ECLI:NL:RBGEL:2015:2369

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2017:888

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst te Twello, verweerder.

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBMNE:2014:5220

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:CRVB:2013:1059

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBGEL:2015:7831

ECLI:NL:RBGEL:2017:3403

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBMNE:2016:707

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBNNE:2017:214

ECLI:NL:RBAMS:2017:2972

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0561

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBDHA:2017:8134

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

ECLI:NL:RBAMS:2017:2366

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBGEL:2015:699

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

de Rechtspraak Rechtbank Overijssel Reg.nr. PS/2XJIU lao<sa 04 DEC 2014 Dat. ontv.:


ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

ECLI:NL:RBNNE:2013:4272

ECLI:NL:RBNNE:2016:4039

ECLI:NL:RBDHA:2017:2525

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RBZWB:2016:8065

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBNNE:2016:2911

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND. Zittingsplaats Groningen. Bestuursrecht. zaaknummer: LEE 17/1763

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:CRVB:2016:3039


uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2017 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:RBMNE:2014:107

ECLI:NL:RBLIM:2014:3621

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RBAMS:2015:1613

ECLI:NL:RBSGR:2004:BL5739

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:RBGEL:2013:1641

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBNNE:2016:2567

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:RBZWB:2016:2606

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBOVE:2015:4708

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

ECLI:NL:RBLIM:2015:9796

Transcriptie:

ECLI:NL:RBGEL:2015:2369 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 09-04-2015 Datum publicatie 13-04-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 6774 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Ambtenarenrecht Bodemzaak Eerste aanleg - meervoudig HAP II. Nadere invulling van de term beoordeling boven de norm. Het beoordelingssysteem van het voormalige politiekorps Zuid-Holland-Zuid kent geen eindscore, maar hanteert een percentage van de competenties welke met een score 4 (uitstekend) moet zijn gewaardeerd om te kunnen spreken van een beoordeling boven de norm. De invulling van de term boven de norm van verweerder, met de eis dat een beoordeling voor tenminste 80% van de competenties met een score 4 (uitstekend) is gewaardeerd, is naar het oordeel van de rechtbank een eis die verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen stellen. Zelf voorzien Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Zittingsplaats Arnhem Bestuursrecht zaaknummer: 14/6774 uitspraak van de meervoudige kamer van in de zaak tussen [eiser], eiser (gemachtigde: mr. F. IJsendorn), en

de korpschef van politie, verweerder. Procesverloop Op 20 november 2013, uitgereikt op 18 december 2013, is ten aanzien van eiser een beoordeling over de periode tot en met 31 december 2012 opgemaakt. Bij besluit van 19 december 2013 heeft verweerder eisers aanvraag om door te stromen van generalist Gebieds Gebonden Politie (GGP) naar senior GGP afgewezen. Bij besluit van 8 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. drs. M.J.M. Suijs. Overwegingen 1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. 1.1 Eiser is werkzaam als surveillant B (schaal 7) bij de eenheid Rotterdam, voorheen de politieregio Zuid-Holland-Zuid. 1.2 Op 1 november 2010 is, als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007, de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche of - kortweg - de circulaire HAP II (Stcrt. 2010, nr. 19782) in werking getreden. In bijlage 6 van de circulaire HAP II is het Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP opgenomen. In het kader van dit loopbaanbeleid zijn binnen de politie collectieve afspraken gemaakt en eisen gesteld aan de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor doorstroming van de generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) gelden op grond van de circulaire HAP II de volgende eisen: een met goed gevolg afgeronde functiegerichte aangewezen opleiding op niveau 4; relevante werkervaring als generalist GGP; vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen

