Praktijknetwerken Veehouderij

Vergelijkbare documenten
BEX-analyse jongvee 2011

Uitslag Excretiewijzer

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV.

Ammoniakreductie, een zaak van het gehele bedrijf

Laag bodemoverschot deelnemers Vruchtbare Kringloop Overijssel

Weiden met kringloop wijzer? Blij met een koe in de wei?

Weidegang & KringloopWijzer. Michel de Haan, et al.

Resultaten KringloopWijzers 2016

Iets minder voordeel BEX in 2014 op Koeien & Kansenbedrijven

Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer. Meten van voerefficiëntie voor betere benutting eigen ruwvoer

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

Feiten en fabels KringloopWijzer. een onderbouwing met gegevens van 700 KringloopWijzers

Hoe haal ik voordeel uit de KringloopWijzer?

Uitslag KringloopWijzer


Vruchtbare Kringloop Overijssel

Grondgebondenheid = Eiwit van eigen land


Review excretieforfaits melkvee en jongvee - Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

Wageningen UR Livestock Research

De KringloopWijzer & bodem

Dirksen Management Support John Baars

Livestock Research Jongveeopfok en weidegang Beweidingssystemen voor jongvee. Belang jongvee weiden? Beweiding van jongvee

Handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee Versie 13 april 2006

KringloopWijzer. Johan Temmink

Handleiding voor invullen excretiewijzer (BEX, BEA)

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 april 2018

Optimaal inzetten van ruwvoeders op een melkveebedrijf.

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 juli 2018

Mineralenmanagement en economie. Jaap Gielen Specialist melkveehouderij

Jongveeopfok: een investering in de toekomst

Uitslag Kringloopwijzer

DE KRINGLOOPWIJZER en Grassa!Raffinage

Luchtkwaliteit: ammoniak en broeikasgassen. VK Loonwerkers Najaar 2018

opfok24 > gezonde kalveren > robuuste vaarzen > hoge levensproductie

Uitslag KringloopWijzer

Heeft de lage melkprijs invloed op het grasbeheer?

Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Grondgebondenheid

CRV Mineraal Bedrijfsspecifieke excretie

Verkenning mogelijkheden betere nutriënten benutting, en lagere kosten met GRASSA!

Grondgebruik (ha) Grasland 27,00 Bouwland 5,00. Aantal graasdieren (incl. uitgeschaard naar natuurterrein) 100 Melkkoeien 90,0

Afdeling Nutritie & Innovatie. Bewust natuurlijk luxe en goed afkalven Door Toon van der Heijden

Overzicht voor een geslaagde jongvee-opfok


Mineralenmanagement en economie

KANSEN BENUTTEN MET DEELWEIDEGANG

De onderhoudsbehoefte aan VEM en DVE kan berekend worden met de volgende formules:

Groeimogelijkheden verkend bij AMvB grondgebonden melkveehouderij

1. Waarom hoeven herkauwers niet alle essentiële aminozuren via het voer op te nemen.

Meer eigen ruwvoer = betere kringloopwijzer. John Baars

MEI Groningen. De Bodem voor Koegezondheid. 6 juni Gerrit Hegen. Bodem- plant- dier rela>es


Voederwaarde-onderzoek Gras ingekuild Kuilkenner Excellent kuil 1

Stap 1. Ga naar en klik onder het kopje Producten en Tools op Kringloopwijzer.

Extra bijvoeren in najaar op biologische bedrijven: economie en eiwitbenutting

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest Tweede kwartaal 2019

Kringloopdenken. centraal. op elk melkveebedrijf! ir. Frank Verhoeven

Kengetallen E-25 Fokwaarde Ureum

Kengetallen E-25 Fokwaarde Ureum

Nutriëntenbalans (N & P) in BRP. Wetenschappelijke onderbouwing. CLM Onderzoek en Advies BV

Hierbij ontvangt u het advies van de werkgroep 'mestproductienormen' over de handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee.

Kansen voor mestscheiding

Frank Weersink

Juiste bepaling van kuildichtheden t.b.v. voorraadberekening voor BEX en BEP Samenvatting van het onderzoek

Mest Mineralen Kringloopwijzer

Kengetallen E-25 Fokwaarde Ureum

d. Bereken nu of er een tekort of een overschot aan ruwvoer is. Vul hiervoor de onderste tabel in.

Er valt veel te winnen met een langere levensduur. Henk Hogeveen

Protocol Centrale Database Kringloopwijzer

Compleet weiden Combi weiden Compact weiden. WeideKompas

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 januari 2019

de bodem in de kringloop wijzer Frank Verhoeven ir Frank

Ruwvoerkost in kostprijs melk. Diane Schoonhoven

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 oktober 2018

Kort verslag oriënterende voerproef hooi

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Tentamen Statistiek 2 voor TeMa (2S195) op dinsdag , uur.

Quinoa-GPS in het rantsoen voor melkkoeien

wat is de kwaliteit van het weidegras

Lezingen aanbod. Seizoen

Najaarsexcursie LSN - Dennis Klein Koerkamp Donderdag 29 november Vleesveeteam ForFarmers

Perspectief Regionale voercentra

Magnesium in drinkwater voor weidende droge koeien

Achtergronden Koeien & Kansen - KringloopWijzer

Op weg naar een bedrijfs-milieuscore

Uitslag KringloopWijzer

B i j l a g e 6. N a d e r e o n d e r b o u w i n g g r o n d g e b o n d e n b e d r i j f

Handleiding invullen van KringloopWijzer in de Centrale Database

Bodemoverschot 9% lager dan de norm

Actief Melken Actieve koeien door passend voer en het beste advies

Protocol invullen Kringloopwijzer Stand-alone versie. December 2016

Stap voor stap naar een betere. jongvee-opfok

Handleiding invullen van Kringloopwijzer in de Centrale Database

Kengetallen. E-12 Inseminatiewaarde en Gebruikswaarde

Fosfaatklasse. Grondmonster

Forfaitaire waarden met betrekking tot de veestapel in relatie tot de KringloopWijzer

Robot & Weiden. Resultaten enquête 2

Tweede CDM-advies Wetenschappelijke toetsing KringloopWijzer

Kengetallen E-40 Fokwaarde voeropname

Effecten mestwetgeving op dierenwelzijn en diergezondheid Frits van der Schans en Carin Rougoor 24 januari 2017

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 april 2019

Transcriptie:

Jongvee mestproductie en Mineralenbenutting Praktijknetwerk 2011 Nr. 12 BEX-analyse en groei jongvee 2011-2012 A.J.J. Derks DLV Rundvee Advies BV (t.derks@dlv.nl) A. van Mourik HAS Den Bosch Datum: 2 mei 2013 Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) is eindverantwoordelijk voor POP2 in Nederland. Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland. D L V R u n d v e e A d v i e s B V W W W. D L V. N L Noord President Kennedylaan 35a Postbus 354 8440 AJ Heerenveen Tel. 0513 65 35 96 Fax 0513 65 31 85 Oost Munsterstraat 18a Postbus 546 7400 AM Deventer Tel. 0570 50 15 00 Fax 0317 49 14 59 Zuid Oostwijk 5 Postbus 511 5400 AM Uden Tel. 0413 33 68 00 Fax 0317 49 14 75 West Lage Biezenweg 5a 4131 LV Vianen Tel. 0348 49 52 52 Fax 0317 49 14 23 E X P E R T S I N A D V I E S

