Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Vergelijkbare documenten
Deel I. Beschrijving van het onderzoek waarvoor vergunning wordt gevraagd. Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd.

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Utrecht, 25 september 2002 ADVIES COMMISSIE BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Bijlage I bij besluit RBD0217(M09)

II. Procedure De procedure is conform en krachtens het bepaalde in het Besluit biotechnologie bij dieren uitgevoerd.

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

II. Procedure De procedure is conform en krachtens het bepaalde in het Besluit biotechnologie bij dieren uitgevoerd.

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Bijlage I bij ontwerpbesluit RBD0213(M05)

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Bijlage I bij ontwerpbesluit RBD0220(N03)

ADVIES COMMIS S IE BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Deel I. Beschrijving van het onderzoek waarvoor vergunning wordt gevraagd. Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Biotechnologie bij dieren

146

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

de aanvraag van 8 november 2004 met de aanvu ling hierop van 21 januari 2005 van de Radboud

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

Voor het volgende onderzoek wordt een vergunning aangevraagd:

JAARVERSLAG DIEREXPERIMENTENCOMMISSIE UNIVERSITEIT LEIDEN. Universiteit Leiden

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

ECLI:NL:CBB:2001:AD7620

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

O 8OKT 2015 Het tentoonstellen van genetisch gemodificeerde organismen

Niet-technische samenvatting. Taalontwikkeling, cellen, hersenactiviteit, ziekte, muismodel

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

II. Procedure De procedure is conform en krachtens het bepaalde in het besluit biotechnologie bij dieren uitgevoerd.

Ministerie van LNV, De directeur VVA, Ir. G.A. Koopstra Postbus 20401, 2500 EK 's-gravenhage.

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. 3 Projectbeschrijving

antidepressivum, rat, overerfbaar, mechanismen, gedrag

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. Voedselallergie, melk, preventie, behandeling

iet-technischesamenvatting

Galzouten, darmontsteking, leverkanker, ernstig overgewicht, nieuwe therapie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ministerie van LNV, De directeur VVA, Dr. Ir. H. Paul Postbus 20401, 2500 EK 's-gravenhage.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Beleidsregels Meldingen in het kader van een projectvergunning

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. weefselconstructie, bloedvaten, nierfalen

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

F Niet-technische samenvatting

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Proefdieren in de wetenschap VU & VUmc

JAARVERSLAG FUNCTIONARIS EX. ART. 14 Wod NVI. (Dierproeven NVI in 2006) Bilthoven, mei 2007

Aanvraagformulier voor een vergunning Biotechnologie bij dieren, versie juli 2007 pagina 1 van 18

Niet-technische samenvatting

Biodistributie, kinetiek, centraal zenuwstelsel, oogziekten, huidaandoeningen

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. 5 jaar.

Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT:

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

afweerbalans; virusinfecties in luchtwegen; auto-immuunziektes; ontstekingsziekten

Laser vestiging Dordrecht Team Projectsubsidies. Postbus BD Dordrecht

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Procedureel De aanvraag voor de onderhavige vergunning werd gedaan bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (hierna: EL&I).

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. 5 jaar.

3 Kunt u bevestigen dat Universiteit Maastricht nog geen besluit heeft genomen over dierproeven op labradors in de toekomst?

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. 5 jaar.

Verkoudheid; virale infectie; respiratoir syncytieel virus; vaccins; antivirale middelen


JAARVERSLAG Dierexperimentencommissie Diergeneeskunde en Farmaceutische Wetenschappen, Scheikunde en Biologie (DEC-DGK/FSB)

CGM/ Aanbieding onderzoeksrapport 'Recombinant Allergens: working safely with recombinant allergenic biologicals

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project

GEDRAGSCODE. Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen

Niet-technische samenvatting

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Utrecht, 11 maart 2005 ADVIES COMMISSIE BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

ANVS Team Medische en Industriële Toepassingen Bezuidenhoutseweg 67 Röntgen Technische Dienst B.V. Postbus t.a.v. de heer H.L.P.

ALGEMENE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE MAASTRICHT 2015

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

JAARVERSLAG Dierxperimenten Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Jaarverslag DEC KNAW 2003 "Vertrouwelijk"

Ministerie van LNV, De Directeur VVA Dr. Ir. H. Paul Postbus EK 's-gravenhage.

Transcriptie:

BESLUIT BD nr. 02.190 (F09) Gelet op!" de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren alsmede het Besluit biotechnologie bij dieren en de Regeling vergunning biotechnologie bij dieren;!" de aanvraag d.d. 22 april 2002 met de aanvullingen van 5 juli en 6 augustus 2002 van de Universiteit Utrecht;!" het advies van de Commissie biotechnologie bij dieren uitgebracht op 11 september 2002, kenmerk CBD/02.251/RT;!" het ontwerpbesluit van 18 september 2002;!" de hoorzitting van 8 oktober 2002;!" de mondelinge bedenking van de vereniging AVS/Proefdiervrij ingebracht tijdens de hoorzitting Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking, BESLUIT: 1. Een vergunning als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdelen a en b, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt verleend aan de Universiteit Utrecht. 2. De vergunning wordt verleend voor de werkzaamheden omschreven in beperking 2 en zoals beschreven in de aanvraag van 22 april 2002 met de aanvullingen van 5 juli en 6 augustus 2002 met inachtneming van de in deze vergunning opgenomen voorschriften en beperkingen. Beperking 1 De biotechnologische handelingen mogen uitsluitend plaatsvinden in het Gemeenschappelijk Dierenlaboratorium, Bolognalaan 50 te Utrecht. Beperking 2 1. De onderhavige vergunning heeft uitsluitend betrekking op het navolgende, zoals beschreven in de aanvraag van 22 april 2002 met de aanvullingen van 5 juli en 6 augustus 2002 van de Universiteit Utrecht: a) het vervaardigen van genetisch gemodificeerde muizen door het inbrengen van DNA in bevruchte muizen-oöcyten door middel van micro-injectie; b) het vervaardigen van genetisch gemodificeerde muizen door middel van micro-injectie van genetisch gemodificeerde embryonale stamcellen in blastocysten, dan wel aggregatie van genetisch gemodificeerde embryonale stamcellen met pre-implantatie embryo s; c) daarbij wordt gebruik gemaakt van de volgende genconstructen:!" genen coderend voor kopertransporteiwitten, te weten: MURR1, CTR1, CTR2 en ATOX1;!" genen coderend voor eiwitten betrokken bij galuitscheiding uit de lever en reabsorbtie in de darm, te weten: ATP8B1, ATP8B2 en ATP8B3 ;!" genconstructen uit het moleculaire standaardinstrumentarium (zie bijlage I bij het advies van de Commissie );!" waarbij in het kader van deze vergunning bij de biotechnologische handelingen gedurende de looptijd maximaal 1500 muizen gebruikt mogen worden; 2. de biotechnologische handelingen bij dieren, zoals beschreven in lid 1 van deze beperking, dienen binnen vijf jaar na dagtekening van dit besluit te zijn verricht. Voorschrift 1 Het bij de werkzaamheden betrokken personeel dient van de bepalingen van deze vergunning op de hoogte te zijn. 1

