ECLI:NL:GHARL:2017:5570

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBDHA:2017:1591

ECLI:NL:RBNHO:2016:9102

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBNHO:2016:4991

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6748

ECLI:NL:GHAMS:2017:3064 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBROT:2016:7322

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RBOBR:2016:7513

ECLI:NL:RBGEL:2016:2087

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBAMS:2017:3179

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2017:752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:GHDHA:2017:1150

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RBASS:2012:BX2999

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2017:2462

ECLI:NL:RBLIM:2016:661

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD4031

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBLIM:2016:3870

ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5351 Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C03/1510 KA KG

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M.

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBAMS:2016:6651

ECLI:NL:GHDHA:2016:3002

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

ECLI:NL:RBROT:2017:4009

ECLI:NL:CRVB:2017:1692

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN6904

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:RBDOR:2008:BD6428

ECLI:NL:RBROT:2016:4938

ECLI:NL:RBOVE:2016:5284

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBNNE:2017:1905

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:GHAMS:2014:4892 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

Wederindiensttredingsvoorwaarde Ontslagbesluit; zzp'er; stageovereenkomst

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RBMNE:2014:6635

ECLI:NL:GHDHA:2017:448

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:RBNHO:2016:6590

ECLI:NL:GHDHA:2016:1750

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:RBDHA:2015:16283

het College van Bestuur van C, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. dr. J.H. van Gelderen

ECLI:NL:RBLEE:2007:BB5165

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:CRVB:2015:240

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:HR:2018:2305. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 18/01202

ECLI:NL:RBAMS:2017:2373

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBNHO:2016:8196

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 oktober 2006 is door [Afbouw Noord B.V.] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d.

ECLI:NL:CRVB:2016:3509


ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHAMS:2017:842 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak. Ontslagregeling. AR-Updates.nl AR 2016/1706 RAR 2016/144 RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT. Kanton. Breda

ECLI:NL:GHAMS:2014:649 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBLIM:2016:9653

ECLI:NL:RBLIM:2017:2219

Transcriptie:

ECLI:NL:GHARL:2017:5570 Instantie Datum uitspraak 03-07-2017 Datum publicatie 19-07-2017 Zaaknummer 200.210.419/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Civiel recht Hoger beroep Arbeidsrecht, Wwz. Vraag of buiten vervaltermijn aanspraak is gemaakt op transitievergoeding. Kantonrechter beantwoordt deze vraag gelet op brief van 21 oktober 2015 bevestigend. Hof is van oordeel dat werkneemster uit het samenstel van deze brief en het onvoorwaardelijke verzoek tot toestemming aan het UWV van 20/22 oktober 2015 redelijkerwijs niet heeft hoeven begrijpen dat werkgeefster opzegging per 30 oktober 2015 heeft beoogd. Vindplaatsen Rechtspraak.nl AR-Updates.nl 2017-0913 Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Leeuwarden afdeling civiel recht, handel zaaknummer gerechtshof 200.210.419/01 (zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 5406231) beschikking van 3 juli 2017 in de zaak van [verzoekster], wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep, in eerste aanleg: verzoekster, hierna: [verzoekster], advocaat: mr. M.B. van Voorthuizen, tegen de vennootschap onder firma [verweerster] V.O.F., gevestigd te [woonplaats], verweerster in hoger beroep, in eerste aanleg: verweerster, hierna: [verweerster], advocaat: mr. J.B. de Jong. 1 Het geding in eerste aanleg In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van 29 november 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Het verloop van de procedure is als volgt: - het beroepschrift van [verzoekster] met producties 6 tot en met 13, ter griffie ontvangen op 28 februari 2017; - de nagezonden producties 14 tot en met 17 van [verzoekster] ; - het verweerschrift in hoger beroep van [verweerster] ; - de op 2 juni 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij [verzoekster] pleitnotities heeft overgelegd. 2.2 Het hof heeft uitspraak bepaald op 17 juli 2017. 2.3 [verzoekster] heeft, na vermindering van het verzoek ter zitting, verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, en opnieuw rechtdoende [verweerster], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van: - 3.434,40 bruto als transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop die vergoeding verschuldigd is; - de proceskosten van beide instanties.