Voorwoord In dit rapport staat een analyse van de Bedrijfs Specifieke Excretie van jongvee. Deze analyse is gebaseerd op 71 opfokbedrijven. Hierin zitten de gegevens van 13 deelnemers van het praktijknetwerk Jongvee mestproductie en mineralenbenutting en 58 gegevens van andere jongveeopfokkers uit heel Nederland. Voor analyse is gebruik gemaakt van de BEX-jongvee excretiewijzer, Excel en SPSS. Tevens is in dit rapport de groei van het jongvee van het netwerk geanalyseerd. Het praktijknetwerk richt zich op het verbeteren van de mineralen efficiëntie van jongvee en het verlagen van de forfaitaire normen. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 2

Inhoudsopgave Voorwoord... 2 1. Inleiding... 4 2. Opzet netwerk... 5 3. Conclusies... 7 4. Groeianalyse... 9 4.1. Groeigegevens... 9 4.2. Afkalfgegevens... 11 4.3. Inseminatiegegevens... 11 5. BEX-analyse... 13 5.1. BEX-analyse van praktijknetwerk... 14 5.2. BEX-analyse van jongveeopfok bedrijven in Nederland... 16 5.2.1. Analyse N-voordeel... 18 5.2.2. Analyse P-voordeel... 21 5.2.3. Analyse BEX-voordeel per regio (vergeleken met WUM)... 24 Literatuurlijst... 26 Bijlagen... 27 Bijlage 1 Tips voor een betere mineralenbenutting (2011)... 28 Bijlage 2 Lineaire regressie analyse (N-voordeel/mais percentage)... 29 Bijlage 3 Lineaire regressie analyse (P-voordeel/mais percentage)... 31 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 3

1. Inleiding Door de huidige regelgeving mogen veehouders maar een beperkt deel van de geproduceerde mest uitrijden op eigen grond. De fosfaatnormen zijn in 2013 weer strenger geworden t.o.v. 2012. De veehouders moeten het mestoverschot afvoeren naar collega s met een mesttekort. Aan deze afzet zijn kosten verbonden. Een mogelijkheid om dichter bij een break even point te komen tussen mestproductie en plaatsingsruimte is het verminderen van de productie. Dit kan door af te wijken van de forfaitaire normen. Dit is alleen mogelijk door gebruik te maken van het programma bedrijfsspecifieke excretie (BEX). Dit programma is speciaal ontwikkeld om de mineralenefficiëntie in beeld te brengen. Zo kunnen veehouders aantonen dat zij een hogere efficiëntie behalen dan de landelijke normen en daardoor minder mest produceren. Het gevolg hiervan is dat zij meer geproduceerde mest op eigen land mogen brengen. Er komen steeds meer bedrijven die zich specialiseren in jongveeopfok. Hierdoor kwam er steeds meer vraag naar een bedrijfsspecifieke excretie die zich alleen richtte op jongveeopfok. In 2010 is er door DLV in samenwerking met Wageningen Universiteit (WUR) BEX Jongvee ontwikkeld. Dit programma is officieel goedgekeurd door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en innovatie (EL&I). Het programma ontstond destijds uit het praktijknetwerk Jongvee opfokkers werken aan BEX dat in 2009 startte. Het nieuwe programma houdt ten opzichte van het algemene programma ook rekening met de aan- en afvoerleeftijd van de dieren en de mate van beweiding per diercategorie. Doordat de mestproductie veelal lager is, en beter overeenkomt met de werkelijkheid, kan er bespaard worden op de mestafzet. Daarnaast kan er bespaard worden op kunstmestaankoop omdat de mineralen nu beter benut kunnen worden op het eigen bedrijf. In dit rapport wordt een analyse gemaakt van de gegevens van deelnemers van het praktijknetwerk Jongvee mestproductie en mineralenbenutting. Dit praktijknetwerk is een vervolg op het netwerk wat in 2009 startte met het onderzoek naar de BEX bij jongvee. In de volgende hoofdstukken komen onder andere de groei van het jongvee en de mineralenefficiëntie aan de orde. Naast de jongveeopfokkers uit het praktijknetwerk hebben andere opfokkers gegevens aangeleverd. Zij komen uit geheel Nederland en hebben ook gebruik gemaakt van de BEX Jongvee. Deze gegevens worden ook gebruikt om meer inzicht te krijgen in de verschillen in mineralenefficiëntie. Tevens worden ze gebruikt voor een goede onderbouwing voor voorstellen voor aanpassing van de forfaitaire mestproductienormen van jongvee. De gegevens van de overige jongveeopfokkers zijn samen met de gegevens uit het praktijknetwerk in een apart hoofdstuk verwerkt waar onderscheid wordt gemaakt in verschillende categorieën van stikstof- en fosfaatefficiëntie. De hoofdvraag van dit rapport kan als volgt gesteld worden: welke mogelijkheden hebben jongvee opfokkers om de mineralenefficiëntie van hun dieren te verhogen? DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 4

2. Opzet netwerk Het doel van praktijknetwerken is het ontwikkelen van het kennisniveau door onderzoek op praktijkbedrijven. Het product van een praktijknetwerk richt zich vaak op nieuwe of betere producten en het versnellen van processen. Door gebruik te maken van kennis van deelnemers en een onderbouwing hierbij aan de hand van onderzoek/metingen op de bedrijven, is het mogelijk meer inzicht te krijgen in onderwerpen als mineralenbenutting. In 2009 startte het project Jongvee opfokkers werken aan BEX. De meeste deelnemende jongvee opfokkers hadden in het verleden een melkveebedrijf maar zijn hiermee gestopt vanwege diverse redenen. De bestaande stallen zijn vervolgens opnieuw ingericht om jongvee te huisvesten. Lopende het project werd duidelijk dat er een behoefte was aan een specifiek BEX programma voor jongvee. De normen waren in de ogen van het praktijknetwerk te hoog. In de meest schrijnende gevallen was er een verschil van meer dan 30% met de werkelijke gehalten. Hierdoor moesten de opfokkers te veel mest afzetten. Het gevolg hiervan was dat jongvee opfokkers onvoldoende konden bemesten met als gevolg tegenvallende gewasopbrengsten en kuiluitslagen. In 2010 is het BEX programma ontwikkeld en goedgekeurd. Sinds die tijd kunnen jongvee opfokkers aantonen dat zij een hogere benutting van mineralen behalen. De 13 netwerkdeelnemers hebben vanaf die tijd een BEX-analyse gemaakt van hun bedrijf. In het eerste jaar is er gekeken naar de voerefficiëntie van de bedrijven. Daarbij is een vergelijking gemaakt tussen de rantsoenen van de verschillende leeftijdsgroepen. Het netwerk is verdergegaan onder de naam Jongvee mestproductie en mineralenbenutting. De resultaten van de BEX-uitslag zijn in dat jaar geanalyseerd op voederwaarde (VEM) en de macroelementen stikstof (N) en fosfor (P). Deze macro-elementen zijn belangrijk voor de groei en ontwikkeling van o.a. spieren en skelet. De groei van de dieren is bijgehouden d.m.v. het meten van de borstomvang. Vanuit de groep met opfokkers die deelnemen aan het netwerk is er de vraag gekomen of zij kunnen bijdragen aan het verlagen van de forfaitaire normen voor mestproductie. Naast de deelnemende opfokkers hebben ook opfokkers uit het hele land hun gegevens beschikbaar gesteld voor analyse. Zo is het mogelijk om een betere onderbouwing voor verlaging van normen neer te leggen bij de Commissie van Deskundigen Mestbeleid (CDM) In figuur 2.1 zijn alle deelnemers van het netwerk gerangschikt op intensiteit (dieren/hectare) in 2012. De intensiteit in 2011 staat naast die van 2012 weergegeven. Zo is het zichtbaar of er grote veranderingen in hectares of dieraantallen zijn geweest. In 2012 zijn er gemiddeld 109 dieren per bedrijf aanwezig. In 2011 waren dit er 116. De gemiddelde intensiteit van de deelnemers was in 2012 5.54 dieren/ha. In 2011 waren dit 5.70 dieren/ha. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 5

