Aardrijkskunde Hoofdstuk 1 paragraaf 1 t/m 4 Aantekeningen, werkboek en tekstboek. (digitaal te vinden via de elo in magister) Canada: dichtbij en veraf. Hoofdstuk 1 paragraaf 1,2,3,4. Begrippen van hoofdstuk 1 (allemaal te vinden bij de Finish) Leer de samenvattingen die je in werkboek staan. Elke laatste vraag van de paragraaf is een samenvatting. Vul deze in en kijk hem na! Je hebt dan een goede samenvatting De leerdoelen vind je na elke paragraaf wat moet je kennen/kunnen. Als je daarop antwoord kan geven dan beheers je de leerstof voldoende. Maak begrippenkaartjes voorkant het begrip en op de achterkant de uitleg. Je kunt je dan snel laten overhoren. Maak samenvattingen voor jezelf. Twijfel je? Deel hem met mij via Google Drive en je krijgt feedback Maak toetsvragen en geef daarop zelf antwoord. Wissel deze uit met een klasgenoot. Verdeel de stof: (H=hoofdstuk) Dag 1. Paragraaf H1: 1 en 2 + begrippen + toetsvragen maken Dag 2. Paragraaf H1: 3 + begrippen + samenvatting leren Dag 3. Herhalen H1: 4 + herhalen alle begrippen. Dag 4. alles herhalen
Duits Kapitel 1 + 2 Grammatica (Lernecke tekstboek Kapitel 1 en 2) De vraagwoorden ( twee kanten op leren) De getallen 1 29 (twee kanten op leren) De werkwoorden haben en sein (N -D leren en vervoegen) De hoofdletters De persoonlijke voornaamwoorden ( N - D) Wat moet je moet je in de toets kunnen? De vraagwoorden kunnen vertalen en ze in de juiste zin plaatsen. De getallen moet je kunnen herkennen en in het Duits kunnen schrijven Haben en sein moet je kunnen toepassen en vertalen De hoofdletters moet je kunnen toepassen en je moet weten wanneer je deze toepast ( leer de 4 regels) De persoonlijke voornaamwoorden moet je van het Nederlands naar het Duits kennen. In de ELO vind je onder de studiewijzer nog een overzicht met alle behandelde grammatica van hoofdstuk 1 en 2 Woordenlijsten A + B Kapitel 1 en 2 (twee kanten op leren) Wat moet je moet je in de toets kunnen? De woorden kunnen vertalen van het Duits naar het Nederlands De woorden kunnen vertalen van het Nederlands naar het Duits ( hierbij is het belangrijk dat je de lidwoorden ook goed leert en welke woorden er met een hoofdletter worden geschreven) Landeskunde Kapitel 1 (werkboek) 1.3 blz. 6 Quiz / 15.2 blz. 26 ( leer de antwoorden van deze oefeningen) Kapitel 2 (werkboek)
19.6 blz. 64 (leer de antwoorden van deze oefeningen) Wat moet je moet je in de toets kunnen? In de toets krijg je een aantal vragen over deze oefeningen Plauderecke A + B Kapitel 1 en 2 Wat moet je moet je in de toets kunnen? Je moet de vragen en antwoorden uit de Plauderecke kunnen toepassen in een kleine schrijfopdracht. Leestekst (hiervoor kun je niet echt leren maar wel oefenen op de ELO bij het digitale hoofdstuk van Trabitour, daar vind je leesoefeningen die je zelf kunt controleren) In de ELO onder de studiewijzer vind je nog extra uitleg over de grammatica. Bijles Duits grammatica Kapitel 1 en 2 Begin op tijd met leren van de woordjes. Deze leer je twee kanten op Het zijn vier woorden blokken dus begin op tijd. Weet goed welke lidwoorden erbij horen. Hoe? : Er zijn verschillende manieren om woordjes te leren. Kies een manier die goed bij je past. Maak bijvoorbeeld woordkaartjes. Schrijf het Duitse woord op de voorkant van een kaartje. De vertaling (evt. met plaatje) op de achterkant. Pak een kaartje en lees de vertaling hardop. Schrijf dan het Duitse woord op een apart vel papier. Controleer het antwoord met wat er op de achterkant staat en ga verder met het volgende kaartje. De kaartjes die je goed had leg je apart. Wat niet goed ging oefen je in de volgende ronde. Doe dit ongeveer 20 minuten. De lastige woorden blijf je herhalen. Doe na 20 minuten iets anders en herhaal de oefening dan weer 10 minuten.
