt. Opwarming. Met dit criterium moet voorkomen dat het oppervlaktewater te veel opwarmt. 5 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

1.3 Mengzone Redenerend vanuit het aquatische milieu bestaat de wens om zo min mogelijk warmte te lozen op oppervlaktewater. Tevens dient de temperatuur niet hoger te zijn dan letale of liever nog stress waarden. De vraag is: Hoe groot mag de mengzone zijn? Voor oppervlaktewater met de functie water voor karperachtigen mag op de rand van de mengzone de temperatuur niet hoger zijn dan 30 ºC. Afhankelijk van lokale doelstellingen kan een ander ER-niveau kan worden gehanteerd. Verder mag de mengzone geen belemmering zijn voor migratie van vissen. Dat wil zeggen de mengzone (T>30 C) mag in een waterloop niet zodanig groot zijn dat deze niet meer passeerbaar is (maximaal 25% van de natte dwarsdoorsnede van de waterloop). Voor grote kanalen zonder paaifunctie, zonder migratiefunctie en waar hoofdzakelijk volwassen vis voorkomt zijn ook wel ideeën geopperd dat een bovengrens van 50% nog mogelijk zou kunnen zijn [2]. Door het mengzonecriterium wordt indirect ook het volume van de mengzone gelimiteerd 1. In de mengzone wordt niet voldaan aan de waterkwaliteitsdoelstellingen en om die reden is een te groot gebied niet acceptabel. Dit gebied wordt in feite onttrokken als habitat. 1.4 Opwarming Opwarming van het oppervlaktewater heeft effect op de samenstelling van het aquatische milieu. Bepaalde soorten hebben voldoende lage temperaturen nodig om te kunnen voortplanten. Er zijn echter geen duidelijke handvatten gevonden die aangeven wat de maximum opwarming van het watersysteem zou mogen zijn om nog voldoende waarborgen te bieden voor het aquatische milieu. Daarom wordt gebruik gemaakt van de EG-viswaterrichtlijn 78/659/EEG. In deze richtlijn is voor oppervlaktewater met de functie water voor karperachtigen, water voor zalmachtigen en water voor schelpdieren de maximale temperatuur respectievelijk op 28, 21,5 en 25 ºC en de maximum opwarming ten gevolge van warmtelozingen op respectievelijk 3, 1,5 en 2 ºC vastgelegd 2. Het overgrote deel van de Nederlandse zoete wateren heeft de functie water voor karperachtigen. Geadviseerd wordt om rekening te houden met het biologisch voorjaar, de omvang van de mengzone en functie van het oppervlaktewater, die in de toekomst geformuleerd worden in het kader van de kaderrichtlijn water. 1 In de NBW-beoordelingssystematiek is aangegeven dat havens eventueel als mengzone kunnen worden aangemerkt, mis ecologisch verantwoord. Een en ander moet door de waterbeheerder worden gemotiveerd. 2 Voor stromende wateren wordt de opwarming na volledige menging getoetst, dit is een berekende waarde Q loz /Q afv * T koelsysteem. Voor watersystemen met beperkte afvoer kan voor het criterium opwarming kan in een gelimiteerd deel van het watersysteem een opwarming van 3 C of meer worden toegestaan mits dit ecologisch verantwoord is. Of en in welke mate voor deze aanpak wordt gekozen (omvang van de toelaatbare mengzone (dt> 3 C)) moet door de beheerder worden gemotiveerd. 6 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