Figuur 2.1: Intensiteit per deelnemer. 2011/2012 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 6

3. Conclusies Uit het praktijknetwerk Jongvee mestproductie en mineralenbenutting is gebleken dat er grote verschillen zijn tussen de groeiresultaten van het jongvee van de deelnemers. Deze resultaten verschillen niet alleen onderling maar ook in de twee opeenvolgende jaren binnen eenzelfde bedrijf. Deze verschillen zijn gedeeltelijk te herleiden naar het rantsoen. Er zijn echter ook andere belangrijke invloeden als diergezondheid, stalklimaat en huisvesting die een belangrijke rol spelen. Naast de eigen invloed is de opfokker ook afhankelijk van de kalveren die bij hem op het bedrijf komen (variatie in leeftijd tussen 10 dagen tot 1 jaar). Voor een goede groei is goede hygiëne rondom geboorte, vlotte biestverstrekking en goede huisvesting in de eerste dagen belangrijk (R. van Ginneken, 2012). Ook voorkomt dit sterfte in de eerste dagen na geboorte (J.D. Robinson, 1988). Duidelijk is dat er zelfs bij bedrijven die gespecialiseerd zijn in jongvee opfok nog voldoende te verbeteren is. Er zijn grote verschillen in groei. Hiervoor zijn verschillende oorzaken mogelijk, huisvesting, voeding, diergezondheid, fokkerij, verzorging, etc. Opvallend is dat Montebeliarde s duidelijk betere groeiresultaten laten zien tijdens de opfok. Ze worden op jongere leeftijd geïnsemineerd terwijl ze aan de hand van groeigegevens nog eerder geïnsemineerd mogen worden. Verder is duidelijk dat weidegang een negatieve invloed kan hebben op de groei van jongvee. Als de dieren na afkalven ook met weidegang te maken krijgen is het wel belangrijk om te leren weiden tijdens de opfok. Tevens is opbouw van weerstand tegen wormen van belang. Als bijvoeding mogelijk is tijdens het weiden is dat aan te raden. Het voordeel dat wordt behaald met het BEX-jongvee programma is te verklaren aan de hand van het rantsoen. Uit het onderzoek is gebleken dat het maïspercentage in het rantsoen een significante invloed heeft op zowel het N- als P-voordeel uit BEX. Dit komt overeen met de conclusie in 2011 dat het voordeel oploopt naarmate het N- en P-gehalte in het rantsoen daalt. Maïs heeft ongeveer de helft aan N- en P- gehalte terwijl de VEM waarde hoger ligt. Hierdoor halen de dieren een hogere N- en P-efficiëntie. Het gevolg hiervan is dat er meer mest op het eigen bedrijf kan blijven en er dus meer mineralen op het land mogen worden gebracht. Hierdoor kan er meer van eigen land worden gehaald. De lijst met tips (bijlage1) die in 2011 is opgesteld heeft geleid tot een lichte verbetering van de voerefficiëntie (vooral VEM) op de netwerkbedrijven. Het fosforgehalte in het rantsoen ligt bij jongvee opfokkers door het hele land te hoog, in vergelijk met de normen opgesteld door het CVB Tabellenboek. Met de huidige milieueisen is er voor veel jongvee opfokkers nog veel winst te behalen. Dit hoeft niet ten koste van gezondheid en groei te gaan, aangezien er ruimschoots wordt voldaan aan de P-behoefte. Het is met de huidige forfaitaire normen voor veel opfokkers vrij eenvoudig mogelijk om een N-voordeel van 20% en een P-voordeel van 15% te behalen. Het ruwvoer is hierin echter de beperkende factor, dat bepaald voor een groot deel het BEX-voordeel. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 7

Resultaten uit de Bex-analyse geven aan dat er ruimte is om de forfaitaire mestproductienormen van jongvee te verlagen. Vanuit de netwerkgroep zullen, in overleg met het Ministerie van EZ, de gegevens aangeleverd worden aan de CDM. De CDM kan de gegevens gebruiken als onderdeel van de uitgangspunten die nodig zijn voor bepaling van de nieuwe forfaitaire mestnormen van jongvee voor 2014. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 8

4. Groeianalyse Tijdens de opfokperiode wordt de basis gelegd voor een goede melkkoe. Het is daarom belangrijk dat deze zo optimaal mogelijk verloopt. In de praktijk blijkt vaak dat op melkveebedrijven het jongvee op de tweede plaats komt. Het project Jongvee mestproductie en mineralenbenutting bestaat uit een groep van 13 jongveeopfokkers waar jongveeopfok op de eerste plaats komt. De vraag was of op deze bedrijven het jongvee optimaal presteert en hoe groot de variatie is. De groeianalyse over 2012 van de 13 jongvee opfokkers is in dit hoofdstuk opgenomen. De dieren zijn gemeten bij aanvoer, inseminatie, afvoer en een dagmeting. Bij een dagmeting zijn alle dieren gemeten. Door de inseminatie- en afkalfleeftijd langs de groeigegevens te houden is het mogelijk de bedrijven onderling te vergelijken. Verschillen in groei worden veroorzaakt door o.a. kwaliteit rantsoen, gezondheid, huisvesting en fokkerij. 4.1. Groeigegevens In tabel 4.1 zijn de groeigegevens per bedrijf weergegeven. Het gaat om de groei inclusief dracht. Hierin zijn de groei bij aanvoer, dagmeting, inseminatie en afvoer weergegeven. Per bedrijf komt er een gemiddelde groei uit deze metingen. Deze gemiddelde groei geeft een beeld van hoe het bedrijf presteert t.o.v. de andere bedrijven. De bedrijven die hierin opvallen zijn de bedrijven met een groei boven de 850 gram/dag en onder de 780 gram/dag. Doordat er bij inseminatie maar beperkt gemeten is, is de groei tot inseminatie moeilijk te vergelijken. Gemiddeld moet een dier 800gram/dag groeien om op 24 maanden op het normgewicht van 630 kg te kalven (DLV). Bedrijf 9 realiseert een beduidend lagere groei. De oorzaak hiervan is dat de dieren vlak voor inseminatie zijn aangevoerd en uit de wei kwamen. Weidegang kan ten koste gaan van de groei van jongvee. Bij bedrijf 11 staat het jongvee van twee melkveehouders. Bedrijf 11.2 doet het goed met 859gram/dag, hier staat het ras Montebeliarde. Het verschil is waarschijnlijk niet volledig toe te schrijven aan het ras. De melkveehouder had voordat het met Montebeliarde ging inkruisen al beduidend grotere Holsteins dan bedrijf 11.1. Tabel 4.1. Groeigegevens project gem. 2 4 8 3 groei aanvoer 779 772 787 groei dag meting 792 862 796 843 760 717 790 749 779 800 851 765 groei inseminatie 779 710 767 859 groei afvoer 814 743 779 840 772 937 groei gemiddeld 803 862 796 843 755 759 790 749 818 769 883 800 851 765 advies afkalfleeftijd 25 23 25 24 27 26 25 27 25 26 23 25 24 26 9 1 5 10 11.1 11.2 13 12 7 Om in beeld te krijgen hoe de dieren groeien van de deelnemers van het praktijknetwerk staan hieronder de resultaten van 2011 en 2012 naast elkaar. Zo is het mogelijk om over meerdere jaren de groei van de dieren te beoordelen. Figuur 4.1 geeft resultaten van 2011 en 2012 weer. Het gemiddelde van de groep in 2012 bedraagt 803 gram/dag en in 2011 806 gram/dag. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 9

