ECLI:NL:RBMNE:2014:107

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBMNE:2017:3801

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBOBR:2017:1690

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 september 2015 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBROT:2016:1754

ECLI:NL:RBNHO:2016:4509

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBMNE:2015:2714

ECLI:NL:RBNHO:2016:10295

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBAMS:2013:5125

ECLI:NL:RBROT:2017:2113

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBAMS:2016:8771

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBNHO:2016:1706

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBOVE:2017:2182

ECLI:NL:RBOBR:2014:6506

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

ECLI:NL:RBLIM:2017:466

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:RBOVE:2016:1331

ECLI:NL:RBMNE:2014:7216

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

ECLI:NL:RBGEL:2015:699

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBZWB:2016:1839

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBDHA:2015:13446

ECLI:NL:RBOBR:2017:2218

ECLI:NL:RBMNE:2016:7373

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ2099

ECLI:NL:RBOVE:2017:721

ECLI:NL:RBDHA:2016:1622

de Rechtspraak Rechtbank Noord-Holland het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland Postbus BA Monnickendam

ECLI:NL:RBAMS:2016:8488

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBNNE:2016:2318

ECLI:NL:RBDHA:2016:7104

ECLI:NL:RBMNE:2016:7377

ECLI:NL:RBOBR:2013:5748

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBLIM:2014:3621

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

de Rechtspraak Rechtbank Gelderland gemeente Tiel

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBMNE:2015:69

ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2003

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

ECLI:NL:RBGEL:2014:80

ECLI:NL:RBDHA:2018:8904

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138

ECLI:NL:RBLIM:2016:10511

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RBROT:2017:2054

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

Afweging In dit geval is er geen aanleiding tot het instellen van hoger beroep. Het voorstel is om de uitspraak voor kennisgeving aan te nemen.

Uitspraak. uitspraak COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN. zaaknummer: 16/

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

Transcriptie:

ECLI:NL:RBMNE:2014:107 Instantie Datum uitspraak 15-01-2014 Datum publicatie 15-01-2014 Zaaknummer UTR 12/4508 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Bestuursrecht Eerste aanleg - meervoudig Verzoek om schadevergoeding vanwege een verleende tijdelijke omzettingsvergunning. Voor de beoordeling of eiser aanspraak heeft op nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de vereisten van het nog niet in werking getreden artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank acht hierbij van belang dat in deze regeling de ontwikkelingen die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie rondom het leerstuk nadeelcompensatie hebben afgetekend, zijn gecodificeerd. Wetsverwijzingen Vindplaatsen Algemene wet bestuursrecht Algemene wet bestuursrecht 4:126 Rechtspraak.nl JG 2014/11 met annotatie van J.J. Thoonen Uitspraak RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: UTR 12/4508 uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2014 in de zaak tussen [eiser], te [woonplaats], eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder, (gemachtigde: mr. G.N. Sloote)

Procesverloop Bij besluit van 15 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen. Bij besluit van 25 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 15 november 2013 op zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen 1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013. 2.1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. In 2007 heeft eiser de woning [adres] te [woonplaats] gekocht. In 2011 heeft Heas BV de woning [adres] te [woonplaats], welke woning gelegen is boven de woning van eiser, gekocht. Op 28 september 2011 heeft Heas BV voor de woning [adres] een aanvraag gedaan voor het voor de duur van vijf jaar omzetten van een zelfstandige woonruimte in meerdere onzelfstandige wooneenheden (studentenkamers) in verband met een studerend kind. Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft verweerder, onder de daarin gestelde voorwaarden, de gevraagde vergunning aan Heas BV verleend. Bij brief van 3 december 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 29 februari 2012 heeft verweerder dit bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard bij uitspraak van 12 augustus 2013. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. 2.2. Eiser heeft bij zijn brief van 3 december 2011 verweerder eveneens verzocht om vergoeding van schade, die hij stelt te lijden als gevolg van het verlenen van de tijdelijke omzettingsvergunning voor de woning [adres]. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. In bezwaar heeft eiser, ter onderbouwing van zijn schade, een taxatierapport overgelegd van [A], taxateur van Bas Makelaars, van 12 juni 2012. Het ingediende bezwaar is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit. Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat het besluit op het verzoek om schadevergoeding gekwalificeerd dient te worden als een zelfstandig schadebesluit, waartegen beroep openstaat.