2. Gevoeligheid van organismen voor blootstelling aan thermische lozingen............................... Figuur 1: Gevoeligheid voor thermische blootstelling per groep organismen In de het rapport Effecten van koelwater op het aquatische milieu [2] zijn de effecten van blootstelling aan thermische lozingen voor verschillende organismen beschreven. Hieruit volgt het volgende beeld (figuur 1) ten aanzien van de gevoeligheid voor thermische blootstelling: Gevoeligheid AFNAME gevoeligheid Groep Vissen Sessiele algen ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Fytoplankton Ongewervelde dieren ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Zoöplankton Vegetatie In het bovengenoemde effectenrapport is ervoor gekozen om voor de beoordeling van warmtelozingen uit te gaan van vissen als toetsorganisme. Om deze reden is in dit rapport gekozen om voor de beoordeling van de ecologische toestand in relatie tot thermische blootstelling in eerste instantie uit te gaan van de beschikbare informatie met betrekking tot vissen voor het Twenthekanaal. In dit hoofdstuk wordt in algemene zin ingegaan op de invloed van temperatuur op vissen. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de beschikbare informatie met betrekking tot vissen in het Twenthekanaal. 2.1 Vissen Op hoofdlijnen zijn de effecten van warmtelozingen in te delen naar lokale effecten bij het lozingspunt en meer regionale effecten op watersysteemniveau. Bij lokale effecten zijn mogelijke letale dan wel stress temperaturen voor organismen van belang. Warmteminnende exoten hebben betere overlevingskansen in de buurt van een warmtelozing. 7 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

De tolerantie van vissen voor hoge temperaturen kan per vissoort sterk verschillen. Deze tolerantie hangt onder meer af van acclimatisatietemperatuur en het zuurstofgehalte. Voor de meeste zoetwatervissen ligt de letale temperatuur boven de 30 C met uitschieters naar 35 C à 36 C voor Snoekbaars en Blankvoorn. Zoetwatersoorten met een relatief lage letale temperatuur zijn spiering (26-29 C) en zeeforel (26-27 C). De temperatuur waarbij temperatuurstress optreedt bij vissen ligt enkele C lager dan de letale temperatuur (zie figuur 3.) Bij stress zal veelal vluchtgedrag optreden. Voor paai zijn temperatuur en zuurstofgehalte eveneens van belang. In de navolgende figuur 2 is weergegeven hoe de paai kan worden gelimiteerd door een te hoge temperatuur en/of te laag zuurstofgehalte..................... Figuur 2: Temperatuur- en zuurstoflimitatie bij 3 C temperatuur verhoging voor een zestal vissoorten Paai temp. o C 30 25 20 15 10 O 2 g elimit ee rd 100 p O2 50 5 temp. gelimiteerd 0 jan mrt mei juli sep nov 0 Paai jan mrt mei juli sept nov kopvoorn zeelt karper kolblei alver ruisvoorn Naast de letale temperatuur kan opwarming ook effect hebben op de reproductie. Sommige vissen hebben hier lage temperaturen voor nodig. Voor vissen die hiervoor bijzonder gevoelig zijn kan dit betekenen dat paai alleen kan plaatsvinden bij watertemperaturen lager is dan 10 C. Wordt deze temperatuur in de wintermaanden en in het voorjaar niet meer bereikt dan stagneert de reproductie en zullen soorten verdwijnen en leiden tot een lagere diversiteit van vissoorten. Het water wordt in feite ongeschikt voor deze vissoorten. Daarnaast kunnen tengevolge van een toename van de watertemperatuur verschuivingen op regionaal niveau optreden in het ecosysteem. Met name voor vissoorten die een lage paaitemperatuur nodig hebben en waarvan de paai in het einde van de winter of het vroege voorjaar plaatsvindt kan een opwarming ten gevolge van een warmtelozing een significante verschuiving van de paaiperiode met zich meebrengen of ervoor zorgen dat paai helemaal niet meer plaatsvindt. Doordat levenscycli van organismen worden verstoord, kan een mismatch ontstaan in de timing van levensfasen. Dus ook bij lage 8 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