Engels Stepping Stones, theme 1 and 2 Theme 1: tb p 19,20,21 Words tb p 12,16 tb p 13,22 tb p 13,22 tb p 17,22 Stones Gram - persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden Gram - vragenden voornaamwoorden Gram - present simple to be - to have Theme 2: tb p 33,34,35 Words tb p 26,30 tb p 27, 36 tb p 27, 36 tb p 31, 36 Stones Gram ontkenningen met to be Gram present simple Gram rangtelwoorden Begin op tijd, verdeel de stof in delen (vraag je docent hierbij om hulp) Schrijf de woordjes en stones op, oefen niet alleen in WRTS Herhaal de woordjes en stones die je de vorige dag hebt geleerd Maak je eigen samenvatting van de grammar en ga hiermee oefenen Stel eventuele vragen op tijd aan je docent Vraag hulp bij je ouders of klasgenoten als je iets wilt laten controleren Maak de d-toets M aak zelf toetsvragen Maak gebruik van de epack, via Magister
Geschiedenis Hoofdstuk 1 + 2 H1 1 t/m 4 Je begrijpt waarom kennis van het verleden belangrijk is Je weet hoe een archeoloog en een historicus het verleden onderzoeken Je weet hoe we tijd meten Je kent de 10 tijdvakken Je kunt vertellen wat een geschreven bron is en wat een ongeschreven bron is (je kent ook voorbeelden) Je kunt vertellen vertellen wat een directe bron en wat een indirecte bron is (je kent ook voorbeelden) H2 1 t/m 4 + 6 Je weet hoe jager-verzamelaars in de prehistorie leefden Je weet welke oorzaken en gevolgen het ontstaan van de landbouw had. Je weet hoe landbouw van Egypte een rijk land maakte Je weet waarom en hoe een piramide werd gebouwd Je kunt oorzaken en gevolgen herkennen Verdeel de teksten, leer niet alles in één keer! Maak een samenvatting en/of laat je overhoren Leer ook de bronnen! Gebruik ook de opdrachten uit je werkboek om te oefenen Leer de begrippenlijst + de afsluiting 6 Gebruik je aantekeningen bij het leren
Mens en Natuur Module 2: 2.2 t/m 2.6 + 2.8 Module 1: 1.7 (schatten en meten) 1.7 Schatten en meten Je kunt vertellen waarom je beter kan meten dan schatten. Je kunt benoemen welk meetinstrument je gebruikt voor welke meting (bron 1) Je kunt de begrippen eenheid, standaardeenheid en grootheid beschrijven Je kent de grootheden, de standaardeenheden en de afkorting die daarbij horen (bron 3) Je kunt vertellen wat wordt bedoeld met massa en volume Je kunt kilogrammen omrekenen naar grammen (en andersom) Je kunt liters omrekenen naar milliliter ( en andersom) 2.2 Waarnemen Je kunt beschrijven wat prikkels zijn, en vertellen wat zintuigen met prikkels doen. Je kent de acht verschillende zintuigen, en de bijbehorende prikkels (bron 2) Je kunt in eigen woorden uitleggen wat waarnemen is, met behulp van zintuigen en prikkels Je kunt uitleggen dat in de zintuig een prikkel wordt omgezet Je kunt beschrijven wat het zenuwstelsel doet, en uit welke onderdelen je zenuwstelsel bestaat Je kunt vertellen waar het ruggenmerg uit bestaat Je kunt in 5 stappen vertellen hoe je reageert op een prikkel uit de omgeving (bron 4) Je kunt verschillende redenen bedenken waarom zintuigen zo belangrijk zijn. 2.3 Zien Je kunt vertellen waar licht vandaan komt Je weet het verschil tussen een directe en een indirecte lichtbron Je kunt beschrijven waar wit licht uit bestaat Je kent alle kleuren van het spectrum Je kunt vertellen dat zonlicht uit drie soorten straling bestaat
Je kent de kenmerken van de drie soorten straling van de zon (licht, IR en UV), en je kunt vertellen waar je de soorten straling nog meer kan toepassen Je kunt beschrijven hoe voorwerpen kleuren absorberen en terugkaatsen bij zonlicht (bron 4) Je kunt beschrijven wat er gebeurt met de kleuren van een voorwerp als je er met een bepaalde kleur kunstlicht op schijnt 2.4 Ogen Je kent de onderdelen aan de buitenkant van het oog, je kunt hun functie beschrijven, en je kunt ze herkennen in een tekening (bron 1) Je kent de drie lagen van het oog en kunt de kenmerken beschrijven, en je kunt de lagen herkennen in een tekening (bron 2) Je kunt bij het harde oogvlies en vaatvlies aangeven welke onderdelen je aan de buitenkant kunt zien (bron 1 + 2) Je kunt beschrijven wat er gebeurt met de pupil bij veel of juist weinig licht Je kunt beschrijven door welke onderdelen van je oog het licht gaat, en wat er daarna met de lichtprikkels gebeurt Je kunt beschrijven hoe je scherp kan zien dankzij het accommoderen van je ooglens Je kunt uitleggen wat er mis is als je verziend of bijziend bent, en waarom je dan een plus- of min-bril nodig hebt (bron 6) 2.5 Oren Je kunt vertellen wat geluid is Je kunt de onderdelen van het oor benoemen, hun functie beschrijven, en ze herkennen in een tekening (bron 1) Je kunt de weg van een geluidstrilling beschrijven, tot aan de hersenen Je weet wat frequentie is en de eenheid die erbij hoort, en je kunt beschrijven dat de toonhoogte van geluid met frequentie te maken heeft Je kunt uitleggen wat gehoorbereik is, en je weet dat dieren vaak een ander gehoorbereik hebben dan mensen (bron 3) Je kunt vertellen dat de bovenste gehoorgrens lager wordt als je ouder wordt Je kunt de taak van de Buis van Eustachius beschrijven 2.6 Geluidssterkte Je weet hoe je geluidssterkte kan meten, en welke eenheid daarbij hoort. Je kunt beschrijven bij welke geluidssterkte je kans op (directe) gehoorschade hebt,
en hoe je dit kunt voorkomen Je kunt vertellen wat er gebeurt in je oor als je gehoor beschadigd wordt Je kent drie manieren om geluidsoverlast te verminderen 2.8 Genotmiddelen Je kan uitleggen wat genotmiddelen zijn Je kunt uitleggen wat verslaafd zijn betekent Je kunt vertellen op welke drie manieren je verslaafd aan een genotmiddel kan zijn Je kunt beschrijven wanneer je afkickverschijnselen krijgt, en je kent twee soorten klachten - Maak voor het leren gebruik van de kennen en kunnen lijst. - Probeer eerst de vragen te beantwoorden zonder boek. Kijk daarna in je boek of het antwoord juist is. Je kunt de informatie vinden in je tekstboek. - Leer de bronnen - Aan het eind van iedere paragraaf is een korte samenvatting gemaakt ( om te onthouden ) Leer deze goed. - Leer de aantekeningen die in de les worden gemaakt. - Leer de samenvattingen die je zelf van elke paragraaf gemaakt hebt. Ga naar Magister en log in. Kies bij leermiddelen (de boekjes in de zwarte balk links) het digitale materiaal van Explora. Zoek het juiste hoofdstuk. Hier kun je het blokje opdrachten aanklikken en dan vind je de minicursussen, minigames en oefentoetsen die je kunt gebruiken om te oefenen
Nederlands Hoofdstuk 2 Lezen: hierbij weet je wat alinea s zijn en kun je het onderwerp uit de tekst halen. Woordenschat: leer de woorden die je in je schrift hebt staan goed. Taalverzorging, grammatica: je weet hoe je een persoonsvorm kunt vinden in een zin. Taalverzorging, spelling: je weet hoe je een werkwoord in de tegenwoordige tijd schrijft. Je weet wat een heel werkwoord is en hoe je die schrijft. Ook leer je de oefeningen met ei/ij Begin op tijd met leren en zorg dat je de stof herhaalt! Succes!
Rekenen De vier domeinen: getallen, verhoudingen, verbanden en meten en meetkunde. Niveau 1F De toets bestaat uit een A en een B onderdeel. Bij onderdeel A mag je geen rekenmachine gebruiken. Wel mag je reken met kladpapier. Bij onderdeel B verschijnt er een rekenmachine in het programma. We maken de toets digitaal. Oefen goed met de vier domeinen in fflerenrekenen (toetstraining). Je kan ook de opdrachten van de lessen nogmaals oefenen. Kies het onderdeel dat jij het moeilijkst vindt en oefen daar extra mee. Belangrijk! Neem een woordenboek mee! Dit is handig, want dan kun je woorden zoals ton en kuub opzoeken. Neem ook een pen of potlood mee! Je mag tijdens de toets uitrekenpapier gebruiken, dit krijg je uitgereikt van de aanwezige docent. Succes met oefenen!
Wiskunde H3 getallen en H4 Grafieken t/m 4-3 H3 Getallen Je kunt getallen waarde geven Je kunt getallen vergelijken met een getallenlijn Je kent de begrippen deler, veelvoud, (on)even- en priemgetallen. Je kent de begrippen som, product, verschil en quotiënt. Je kent de rekenregels Je weet hoe je de begrippen breuk, teller en noemer gebruikt. Je weet hoe je een deel herkent. Je weet hoe je twee breuken herkent die aan elkaar gelijk zijn. Je weet wat een decimaal getal is. Je weet hoe je een decimaal getal gebruikt. H4 Grafieken Je kunt een globale grafiek tekenen en aan te geven om wat voor verbanden het gaat. Je weet hoe je stijgingen en dalingen in een grafiek kunt aflezen. Je weet hoe je een grafiek bij een tabel tekent. Je weet hoe je een zaagtand gebruikt. Oefen veel! Moeilijke sommen opnieuw maken. Maak gebruik van het digitale boek om te leren. Kijk de filmpjes bij het online materiaal nog eens. Maak de samenvatting en de oefentoets uit je werkboek. Vooral met het tekenen van grafieken is het belangrijk dat je goed oefent Neem de volgende spullen mee: - Pen - Potlood + Gum - Geodriehoek - Rekenmachine DENK BIJ DE TOETS AAN JE BEREKENINGEN!!