Voorschrift 2 Indien zich (bij-)effecten voordoen, waardoor de gezondheid of het welzijn van de betrokken dieren ernstig benadeeld wordt, worden de dieren waarvan de gezondheid of het welzijn ernstig benadeeld wordt, onverwijld gedood. Van deze dieren wordt een pathologie-rapport opgesteld dat toegevoegd wordt aan het in voorschrift 5 genoemde logboek. Voorschrift 3 Van (bij)effecten die niet als beoogd of verwacht genoemd worden in de aanvraag van 22 april 2002 met de aanvullingen van 5 juli en 6 augustus 2002 van de Universiteit Utrecht en derhalve onverwacht zijn en waardoor de gezondheid of het welzijn van de betrokken dieren ernstig benadeeld wordt, wordt onverwijld door middel van een aangetekend schrijven aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij melding gemaakt, onder vermelding van het nummer van deze vergunning, het gebruikte genconstruct en de waargenomen onverwachte effecten. Tevens dienen de betrokken dieren conform voorschrift 2 onverwijld te worden gedood en dient een pathologie-rapport opgesteld te worden dat toegevoegd moet worden aan het in voorschrift 5 genoemde logboek. Voorschrift 4 Indien door de vergunninghouder dieren die in het kader van deze vergunning vervaardigd zijn, dan wel nakomelingen daarvan, aan derden ter beschikking worden gesteld, dan dient de vergunninghouder dit te melden aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, onder vermelding van het nummer van deze vergunning, de naam van de rechtspersoon waaraan de dieren ter beschikking worden gesteld, de lijn die beschikbaar gesteld wordt en, indien bekend, het doel waarvoor de betreffende dieren gebruikt zullen worden. Voorschrift 5 1. Gedurende het uitvoeren van de in beperking 2, eerste lid, beschreven handelingen en gedurende het onderzoek dat door de vergunninghouder met de vervaardigde genetisch gemodificeerde dieren wordt verricht, wordt een logboek of database bijgehouden. 2. Het logboek of de database, beschreven in het eerste lid, omvat tenminste de volgende gegevens:!" het aantal dieren gebruikt bij de biotechnologische handeling;!" het aantal dieren dat de genetische modificatie (chimaera en transgenen) bezit;!" gegevens met betrekking tot de algemene gezondheids- en welzijnstoestand van de bij het onderzoek betrokken dieren, te weten: de eetlust, het gewichtsverloop, het gedrag van de dieren, en gegevens met betrekking tot eventuele opvallende kenmerken of afwijkingen van de genetisch gemodificeerde dieren (chimaera en transgenen). 3. Het logboek of de database, beschreven in het eerste lid, dient aanwezig te zijn in de inrichting waar de betrokken dieren gehuisvest zijn. 4. De vergunninghouder is verplicht aan toezichthoudende ambtenaren op hun verzoek inzage te verlenen in het logboek of de database. Op grond van artikel 72, aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bestaat in ieder geval de bevoegdheid tot onmiddellijke schorsing, intrekking of wijziging van deze beschikking indien wordt gehandeld in strijd met de aan deze vergunning verbonden voorschriften of met de beperkingen waaronder deze vergunning is verleend. Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het beroepschrift moet -vergezeld van een afschrift van dit besluit- binnen zes weken na de dag van verzending van dit besluit worden verzonden naar: Het College van Beroep voor het bedrijfsleven 2

Postbus 20021 2500 EZ Den Haag. Voor de behandeling van het beroepsschrift is een griffierecht verschuldigd, dat voor natuurlijke personen 109 bedraagt en voor andere dan natuurlijke personen 218 bedraagt. s-gravenhage, DE STAATSSECRETARIS VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ, Ir. B.J. Odink 3