watertemperaturen kunnen warmtelozingen effecten hebben voor het aquatische milieu. In de navolgende figuur 3 zijn kritische temperatuurtrajecten voor een aantal vissoorten weergegeven........................... Figuur 3 Temperatuureisen van enkele vissoorten. rood: viseter; blauw: macrofaunaeter; paars: vis- /macrofauna-eter. groen: vegetatie- /macrofauna-eter. Een pijl achter de soort geeft aan dat deze temperaturen > 28 ºC kan verdragen 0-10 o 10-24 o 24-30 o >28 o effect geen effect stress lethaal 0 o 10 o 20 o 30 o 40 o noodzakelijk voor minst last kwabaal spiering ruisvoorn kopvoorn winde alver serpeling zeelt pos karper blauwneus brasem kolblei blankvoorn............................... Tabel 1 Indeling Indeling in paaigilden Ook de locatie is bepalend of paai al of niet kan plaatsvinden. Vissoorten zijn in te delen in zogenaamde paaigilden (tabel 1). Sommige vissoorten zijn vrij beperkt en kritisch in het substraattype. Als het benodigde substraat niet voorhanden is, is de kans op een succesvolle paai nihil. Andere vissoorten zijn minder kritisch en kunnen de paai volbrengen en eieren afzetten op meerdere typen substraat. Hierdoor komen ook combinaties van paaigilden voor (bijvoorbeeld: steen/grindpaaier). Grindpaaier Steenpaaier Zandpaaier is afhankelijk van de aanwezigheid van grind of kiezels om de eieren af te zetten (ook wel lithofiel genoemd) is afhankelijk van de aanwezigheid van stenen of rotsen om de eieren af te zetten (ook wel lithofiel genoemd) is afhankelijk van de aanwezigheid van een zandbodem om de eieren af te zetten Plantpaaier heeft vegetatie nodig om de eieren op af te zetten (dit kan ook zeewier zijn) (ook wel fytofiel genoemd, hier is gekozen voor de term plantpaaier om verwarring met de beschuttingsgilde fytofiel te voorkomen) Bodempaaier zet de eieren op de bodem af Naast paailocatie is ook het opgroeigebied van belang. De vissoorten kunnen worden ingedeeld in zogenaamde opgroeigilden (tabel 2). De indeling is gebaseerd op ecologische informatie van de afzonderlijke soorten. Hierbij is de opgroeifase beperkt tot de periode vanaf dat de 9 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

............................... Tabel 2 Indeling in opgroeigilde eieren uitkomen tot en met de eerste zomer. De opgroeigilden zijn als volgt gedefinieerd (tabel 2): Pelagisch (p) Pelagisch met structuur (ps) leven in het open water, geassocieerd met de gehele waterkolom, maar niet met de bodem leven in de waterkolom maar daar waar structuren (planten, takken, kunstmatige structuren maar ook menselijk afval (oude fietsen etc.)) voorkomen Benthisch (b) leven nabij of op de bodem Pelagisch en/of bentisch (pb) leven nabij de bodem als in het open water Benthisch met structuur (bs) leven nabij of op de bodem maar daar waar structuren voorkomen Sommige vissoorten zijn tevens beleidsmatig geprioriteerd. Het betreft hier soorten die op een of andere manier beschermd zijn (Flora en Fauna-wet, Habitatrichtlijn, enz) of op de Rode lijst voorkomen. De kolblei is hierbij ook meegenomen omdat deze een doelsoort is bij diverse natuurdoeltypen. In tabel 3 zijn vissoorten ingedeeld naar paaigilde, opgroeigilde en is tevens aangegeven of er sprake is van een beleidsmatige prioritering................................ Tabel 3 Indeling van vissoorten in paaigilden en beleidsmatige prioritering Nederlandse naam paaigilde opgroeigilde beleidsmatig geprioriteerd alver plant/materiaalpaaier p baars plant/steenpaaier ps bermpje zandpaaier b blankvoorn plantpaaier ps brasem plant/bodempaaier ps driedoornige stekelbaars plantpaaier ps karper plantpaaier ps kolblei plant/bodempaaier ps doelsoort pos grind/plantpaaier pb riviergrondel grind/zandpaaier pb roofblei steen/grindpaaier ps ruisvoorn of rietvoorn plantpaaier ps snoek plantpaaier ps snoekbaars grind/zand/mergel/klei/plantpaaier p vetje plantpaaier ps rode lijst winde grind/plantpaaier ps rode lijst zeelt plantpaaier bs 10 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