3. Eiser voert aan dat hij 50.000,- schade heeft geleden als gevolg van het verlenen van een omzettingsvergunning voor de woning [adres]. Onder verwijzing naar het in bezwaar overgelegde taxatierapport stelt eiser dat de marktwaarde van de woning zonder studentenhuis 410.000,- is en dat de waarde van de woning 360.000,- is als wel rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van een studentenwoning. Eiser betwist dat in de aankoopprijs van zijn woning de aanwezigheid van een studentenwoning is verdisconteerd, omdat ten tijde van de aanschaf van zijn woning onzelfstandige bewoning van de bovenwoning formeel niet was toegestaan. Volgens eiser staat vast dat zijn woning door het toestaan van studentenhuisvesting in waarde is gedaald, omdat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2011 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) door de heffingsambtenaar is verlaagd van 416.000 naar 370.000,- vanwege de aanwezigheid van een studentenwoning boven zijn woning. Tot slot voert eiser aan dat het standpunt van verweerder dat geen sprake is van schade, onzorgvuldig tot stand gekomen is, nu dat niet met een rapport is onderbouwd. 4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiser gestelde schade zich niet daadwerkelijk heeft voorgedaan, omdat de woning van eiser niet is verkocht. Indien dat standpunt niet wordt gevolgd, stelt verweerder dat de schade binnen het normaal maatschappelijk risico valt, danwel niet onevenredig is. Het door eiser overgelegde taxatierapport bevat alleen een eindconclusie over de gestelde vermogensschade. Verweerder betwist dat de waarde van de woning 410.000,- was geweest zonder studentenbewoning in de bovenwoning en wijst hierbij op de verkoop van een vergelijkbare woning zonder studentenbewoning erboven in dezelfde straat, op het adres [adres], voor 385.000,-. 5. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen schade claimt in verband met hinder als gevolg van de verleende tijdelijke omzettingsvergunning. Eiser vraagt om vergoeding van vermogensschade die volgens hem is veroorzaakt door het besluit van 27 oktober 2011. Immers, eiser stelt dat zijn woning als gevolg van de verleende tijdelijke omzettingsvergunning in waarde is gedaald. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 27 oktober 2011 tot verlening van een omzettingsvergunning voor de duur van vijf jaar formele rechtskracht heeft, nu er geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 augustus 2013. Het besluit van 27 oktober 2011 moet als gevolg hiervan zowel qua wijze van totstandkoming als qua inhoud, voor rechtmatig worden gehouden. Nu er ten aanzien van omzettingsvergunningen geen schaderegeling in een wet, een verordening of een beleidsregeling is neergelegd, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiser aanspraak heeft op nadeelcompensatie aan de hand van het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (het égalitébeginsel). 6.1. Voor de beoordeling of eiser aanspraak heeft op nadeelcompensatie op grond van het égalitébeginsel ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de vereisten van het nog niet in werking getreden artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om in aanmerking te komen voor nadeelcompensatie. De rechtbank acht hierbij van belang dat in deze regeling de ontwikkelingen die zich in de bestuursrechtelijke jurisprudentie rondom het leerstuk nadeelcompensatie hebben afgetekend, zijn gecodificeerd. Hiervoor verwijst de rechtbank naar de wetsgeschiedenis (TK 2010-2011, 32 621, nr. 3, p. 12). De tekst van dit artikel kan derhalve gelden als de meest recente stand van zaken op het gebied van nadeelcompensatie. 6.2. De tekst van artikel 4:126, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: Indien een bestuursorgaan in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak schade veroorzaakt die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en die een benadeelde in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft, kent het

bestuursorgaan de benadeelde desgevraagd een vergoeding toe. 7.1. De rechtbank zal vervolgens bezien of aan de in dit artikel omschreven voorwaarden is voldaan. 7.2. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak. Verweerder is bevoegd om op grond van artikel 3.1.3, vijfde lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht een tijdelijke vergunning voor maximaal vijf jaar te verlenen om woonruimte van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten. De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot het verlenen van de tijdelijke omzettingsvergunning mede strekt tot behartiging van (een aspect van) het algemeen belang, dat de desbetreffende wet, waarop de aanwending van die bevoegdheid is gebaseerd, beoogt te dienen. Immers, door de verleende omzettingsvergunning komt er meer onzelfstandige woonruimte voorhanden, waardoor het voor - onder meer - studenten mogelijk wordt om in Utrecht woonruimte te vinden, zoals verweerder ter zitting heeft verklaard. Een dergelijke aanwending dient dan ook niet louter een particulier belang. Aan de eerste voorwaarde van het nog niet in werking getreden artikel 4:126, eerste lid, van de Awb is derhalve voldaan, nu het verlenen van een (tijdelijke) omzettingsvergunning door verweerder een handeling betreft in de rechtmatige uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid of taak. 7.3 Vervolgens moet worden bezien of sprake is van schade. Eiser stelt vermogensschade te lijden doordat zijn woning als gevolg van de verleende tijdelijke omzettingsvergunning in waarde is gedaald. In dit geval heeft de gestelde schade zich echter nog niet daadwerkelijk gerealiseerd, omdat eiser zijn woning niet heeft verkocht. Daarmee is geen sprake van reëele schade. Verder heeft de door eiser gestelde schade geen duurzaam karakter. Verweerder heeft in dit geval een omzettingsvergunning verleend voor de duur van vijf jaar, zodat de gestelde waardevermindering als gevolg van de verleende omzettingsvergunning slechts tijdelijk van aard is. Eisers betoog ter zitting dat de omzettingsvergunning met een nieuw besluit kan worden verlengd of zelfs een permanent karakter kan krijgen en dat hij de verwachting heeft dat de omzetting langer zal gaan duren, kan hieraan niet afdoen. Immers, het gestelde schadeveroorzakende besluit heeft een tijdelijk karakter, zodat enkel de geleden schade ten gevolge van het dit -tijdelijke- besluit voor vergoeding in aanmerking kan komen. Gelet op het voorgaande komt de door eiser gestelde waardevermindering niet voor vergoeding in aanmerking. Nu geen sprake is van daadwerkelijk geleden schade, is niet voldaan aan het volgende vereiste voor nadeelcompensatie. De door eiser gestelde waardevermindering komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Eiser stelt niet andere financiële schade te hebben geleden. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over de vraag of voldaan is aan het vereiste of de schade uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en het vereiste of die schade eiser in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft. 8. Eisers beroepsgrond dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat diens standpunt niet met een rapport is onderbouwd, slaagt niet. Nu de door eiser gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, kan niet gezegd worden dat verweerder gehouden was om een rapport te laten opmaken over de hoogte van de schade. 9. Verweerder heeft het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. 10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, mr. V.M.M. van Amstel en mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. van Vuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014. griffier voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.