Bijlage I bij besluit BD nr. 01.190 (F09) Gelezen de aanvraag van 22 april 2002 met de aanvullingen van 5 juli en 6 augustus 2002 van de Universiteit Utrecht met het verzoek om een vergunning als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdeel a en b, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in het kader van het Besluit biotechnologie bij dieren; en gelet op het ontwerpbesluit van 18 september 2002, de hoorzitting van 8 oktober 2002 en de mondelinge bedenking van de vereniging AVS/Proefdiervrij ingebracht tijdens de hoorzitting; Aan het besluit liggen de volgende feiten en overwegingen ten grondslag, I. Aanvraag De aanvraag en de aanvullingen hebben betrekking op a) het vervaardigen van genetisch gemodificeerde muizen door het inbrengen van DNA in bevruchte muizen-oöcyten door middel van micro-injectie; b) het vervaardigen van genetisch gemodificeerde muizen door middel van micro-injectie van genetisch gemodificeerde embryonale stamcellen in blastocysten, dan wel aggregatie van genetisch gemodificeerde embryonale stamcellen met pre-implantatie embryo s; c) daarbij wordt gebruik gemaakt van de volgende genconstructen:!" genen coderend voor kopertransporteiwitten, te weten: MURR1, CTR1, CTR2 en ATOX1;!" genen coderend voor eiwitten betrokken bij galuitscheiding en reabsorptie in de darm, te weten: ATP8B1, ATP8B2 en ATP8B3 ;!" genconstructen uit het moleculaire standaardinstrumentarium (zie bijlage I bij het advies van de Commissie ); d) waarbij in het kader van deze vergunning bij de biotechnologische handelingen gedurende de looptijd maximaal 1500 muizen nodig zijn voor het verkrijgen van 10 transgene lijnen met een gemiddelde van 150 dieren per lijn; e) waardevolle transgene lijnen zullen behouden blijven door middel van cryopreservatie (invriezen) van embryo s en sperma en onder voorwaarden ter beschikking worden gesteld aan andere onderzoekers; f) de biotechnologische handelingen bij dieren zullen gedurende onbepaalde tijd worden uitgevoerd. Er wordt vergunning gevraagd voor een periode van vijf jaar. Hoewel koper een belangrijk metaal is in verscheidene cellulaire processen en galzouten essentieel zijn, bijvoorbeeld bij het oplossen van vet in het dieet, kunnen te hoge concentraties van deze stoffen toxisch zijn. De lever speelt een essentiële rol bij het verwijderen van het teveel aan deze stoffen uit het lichaam via de galvloeistof. In dit onderzoek worden genen bestudeerd die betrokken zijn bij de regulatie van de koperhuishouding en het galzouttransport in de lever. Het blijkt dat mutaties in een aantal van deze genen terug te voeren zijn op ziekten van de mens die al langer bekend waren zoals Wilson s disease (verminderde werking en een later falen van de lever, aandoeningen van het zenuwstelsel en koperstapeling in het hoornvlies van het oog), Menkes disease (progressieve geestelijke aftakeling van met name mannelijke zuigelingen, krampaanvallen en spierstijfheid met vaak als gevolg een vroegtijdige dood) en erfelijke cholestase (ophoping van galzouten in de lever met fibrose en cirrose tot gevolg). De verkregen kennis biedt mogelijk meer inzicht in de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van de genoemde aandoeningen en van de ontgiftende werking van de lever in zijn algemeenheid. Dat laatste is op dit ogenblik een nog voor een deel onbegrepen proces. Inzicht in het onderliggende proces van het verwijderen van koperzouten en andere giftige zouten is van belang omdat er nog onbegrepen stapelingsziekten bij de mens voorkomen waarin de lever naar verwachting een belangrijke rol speelt. II. Procedure 4

De procedure is conform en krachtens het bepaalde in het Besluit biotechnologie bij dieren uitgevoerd. Overzicht van de procedure 24-04- 2002 Ontvangst aanvraag 02-05- 2002 Publicatie ontvangst aanvraag 03-06- 2002 Verzoek aanvullende informatie naar aanvrager 08-07- 2002 Ontvangst aanvullende informatie 08-08- 2002 Ontvangst nadere aanvullende informatie 12-09- 2002 Ontvangst advies van de Commissie Biotechnologie bij dieren 18-09- 2002 Ontwerpbesluit 08-10- 2002 Hoorzitting 08-10- 2002 Mondelinge bedenking van de vereniging AVS/Proediervrij III. Ingewonnen advies en ingebrachte bedenkingen Het ontwerpbesluit is genomen op basis van de aanvraag met de aanvullingen hierop en het advies van de Commissie biotechnologie bij dieren (verder: de Commissie) van 11 september 2002, kenmerk CBD/02.251/RT. Na publicatie van het ontwerpbesluit is er op 8 oktober 2002 door de vergunningverlener een hoorzitting georganiseerd waarbij een gedachtenwisseling over het ontwerp van het besluit heeft plaatsgevonden en een ieder in gelegenheid is gesteld tot het mondeling inbrengen van bedenkingen daartegen. Het verslag van deze hoorzitting is bijgevoegd (bijlage II). Tijdens deze hoorzitting is tegen het ontwerpbesluit één mondelinge bedenking ingebracht. Als bijlage III is bijgevoegd de relevante VROM-vergunning. Er zijn geen Dec-adviezen beschikbaar die betrekking hebben op de te maken genetisch gemodificeerde diermodellen zoals omschreven in onderhavige aanvraag. Verder heeft de onderzoeker aangegeven dat bij dit onderzoek uitsluitend gebruik zal worden gemaakt van genen uit de muis. Ingebrachte bedenking!" De mondelinge bedenking van de vereniging AVS/Proefdiervrij luidt dat de aanvrager onvoldoende gegevens heeft overgelegd met betrekking tot de te verwachten schade voor de dieren. De wet vereist een effectrapportage. De vergunningverlener wijst erop dat in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren staat dat bij de aanvraag in ieder geval een door of vanwege de aanvrager opgestelde rapportage ter zake van de effecten van de handelingen op de dieren dient te worden overlegd. Bij wijze van uitwerking van dit voorschrift zijn in onderdeel IV van het aanvraagformulier twee vragen opgenomen. De aanvrager heeft deze vragen beantwoord. Daarnaast is door de Commissie expliciet om aanvullende informatie gevraagd met betrekking tot te verwachten gezondheids- en welzijnseffecten van de te gebruiken genen. Die informatie heeft zij ook van de aanvrager gekregen. De Commissie is hier vervolgens in deel II.3 van haar advies uitgebreid op ingegaan. De vergunningverlener is van mening dat hiermee uitvoerig is stilgestaan bij de te verwachte schade voor de dieren. Samengevat meent de Commissie dat de aanvraag een onderzoek betreft dat wetenschappelijk van belang is, omdat middels dit onderzoek inzicht kan worden verkregen in de regelmechanismen van de excretie van koper en galzouten in de lever. Maatschappelijk acht de Commissie het onderzoek van belang omdat door dit onderzoek de diagnostiek van aandoeningen, die het gevolg zijn van een gestoorde secretie van de lever, kan worden verbeterd en er wellicht aangrijpingspunten (targets) kunnen worden gevonden voor de ontwikkeling van therapieën voor stapelingsziekten die daarvan een gevolg zijn. Verder stelt de Commissie vast dat het onderzoek mede wordt gefinancierd door NWO en The International Copper Association. Deze organisaties maken bij het toekennen van subsidies en 5