3. Relevante visgegevens van het Twenthekanaal In dit hoofdstuk worden de resultaten van een visbemonsteringsonderzoek, uitgevoerd door OVB in 2004, vergeleken met een door OVB uitgevoerd visbemonsteringsonderzoek in 1996. Door de OVB is in maart 2004 een visstandbemonstering op de Twentekanalen uitgevoerd. Gedurende vier dagen is een gecombineerde elektro- en zegenvisserij uitgevoerd om een compleet beeld te krijgen van de huidige visstand. In tegenstelling tot 1996 is geen visserij met de kuil uitgevoerd. Een kuilvisserij is zeer lastig uit te voeren gezien de drukke scheepvaart en de kans op vastlopers. Uitgangspunt van de bemonstering was een dusdanige visstandbemonstering dat een vergelijking met de bemonstering in april 1996 mogelijk is. Met een 250 meter zegen zijn 18 zegentrekken uitgevoerd. De uitvoering van de zegenvisserij werd bemoeilijkt door de drukke scheepvaart op het kanaal, waardoor niet gevist kon worden over de gehele breedte van het water. Verder is met het elektrovisapparaat langs delen van de oevers gevist. 3.1 Resultaten visbemonstering 1996............................... Tabel 4 Aangetroffen vissen in stuwpand Hengelo-Delden in 1996 [4] De resultaten van de bemonstering zijn vastgelegd in een rapportage opgesteld door OVB in 1996 (Zoeteman, 1996 [4]). In de navolgende tabel 4 zijn de resultaten van de bemonstering van 1996 op het pand Hengelo-Delden weergegeven. Vissoort Aantal Acclimatisatie temp in C Stress temp. in C Max. letale temp in C Karper 32 26-35 >32 Brasem 641 20 30-33 36 Kolblei 49 Blankvoorn 40 27 28-34 35 Ruisvoorn 3 Goudvis 1 Alver 59 26 37 Snoekbaars 13 25 35 Baars 2 28 33 Pos 21 Paling 23 totaal 884 Uit de rapportage van OVB [4] wordt aangegeven dat Brasem de meest dominante soort is. Dit wordt ook bevestigd door de bovenstaande tabel 4. Tevens blijkt dat ook jongere vis, de eerste drie jaarklassen goed is vertegenwoordigd. De conditie van de brasem was voldoende [4]. 11 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

Ten aanzien van de conditie de gevangen karpers is destijds geconcludeerd dat deze gemiddeld onvoldoende was. Ook de conditie van de gevangen snoekbaarzen was onvoldoende. In totaal zijn er 11 verschillende soorten aangetroffen, in feite 10 want je kunt je afvragen of de goudvis moet worden meegerekend. 3.2 Resultaten visbemonstering 2004 In de tabellen 5 en 6 is het resultaat van de visbemonstering van 2004 weergegeven. In 2004 is een visstandbemonstering uitgevoerd door de OVB in twee stuwpanden van het Twentekanaal, nl. het stuwpand Hengelo-Delden en het stuwpand Delden-Eefden (Leijzer, 2004). Tevens is aangegeven welke vissen nieuw zijn aangetroffen in de vangsten van 2004 ten opzichte van 1996, welke temperatuur letaal is en bij welke acclimatisatie-temperatuur die letale temperatuur is gemeten. Ook is voor een aantal soorten de temperatuur aangegeven wanneer stress optreedt................................ Tabel 5 Aangetroffen vissen in stuwpand Hengelo-Delden. In rood = soort alleen om 2004 aangetroffen Vissoort Aantal Acclimatisatie temp in Stress temp. in Max. letale 1996 2004 C C temp in C Alver 1 26 37 X X Baars 6 28 33 X X Brasem 432 20 30-33 36 X X Blankvoorn 14 27 28-34 35 X X Karper 1 26-35 >32 X X Kolblei 33 X X Roofblei 2 X Snoekbaars 16 25 35 X X Vetje 7 X X Winde 14 18 27 X Goudvis 0 X Paling 0 X Pos 0 X totaal 526 11 10 12 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