De normgroei van DLV voor een ALVA van 24 maanden ligt op 800 gram/dag. Gemiddeld wordt de groei gehaald, maar de variatie is groot. Figuur 4.1 Groei per deelnemer met normgroei bij 24 maanden (blauwe lijn) Om inzichtelijk te maken op welke leeftijd de dieren afwijken van de normgroei op 24 maanden is in tabel 4.2 de procentuele afwijking per leeftijdscategorie weergegeven. Het gemiddelde geeft aan dat de meeste bedrijven een achterstand oplopen in maand 2-8. De te lage groei van de leeftijdscategorie van 15-22 maand kan al opgelopen zijn in de periode tot 8 maanden. Deze achterstand is na 22 maanden bijna volledig gecompenseerd. Het risico van deze late groei is de kans op vervetting. (L.E. Davis Rincker et al, 2008) Tabel 4.2 Procentuele afwijking per diercategorie bij een normgroei bij afkalven op 24 maanden Deelnemer: afwijking per categorie in % Gemiddelde 2 4 8 < 2 maanden - - - - - - - - - - - - - - 2-8 maanden -4,6 - -11-8 2 - -5-7 - - - - -10-10 8-15 maanden -0,7 3 1-1 3 - -2-10 -3 - - -4 9-6 15-22 maanden -3,3-4 0-1 -12-6 -5-8 - - -3-2 1 > 22 maanden -0,7-2 6 1 - -30 0 6 - - 4 - -3 3 9 1 5 10 11.1 11.2 13 12 7 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 10

4.2. Afkalfgegevens Van alle jongveeopfokkers die de inseminatiedatums van hun dieren hebben doorgegeven is berekend wat het gewicht bij afkalven is. Hierin is de dracht meegenomen. De norm van DLV voor dieren op het moment van afkalven is 626 kg. De meeste bedrijven halen deze norm niet. Het is belangrijk dat de dieren die kalven het gewenste gewicht hebben omdat ze dan hun genetische potentieel volledig kunnen benutten als melkkoe. In tabel 4.3 valt op dat bedrijf 11.2 zwaardere dieren aflevert met een goede afkalfleeftijd. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk in het ras. Bedrijf 11 fokt het jongvee voor twee melkveehouders op. Bedrijf 11.1 zijn Holsteins en 11.2 Montebeliarde s. De dieren zitten in dezelfde stal en hebben hetzelfde rantsoen. Tabel 4.3 afkalfgegevens Gemiddeld 4 8 3 1 5 11.1 11.2 13 12 leeftijd afkalven 24,8 24,8 24,1 26,1 24,7 25,3 24,5 24,2 24,9 24,4 adviesleeftijd afkalven 24,9 24 24 27 25 27 25 23 25 24 gemiddelde groei bedrijf* 807 825 843 755 790 749 769 883 800 851 dagen dracht 279 279 275 292 280 273 278 279 278 278 gewicht bij kalven berekend 609 623 619 601 596 578 575 651 608 632 *gemiddelde groei bedrijf betreft alle opgefokte dieren 4.3. Inseminatiegegevens Als het jongvee geïnsemineerd wordt is het belangrijk dat het voldoende ontwikkeld is. Als dit niet zo is dan zal het waarschijnlijk te licht afkalven en niet optimaal presteren als melkkoe. In tabel 4.4 staat het gewicht bij inseminatie. Er zijn weinig metingen gedaan rondom inseminatie. Daarom is van een aantal bedrijven de gemiddelde groei op het bedrijf genomen, dit zijn de grijze getallen. Het gewenste gewicht bij inseminatie is 390 kg. De meeste bedrijven halen dit gewicht niet. Ook hier valt op dat bedrijf 11.2 met een jonge leeftijd al veel groei heeft. Ook bedrijf 8 behaalt goede resultaten. De inseminatieleeftijd is berekend door de afkalfleeftijd te verminderen met het aantal dagen dracht. Het is dus niet het moment waarop de inseminatieperiode begint, maar het moment waarop het dier drachtig wordt. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 11

Tabel 4.4. Inseminatiegegevens 4 8 9 1 5 11.1 11.2 13 12 Inseminatieleeftijd (mnd) 15,6 15,1 16,5 15,7 16,3 15,4 15,1 15,8 15,2 Groei/dag tot inseminatie (gram) 796 843 710* 790 749 767 859 800 851 Gewicht bij inseminatie (kg) 379 387 356 377 373 361 395 385 396 *De groei van 710 gram is bij aanvoer op het bedrijf, na een weideperiode DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 12

5. BEX-analyse In het volgende hoofdstuk wordt een verdere analyse gemaakt van de BEX-analyse van het praktijknetwerk en de ingestuurde BEX-analyses. Het programma is na goedkeuring beschikbaar voor alle jongvee opfokkers in Nederland. Via www.dlvdier.nl hebben jongvee opfokkers en adviseurs het programma gedownload. Om een goed inzicht te krijgen in de werkelijke mineralenbenutting van jongvee in Nederland zijn uitslagen van 71 bedrijven meegenomen in de analyse. Dit zijn onder andere: DLV-klanten, andere jongvee opfokkers en analyses van adviseurs van andere organisaties. De deelnemers van het praktijknetwerk kunnen naast een analyse van het eigen bedrijf ook een vergelijking maken met andere bedrijven. Hierdoor is het mogelijk om de voerefficiëntie te vergelijken. Voor het invullen van het BEX-programma moeten alle voerdermiddelen op het bedrijf bemonsterd worden, de dieraantallen en de hectares gras- en bouwland moeten bekend zijn. Het programma kan dan de werkelijke droge stof (DS) opname berekenen. Het programma rekent voor de droge stofopname met een VEM-dekking in het rantsoen van 102 %. De behoefte van het jongvee is gebaseerd op de VEM- en Ruw Eiwit (RE) voor de groei op een bepaalde leeftijd. De VEM-behoefte wordt met 2% verliezen verhoogd. Het CVB-tabellenboek veevoeding geeft hiervoor de volgende vuistregel: de DS-opname van jongvee uit ruwvoer varieert van 1,5 tot 3 kg DS per 100 kilogram lichaamsgewicht, uitgaande van een goede kwaliteit ruwvoer. Binnen de BEX-analyse is er onderscheid gemaakt in kalveren tot één jaar oud en pinken ouder dan één jaar. Normen voor opname zijn: kalveren bij beweiding gemiddeld 5,2 kilogram DS en pinken 7,9 kilogram DS. Op stal is dat respectievelijk 4,6 en 7,2 kg ds. De belangrijkste elementen die in het BEX-programma gebruikt worden zijn stikstof (N) en fosfor (P). Deze mineralen zijn belangrijk bij de gewasgroei, maar tevens ook elementen in het lichaam van het dier. Omdat er een deel van de opgenomen mineralen niet gebruikt wordt verlaten deze het lichaam via de mest. Het gedeelte dat wel opgenomen wordt, wordt gebruikt voor de opbouw en werking van het lichaam. Hiernaast is het VEM-verbruik een belangrijk uitgangspunt. Stikstof wordt in het lichaam niet afzonderlijk gezien als een noodzakelijk mineraal, het is onderdeel van het RE. Stikstof is onderdeel van aminozuren, de bouwstenen van eiwit. Deze aminozuren zijn afzonderlijk wel een belangrijk element. Het lichaamseigen eiwit dat met deze aminozuren kan worden gemaakt wordt o.a. gebruikt voor de opbouw van enzymen en spieren. Bij een overmaat aan RE in het rantsoen gaat het dier ook RE verbranden voor energie. Dit is een inefficiënte omzetting die een nadelig effect heeft op de N-efficiëntie. De fosfor in het dier bevindt zich voor 80% in het botweefsel en komt daarin voor in samenhang met calcium. Daarnaast is fosfor een bouwsteen voor eiwitten. Het is dan ook een belangrijk mineraal voor de penswerking. De groei van pens bacteriën, microbieel eiwit, wordt door fosfor gestimuleerd. De productie van enzymen die in de pens aanwezig zijn wordt ook door fosfor gestimuleerd. Ten slotte in fosfor een belangrijk bestanddeel van energieverbindingen en fosfolipiden. De fosfolipiden vormen een belangrijke bouwsteen van de membranen van dierlijke cellen. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 13