verwachte geschiktheid voor senior GGP; een eventueel door het korps te stellen geografische stap en/of werkterrein c.q. aandachtsgebied als aanvullende voorwaarde. 1.3 De CGOP-Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP, waarin vakorganisaties en werkgever zitting hebben, heeft in maart 2013 nadere uitvoeringsafspraken met betrekking tot het HAP II Loopbaanbeleid GGP gemaakt. 1.4 In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden Politie 2012-2014 is afgesproken om het Loopbaanbeleid van schaal 7 naar schaal 8 met ingang van 1 januari 2013 te laten vervallen. 1.5 Het bevoegd gezag van het voormalige politiekorps Zuid-Holland-Zuid heeft het vereiste van een beoordeling boven de norm nader ingevuld. Daarbij is in aanmerking genomen dat volgens het toepasselijke beoordelingssysteem de volgende scores kunnen worden toegekend: score 1 (onvoldoende), score 2 (matig), score 3 (voldoende) en score 4 (uitstekend). Dit beoordelingssysteem kent geen eindscore voor de totale beoordeling. Onder een beoordeling boven de norm moet worden verstaan: een beoordeling waarin tenminste 80% van de competenties met een score 4 (uitstekend) is gewaardeerd. Hiermee wordt bereikt dat enkel medewerkers die uitmuntend functioneren doorstromen naar Senior GGP. 1.6 Eiser heeft verzocht om in aanmerking te worden gebracht voor doorstroming naar senior GGP. Naar aanleiding hiervan is op 20 november 2013 een beoordeling van eisers functioneren over de periode tot en met 31 december 2012 vastgesteld. Daarbij zijn zes competenties op niveau 4 (uitstekend) gewaardeerd en twee competenties op niveau 3 (voldoende). In de beoordeling is een positief advies met betrekking tot de verwachte geschiktheid voor senior GGP opgenomen. Verzoek doorstroming 2. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de aan doorstroming gestelde eis van beoordeling boven de norm, omdat in zijn beoordeling niet tenminste 80% van de competenties met een score 4 is gewaardeerd. 3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat de invulling door verweerder van het vereiste van een beoordeling boven de norm onredelijk is. Ter zitting heeft eiser de grond dat verweerder niet bevoegd is om dit vereiste nader in te vullen, laten vallen. 4.1 De rechtbank stelt voorop dat de circulaire HAP II invulling geeft aan verweerders beleidsvrijheid bij de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid om tot bevordering over te gaan, met als doel om het loopbaanbeleid van de politie landelijk te harmoniseren. Daarbij is uitdrukkelijk onderkend dat er regionaal uiteenlopende beoordelingsnormeringen bestaan waarop het oordeel moet worden gebaseerd of de betrokken politieambtenaar boven de norm functioneert. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verweerder op dit aspect beoordelingsruimte toekomt en dat die per (voormalige) politieregio anders kan worden ingevuld. Daarbij betrekt de rechtbank dat noch in de circulaire HAP II noch in de nadere afspraken is toegelicht wat onder boven de norm moet worden verstaan. Dit betekent dat de toetsing door de rechter terughoudend is. 4.2 De rechtbank is van oordeel dat het bevoegd gezag van het voormalige politiekorps Zuid-Holland- Zuid in redelijkheid niet tot zijn nadere invulling van de term beoordeling boven de norm heeft kunnen komen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. In de circulaire HAP II is vastgelegd dat voor de beoordeling geldt dat deze recent moet zijn vastgesteld in de huidige functie, met een eindscore die tenminste voldoende is, waarbij voor de stap van Generalist GGP naar Senior GGP de eis geldt van een (recente) beoordeling boven de norm. Hieruit leidt de rechtbank af dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een beoordeling boven de norm wordt bepaald door de eindscore van de beoordeling. Het beoordelingssysteem van het voormalige politiekorps Zuid-