............................... Tabel 6 Aangetroffen vissen in stuwpand Delden-Eefde. In rood = soort alleen in 2004 aangetroffen. Vissoort Aantal Acclimatisatie temp. in C Stress temp. in C Max. letale temp. in C 1996 2004 Baars 43 28 33 X X Bermpje 1 >32 X Brasem 1811 20 30-33 36 X X Blankvoorn 48 27 28-34 35 X X Driedoornige stekelbaars 1 >32 X Kolblei 2 X X Paling 3 X X Pos 104 25 34 X X Roofblei 13 X Riviergrondel 2 20 28 X Ruisvoorn 7 20 30-33 32 X X Snoek 6 32 X X Snoekbaars 11 25 35 X X Vetje 2 X Winde 36 18 27 X Zeelt 13 35 X Totaal 2103 3.3 Analyse De resultaten van de bemonstering van 2004 zijn vergeleken met de resultaten van een bemonstering uitgevoerd in 1996. Tevens is gekeken hoe de resultaten gevonden in het kanaalpand Hengelo-Delden, waar de koelwaterlozing van AKZO plaatsvindt, zich verhouden tot de resultaten in het kanaalpand Delden-Eefde (referentie). Vergelijking van de resultaten van 1996 en 2004 voor het kanaalpand Hengelo-Delden leert dat het aantal soorten min of meer gelijk is gebleven (11 (inclusief goudvis) in 1996 en 10 in 2004). Er zijn wel wat verschillen in de soorten die zijn aangetroffen. In 1996 werd goudvis, paling en pos aangetroffen en in 2004 waren deze soorten niet meer aanwezig. Daarentegen zijn ook soorten in 2004 aangetroffen die in 1996 niet zijn aangetroffen: roofblei en winde. Opmerkelijk is het voorkomen van de soorten roofblei en winde, hetgeen mogelijk is te verklaren door uitzettingen (winde) en een betere verbinding van het Twentekanaal met de IJssel, bijvoorbeeld door een toename van het aantal keren dat geschut wordt door een toename van de scheepvaartbewegingen. Opvallend in de vangst zijn de windes en roofbleien die, op één na, allen voor de sluis bij Eefde gevangen zijn. Dus zover mogelijk weg van de warmtebron. In beide jaren gold dat het water als viswater getypeerd kon worden als brasem-snoekbaars viswatertype. In 1996 werden 13 soorten gevangen. 88 % van de vangst bestond uit brasem, karper en 13 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

blankvoorn. In 2004 zijn in de kanaalpanden Hengelo-Delden en Eefde- Hengelo 18 soorten gevangen. Naast Brasem, Karper en Blankvoorn, die ook nu weer meer dan 80% van de vangst uitmaakten, werden Bermpje, Driedoornige stekelbaars, Roofblei, Riviergrondel, Vetje, Winde en Zeelt aangetroffen. Behalve Winde en Roofblei werden deze soorten alleen in het stuwpand Delden-Eefde aangetroffen en is het voorkomen van deze soorten waarschijnlijk het gevolg van de aanleg van natuurvriendelijke oevers aldaar. Het aandeel van de vangst aan Blankvoorn en Karper is ten opzichte van 1996 afgenomen. Het aandeel Brasem is toegenomen. De OVB wijt de afname van het aandeel Karper aan het feit dat in april 1996 de karpers voornamelijk werden gevangen bij de uitlaat van AKZO (warm water en dus ideale overwinteringplek), terwijl in 2004 de temperatuur van het koelwater lager was en de karpers waarschijnlijk over meerdere overwinteringplekken kunnen beschikken en als gevolg daarvan meer verspreid over het kanaal zullen voorkomen. In Leijzer 2004 [3] wordt echter vermeld dat de laatste jaren geen Snoekbaars en Karper meer is uitgezet. Een afname van het Karperbestand als gevolg van een stagnerende paai en opgroei behoort daarmee ook tot de mogelijkheden als oorzaak voor de geringe Karper vangst. De soorten die in 1996 en in 2004 zijn aangetroffen zijn soorten die tolerant zijn voor hoge temperaturen (tot 33-36 C). Zeker wanneer de vissen langdurig zijn geacclimatiseerd bij een hoge temperatuur zullen zij tolerant zijn. De soorten die zowel in 1996 als in 2004 het overgrote deel van de vangst uitmaakten (Brasem, Blankvoorn) kunnen na acclimatisatie temperaturen verdragen tot 36 C. Dit betekent echter niet dat deze soorten makkelijk 36 C kunnen verdragen. Deze temperatuur is de letale temperatuur. De vissen zullen bij een lagere temperatuur al gestresst raken en vluchtgedrag vertonen (MTR 28 C, voor wateren voor karperachtigen). Nieuw aangetroffen soorten als Riviergrondel, Winde, Vetje en Roofblei kunnen zelfs minder hoge temperaturen verdragen (tot 30 C). Ook hiervoor geldt wel dat 30 C de letale temperatuur is en deze soorten ook al bij lagere temperaturen gestrest raken. Deze soorten komen over het algemeen alleen in het stuwpand Delden-Eefde voor. Door de aanleg van natuurvriendelijke oevers is de voor deze soorten geschikte habitat daar toegenomen. In de tabellen 5 en 6 zijn de vangsten met aantallen individuen weergegeven in de twee stuwpanden. Tevens is aangegeven welke vissen nieuw zijn aangetroffen in de vangsten van 2004 ten opzichte van 1996, welke temperatuur letaal is en bij welke acclimatisatietemperatuur die letale temperatuur is gemeten. Ook is voor een aantal soorten de temperatuur aangegeven wanneer stress optreedt. In het stuwpand Hengelo-Delden worden voornamelijk soorten aangetroffen die tolerant zijn ten opzichte van hoge temperaturen. In het stuwpand Delden-Eefde komen naast de thermisch tolerante ook soorten voor uit beken en rivieren en temperaturen boven de 30 C niet kunnen verdragen. Op basis van Brasem en Blankvoorn wordt in het stuwpand Delden-Eefde circa 4 x zoveel gevangen als in het stuwpand Hengelo-Delden. 14 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