3 De feiten 3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staat in hoger beroep tussen partijen het volgende vast. 3.2 [verzoekster], geboren op [geboortedatum], is op 1 juni 2011 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [verweerster]. Laatstelijk was zij werkzaam als pedagogisch medewerker tegen een salaris van 2.060,64 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag. 3.3 Eind oktober 2013 is [verzoekster] arbeidsongeschikt geraakt en dat is zij sindsdien gebleven. 3.4 In een op 21 oktober 2015 gedateerde brief heeft [vennoot], vennoot van [verweerster], aan [verzoekster] meegedeeld dat hij van UWV had vernomen dat [verzoekster] niet in aanmerking zou komen voor een WIA-uitkering en dat zij bij ontslag in aanmerking zou kunnen komen voor een WW-uitkering. Voorts schrijft [vennoot] : "Voor nu ligt het in de lijn om je dienstverband bij [verweerster] per 30 oktober aanstaande te beëindigen. Dit op grond van de volgende vaststellingen. - Je kunt het werk waarvoor je bent aangenomen niet meer doen; - De duur van de arbeidsongeschiktheid is 24 maanden; - Jij als werkneemster en ik als werkgever hebben voldoende geprobeerd om je weer aan het werk te krijgen, maar dat is niet gelukt; - De arbeidsongeschiktheid zal zeker nog langer als 26 weken na de ontslagdatum aanhouden. Het ontslag zal daarom ingaan met ingang van 30 oktober 2015. Namens [verweerster] wil ik je bedanken voor je inzet de afgelopen jaren." 3.5 [verweerster] heeft op 20 oktober 2015 een "Aanvraag ontslagvergunning Bij langdurige arbeidsongeschiktheid" ingevuld en ondertekend. Deze aanvraag is op 22 oktober 2015 door het UWV ontvangen en voor reactie doorgestuurd naar [verzoekster]. In het aanvraagformulier is vraag 3.4 (Is er een einddatum van de arbeidsovereenkomst?) niet ingevuld. Bij vraag 5.1 (Welke situatie is van toepassing?) is aangekruist dat geen van de opzegverboden van toepassing is. Bij vraag 8.1 (Is de werknemer de komende 2 maanden meer dan 3 aaneengesloten dagen afwezig?) heeft [verweerster] "ja" geantwoord en ter toelichting genoteerd: "Daar het UWV mij pas op vrijdag 16 oktober telefonisch heeft laten weten dat mw. [verzoekster] niet in aanmerking zou komen voor een WIA-uitkering en ik daarvan de beschikking pas op woensdag 21 oktober van het UWV heb ontvangen, zal ik desalniettemin betrokkene met ingang van 29 oktober 2015 ontslaan. Betrokkene zal daarom niet meer aanwezig zijn vanwege haar ontslag." Bij vraag 8.2 (Wilt U nog een nadere toelichting geven bij deze aanvraag? Of zijn er nog andere documenten die u wilt toevoegen die van invloed kunnen zijn op de ontslagaanvraag?) heeft [verweerster] ook "ja" geantwoord en ter toelichting opgemerkt: "Daar het UWV mij pas op vrijdag 16 oktober telefonisch heeft laten weten dat mw. [verzoekster] niet in aanmerking zou komen voor een WIA-uitkering en ik daarvan de beschikking op dinsdag 20 oktober nog niet van het UWV heb ontvangen, zal ik desalniettemin betrokkene met ingang van 30 oktober 2015 ontslaan." 3.6 [verzoekster] heeft een gemachtigde ingeschakeld die namens haar verweer heeft gevoerd tegen de verzochte toestemming voor ontslag en ook bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van het UWV omtrent het arbeidsongeschiktheidspercentage en tegen het oordeel (van de arbeidsdeskundige) dat [verweerster] voldoende re-integratie-inspanningen heeft geleverd. Voorts heeft [verzoekster] aangevoerd dat zij verwacht binnen redelijke tijd te zijn hersteld en dat