5.1. BEX-analyse van praktijknetwerk De analyse van de voer efficiëntie die het BEX-programma maakt is verder op te splitsen in DS, VEM, RE en P per kilogram groei. In de analyse zijn 12 bedrijven opgenomen, bedrijf 6 heeft geen groeimetingen uitgevoerd en is daarom niet meegenomen in deze analyse. De bedrijven staan in de figuren op volgorde van intensiteit zoals beschreven in hoofdstuk 2. Alle voedermiddelen bestaan uit water en droge stof(ds). De dieren gebruiken alleen de DS uit een product om te groeien. Alle cijfers in de figuren 5.1 t/m 5.4 betreffen de berekening van de werkelijke opname en niet de opname berekent door BEX. In figuur 5.1 is weergegeven hoeveel gram DS het jongvee nodig heeft om 1 kilogram te groeien. Het gemiddelde over 2011 en 2012 staat in de eerste kolom. De bedrijven vertonen onderling een spreiding van 7,3 tot 13,9 kg met een gemiddelde van 9,4 in 2012. Het gemiddelde tussen 2011 en 2012 toont geen verschil. Dit houdt in dat er geen grote meetverschillen zijn geweest. Figuur 5.1: gram DS per kilogram groei per deelnemer. De energie die in een rantsoen aanwezig is wordt uitgedrukt in Voeder Eenheid Melk (VEM). 1000 VEM komt overeen met de energie die een dier uit 1000 gram gerst kan halen. Deze term wordt voornamelijk gebruikt in de melkveehouderij om een indicatie te geven van de voerderwaarde van het product. In figuur 4.2 is weergegeven hoeveel VEM een dier per kilogram groei heeft verbruikt. Het meerjarig gemiddelde van VEM in kuilgras ligt op 851 VEM en van maïs op 982 VEM. Het gemiddelde VEM verbruik per kg groei in 2011 is 8,7 en in 2012 8,5 kg VEM/kg groei (2012 2 % lager). De spreiding is 6,7-12,3 kg VEM/kg groei. Figuur 5.2 VEM per kilogram groei per deelnemer. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 14

In figuur 5.3 is de hoeveelheid RE per kg groei weergegeven. In de BEX berekening wordt RE omgerekend naar N met de factor 6.25. Stikstof is een element dat uiteindelijk in de normen terugkomt bij de excretie. Het N-voordeel uit de BEX zorgt samen met het P-voordeel voor het bemestingsvoordeel. Het is dus belangrijk om als bedrijf een hoge N- en P-efficiëntie te halen. Het gemiddelde RE-gehalte in het rantsoen is in 2012 133.9 gram/kg DS. Het gemiddelde verbruik over 2011 en 2012 is weergegeven in de eerste kolom en dit was in beide jaren gelijk. De spreiding is 1,0-1,8 kg RE/kg groei met een gemiddelde van 1,3 kg RE/kg groei. Figuur 5.3: gram RE per kilogram groei per deelnemer. In figuur 5.4 is de hoeveelheid P per kg groei weergegeven. P is een element dat uiteindelijk in de normen terugkomt bij de excretie. Het gemiddelde P-gehalte in het rantsoen is 3.57 gram P/kg DS. Het gemiddelde over 2011 en 2012 is weergegeven in de eerste kolom (gelijk over de jaren). De spreiding is 24-51 gram P/kg groei met een gemiddelde van 34 gram P/kg groei in 2012. Figuur 5.4: gram fosfor per kilogram groei per deelnemer In de voorgaande figuren zijn verschillen zichtbaar tussen opfokkers onderling maar ook tussen 2011 en 2012 op een bedrijf. Om dit deels te verklaren is in figuur 5.5 de procentuele rantsoensamenstelling per deelnemer weergegeven over 2011 en 2012. Op een aantal bedrijven komen de kalveren nog in de melkperiode op het bedrijf. Het aandeel melkpoeder in het gehele rantsoen is echter gering (± 1%). Het is niet mogelijk om het verschil in efficiëntie te verklaren aan de hand van het rantsoen. In tabel 5.1 zijn de kengetallen weergegeven van de voer efficiëntie over 2011 en 2012. De oorzaken liggen waarschijnlijk bij andere oorzaken als gezondheidsproblemen en of klimaat. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 15

Figuur 5.5 Procentuele rantsoensamenstelling per deelnemer 2011/2012 5.1 Overzicht kengetallen groei en voerefficiëntie netwerk 2011 2012 gem. groei/ dag gr 806 803 Gram ds/kg groei 9421 9411 Gram VEM/kg groei 8740 8481 Gram RE/kg groei 1269 1270 Gram P/kg groei 33,8 33,8 VEM-rantsoen 928 902 RE-rantsoen 136,5 133,9 P-rantsoen 3,59 3,55 Binnen het netwerk zijn in 2011 maatregelen opgesteld om de mineralenefficiëntie te verhogen. Deze bestaan onder andere uit aandacht voor een goede gezondheid en tips om de vertering zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Deze zijn tijdens bijeenkomsten van de netwerkgroep opgesteld aan de hand van eigen ervaringen van de opfokkers. Deze zijn in bijlage 1 weergegeven. Uit de resultaten van 2012 valt op te maken dat het gemiddelde verbruik van ruw eiwit en fosfaat per kg groei gelijk is gebleven, terwijl dit voor VEM-verbruik 3 % verlaagd is. De hoofdoorzaak zit in het feit dat het VEMgehalte van het rantsoen verlaagd is. Dit komt o.a. door het voeren van wat meer voordroog en minder snijmaïs. Het aandeel krachtvoer is met 7 % gelijk gebleven. Naast de uitgevoerde maatregelen spelen er veel meer invloeden mee die het resultaat kunnen beïnvloeden. 5.2. BEX-analyse van jongveeopfok bedrijven in Nederland Er zijn BEX-bestanden verzameld van 71 jongveeopfokkers door heel Nederland. Deze zijn gemaakt bij 13 netwerkdeelnemers en 58 overige jongveeopfokkers. De gegevens zijn landelijk opgevraagd om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen van de excretie van jongvee. Zo worden plaatselijke invloeden als grondsoort en neerslag zoveel mogelijk uitgeschakeld. In figuur 5.6 is een overzicht van de spreiding te zien. Opvallend is dat er geen gegevens uit Zuid- en Noord-Holland zijn ingestuurd. Een verklaring hiervoor is er niet. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 16

Figuur 4.6 Ligging opfokbedrijven uit de analyse over het land DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 17

