c2013.473 ECLI:NL:TGZCTG:2014:300 CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: c2013.473 C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E voor de Gezondheidszorg Beslissing in de zaak onder nummer C2013.473 van: A., tandarts, werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, tegen C., thans wonende te D., verweerder, klager in eerste aanleg. 1. Verloop van de procedure C. - hierna klager - heeft op 12 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 21 oktober 2013, onder nummer 12200 heeft dat College de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, voor het overige afgewezen en de tandarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 juni 2014, waar zijn verschenen klager en de tandarts. 2. Beslissing in eerste aanleg Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd. 2. De feiten Het gaat in deze zaak om het volgende: Klager heeft tijdens zijn detentie verbleven in de penitentiaire inrichting (PI) te E.. Klager is aldaar door verweerder meerdere keren behandeld: er zijn vullingen aangebracht en elementen geëxtraheerd. Verweerder heeft op verzoek van klager een verzoek ingediend voor een partiële prothese. Dit verzoek is afgewezen bij gebrek aan onderbouwing. Verweerder heeft vervolgens op verzoek van klager en het hoofd medische dienst op 28 oktober 2012 opnieuw een aanvraag ingediend. 3. Het standpunt van klager en de klacht Klager verwijt verweerder het navolgende: - verweerder heeft vullingen geplaatst zonder de oude te verwijderen, de tand schoon te boren en cariës te verwijderen; - verweerder heeft de tandartskaart niet goed ingevuld; - verweerder heeft tanden getrokken (elementen 36, 37 en 46) en een verzoek ingediend voor een partiële prothese zonder onderbouwing en zonder vermelding dat die elementen zijn getrokken. Klager heeft daartoe nog met name aangevoerd als volgt. 1/5
Verweerder heeft bij het plaatsen van de vullingen de witte vulling er gewoon voorgeplakt. Klager heeft continu tandpijn bij koud en warm. Verweerder heeft op de kaart niet aangegeven waar de vullingen zijn geplaatst. Op de kaart staat wel vermeld dat de elementen zijn getrokken in detentie, maar niet wanneer dat is gebeurd. Ook klopt niet dat element 46 twee keer gevuld zou zijn. Verweerder werkte snel; als nagegaan wordt welke werkzaamheden hij bij patiënten verrichtte binnen welke tijd, dan kan geen sprake zijn geweest van fatsoenlijk werk. Bij de afwijzing van het verzoek tot een partiële prothese staat aangegeven reeds bestaande situatie. Verweerder heeft een negatief advies gegeven althans het advies niet onderbouwd. 4. Het standpunt van verweerder Voor de PI s gelden regels die zijn vastgesteld door DJI (Dienst Justitiële Inrichtingen) te Den Haag. Er worden slechts een beperkt aantal verrichtingen toegestaan als de gedetineerde voor onbekende of korte tijd in detentie verblijft. De verrichtingen beperken zich tot pijn- en ontstekingsbestrijding. Bij langere detentie is eventueel een partiële of volledige prothese onder omstandigheden mogelijk. In Den Haag wordt daarover door de adviserend tandarts beslist. Verweerder kan als inrichtingstandarts slechts aangeven hoe de gebitssituatie is. Klager had ter plaatse van de 36, 37 en 46 wortelresten met pusvorming. In het kader van de ontstekingsbestrijding zijn de 36 en 37 in de PI-F. door verweerder geëxtraheerd. Deze elementen deden niet mee aan de occlusie, zodat er tijdens de detentie geen sprake was van verder verlies van kauwvermogen, een factor welke bij de goedkeuring van een partiële prothese zwaar telt. Zodoende was er geen onderbouwing voor een indicatie. Het hoofd medische dienst had klager echter een dergelijke prothese toegezegd. Later is verweerder gebleken dat de directeur van de PI als leek mag beslissen dat toch een behandeling plaats vindt. Er was sprake bij klager van een lichte pijnklacht, terwijl er vullingen waren uit gevallen. Verweerder heeft buccaal gelegen vullingen gemaakt en gezien de ligging zo weinig mogelijk geboord. Op 18 oktober 2012 heeft verweerder wel geboord bij het plaatsen van vullingen. Omdat de ligging van deze vullingen dicht bij de zenuwen zat, is het mogelijk dat daarbij een pijnklacht is ontstaan. Op de behandelkaart is abusievelijk genoteerd dat twee vullingen zijn geplaatst op de 46. Dit moet de 48 zijn, omdat de wortelresten van de 46 waren geëxtraheerd. Het is bij een onzekere detentieperiode ondoelmatig een hele status presens op te maken. Alleen de uitgevoerde handelingen worden genoteerd. 5. De overwegingen van het college Ter zitting heeft klager aangegeven zijn klacht over de vullingen niet hard te kunnen maken en dat het debat erover zal uitmonden in een welles-nietes situatie. Het college merkt daarover op: in gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat. Met betrekking tot het invullen van de behandelkaart is het college van oordeel dat die wel erg summier en bovendien niet altijd correct c.q. to the point is ingevuld. Dat de tijdsdruk waaronder verweerder moest werken daarbij een bepalende factor is geweest, 2/5