er andere passende functies voorhanden zijn. 3.7 De salarisspecificatie over oktober 2015 vermeldt een bedrag aan vakantiegeld. Een specificatie van 26 november 2015 vermeldt een bedrag van 469,96 netto aan vakantieloon en vakantiegeld. Dit bedrag is op 7 juli 2016 op de betaalrekening van [verzoekster] bijgeschreven met als omschrijving "restant vakantieuren". Bij e-mailbericht van 26 november 2015 heeft [vennoot] aan [verzoekster] meegedeeld dat het restant van de vakantie uren wordt uitbetaald "zodra de definitieve ontslagdatum bekend is. Mocht deze datum na 1 juli 2016 liggen," dan kan [verzoekster] gebruik maken van de mogelijkheid deze uren als vakantie op te nemen; niet opgenomen uren van 2015 komen na 1 juli 2016 te vervallen. 3.8 Omdat de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen de beslissing op de WIA-aanvraag relevant is voor de beoordeling van de ontslagaanvraag (mogelijk is sprake van een opzegverbod) en [verweerster] het verzoek om toestemming niet heeft ingetrokken, heeft het UWV de behandeling van de ontslagaanvraag opgeschort tot op dat bezwaar is beslist. Nadat op 8 juni 2016 het bezwaar ongegrond is verklaard, is bij beslissing van 15 juni 2016 toestemming verleend voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. Volgens het UWV blijkt uit de stukken dat [verzoekster] sinds 31 oktober 2013 ziek is en dat de termijn voor loondoorbetaling bij ziekte voorbij is. De beslissing vermeldt: "De verleende toestemming is vier weken geldig. U kunt de arbeidsovereenkomst tot 13 juli 2016 opzeggen. Houd rekening met de regels die daarvoor gelden.¹ De behandeling van uw aanvraag heeft 238 dagen geduurd. Deze periode kunt u in mindering brengen op de opzegtermijn met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert. ( )." ¹ Zie voor meer informatie werk.nl/opzeggen. 3.9 [verweerster] heeft [verzoekster] bij brief van 30 juni 2016 onder meer meegedeeld: "In vervolg op mijn eerdere schrijven, d.d. 21 oktober 2015, bevestig ik je hierbij dat je dienstverband met terugwerkende kracht en rekening houdende met 1 maand opzegtermijn zal eindigen per 29 november 2015. Het UWV heeft ( ) de ontslagvergunning verleend ( ). Het ontslag zal daarom ingaan met ingang van 29 november 2015. Financiële verplichtingen zullen binnen 1 maand vanaf heden worden afgehandeld." 3.10 [verweerster] heeft de hiervoor bedoelde brief aan [verzoekster] toegestuurd aan het UWV en in de begeleidende brief geschreven: "Ik meen hiermee voldaan te hebben aan de door het UWV gestelde regels, termijnen en voorwaarden die gelden na het verlenen van de ontslag aanvraag door het UWV en de Wetgever. Indien ik onverhoopt niet aan alle geldende regels heb voldaan, hoor ik dat graag." 3.11 Bij brief van 15 september 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] in reactie op de onder 3.9 genoemde brief geantwoord dat het UWV toestemming heeft gegeven voor opzegging van het dienstverband, maar dat een dienstverband niet met terugwerkende kracht kan worden beëindigd. In dit geval had op zijn vroegst pas 1 augustus 2016 beëindigd kunnen worden. De gemachtigde maakt aanspraak op uitbetaling van de transitievergoeding van 3.434,40 bruto. 4 Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan 4.1 [verzoekster] heeft (voor zover in hoger beroep nog van belang) de kantonrechter verzocht, bij op 30 september 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift, [verweerster] te veroordelen tot betaling van 3.434,40 bruto aan transitievergoeding met wettelijke rente, onder veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.