Door het lozen van warm water wordt de paai en opgroei van vissen beïnvloed. Niet alleen paaien vissen in een bepaald temperatuurtraject, maar ook de opgroei van jonge vis is temperatuurgebonden. In tabel 7 wordt een overzicht hiervan gegeven voor vissen die in het Twentekanaal zijn aangetroffen. De paai en opgroeitemperaturen voor jonge vis liggen over het algemeen lager dan de temperaturen die volwassen vissen kunnen verdragen................................ Tabel 7 Temperaturen in C voor optimale paai en opgroei voor vissoorten aangetroffen in het Twentekanaal Vissoort Paaitraject temp. in C Max. paaitemp ooit gemeten in C Opgroeitraject temp. in C Max. opgroei temp. in C Alver 17-23 28 21-27 30 Baars 6-13 17 12-17 25 Bermpje Brasem 12-20 24 18-23 28 Blankvoorn 8-19 22 11-20 27 Driedoornige stekelbaars Karper 17-20 20 16-22 29 Kolblei 16-25 25 16-25 25 Paling Pos 7-12 22 7-12 22 Roofblei 9-17 17 9-17 17 Riviergrondel Ruisvoorn 17-24 27 16-27 30 Snoek 4-15 23 8-15 20 Snoekbaars 8-22 27 8-22 25 Vetje Winde 5-12 13 13-17 23 Zeelt 19-24 27 19-24 30 Op basis van de hier vermelde gegevens staat het vast dat de visstand in het Twentekanaal wordt beïnvloed door de koelwaterlozing van AKZO. Er komen, zeker in het stuwpand Hengelo-Delden, alleen temperatuur tolerante soorten voor. Er is geen sprake van een evenwichtige opgebouwde gevarieerde en gezonde visstand. De visstand is éénzijdig. Dit komt tot uiting door het feit dat Brasems in een lengteklasse van 0-40 cm vrijwel niet worden aangetroffen en dat het water steeds sterker gedomineerd wordt door Brasem. Er is weinig jonge vis, omdat de temperatuur gedurende lange perioden niet geschikt is voor paai en opgroei van jonge vis. Tevens moet worden opgemerkt dat het pand Hengelo-Delden qua inrichting niet kan worden aangemerkt als water met een specifieke paaihabitat. Het voorkomen van een specifieke paai-en opgroeihabitat is mede bepalend of paai- en opgroei van vissoorten goed kan plaatsvinden. In tabel 8 is weergegeven welke specifieke paai- en opgroeihabtitat nodig is voor de in het Twenthekanaal (pand Hengelo- Delden) aangetroffen vissoorten. 15 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