Holland-Zuid kent echter geen eindscore, maar hanteert een percentage van de competenties welke met een score 4 (uitstekend) moet zijn gewaardeerd om te kunnen spreken van een beoordeling boven de norm. Daarbij wordt aangetekend dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat elke competentie van gelijk gewicht is en dat het aantal competenties per functie kan verschillen. De invulling van de term boven de norm van verweerder, met de eis dat een beoordeling voor tenminste 80% van de competenties met een score 4 (uitstekend) is gewaardeerd, is naar het oordeel van de rechtbank een eis die verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen stellen. Dit klemt temeer, nu dit vereiste in het geval van eiser neerkomt op de uitkomst van 87,5% van de competenties die met een score 4 moet zijn gewaardeerd. Eisers beoordeling bestaat immers uit 8 competenties, zodat hij bij een uitkomst van 7 competenties met een score 4 komt aan het percentage van 87%. Bij een uitkomst van 6 competenties met een score 4, behaalt eiser slechts een percentage van 75%. Het standpunt van verweerder om enkel medewerkers die uitmuntend functioneren te laten doorstromen naar Senior GGP, volgt de rechtbank niet, nu dit niet is wat het HAP II beleid heeft beoogd. Het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het verzoek om doorstroming, is dan ook ondeugdelijk gemotiveerd en dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. 4.3 De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat eiser met een beoordeling waarin 75% van de competenties met een score 4 (uitstekend) is gewaardeerd, beschikt over een beoordeling boven de norm. Nu eiser hiermee voldoet aan alle voorwaarden om voor doorstroming naar Senior GGP in aanmerking te komen, zal de rechtbank het primaire besluit van 19 december 2013 herroepen en eisers aanvraag om door te stromen naar Senior GGP toewijzen, in die zin dat eiser met ingang van de datum waarop hij aan alle voorwaarden voldeed, doch niet eerder dan 1 november 2010, wordt aangesteld als hoofdmedewerker (Senior GGP). Beoordeling 5.1 Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY7858) dient een besluit inzake de beoordeling van het functioneren van een ambtenaar terughoudend te worden getoetst, in die zin dat, naast eventuele strijdigheid met het geschreven of ongeschreven recht, slechts de vraag aan de orde is of de in de beoordeling neergelegde waardering van het functioneren van de betrokkene op onvoldoende gronden berust. In geval van een gunstige beoordeling, zoals in het onderhavige geval waarin eiser op alle onderdelen minstens een voldoende heeft gescoord, rust op de ambtenaar de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van een onjuiste waardering (zie de uitspraken van het CRvB van 14 oktober 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4402, en 23 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4373). 5.2 De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser aanvankelijk een beoordeling is opgemaakt waarin alle competenties door de beoordelaar, mevrouw D. Behm, op niveau 4 (uitstekend) zijn gewaardeerd. Aangezien echter over dezelfde periode op 25 maart 2013 een beoordeling is vastgesteld waarin de competenties analytisch vermogen en organiseren van werk op niveau 3 (voldoende) zijn gewaardeerd, heeft de beoordelingsautoriteit de door Behm opgemaakte beoordeling niet willen vaststellen en is de beoordelaar gevraagd om het verschil met de beoordeling van 25 maart 2013 te motiveren. De beoordelaar heeft aangegeven dat de beoordeling van 25 maart 2013 is vastgesteld om eiser deel te kunnen laten nemen aan de opleiding voor doorstroom naar niveau 4. Analytisch vermogen is in de beoordeling van 25 maart 2013 op niveau 3 gewaardeerd, omdat de beoordelaar van mening was dat eiser op dit punt het meest uit de opleiding kon gaan halen. Bij het opmaken van de beoordeling van 25 maart 2013 is meer gekeken naar punten waarop eiser zich kon gaan ontwikkelen in de opleiding. In het kader van HAP II heeft eiser heel weinig tot geen aandachtspunten. De beoordelaar ziet bij de competenties analytisch vermogen en organiseren van werk ook geen aandachtspunten in de

tekst welke ter onderbouwing van de scores bij de verschillende competenties staat, en heeft er dan ook moeite mee om deze competenties terug te zetten naar niveau 3, zodat overeenstemming bestaat met de beoordeling van 25 maart 2013. 5.3 Gelet op deze motivering van de beoordelaar, alsmede gelet op de louter positieve bewoordingen waarmee de competenties analytisch vermogen en organiseren van werk zijn gewaardeerd, is de rechtbank van oordeel dat eiser er in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waardering van deze competenties met niveau 3 (voldoende) onjuist is. Het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op de beoordeling, dient eveneens wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Het beroep is derhalve ook overigens gegrond. 5.4 De rechtbank ziet ook hier aanleiding om met toepassing van 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit van 20 november 2013 herroepen en de beoordeling van eiser over de periode tot en met 31 december 2012 aldus vaststellen, dat daarin alle competenties op niveau 4 (uitstekend) zijn gewaardeerd. 6.1 De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de beoordeling heeft gemaakt komen niet voor vergoeding in aanmerking. Eiser heeft niet tijdens de bezwaarprocedure om vergoeding van deze kosten verzocht, zodat niet is voldaan aan artikel 7:15, derde lid, van de Awb. 6.2 De kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om doorstroming naar Senior GGP heeft gemaakt, komen wel voor vergoeding in aanmerking, nu eiser in deze bezwaarprocedure wel om vergoeding van die kosten heeft verzocht. 6.3 De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. 6.4 De proceskosten in bezwaar en in beroep zijn begroot op 1.960 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. 7. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - herroept de primaire besluiten van 20 november 2013 en 19 december 2013; - wijst eisers aanvraag om door te stromen naar Senior GGP toe, in die zin dat eiser met ingang van de datum waarop hij aan alle voorwaarden voldeed, doch niet eerder dan 1 november 2010, wordt aangesteld als hoofdmedewerker (Senior GGP); - stelt de beoordeling van eiser over de periode tot en met 31 december 2012 aldus vast, dat daarin alle competenties op niveau 4 (uitstekend) zijn gewaardeerd; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep ten bedrage van 1.960;

- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van 165 aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. van Wezel, voorzitter, mr. H.C. Naves en mr. E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: griffier voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.