4.2 [verweerster] heeft afwijzing van het verzoek bepleit en daartoe aangevoerd dat zij [verzoekster] op 21 oktober 2015 op de hoogte heeft gesteld van het einde van het dienstverband en de aangevraagde ontslagvergunning en dat [verzoekster] daartegen geen bezwaar heeft aangetekend. Op 15 juni 2016 heeft het UWV de ontslagaanvraag met terugwerkende kracht van 238 dagen toegekend en dat impliceert dat het dienstverband met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn van 1 maand is beëindigd per 29 november 2015, hetgeen [verweerster] heeft bevestigd met haar brief van 30 juni 2016. 4.3 De kantonrechter heeft overwogen dat gelet op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW van belang is op welk moment [verweerster] heeft opgezegd: op 21 oktober 2015 of met de brief van 30 juni 2016. Naar zijn oordeel is dat duidelijk en ondubbelzinnig gebeurd met de brief van 21 oktober 2015 tegen 30 oktober 2015. [verweerster] heeft ter zitting bevestigd dat zij met die brief heeft beoogd op te zeggen en [verzoekster] heeft die brief ontvangen. Verder is gebleken dat per 30 oktober 2015 de re-integratiewerkzaamheden zijn gestaakt, dat over is gegaan tot eindafrekening en dat er, behoudens e-mailcontact over de transitievergoeding, na 30 oktober 2015 ook geen contact meer is geweest tussen partijen. Daaruit kan worden opgemaakt dat de arbeidsovereenkomst met de brief van 21 oktober 2015 is geëindigd. Dat [verweerster] ook een ''Aanvraag ontslagvergunning" heeft ingediend bij het UWV laat onverlet dat zij de arbeidsovereenkomst bij brief van 21 oktober 2015 heeft opgezegd, aldus de kantonrechter. Daarmee is het verzoek met betrekking tot de transitievergoeding niet tijdig ingediend. [verzoekster] is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] bepaald op nihil. 5 De beoordeling in hoger beroep 5.1 [verzoekster] heeft vier gronden van beroep aangevoerd, door haar grieven genoemd, welke terminologie het hof zal volgen. Met grief I betoogt zij dat voor de vraag of het verzoekschrift tijdig was ingediend niet beslissend is op welk moment [verweerster] heeft opgezegd, maar op welk moment de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Op zichzelf is juist dat de vervaltermijn voor het indienen van een verzoek om de werkgever te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding drie maanden bedraagt en gaat lopen op de dag na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zoals artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b BW bepaalt. De grief gaat, naar het oordeel van het hof, uit van een onjuiste lezing van de overweging van de kantonrechter waar deze opmerkt dat in dit geval van belang is of met de brief van 21 oktober 2015 dan wel met de brief van 30 juni 2016 is opgezegd. Daarmee is slechts aangegeven dat voor de kantonrechter de kernvraag was, met welke brief de arbeidsovereenkomst is opgezegd. Aan de hand daarvan dient te worden bepaald tegen welke datum is opgezegd zodat dan bepaald kan worden wanneer de vervaltermijn is verstreken. Deze grief kan dus niet tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden. 5.2 Grief II komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de arbeidsovereenkomst met de brief van 21 oktober 2015 is opgezegd. [verzoekster] voert aan dat in die brief niet het woord "opzegging" staat en dat zij deze brief, die zij tegelijk of kort voor de brief van het UWV ontving, waarmee haar het verzoek voor een ontslagvergunning werd toegestuurd en haar een termijn voor verweer werd gegeven, in de gegeven omstandigheden niet heeft begrepen of redelijkerwijs hoefde te begrijpen als een opzegging. Uit het feit dat [verweerster] een ontslagvergunning