5.2.1. Analyse N-voordeel In tabel 5.2 is het gemiddelde uit het praktijknetwerk, van de overige opfokkers en een totaalgemiddelde zichtbaar. Langs het totaalgemiddelde is het gemiddelde van 2011 zichtbaar. Zo is het mogelijk twee opeenvolgende jaren te vergelijken. De bedrijven zijn opgedeeld in 4 categorieën naar N-voordeel, zo is per categorie zichtbaar wat de verschillen zijn in intensiteit, beweiding en rantsoensamenstelling. Tabel 5.2: Rangschikking op basis van het % stikstofvoordeel uit BEX Jongvee. Totaalgemiddelde Totaalgemiddelde >20% 10-20% 0-10% < 0% Gemiddelde overige opfokkers Gemiddelde praktijknetwerk Jaar: 2012 2012 2012 2011 Aantal opfokkers 13 58 3 15 15 38 71 53,0 Dieren per hectare 5,5 5,0 5,5 5,1 5,4 4,9 5,1 5,0 Ha grasland 14,4 19,5 14,1 24,0 18,6 16,6 18,5 18,9 Ha bouwland 6,7 4,6 1,3 4,2 1,6 6,7 4,9 6,7 Kalveren beweiding mnd 0,0 1,1 4,0 1,1 1,2 0,5 0,9 1,1 beweiding uur 0,0 6,4 13,0 7,2 8,0 3,3 5,5 6,0 Pinken beweiding mnd 2,1 2,8 4,0 3,1 2,4 2,6 2,7 2,6 beweiding uur 9,9 13,8 16,0 14,8 15,1 11,7 13,2 10,4 Bex voordeel in % N 28 19-10 7 15 30 20,1 18 Bex voordeel in % P 20 14-11 3 10 23 15,0 17 Efficiëntie voer in %N 12 11 8 10 10 13 11,3 11 Efficiëntie voer in %P 23 22 18 20 21 24 22,2 23 RE-gehalte / kg ds 134 149 190 162 155 134 146,6 151 P-gehalte / kg ds 3,6 3,7 4,4 3,9 3,8 3,5 3,7 3,7 VEM-gehalte / kg ds 906 906 882 900 893 914 905,5 915 Rantsoenverdeling in % Vers gras 8 15 28 19 15 11 14,4 12 Graskuil 52 60 61 67 67 51 58,1 55 Mais 31 16 0 6 8 28 18,3 22 Overig + bijprod 2 2 0 1 2 2 1,9 2 Krachtvoer 7 7 10 6 8 7 7,0 8 Melkpoeder 0 0 0 0 0 0 0,3 0 Totaal 100 100 100 100 100 100 100,0 100 Direct voordeel m 3 367 256-71 176 196 367 273,3 283 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 18

In tabel 5.2 valt op dat meer als de helft van de bedrijven een groot (>20%) N-voordeel behaalt. Veel van het N-voordeel lijkt afhankelijk van maïs. Bedrijven die <0% scoren voeren geen maïs in het rantsoen. Tussen de 0% en 20% is het mogelijk om met een goed management nog voordeel te halen met relatief weinig maïs. Bedrijven die >20% voordeel behalen voeren gemiddeld 30% maïs. Uit analyse van de gegevens blijkt dat het maïspercentage een significante invloed heeft op het N- voordeel (bijlage 2). Dit verband houdt in dat voor elk % maïs in het rantsoen er een N-voordeel van 0.61% is. Bij 0% maïs in het rantsoen is er toch nog sprake van een N-voordeel van 8.7%. Er is ook een significant verband (betrouwbare relatie) tussen N- en P-voordeel. Per % N-voordeel komt er 0.64% P-voordeel. De relatie tussen N- en P-voordeel is te verklaren met het feit dat P vooral ligt vastgelegd in RE. Beweiding heeft geen significante invloed op het N-voordeel. In tabel 5.1. is wel een vermindering van het aantal uren weiden te zien naarmate het N-voordeel toeneemt. Er is echter toch nog sprake van een dermate grote spreiding van deze cijfers dat er geen significante invloed is. VEM heeft geen significante invloed op het N-voordeel. Dit is ook zichtbaar in tabel 5.1. Dit wordt veroorzaakt doordat maïs weinig RE en veel VEM bevat. In figuur 5.7. is te zien dat er een grote spreiding is tussen VEM-gehalte en N-voordeel. Figuur 5.7. Relatie VEM-gehalte en N-voordeel In figuur 5.8 is te zien dat het RE-gehalte daalt naarmate het N-voordeel stijgt. Het directe voordeel in m 3 tussen <0% en >20% verschilt ruim 400 m 3. Het verschil in m 3 tussen 0-10%en 10-20% voordeel is relatief klein, dit komt waarschijnlijk doordat de groepen<0% en >20% een grotere range aan bedrijven bevat, de uitschieters behoren tot deze groepen. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 19

Figuur 5.8: Specificatie tabel 5.2 per groep In figuur 5.9. is de spreiding van de jongvee opfokkers in Nederland met N-voordeel inzichtelijk gemaakt. Hierin is te zien dat er richting het zuiden vaker een hoog N-voordeel wordt behaald. Figuur 5.9. Spreiding opfokkers N-voordeel <0% 0-10% 10-20% 20%< DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 20

5.2.2. Analyse P-voordeel In tabel 5.3 is het gemiddelde uit het praktijknetwerk, van de overige opfokkers en een totaalgemiddelde zichtbaar. Langs het totaalgemiddelde is het gemiddelde van 2011 zichtbaar. Zo is het mogelijk twee opeenvolgende jaren te vergelijken. De bedrijven zijn opgedeeld in 4 categorieën naar P-voordeel, zo is per categorie zichtbaar wat de verschillen zijn. Tabel 5.3: Rangschikking op basis van % fosforvoordeel na BEX Jongvee. Totaalgemiddelde Totaalgemiddelde >20% 10-20% 0-10% < 0% Gemiddelde overige opfokkers Gemiddelde praktijknetwerk Jaar: 2012 2012 2012 2011 Aantal opfokkers 13 58 11 12 23 25 71 53,0 Dieren per hectare 5,5 5,0 4,4 5,2 5,3 4,9 5,1 5,0 Ha grasland 14,4 19,5 19,0 20,4 18,5 17,2 18,5 18,9 Ha bouwland 6,7 4,6 2,9 3,6 5,6 5,4 4,9 6,7 Kalveren beweiding mnd 0,0 1,1 1,9 0,5 1,0 1,0 0,9 1,1 beweiding uur 0,0 6,4 9,0 4,0 5,5 5,7 5,5 6,0 Pinken beweiding mnd 2,1 2,8 4,0 2,4 2,7 2,6 2,7 2,6 beweiding uur 9,9 13,8 18,0 14,0 12,5 13,1 13,2 10,4 Bex voordeel in % N 28 19 4 13 20 28 20 18 Bex voordeel in % P 20 14-8 6 15 26 15 17 Efficiëntie voer in %N 12 11 9 11 11 12 11 11 Efficiëntie voer in %P 23 22 17 21 22 24 22 23 RE-gehalte / kg ds 134 149 167 155 149 136 147 151 P-gehalte / kg ds 3,6 3,7 4,3 3,9 3,7 3,4 3,7 3,7 VEM-gehalte / kg ds 906 906 887 898 907 915 906 915 Rantsoenverdeling in % Vers gras 8 15 25 15 13 14 14 12 Graskuil 52 60 64 69 61 49 58 55 Mais 31 16 1 7 18 28 18 22 Overig + bijprod 2 2 1 1 1 3 2 2 Krachtvoer 7 7 8 7 7 6 7 8 Melkpoeder 0 0 0 0 0 0 0 0 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 Direct voordeel m 3 367 256 55 202 273 360 273 283 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 21