............................... Tabel 8 Indeling van vissoorten in paaigilden en beleidsmatige prioritering Nederlandse Paaigilde Opgroei- beleidsmatig 1996 2004 naam gilde geprioriteerd alver niet gespecialiseerd p X X baars niet gespecialiseerd ps X X blankvoorn plantpaaier ps X X brasem plant/bodempaaier ps X X karper plantpaaier ps X X kolblei plant/bodempaaier ps doelsoort X X pos grind/plantpaaier pb X roofblei steen/grindpaaier ps X snoekbaars niet gespecialiseerd p X X vetje plantpaaier ps rode lijst X X winde grind/plantpaaier ps rode lijst X Uit de bovenstaande tabel 8 en Emmerik, 2003 [5] volgt dat 3 van de 10 genoemde soorten weinig kritisch zijn in een voorkeur voor het paaihabitat (Alver, Baars en Snoekbaars). Twee soorten hebben wel een meer specifieke voorkeur maar nemen genoegen met alternatieven (Brasem en Kolblei). De overige soorten hebben specifiek paai en opgroeihabitat nodig. Hierbij moet gedacht worden aan optrekmogelijkheden op kleine snelstromende beken en rivieren, begroeide oevers en ondiepten. Van de in de tabel genoemde soorten is daarom alleen voor de weinig kritiesche soorten sprake van een min of meer geschikte paaihabitat in het Twenthekanaal (pand Hengelo- Delden). Het gaat hierbij om Alver, Baars en Snoekbaars, die behoren tot het opgroeigilde "pelagisch (p)" of "pelagisch met structuur (ps)". Dit houdt in dat ze vooral voorkomen in open water en niet geassocieerd zijn met de bodem. Uit tabel 7 en figuur 2 volgt dat de Alver paait in de vroege zomer (paaitraject:17-23 C), baars in maart/april (paaitraject: 6-13 C) en snoekbaars in de periode april/mei (paaitraject: 8-22 C). In het pand Hengelo-Delden zal een deel van het kanaal ten gevolge van de warmtelozing met meer dan 3 C worden opgewarmd. Een opwarming van 3 C of meer kan consequenties hebben voor het moment van paaien. Uit figuur 2 is af te lezen dat een opwarming van 3 C een verschuiving van de paaiperiode met zich kan brengen. Voor baars kan de start van paaiperiode met 6 weken worden vervroegd en voor snoekbaars ca. 4 weken met als mogelijke consequentie een verstoring van levenscycli van organismen, hetgeen kan resulteren in een "mismatch" van timing van levensfasen. Hierdoor nemen de overlevingskansen van een juveniele populatie af. Voor de Alver is met name de invloed van de opwarming gedurende de zomer op de zuurstofhuishouding van het oppervlaktewater van belang voor de overlevingskansen van een jonge populatie. Maar gezien het paaitraject van 8-22 C kan ook het zuurstofgehalte voor snoekbaars, 16 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

die gevoelig is voor lage zuurstofconcentraties, een rol spelen tijdens paai en opgroei. Het Twenthekanaal biedt allen voor de soorten Alver, Baars en Snoekbaars een min of meer geschikte paaihabitat. Echter de kansen op natuurlijke aanwas worden door de opwarming van het oppervlaktewater ten gevolge van de warmtelozing negatief beïnvloed. De overige soorten zullen ongeacht de aanwezigheid van de warmtelozing weinig of geen paaimogelijkheden hebben. Ten aanzien van de mogelijkheden tot opgroei van juveniele vis behorend tot het opgroeigilde "ps" is het de vraag of structuren in de vorm van planten, takken, kunstmatige structuren en ook menselijk afval (bv. fietsen) in voldoende mate voorkomen om te kunnen dienen als geschikt opgroeihabitat voor deze soorten. Naast temperatuur is ook het ontbreken van een geschikte paaihabitat en/of opgroeihabitat een bepalende factor voor de leeftijdsopbouw van de aangetroffen vispopulatie in het Twenthekanaal (pand Hengelo- Delden). 17 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