aanvroeg en het in haar e-mail van 26 november 2015 (zie randnummer 3.7) heeft over een latere definitieve ontslagdatum, volgt dat [verweerster] er zelf ook van uitging dat de arbeidsverhouding met [verzoekster] op dat moment nog niet geëindigd was, aldus [verzoekster]. Anders dan de kantonrechter overwoog behoefde zij uit het stoppen van re-integratie na twee jaar niet af te leiden dat het dienstverband eindigde, omdat lege dienstverbanden na twee jaar niet ongewoon zijn. Voorts is er ook nog afgerekend in 2016 (zie randnummer 3.7). 5.3 Het hof stelt voorop dat een opzegging een eenzijdig gerichte rechtshandeling is, in dit geval gericht aan [verzoekster] als werkneemster. Volgens [verweerster] was haar wil gericht op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst per 30 oktober 2015. Het standpunt van [verzoekster] is onder 5.2 weergegeven. Het hof heeft [verweerster] tijdens de mondelinge behandeling gevraagd waarom zij toestemming voor opzegging aan het UWV heeft gevraagd. Daarop heeft [vennoot] geantwoord dat hij dacht een beslissing van het UWV nodig te hebben voor de ontslagdatum. Op de vraag waarom hij dan daarvoor al een brief had geschreven met de datum van 30 oktober 2015 heeft hij geantwoord dat dit was omdat hij de administratie op orde wilde hebben, zodat [verzoekster] na oktober 2015 niet meer op de personeelslijst stond. 5.4 Naar het oordeel van het hof heeft [verzoekster] uit het samenstel van de brief van 21 oktober 2015 en het onvoorwaardelijke verzoek aan het UWV van 20/22 oktober 2015 tot toestemming voor opzegging - welk verzoek, naar [verweerster] bekend was of had moeten zijn, op korte termijn zou worden doorgezonden naar [verzoekster] - redelijkerwijs niet hoeven te begrijpen dat [verweerster] heeft beoogd de arbeidsovereenkomst per 30 oktober 2015 (zonder toestemming van het UWV, zonder instemming van [verzoekster] en zonder inachtneming van de opzegtermijn) te beëindigen. Waar een dergelijke bedoeling uit alleen de brief van 21 oktober 2015 nog gedestilleerd kan worden, bevat genoemd verzoek een aantal daarmee strijdige signalen. Uit de e-mail van 26 november 2015 van [verweerster] aan [verzoekster] volgt ook dat de datum van 30 oktober 2015 voor [verweerster] niet de definitieve ontslagdatum was. Door aldus te handelen heeft [verweerster] onvoldoende duidelijk gemaakt dat haar wil gericht was op een definitief einde van de arbeidsovereenkomst per 30 oktober 2015 en [verzoekster] heeft niet hoeven begrijpen dat de vervaltermijn voor de transitievergoeding al op 31 oktober 2015 ging lopen. De brief van 21 oktober 2015 laat zich zeer wel verklaren door het naderende einde van de tweejaarstermijn en de behoefte van [vennoot] om duidelijk te maken dat [verzoekster] vanaf eind oktober 2015 niet meer op de personeelslijst stond. De mededeling van [verweerster] van 21 oktober 2015 is daarom, in het licht van de UWVprocedure, niet aan te merken als een opzegging. Vast staat dat de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV mocht worden opgezegd. [verweerster] heeft bij brief van 30 juni 2016 laten weten gebruik te maken van die ontslagvergunning. In het midden kan blijven of [verweerster] de juiste opzegtermijnen heeft gehanteerd, nu [verzoekster] in ieder geval binnen drie maanden na 30 juni 2016 het verzoek aan de kantonrechter heeft gedaan om een transitievergoeding toe te kennen. 5.5 [verzoekster] heeft nog aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over de transitievergoeding. Ingevolge artikel 7:686a lid 1, laatste zin, is de rente verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. In de bijzondere omstandigheden van dit geval, waarin die datum niet eenduidig is, acht het hof het gerechtvaardigd uit de gaan van de ontslagdatum die [verweerster] zelf noemt, te weten 29 november 2015, zodat rente verschuldigd is vanaf 29 december 2015. 5.6 De slotsom luidt dat de beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd en dat [verweerster] alsnog wordt veroordeeld tot betaling van 3.434,40 bruto transitievergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 29 december 2015. [verweerster] wordt voorts veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg ( 79,-

griffierecht en 400,- salaris gemachtigde volgens liquidatietarief) en van het hoger beroep ( 313,- griffierecht en 1.264,- voor salaris advocaat bij 2 punten, tarief I). 6 De beslissing Het hof, beschikkende in hoger beroep: vernietigt de beschikking van de kantonrechter te Almere van 29 november 2016, en opnieuw beschikkende: veroordeelt [verweerster] tot betaling van 3.434,40 bruto als transitievergoeding, te vermeerderen met wettelijk rente over dit bedrag vanaf 29 december 2015 tot de voldoening; veroordeelt [verweerster], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] gesteld op 79,- griffierecht en op 400,- salaris gemachtigde en in de kosten van het hoger beroep, aan de kant van [verzoekster] vastgesteld op 313,- griffierecht en 1.264,- salaris advocaat volgens liquidatietarief; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af wat meer of anders is verzocht. Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, mr. E.B. Knottnerus en mr. J.H. Kuiper en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2017 in aanwezigheid van de griffier.