financiering voor onderzoek gebruik van onafhankelijke vakgenoten die het onderzoek beoordelen. Voor de Commissie is dat een reden om aan te nemen dat het onderzoek wetenschappelijk van belang, van goede kwaliteit en haalbaar is. Op grond van al hetgeen hiervoor is gesteld, is de Commissie van mening dat het hier gaat om onderzoek waarvoor het verbod op het verrichten van biotechnologische handelingen, zoals dat is omschreven in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, kan worden opgeheven. De Commissie heeft vervolgens bekeken of er reële alternatieven voor dit onderzoek bestaan. Ze heeft geconstateerd dat dat niet het geval is. Het effect van de te onderzoeken genen kan op dit moment slechts onderzocht worden in een geheel (intact) dier. Bedlington terriërs of andere dieren die slecht bestand zijn tegen koper in hun dieet vormen geen reëel alternatief. De vraag naar het bestaan van eventuele alternatieven is een belangrijk onderdeel van de ethische toets die de Commissie op grond van de wet dient uit te voeren. Omdat naar de mening van de Commissie zulke alternatieven niet bestaan, kan de opheffing van het verbod gehandhaafd blijven. De Commissie is ook nagegaan of de dieren als gevolg van de genetische modificaties eventueel schade aan gezondheid en welzijn zullen ondervinden. De Commissie heeft geconstateerd dat niet uitgesloten kan worden dat sommige dieren ernstige schade aan gezondheid en welzijn zullen ondervinden als gevolg van de genetische modificaties. Tijdens de experimenten met de dieren kunnen bepaalde conditionele genetische veranderingen bij de dieren worden geïnduceerd. Ook dan zal een ernstige aantasting van gezondheid en welzijn kunnen optreden, maar deze zal slechts van korte duur zijn. De Commissie meent dat deze mogelijke schade, gelet op het belang van de doelstelling, niet onaanvaardbaar is, mits de onderzoekers de muizen intensief observeren en, in het geval ernstig ongerief optreedt, doden. De Commissie heeft verder bekeken of door de biotechnologische handelingen de genotypische en fenotypische integriteit aangetast zal worden. De Commissie constateert dat deze aangetast kunnen worden. Hoewel de Commissie bij haar oordeel rekening houdt met het feit dat er in de samenleving met name ethische bezwaren bestaan tegen een dergelijke aantasting van de genoemde integriteit, bezwaren die geleid hebben tot wettelijke maatregelen op het terrein van biotechnologie bij dieren, gaat het er naar de mening van de Commissie om of deze ethische bezwaren doorslaggevend zijn, met andere woorden van groter moreel gewicht dan de waarde van de te verwachten baten. De Commissie meent dat het criterium genoemd in artikel 66, lid 3 onder b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren aldus dient te worden uitgelegd. Op grond van het voorgaande komt de Commissie tot de conclusie dat het in de onderhavige aanvraag gaat om een toetsbare eenheid, om onderzoek dat zowel wetenschappelijk als maatschappelijk van substantieel belang is en waarvoor geen reële alternatieven bestaan. Ze concludeert verder dat de gezondheid en het welzijn van de dieren kan worden aangetast en dat er in termen van de aantasting van de integriteit van dieren ethische bezwaren naar voren gebracht kunnen worden, maar dat deze beide overwegingen met betrekking tot deze vergunningaanvraag naar haar mening niet doorslaggevend zijn, en samen niet opwegen tegen het belang van het doel van het onderzoek. Dat belang is namelijk hierin gelegen dat de verworven inzichten omtrent de werking van bepaalde genen kan leiden tot een verbeterde diagnostiek en mogelijk (een begin van) een behandeling van enkele ernstige aandoeningen van de mens. De Commissie acht derhalve de biotechnologische handelingen waarvoor vergunning is aangevraagd moreel aanvaardbaar. Aanvullend wil de Commissie nog opmerken dat de hiervoor uiteengezette afweging met betrekking tot de aanvaardbaarheid van de biotechnologische handelingen uitsluitend betrekking heeft op het onderzoek waarvoor de aanvraag is ingediend. Ze is zich echter bewust van de mogelijkheid dat de aanvragers de gegenereerde muizenlijnen voor andersoortig onderzoek beschikbaar zullen stellen aan derden. Ze heeft daar in beginsel geen bezwaar tegen, omdat op die manier voorkomen kan worden dat dezelfde muizenlijn door anderen opnieuw gegenereerd wordt. Aangezien dit andersoortige onderzoeksdoel niet door de Commissie getoetst is, acht ze het echter wel van belang om op de hoogte te worden gesteld indien de gegenereerde muizenlijnen aan derden ter beschikking worden gesteld en 6