In tabel 5.3 valt op dat de bedrijven beter verdeeld zijn over de categorieën. Veel van het P-voordeel is afhankelijk van maïs. Bedrijven die <0% scoren voeren 1% maïs in het rantsoen. Het valt op dat de categorieën 0-10% en 10-20% nu wel een duidelijk verschil laten zien in maïspercentage. Bij N was dit 2%, bij P is dit opgelopen naar 11%. Een verklaring hiervoor is dat veel bedrijven die >20% N-voordeel behalen een P-voordeel hebben tussen de 10-20%. Dit heeft te maken met de verhouding N- en P- voordeel die eerder is beschreven. Bedrijven die >20% voordeel behalen voeren gemiddeld 30% maïs. Uit analyse van de gegevens blijkt dat het maïspercentage een significante invloed heeft op het P-voordeel (bijlage 3). Dit verband houdt in dat voor elk % maïs in het rantsoen er een P-voordeel van 0.69% is. Bij 0% maïs in het rantsoen is er nog sprake van een P-voordeel van 1.6%. Dit ligt een stuk lager dan het N-voordeel bij deze situatie. Beweiding heeft geen significante invloed op het P-voordeel. In tabel 5.3. is wel een vermindering van het aantal uren weiden te zien naarmate het P-voordeel toeneemt. Er is echter toch nog sprake van een dermate grote spreiding van deze cijfers dat er geen significante invloed is. Uit tabel 5.3 valt tevens op dat gemiddelde rantsoen relatief veel fosfor bevat met 3,6 gram per kilogram DS. Uit onderzoek is gebleken dat een fosforgehalte van 3 gram/kg DS hetzelfde effect heeft als 4 gram/kg DS op groei, ontwikkeling, vruchtbaarheid, afkalfgemak en melkproductie van een vaars (Bjelland et al, 2011). Het CVB Tabellenboek 2012 geeft hiervoor de volgende normen bij runderen: - Leeftijd van 4 maanden: 3,4 gram/kg DS - Leeftijd van 9 maanden: 2,3 gram/kg DS - Leeftijd van 16 maanden: 1,8 gram/kg DS - Melkvee (40 kg melk/dag): 3,3 gram/kg DS In alle gevallen is het gemiddelde rantsoen van de jongveeopfokkers hoger dan de normen per leeftijdscategorie. Met deze normen kan de conclusie getrokken worden dat veel opfokkers nog te veel fosfor voeren. Aangezien de normen voor fosfaatbemesting voor bouwland steeds lager worden, wordt het steeds belangrijker een zo hoog mogelijke P-efficiëntie te behalen. Tabel 5.4 fosfaatgebruiksnormen bouwland Pw-waarde Categorie 2010 2011 2012 2013 <36 Laag 85 85 85 85 36-55 Neutraal 80 75 70 65 >55 Hoog 75 70 65 55 (LNV Loket, 2009) Aangezien de rantsoenen grotendeels uit kuilgras en maïs bestaan is het niet mogelijk om veel te schuiven met het fosforgehalte van het rantsoen. Het krachtvoeraandeel is in veel gevallen dusdanig laag dat fosfaatarm krachtvoer onvoldoende helpt. Het maïsaandeel verhogen kan in veel gevallen helpen om de efficiëntie te verhogen. De grond is echter niet in alle gevallen geschikt om maïs te telen. Verder is voersnelheid van belang om broei en daarmee voederwaardeverlies te voorkomen. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 22

In figuur 5.10 is te zien dat het P-voordeel stijgt naarmate het P-gehalte daalt. Het directe voordeel in m 3 tussen <0% en >20% verschilt bijna 400 m 3. Het verschil in m 3 tussen 0-10%en 10-20% voordeel is hier beter verdeeld. Dit komt doordat de bedrijven die tussen 10-20% P-voordeel behalen, >20% N-voordeel behalen. Figuur 5.10. Specificatie tabel 4.2 per groep. In figuur 5.11. is de spreiding van de jongvee opfokkers in Nederland met P-voordeel inzichtelijk gemaakt. Hierin is te zien dat er richting het zuiden vaker een hoog P-voordeel wordt behaald. In het noorden wordt er echter gemiddeld genomen ook een positief resultaat geboekt. Figuur 5.11. Spreiding opfokkers P-voordeel. <0% 0-10% 10-20% 20%< DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 23

5.2.3. Analyse BEX-voordeel per regio (vergeleken met WUM) In tabel 5.5 zijn het gemiddelde van 2012, de groepsindeling naar N-voordeel en de regio gebonden cijfers weergegeven. Tevens is ernaast gezet de rantsoenverdeling van de Werkgroep Uniformering berekeningswijze Mest- en mineralencijfers (WUM). Zo is zichtbaar of de uitgangspunten van WUM overeenkomen met de rantsoensamenstelling in de praktijk (regio s Noordwest en Zuidoost Nederland). Tabel 5.5 BEX-analyse N-voordeel regio gebonden (vergelijking WUM-praktijk) Regio Zuid-Oost DLV Zuid-Oost CBS Noord-West CBS Regio Nrd-West DLV < 0% 0-10% 10-20% >20% Totaalgemiddelde Jaar: 2012 WUM WUM Aantal opfokkers 71 38 15 15 3 8 63 Dieren per hectare 5,09 4,89 5,4 5,1 5,5 6,17 4,92 Ha grasland 18,56 16,7 18,6 23,4 14,1 19,66 18,42 Ha bouwland 4,97 6,91 1,6 3,9 1,3 3,30 5,19 Kalveren beweiding mnd 0,9 0,5 1,2 1,3 4,0 1,0 0,9 beweiding uur 5,3 3,2 8,0 8,3 13,0 4,5 5,3 Pinken beweiding mnd 2,7 2,6 2,4 2,9 4,0 2,8 2,7 beweiding uur 12,8 11,8 15,1 13,9 16,0 13,3 13,1 Bex voordeel in % N 20 30 15 7-10 11 21 Bex voordeel in % P 15 24 10 4-11 6 17 Efficiëntie voer in %N 11 13 10 10 8 11 11 Efficiëntie voer in %P 22 24 21 20 18 21 22 RE-gehalte / kg ds 146 134 155 162 190 161 145 P-gehalte / kg ds 3,7 3,5 3,8 3,9 4,43 4,0 3,6 VEM-gehalte / kg ds 906 914 893 899 882 897 907 Rantsoenverdeling in % Vers gras 14 11 15 19 28 15 30 32 14 Graskuil 58 50 67 68 61 66 62 50 57 Mais 19 29 8 6 0 5 0 8 20 Overig + bijprod 2 3 2 1 0 2 2 Krachtvoer 7 7 8 6 10 11 7 9 6 Melkpoeder 0 0 0 0 0 0 1 1 0 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 100 Direct voordeel m 3 277 371 196 171-71 206 286 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 24

De hoeveelheid vers gras in het rantsoen verschilt voor beide regio s veel t.o.v. de WUM. De WUM gaat dus uit van teveel vers gras in een gemiddeld jongveerantsoen t.o.v. van de praktijk. Dit wordt deels gecompenseerd door het hogere aandeel graskuil in de praktijk. Het aandeel grasproducten blijft echter hoger in de WUM rantsoenen. Verder valt op dat de WUM rekent met 0% maïs in het Noord-Westen van Nederland. In de praktijk voeren deze bedrijven 5% maïs. Voor het Zuid-Oosten van Nederland rekent de WUM met 8% maïs in het rantsoen. Dit is in de praktijk 20%. Over het algemeen kan dus gesteld worden dat de WUM met een te hoog aandeel grasproducten rekent t.o.v. maïs in het rantsoen. Hierdoor worden jongvee opfokkers ten onrechte opgezadeld met een te hoge forfaitaire excretie. Dit komt ook terug in het feit dat het WUM rantsoen het meest overeen komt met het rantsoen van de bedrijven die <0% N-voordeel scoren. Verder valt op dat de WUM rekent met een hogere krachtvoergift in het Zuid-Oosten, terwijl er daar meer maïs gevoerd wordt. Aangezien maïs gemiddeld een hogere VEM waarde heeft is dit niet logisch. In de praktijk is dan ook te zien dat bedrijven met meer maïs in het rantsoen minder krachtvoer voeren. De melkpoeder van de jongvee opfokkers komt afgerond op 0% uit. Dit komt doordat jongvee opfokbedrijven in een aantal gevallen de dieren na de melkperiode op het bedrijf krijgen. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 25