is wel begrijpelijk, maar vormt geen excuus. Het college is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. Tijdens de behandeling ter zitting is duidelijk geworden dat klager en verweerder met elkaar hebben besproken dat verweerder de aanvraag voor een partiële prothese zou doen. Verweerder heeft de aanvraag gedaan op verzoek van klager en met de vermelding dat het kauwvermogen tijdens de detentie niet was veranderd. Verweerder heeft nagelaten te vermelden dat hij wel wortelresten had getrokken. Het college kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder zich heeft beperkt tot de feitelijke situatie en geen lans heeft proberen te breken voor het verzoek van klager. In elk geval heeft verweerder niet dan wel onvoldoende duidelijk gemaakt aan klager hoe hij het verzoek zou inrichten, waardoor bij klager een verkeerde verwachting is gewekt. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond. Alles overziende is het college van oordeel dat de maatregel van waarschuwing te dezen passend is. 3. Vaststaande feiten en omstandigheden Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. 4. Beoordeling van het hoger beroep 4.1 Het hoger beroep van de tandarts richt zich tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daarin de klacht gegrond is verklaard. Het beroep van de tandarts omvat de volgende onderdelen: 1. Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten onrechte een waarschuwing gegeven voor het summier invullen van de patiëntenkaart. Ingevolge artikel 4.1 van de overeenkomst met de Dienst Justitiële Inrichtingen (verder: DJI) dient op de patiëntenkaart kort maar duidelijk aangegeven te worden welke behandeling werd uitgevoerd. De tandarts meent dat kort en duidelijk gelijk staat aan summier. 2. Alle notities op de patiëntenkaart zijn correct. 3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft ten onrechte geoordeeld dat de tandarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om een aanvraag van klager om een prothese goedgekeurd te krijgen. Volgens de tandarts kan hij uitsluitend de feitelijke situatie weergeven en geen argumenten erbij verzinnen om de aanvraag goedgekeurd te krijgen; 4. In het verlengde hiervan heeft de tandarts dan ook geen verkeerde verwachtingen gewekt bij klager. De waarschuwing is derhalve ten onrechte opgelegd. 4.2 Ten aanzien van de punten 1 en 2 overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. 4.3 Ingevolge artikel 7:454, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) richt de hulpverlener een dossier in met betrekking tot de behandeling van de patiënt. Hij houdt in het dossier aantekening van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan hem noodzakelijk is. 4.4 Ingevolge artikel 4.1 van de overeenkomst tussen de tandarts en de DJI dient door opdrachtnemer van elke patiënt een medisch dossier te worden ingevuld en bijgehouden conform hetgeen hierover is bepaald in artikel 7:454 BW. Naast de persoons- 3/5
gegevens van de patiënt worden kort maar duidelijk aangetekend welke behandeling werd uitgevoerd en welke nadere afspraken met patiënt zijn gemaakt en welke mededelingen/adviezen zijn gegeven. 4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de norm voor dossiervoering voortvloeit uit artikel 7:454, eerste lid, BW. Uit het dossier (patiëntenkaart/ behandelkaart) moet blijken welke behandeling heeft plaatsgevonden en op basis van welke gegevens. Dat de tandarts met DJI een overeenkomst heeft gesloten inhoudend dat de dossiervoering meer beknopt kan plaatsvinden (kort maar duidelijk) maakt dit niet anders. Weliswaar kan de dossiervoering in een penitentiaire inrichting mede door de tijdsdruk waaronder gewerkt moet worden beknopt plaatsvinden, maar dit laat onverlet dat ook voor deze dossiervoering de minimum norm geldt dat duidelijk moet zijn welke behandeling is uitgevoerd en op basis van welke gegevens. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het dossier in casu te summier is en niet het hiervoor bedoelde minimum aan informatie verstrekt. Het Centraal Tuchtcollege acht evenwel begrijpelijk dat bij de tandarts verwarring is ontstaan door het ogenschijnlijk naast elkaar bestaan van deze twee regelingen. Nu met deze uitspraak de eventueel bestaande verwarring wordt weggenomen, zal het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel wel gegrond verklaren, maar ter zake geen sanctie opleggen. 4.6 Ten aanzien van de punten 3 en 4 overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Klager verwijt de tandarts dat hij tanden heeft getrokken en dat de tandarts vervolgens een verzoek heeft ingediend voor een partiële prothese zonder dit verzoek te onderbouwen en zonder te vermelden dat hij kiezen heeft getrokken. De tandarts stelt echter dat er sprake was van wortelresten (met pusvorming) die zijn verwijderd waarbij geen sprake was van verlies van kauwvermogen. De tandarts heeft dienovereenkomstig op de aanvraag vermeld. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat in gevallen waarin de lezingen van partijen omtrent een (onderdeel van de) klacht uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond kan worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de tandarts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een tandarts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Uitgaande van de lezing van de tandarts heeft deze op de aanvraag voor de partiële prothese terecht vermeld dat sprake was van wortelresten die zijn verwijderd en dat geen sprake was van verlies van kauwvermogen. Niet valt in te zien hoe de tandarts deze aanvraag van een verdere onderbouwing had kunnen voorzien. Dat bij klager door de tandarts verwachtingen zouden zijn gewekt over de mate van waarschijnlijkheid dat de aanvraag zou worden toegewezen, is niet aannemelijk geworden. 4.7 Dit klachtonderdeel is derhalve ten onrechte gegrond verklaard. 5. Beslissing Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep; verklaart de klacht gegrond voor zover dit betreft de onderdelen zoals hiervoor is overwogen onder 4.1 onder 1 en 2, maar legt hiervoor geen maatregel op; verklaart de klacht voor het overige ongegrond. 4/5
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. Fokke en mr. drs. R. van der Velden, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2014. Voorzitter w.g. Secretaris w.g. 5/5