18 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

4. Conclusies 1. Uit de beschikbare visgegevens blijkt dat koelwaterlozing van invloed is op de soortsamenstelling van deze organismen. In het pand Hengelo-Delden worden voornamelijk warmteminnende soorten aangetroffen. De aangetroffen vissen hebben een hoge tolerantie ten opzichte van temperatuur. Vooral Brasem, Blankvoorn en Snoekbaars verdragen hoge temperaturen (letale temperatuur 36 C). 2. De temperatuur waarbij stress optreedt ligt enkele graden lager dan de letale temperatuur en zal al leiden tot vluchtgedrag. Wanneer de koelwaterpluim tot op de bodem reikt zal migratie van vissen door de koelwaterpluim worden belet met als gevolg een beperking van de leefhabitat. Temperatuurstress gecombineerd met beperking van de leefhabitat kan uiteindelijk leiden tot sterfte. De mate van de inperking van de habitat en de duur van de blootstelling spelen hierbij ook een rol. 3. Er is géén sprake van een evenwichtig opgebouwde gevarieerde gezonde visstand. Meer als 80% van de aangetroffen vis in de visstandsbemonsteringen van 1996 en 2004 bestond uit Brasem. Jonge Brasem wordt echter niet of nauwelijks aangetroffen. Dit duidt op een stagneren van paai en opgroei. Ook het feit dat er maar 1 Karper is gevangen in de visstandbemonstering van 2004 ten opzichte van 55 in 1996 kan duiden op een paai en opgroeiprobleem bij Karper. De laatste jaren is er geen Karper en Snoekbaars meer uitgezet en het afnemen van deze populaties zou een gevolg kunnen zijn van te hoge temperaturen voor paai en groei. Ook het ontbreken van een geschikte paaihabitat in het kanaalpand Hengelo-Delden kan hierbij een rol spelen. 4. Vergelijking van de resultaten van het visstandbemonsteringsonderzoek van het kanaalpand Hengelo-Delden en Delden- Eefde geeft aan dat in het kanaalpand Delden-Eefde de soortenrijkdom groter is dan in het kanaalpand Hengelo-Delden (16 vs. 10). In het kanaalpand Delden-Eefde komen naast thermisch tolerante soorten ook soorten voor uit rivieren en beken met een geringere tolerantie voor temperatuur. 5. Indien in de toekomst eventueel mocht worden besloten om over te gaan tot de aanleg van natuurvriendelijke oevers in de Twenthekanalen zal dit bij continuering van de warmtelozingen naar verwachting in het kanaalpand Hengelo-Delden vanwege de thermische omstandigheden niet leiden tot een visstand met een gezonde en gevarieerde opbouw qua soorten en leeftijd. 19 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

20 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

5. Literatuur: [1] M.A.A.J. Kamps-Mulder & M. Greijdanus-Klaas, 2005. Gevolgen van de brand bij Vredestein. Deel 5 Toxiciteit van water en zwevend stof op bioassays en macrofauna onderzoek RIZA werkdocument 2005. Concept. [2] F.C.M. Kerkum, Dr. A. bij de Vaate, Ir. D. Bijstra, Drs. S.P. de Jong, Dr. H.A. Jenner, 2004. Effecten van koelwater op het zoete aquatische milieu. RIZA rapport 2004.033 ISBN 9036956919. [3] Leijzer, T.B. & J. Beekman, 2004. Evaluatie Visstandsbeheerplan Twentekanalen. Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij. [4] Zoeteman R.B., De visstand in de Twenthekanalen. Beschrijving van de visstand in relatie tot het milieu. Deelrapport 1 van het visstandbeheerplan Twenthekanalen, OVB (1996). [5] Emmerik, W.A.M. van, 2003. Indeling van de vissoorten van de Nederlandse binnenwateren in ecologische gilden en in hoofdgroepen. Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij. OVB Onderzoeksrapport 00160. 21 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief

22 Koelwaterlozing op Twenthekanalen in ecologisch perspectief