Literatuurlijst - -Bjelland, D.W., K.A. Weigel, P.C. Hoffman, N.M. Esser, and W.K. Coblentz. 2011. The effect of feeding dairy heifers diets with and without supplemental phosphorus on growth, reproductive efficiency, health, and lactation performance1. J. DairySci 94:6233-6242 - CVB Tabellenboek 2012 - L.E. Davis Rincker, M.S. Weber Nielsen, L.T. Chapin, J.S. Liesman, K.M. Daniels, R.M. Akers, M.J. VandeHaar. 2008. Effects of Feeding Prepubertal Heifers a High-Energy Diet for Three, Six, or Twelve Weeks on Mammary Growth and Composition.Dairy Sci 91:1926-1935 - DLV Groeischema jongvee. - R. van Ginneken. 2012. Toekomstige melkkoe verdient aandacht. <http://www.melkveebedrijf.nl/uploadedfiles/mvbjan12_nl_15-17.pdf> Geraadpleegd: 1-3-2013 LNV Loket. 2009. Fosfaatgebruiksnormen <http://www.hetlnvloket.nl/xmlpages/page/lnvloket/actueel/document/fileitem/47924> Geraadpleegd: 12-2-2013 - J.D. Robinson, G.H. Stott and S.K. DeNise. 1988. Effects of Passive Immunity on Growth and Survival in the Dairy Heifer.URL: <http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/s0022030288796848>geraadpleegd: 1-3-2013. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 26

Bijlagen DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 27

Bijlage 1 Tips voor een betere mineralenbenutting (2011) - Rantsoen op leeftijd aanpassen: jonge dieren hogere voederwaarde (o.a. meer snijmaïs) dan oudere dieren. Bijvoorbeeld gemiddeld rantsoen tot 10 maanden 900-950 VEM en daarboven 850 VEM per kg droge stof. - 1e jaar hard laten groeien en daarna letten op vervetten. Later groeiachterstand inhalen valt niet mee. Dit gaat ten koste van de voerefficiëntie. - Voldoende verschillende leeftijdsgroepen maken (6 groepen van 0-2 jaar) - Krachtvoer op maat voeren, vooral aan de jongere dieren. - Zorgen voor een passende mineralenvoorziening. Dit betekent naast voldoende sporenelementen ook niet meer fosfaat dan nodig. - Lager ruw eiwitgehalte in het rantsoen. In de praktijk blijkt een gemiddeld RE-gehalte van 13 % in de droge stof meestal voldoende. Dit kan bereikt worden door minder grasproducten te voeren of gras in een ouder stadium in te kuilen. Nadeel is dat dit laatste ten koste kan gaan van de kwaliteit van het grasland. Door meer snijmaïs, stro of graszaadhooi of andere eiwitarme producten te voeren kan het RE ook verlaagd worden. Voer niet teveel eiwitrijk krachtvoer. Door deze maatregelen wordt meestal ook fosfor in het rantsoen verlaagd. - Voerresten jonge dieren naar oudere dieren. - Voeren van voldoende structuur, vooral bij natte en eiwitrijke rantsoenen. Hierdoor wordt de passagesnelheid van het voer door het dier vertraagd en wordt de benutting beter. Om vermorsen te voorkomen stro hakselen in opslag. Praktijk bij geen mengwagen: stro bij inkuilen voordroog over het gewas strooien voor het wiersen of op de kuil verdelen of onder in de kuil verwerken. - Bijvoeren van laagwaardig voer bij te rijke rantsoenen om te vet worden te voorkomen: stro, graszaadhooi. - Over elkaar kuilen van verschillende kwaliteiten, waardoor een constanter rantsoen ontstaat. - Voldoende voersnelheid om broei te voorkomen - Bij een te lage voersnelheid van de maïs, is een maïsslurf of maïsbalen aan te raden om broei te voorkomen. Alternatief is het aftoppen van de kuil of maïs over gras kuilen. - Zorgen voor goede gezondheid Voorkomen ziekte-insleep: o.a. BVD, Neo-Spora en Mortellaro Pinkengriep enten Wormen bestrijden bij weidegang. (Vooral standweide vormt een risico op wormen). - Goede ventilatie: gezonde luchtwegen van jongvee. - Dieren binnen voor optimale groei? Als dat gebeurt het beste als ze jong zijn. Noodzaak hangt af van het feit of de melkveehouder zijn koeien weidt. Weidt deze dan moet het jongvee weiden om vers gras te leren eten en weerstand tegen wormen op te bouwen. - De combinatie van weiden en binnen bijvoeren wordt in de praktijk als positief voor de groei ervaren. Dit is echter niet altijd uitvoerbaar. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 28

Bijlage 2 Lineaire regressie analyse (N-voordeel/mais percentage) Curve Fit Model Description Model Name MOD_3 DependentVariable 1 Nvoordeel Equation 1 Linear Independent Variable Maispercentage Constant Included Variable Whose Values Label Observations in Plots Unspecified Case Processing Summary N Total Cases 71 ExcludedCasesa 0 Forecasted Cases 0 NewlyCreated Cases 0 a. Cases with a missing value in any variable are excluded from the analysis. Variable Processing Summary Variables Dependent Nvoordeel Independent maispercentage Number of PositiveValues 67 52 Number of Zeros 0 19 Number of NegativeValues 4 0 Number of Missing Values User-Missing 0 0 System-Missing 0 0 Nvoordeel Linear Model Summary R R Square Adjusted R Square Std. Error of the Estimate,747,558,552 8,853 The independent variable is maispercentage. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 29

ANOVA Sum of Squares df Mean Square F Sig. Regression 6825,340 1 6825,340 87,091,000 Residual 5407,517 69 78,370 Total 12232,856 70 The independent variable is maispercentage. Coefficients UnstandardizedCoefficients Standardized- Coefficients B Std. Error Beta maispercentage,611,065,747 9,332,000 (Constant) 8,743 1,608 5,437,000 t Sig. Y=0,6106628511278737 * x + 8,743258222958852 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 30

Bijlage 3 Lineaire regressie analyse (P-voordeel/mais percentage) Curve Fit Model Description Model Name MOD_1 DependentVariable 1 Pvoordeel Equation 1 Linear Independent Variable maispercentage Constant Included Variable Whose Values Label Observations in Plots Unspecified Case Processing Summary N Total Cases 71 ExcludedCasesa 0 Forecasted Cases 0 NewlyCreated Cases 0 a. Cases with a missing value in any variable are excluded from the analysis. Variable Processing Summary Variables Dependent Pvoordeel Independent maispercentage Number of PositiveValues 59 52 Number of Zeros 0 19 Number of NegativeValues 12 0 Number of Missing Values User-Missing 0 0 System-Missing 0 0 Pvoordeel Linear R Model Summary Adjusted R R Square Square Std. Error of the Estimate,696,485,478 11,562 The independent variable is maispercentage. DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 31

ANOVA Sum of Squares df Mean Square F Sig. Regression 8686,625 1 8686,625 64,985,000 Residual 9223,297 69 133,671 Total 17909,923 70 The independent variable is maispercentage. Coefficients UnstandardizedCoefficients StandardizedCoe t Sig. fficients B Std. Error Beta maispercentage,689,085,696 8,061,000 (Constant) 1,564 2,100,744,459 Y= 0,6889138268128262 * x + 1,563521162059955 DLV Rundvee Advies BV 2-5-2013 32