voor welk doel dit geschiedt. De Commissie meent derhalve dat als voorwaarde in de vergunning opgenomen zou moeten worden, dat indien de gegenereerde muizenlijnen aan derden te beschikking worden gesteld, de vergunninghouder dit dient te melden. De Commissie biotechnologie bij dieren adviseert (...) een vergunning te verlenen onder de volgende voorwaarden: #" de dieren dienen indien ernstig ongerief ontstaat onverwijld te worden gedood; #" ten behoeve van het vaststellen van de schade aan de gezondheid en het welzijn van de dieren als gevolg van het onderzoek, dient een welzijnsdagboek conform het gestelde in de Code of Practice welzijnsbewaking proefdieren te worden bijgehouden; #" indien blijkt dat er elders een muizenlijn, die de aanvrager wenst te genereren, beschikbaar is, dan mag deze muizenlijn niet meer door de aanvrager gegenereerd worden; #" indien de dieren aan derden ter beschikking worden gesteld, dan dient de vergunninghouder dit te melden; De vergunningverlener deelt het standpunt van de Commissie en neemt dit advies over. IV. Wettelijk kader en beoordeling Een vergunning tot het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren kan op grond van artikel 66 van de Gezondheids- en welzijnswet bij dieren slechts worden verleend indien naar het oordeel van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij tegen de handelingen 1. geen ethische bezwaren bestaan en 2. de handelingen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de gezondheid en het welzijn van dieren. Op grond van artikel 66, vijfde lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden en kan een vergunning onder beperkingen worden verleend. Op grond van artikel 72, aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kan een vergunning in ieder geval met onmiddellijke ingang worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken indien wordt gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of met de beperkingen waaronder de vergunning is verleend. Voorafgaand aan zijn beslissing op een aanvraag voor een vergunning dient de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de Commissie biotechnologie bij dieren als bedoeld in artikel 69 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren te horen (zie onderdeel III, voorgaand). De Commissie is van mening dat: Bij het onderzoek waarvoor een vergunning is aangevraagd wordt gebruik gemaakt van twee onderscheiden technieken om dieren genetisch te modificeren. Deze technieken zijn: injectie van gemodificeerde ES-cellen in blastocysten dan wel aggregatie van ES-cellen met morula s en micro-injectie van DNA-constructen in bevruchte eicellen. Zowel wat betreft de kans dat de modificatie slaagt, als wat betreft de mogelijke uitwerking op de te genereren dieren, verschillen zij niet van elkaar. Bovendien wordt op het niveau van het DNA in de cel dezelfde handeling gepleegd, namelijk het inbrengen van een genconstruct in het genoom van de dieren. De Commissie acht deze technieken daarom in moreel opzicht vergelijkbaar. Hoewel deze handelingen verschillende effecten hebben, namelijk enerzijds het uitschakelen van de functie van een bestaand gen en anderzijds het inbrengen van een nieuw gen met een nieuwe functie, acht de Commissie deze handelingen voldoende vergelijkbaar om deze aanvraag als één vergunningaanvraag te behandelen. De gezondheid en het welzijn van de dieren worden door deze technieken potentieel op dezelfde manier beïnvloed, ook al kan de schade daaraan per gegenereerde muizenlijn verschillen. 7

Indien er een goede reden zou zijn om verschillende verwachtingen te hebben omtrent de gezondheids- en welzijnseffecten van de verschillende technieken dan zou dat een reden zijn waarom de technieken niet vergelijkbaar zouden zijn. Die reden is er echter niet, de verwachtingen omtrent genoemde effecten zijn hetzelfde. Daarom kunnen deze handelingen ook in dit geval als een toetsbare eenheid beschouwd worden, temeer daar de ethische aspecten per saldo dezelfde lijken te zijn. Deze conclusie en overwegingen van de Commissie biotechnologie bij dieren worden onderschreven en overgenomen door de vergunningverlener. Ad 1. Toetsing op ethische bezwaren Het oordeel of ethische bezwaren bestaan is afhankelijk van de (deels samenhangende) beantwoording van de volgende vragen: 1. Is de doelstelling van het onderzoek zodanig belangwekkend dat een opheffing van het verbod op het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren in principe acceptabel kan zijn? 2. Bestaat er een reëel alternatief voor het onderzoek? 3. Indien de handeling op korte of langere termijn negatieve effecten heeft of kan veroorzaken (aantasting van de integriteit van dieren, gevolgen voor individuele dieren, gevolgen voor gezondheid en welzijn van mensen), zijn deze effecten - in het licht van het belang van het onderzoek - zodanig dat de mogelijke gevolgen onaanvaardbaar zijn? Beoordeling Ten aanzien van de doelstelling is de Commissie biotechnologie bij dieren ondermeer van mening dat: Vergunning wordt aangevraagd voor onderzoek naar de uitscheiding van bepaalde potentieel giftige stoffen door de lever in het bijzonder koper en galzouten. Studies in gist hebben aangetoond dat in het transport van genoemde stoffen over de celmembraan bepaalde genen een rol spelen. Het blijkt dat mutaties in enkele van deze genen terug te voeren zijn op ziekten van de mens die al langer bekend waren zoals Wilson disease (verminderde werking en een later falen van de lever, aandoeningen van het zenuwstelsel en koperstapeling in het hoornvlies van het oog), Menkes disease (progressieve geestelijke aftakeling van met name mannelijke zuigelingen, krampaanvallen en spierstijfheid met vaak als gevolg een vroegtijdige dood) en erfelijke cholestase. Het onderzoek waarvoor vergunning wordt aangevraagd is naar de mening van de Commissie wetenschappelijk van belang omdat het mogelijkerwijs inzicht biedt in de factoren die een rol spelen bij het ontstaan van de genoemde aandoeningen en van de ontgiftende werking van de lever in zijn algemeenheid. Dat laatste is op dit ogenblik een nog voor een deel onbegrepen proces. Inzicht in het onderliggende proces van het verwijderen van koperzouten en andere giftige zouten is van belang omdat er nog onbegrepen stapelingsziekten bij de mens voorkomen waarin de lever naar verwachting een belangrijke rol moet spelen. In het onderzoek gaat het om het oorzakelijke verband tussen een abnormaal genotype en een abnormaal fenotype via een waarneembaar aspect van metabole effecten. Maatschappelijk is dit onderzoek naar de mening van de Commissie van belang omdat middels het inzicht dat wordt verkregen in de werking van genen die een rol spelen in de secretie van potentieel giftige stoffen door de lever wellicht op termijn een verbeterde diagnostiek en therapie kan worden ontwikkeld voor aandoeningen die een gevolg zijn van een stapeling in het lichaam van die potentieel giftige stoffen. Die aandoeningen zijn voor een deel sterk invaliderend en nogal eens kan alleen het leven worden gered middels een levertransplantatie. Deze laatste ingreep kan op zich ook weer voor complicaties zorgen. Verder kan dit onderzoek van belang zijn voor het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar de oorzaken en de behandeling van galstenen. (...) 8

Ten aanzien van de beschikbaarheid van reële alternatieven overweegt de Commissie ondermeer: Daar waar bestudering in celcultuur (hepatocyten) mogelijk is, zullen de onderzoekers dat doen. De Commissie onderschrijft echter de mening van de vergunningaanvrager dat het voor het overgrote deel van dit onderzoek niet mogelijk is om in vitro modellen te ontwikkelen. Om het ingewikkelde proces van de uitscheiding van koper en galzouten te kunnen volgen van levercellen via galgangen en darmen, is een intact organisme nodig. Dergelijke processen manifesteren zich namelijk alleen op het niveau van het gehele organisme. In vitro systemen lijken daarvoor niet toereikend omdat het op dit moment niet mogelijk is in dergelijke systemen alle onderdelen van dat ingewikkelde proces onder te brengen. Niet-zoogdieren (zoals ongewervelde dieren) komen voor dit onderzoek niet in aanmerking vanwege het simpele feit dat deze dieren niet beschikken over een met de mens vergelijkbare lever. Bekend is dat een koperstapelingsziekte voorkomt bij Bedlington terriërs. Deze honden zouden mogelijk een alternatief kunnen vormen voor één van de muizenlijnen die de aanvrager wil maken (dus niet voor alle overige). Deze dieren zijn op dit ogenblik echter niet beschikbaar. Het zou zeer tijdrovend en kostbaar zou zijn om een geschikte proefdiergroep op te zetten. Daarnaast is de Commissie van mening dat het ethisch minder aanvaardbaar is om de benodigde uitgebreide vervolgonderzoeken aan honden uit te voeren. Wanneer dat mogelijk is verdient het de voorkeur om de dierproeven te doen met psychologisch en sociaal minder complexe diersoort, zoals de muis. Van de zoogdieren is de muis op dit moment de meest geschikte kandidaat voor dit soort transgene experimenten, mede omdat de kennis omtrent het muizengenoom groot is en het mogelijk is om reproduceerbare muizenmodellen te ontwikkelen. Muizen worden als diermodel voor genetisch onderzoek in vivo dan ook op vele plaatsen ingezet. Op grond van het voorgaande is de Commissie van mening dat het inzetten van Bedlington terriërs niet beschouwd kan worden als een reëel alternatief voor één van de te maken muizenlijnen. Er zijn overigens meer diersoorten bekend (waaronder bepaalde schapenrassen) die slecht bestand zijn tegen koper in hun dieet. Voor het gebruiken van deze dieren gelden vergelijkbare bezwaren als bij de genoemde Bedlington terriërs. Bovendien is bij deze dieren de eigenschap genetische moeilijk te karakteriseren. Het gen of de genen die verantwoordelijk zijn voor het slecht bestand zijn tegen koper in hun dieet is nog niet geïdentificeerd. Door de vraagstelling van het onderzoek is onderzoek aan patiënten zeer moeilijk of zelfs onmogelijk, vanwege het multifactoriële karakter van de aandoening en aangezien patiënten geen homogene genetische achtergrond hebben. Gelet op de doelstelling van de biotechnologische handelingen zijn er, in het licht van de stand van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek, naar de mening van de Commissie op dit moment geen reële alternatieven beschikbaar. De Commissie wenst echter wel op te merken dat de aanvrager nauwlettend in de gaten dient te houden of, op het ogenblik dat de biotechnologische handelingen uitgevoerd gaan worden om een bepaalde muizenlijn te maken, een dergelijke muizenlijn elders al niet aanwezig en beschikbaar is. Indien elders een relevante muizenlijn beschikbaar is, dan is de Commissie van mening dat er een reëel alternatief bestaat en dient de aanvrager de houder van die muizenlijn te verzoeken om daarvan gebruik te mogen maken. ( ) De Commissie wenst daarmee aan te geven dat doublures in de biotechnologische handelingen bij dieren zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden. Ten aanzien van de mate van aantasting van de integriteit van de dieren overweegt de Commissie ondermeer: In het Nee, tenzij beleid ten aanzien van biotechnologie bij dieren zijn biotechnologische handelingen bij dieren niet alleen problematisch vanwege de mogelijke effecten op de gezondheid en welzijn van de dieren, maar ook omdat door middel van het veranderen van genetisch materiaal de eigenheid van het dier door de mens wordt veranderd. Door het genetisch modificeren van dieren, zoals hier wordt bedoeld, worden hun eigenschappen doelbewust en gericht gewijzigd ten nutte van de mens. Deze genetische modificaties worden omschreven als een aantasting van de genotypische integriteit van het dier. Daarbij gaat het om andere zaken dan die bij de beoordeling van de aantasting van 9

gezondheid en welzijn een rol spelen. In dit onderzoek worden aan het genoom van de muis DNA-constructen toegevoegd. Hierdoor zal de genotypische integriteit van het dier aangetast worden. Om vervolgens de mate van aantasting van de integriteit te beoordelen let de Commissie vooral op de veranderingen in fenotypische kenmerken zoals het gedrag, het uiterlijk, de mate van zelfredzaamheid, de fenotypische identiteit en de (toegenomen) bevattelijkheid voor ziekte(n) van het dier. Als gevolg van de biotechnologische handelingen zal naar verwachting bij een aantal muizen een vermindering van de zelfredzaamheid (meer of minder ernstige leverproblemen) kunnen ontstaan. De Commissie stelt vast dat in een dergelijk geval de fenotypische integriteit van de muizen zal zijn aangetast. Bij een aantal muizen zal dus naast de genotypische integriteit ook de fenotypische integriteit aangetast zijn. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van conditionele genetische modificaties in de muizen waardoor als het ware een in de tijd te manipuleren negatieve eigenschap bij de muis tot expressie kan worden gebracht. Dat betekent dat bijvoorbeeld de zelfredzaamheid van de dieren, waarbij die negatieve eigenschap niet tot expressie is gebracht, niet aangetast zal zijn. Het feit echter dat die kans (op het zich ontwikkelen van een negatieve eigenschap) bij de gemodificeerde muizen is ingebouwd, beschouwt de Commissie ook als een aantasting van de fenotypische integriteit van de dieren. Conclusie: Gelet op de bovenvermelde overwegingen van de Commissie biotechnologie bij dieren, gelet op het doel van het beschreven onderzoek, gelet op het ontbreken van reële alternatieven, gelet op de niet op voorhand onaanvaardbaar geachte aantasting van integriteit van de dieren, gelet op het aantal dieren dat ten behoeve van het vervaardigen van de genetisch gemodificeerde muizen wordt gebruikt en gelet op de conclusie van de Commissie biotechnologie bij dieren dat genoemde ethische bezwaren niet opwegen tegen het belang van de doelstelling van onderzoek en derhalve niet onaanvaardbaar worden geacht- welke conclusie wordt onderschreven en overgenomen door de vergunningverlener-, wegen de ethische bezwaren tegen het generen van genetisch gemodificeerde muizen, waarin genconstructen worden ingebracht die betrokken zijn bij het kopermetabolisme en galzouttransport in de lever, niet op tegen het belang van de doelstelling van het onderzoek. Ad 2. Toetsing op gezondheid en welzijn van dieren Het oordeel of onaanvaardbare effecten op de gezondheid en het welzijn van dieren optreden wordt geveld op grond van een beoordeling van de mogelijke gezondheids- en welzijnsrisico s verbonden aan de voorgenomen werkzaamheden en is afhankelijk van de (deels samenhangende) beantwoording van de volgende vragen: 1. In welke mate wijzigen de biotechnologische handelingen de normale fysiologie van het dier? 2. Heeft de wijziging van de normale fysiologie van het dier naar verwachting negatieve gezondheids- en welzijnseffecten? 3. Indien de biotechnologische handelingen naar verwachting negatieve gezondheids- en welzijnseffecten kunnen hebben, zijn deze effecten zodanig dat de gevolgen - gelet op het belang van het onderzoek - onaanvaardbaar zijn? Beoordeling De Commissie biotechnologie bij dieren overweegt ondermeer het volgende: De aanvrager geeft met betrekking tot de effecten van de genetische modificaties aan te verwachten dat de transgene muizen levensvatbaar zullen zijn en dat de effecten op het welzijn gering zullen zijn. Weliswaar is bekend dat de CTR1 knock-out embryonaal lethaal is en dat de ATOX1 knock-out sterft vlak na de geboorte, maar van de andere knock-outs wordt verwacht dat de genen en genproducten waar het om gaat minder essentieel zijn. Voor het CTR1-gen en het ATOX1-gen worden conditionele knock-outs gemaakt om te voorkomen dat de dieren in de embryonale 10

fase of kort na de geboorte zullen sterven. De mogelijkheid bestaat echter dat de inschatting, dat de andere genen waarvoor knock-outs gemaakt zullen worden minder essentieel zijn, onjuist is. Daarom bestaat een geringe kans dat de modificaties de gezondheid en het welzijn van de dieren toch ernstig zullen schaden. De Commissie meent op grond hiervan dat, indien als gevolg van de biotechnologische handelingen, voorzien of onvoorzien, ernstig ongerief optreedt, de dieren onverwijld dienen te worden gedood, zodat de schade aan de gezondheid en het welzijn van de dieren van korte duur zal zijn. Aangegeven wordt dat bij dit onderzoek gebruik zal worden gemaakt van zogenaamde conditionele genetische modificaties. Dat is een methode waarmee het tot expressie komen van een genetische modificatie niet alleen wat betreft plaats (bepaalde celtypen), maar ook wat betreft tijdstip gereguleerd kan worden. Er wordt dus als het ware een gezonde muis geboren die niet afwijkt van niet-transgene soortgenoten. Door de muis een bepaalde stof toe te dienen wordt de conditionele modificatie gerealiseerd en zal zich mogelijkerwijs een aantasting van gezondheid en welzijn voordoen. Omdat de dieren daarna echter snel zullen worden gedood en onderzocht, zal in het ernstigste geval sprake zijn van kortdurend ernstig ongerief. De Commissie is van oordeel dat ook de schade aan gezondheid en welzijn als gevolg van het induceren van de genetische modificatie, gezien moeten worden als een direct gevolg van de genetische modificatie die al in de kiembaan heeft plaatsgevonden. Om de schade aan de gezondheid en het welzijn, die bij dit onderzoek eventueel optreedt, vast te kunnen stellen, meent de Commissie dat door de onderzoekers een welzijnsdagboek conform het gestelde in de Code of Practice welzijnsbewaking van proefdieren van de Keuringsdienst van Waren dient te worden bijgehouden, waarin de verrichte handelingen (ingrepen) en het verloop van het welzijn alsmede de genomen maatregelen worden vastgelegd. Conclusie: De mogelijk optredende negatieve effecten op de gezondheid en het welzijn van de dieren in het kader van dit onderzoek worden, gelet op bovenstaande overwegingen van de Commissie biotechnologie bij dieren, welke overwegingen door de vergunningverlener worden onderschreven en overgenomen, gelet op het doel van het onderzoek, gelet op het ontbreken van reële alternatieven, gelet op het aantal dieren dat ten behoeve van het vervaardigen van de genetisch gemodificeerde muizen wordt gebruikt en gelet op de conclusie van de Commissie biotechnologie bij dieren dat de bezwaren op grond van de aantasting van de gezondheid en het welzijn van de dieren niet opwegen tegen het belang van het onderzoek, mits ernst en duur van de schade voor de dieren beperkt wordt, niet onaanvaardbaar geacht, mits de dieren gedood worden bij verdenking van ernstig leed (zie voorschrift 2 en het navolgende onder V). De procedure is krachtens en conform het bepaalde in het Besluit biotechnologie bij dieren uitgevoerd. Door de aanvraag, de aanvullende informatie en het advies van de Commissie heeft de vergunningverlener de nodige gegevens omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen verzameld. Tevens heeft hij er op toe gezien dat de advisering door de Commissie zorgvuldig heeft plaats gevonden. De vergunningverlener onderschrijft de argumenten van de Commissie en neemt deze over. Gelet op het bovenstaande is de vergunningverlener van mening dat er geen sprake is van handelingen die onaanvaardbare gevolgen hebben voor de gezondheid of het welzijn van dieren. De ethische bezwaren wegen niet op tegen het belang van de doelstelling van het onderzoek. Derhalve kan een vergunning verleend worden, onder de navolgende beperkingen en voorschriften. V Beperkingen en voorschriften Beperkingen De bij beperking 1 en 2 gestelde beperkingen zijn in overeenstemming met het gestelde in de aanvraag. In de overwegingen bij haar advies merkt de Commissie op dat door de aanvrager nauwlettend in de gaten gehouden dient te worden of er niet al, op het ogenblik dat de biotechnologische 11

handelingen uitgevoerd gaan worden om een bepaalde muizenlijn te maken, een dergelijke muizenlijn elders (bijvoorbeeld in het buitenland) bestaat. Indien elders een relevante muizenlijn bestaat, is de Commissie van mening dat er een reëel alternatief bestaat en dient de aanvrager de houder van die muizenlijn te verzoeken om daarvan gebruik te mogen maken. De Commissie wenst daarmee aan te geven dat doublures in de biotechnologische handelingen bij dieren zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden. Vergunningverlener onderschrijft dat doublures in het verrichten van biotechnologische handelingen zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden, maar is van mening dat het onnodig is dit onderdeel van het advies van de Commissie in de vorm van een beperking over te nemen. Op het moment van beoordeling van een vergunningaanvraag voor het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren wordt er gekeken of er alternatieven voor deze handelingen bestaan. Indien dit het geval is, wordt geen vergunning verleend. Naast de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is de Wet op de Dierproeven (WOD) onverkort van toepassing. Het maken van transgene dieren is een dierproef in het kader van de Wet op de Dierproeven (WOD). De vergunninghouder ex. artikel 2 WOD is, op grond van artikel 10a WOD, verplicht dierproeven voor advies voor te leggen aan een dierexperimentencommissie ex. artikel 18a WOD. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dienen de meest recente ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid van de in het kader van een dierproef te vervaardigen genetisch gemodificeerde muizen betrokken te worden. Bovendien mag, op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Dierproeven een dierproef niet worden verricht indien naar de algemene kenbare, onder deskundigen heersende opvatting, het doel ook kan worden bereikt door middel van een dierproef waarbij minder dieren kunnen worden gebruikt. Derhalve dient in het geval een te vervaardigen transgeen dier reeds beschikbaar is, daarvan gebruik gemaakt te worden. Dit laat onverlet dat op grond van artikel 72, aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren de bevoegdheid bestaat tot wijziging van een beschikking, indien na de verlening van de vergunning is gebleken van feiten en omstandigheden die, waren zij bekend op het moment van de verlening van de vergunning, aanleiding zouden zijn geweest om de aanvraag te wijzigen dan wel af te wijzen. Voorschriften Er worden 5 voorschriften bij de vergunning gesteld. Op grond van artikel 72, aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kan een vergunning ondermeer met onmiddellijke ingang geschorst of gewijzigd worden dan wel worden ingetrokken indien na de verlening van de vergunning is gebleken van feiten en omstandigheden die, waren zij bekend op het moment van de verlening van de vergunning, aanleiding zouden zijn geweest om de aanvraag te wijzigen dan wel af te wijzen. Omdat veranderingen in de integriteit, de normale fysiologie en het functioneren van de proefdieren ten gevolge van het toevoegen van de genoemde genen niet te voorspellen zijn, wordt het- overeenkomstig het gestelde in de aanvraag en advies van de Commissie biotechnologie bij dieren- van belang geacht dat de dieren die onnodig ernstig ongerief ondervinden worden gedood. De Commissie meent dat bij ernstig ongerief de dieren onverwijld dienen te worden gedood. De vergunningverlener onderschrijft dit advies. Hiertoe is voorschrift 2 opgenomen. Omdat vergunningverlener meer inzicht wil krijgen in de aard van mogelijk optredend ernstig ongerief, is zowel voorschrift 2 als voorschrift 3 uitgebreid met de eis dat van de dieren die onverwijld gedood werden vanwege ernstig ongerief een pathologie-rapport dient te worden opgesteld. Dit pathologie-rapport dient toegevoegd te worden aan het logboek zoals bijgehouden wordt op grond van voorschrift 5, zodat het inzichtelijk is voor bevoegde ambtenaren van de controlerende instanties. Daarnaast wordt het van belang geacht dat onverwachte effecten op de gezondheid of het welzijn van dieren gemeld worden. Hiertoe is voorschrift 3 opgenomen en dient de 12

vergunninghouder, in overeenstemming met het advies van de Commissie biotechnologie bij dieren, op basis van voorschrift 5 een logboek of een database als bedoeld in de Code of Practice welzijnsbewaking van proefdieren van de Keuringsdienst van Waren bij te houden. In het logboek of de database dienen gegevens over de gezondheids- en welzijnstoestand [eetlust, gewichtsverloop, het gedrag van de dieren en eventuele opvallende kenmerken of afwijkingen van de genetisch gemodificeerde dieren (chimaera's en transgenen)] doelmatig, dat wil zeggen inzichtelijk voor de controlerende instantie en met een zodanige regelmaat dat het verloop van de gezondheids- en welzijnstoestand weergegeven wordt, vermeld te worden. Eveneens dient in het logboek vermeld te worden!" het aantal dieren gebruikt bij de biotechnologische handeling!" het aantal dieren dat de genetische modificatie (chimaera's en transgenen) bezit. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de Code of Practice welzijnsbewaking van proefdieren van de Keuringsdienst van Waren (zie hoofdstuk 6) en indien gewenst kan ook gebruik gemaakt worden van de aantekeningen die reeds gemaakt dienen te worden op basis van artikel 15 WOD juncto artikel 10 Dierproevenbesluit, welke aantekeningen daartoe zodanig aangevuld dienen te worden dat alle voorgenoemde gegevens vermeld worden. Vergunningverlener heeft overeenkomstig het advies van de Commissie besloten tot het toevoegen van voorschrift 4 waarin wordt gesteld dat indien vergunninghouder door hem gegenereerde muizenlijnen ter beschikking stelt aan derden hij dit dient te melden aan vergunningverlener, onder vermelding van het nummer van deze vergunning, de naam van de rechtspersoon waaraan de lijn beschikbaar wordt gesteld en, indien bekend, het doel waarvoor de dieren gebruikt gaan worden. Het doel van dit voorschrift is het verkrijgen van meer inzicht in hoe vaak, waarom en aan wie transgene dieren worden afgestaan, omdat er nog veel onbekend is omtrent terbeschikkingstelling aan derden. Opdat de beperkingen en voorschriften van deze vergunning nageleefd worden, wordt in voorschrift 1 bepaald dat het bij de werkzaamheden betrokken personeel van de bepalingen van deze vergunning op de hoogte dient te zijn. -------------------------------------------- 13