ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8218

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8213

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890


ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024


ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 14/ Uitspraak op het hoger beroep van

ECLI:NL:GHARN:2006:AW2040

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHSHE:2017:190

ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8736

ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2455

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

FutD met annotatie van Fiscaal up to Date V-N 2002/ V-N 2002/41.22

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW)

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

ECLI:NL:GHSHE:2011:BU5163

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:GHSHE:2009:BH7872

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:GHSHE:2003:AO2814

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1225

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

Uitspraak. NTFR 2002, 802 FutD BELASTINGKAMER Nr. 98/ HET GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch U I T S P R A A K

ECLI:NL:GHSHE:2017:493

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2017, nr. SGR 16/2060.

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6728

Gerechtshof 's-hertogenbosch Instantie Datum uitspraak Datum publicatie ECLI ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8214

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

ECLI:NL:GHDHA:2016:30

ECLI:NL:GHSHE:2017:3071

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

Transcriptie:

ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8218 Instantie Datum uitspraak 06-09-2006 Datum publicatie 12-02-2007 Zaaknummer 03/01501 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Belastingrecht Eerste aanleg - meervoudig De verantwoordelijkheid voor het doen van aangiften zoals hier inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, het bezwaar maken tegen aanslagen, het wel of niet bezwaar maken tegen inhoudingen loonbelasting/premie volksverzekeringen, het verzoeken om verrekeningen of teruggaven, het benutten van rechtsmiddelen dienaangaande, het daarbij wel of niet gebruik maken van diensten van adviseurs, ligt blijkens de wet bij belanghebbende. Omstandigheden als onder 4.5.1. genoemd, indien en voor zover juist, zijn dan ook te dezer zake niet relevant. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het afkopen van een pensioen, gepaard gaande met en in relatie tot het emigreren naar een ander land, een fiscaal gecompliceerde aangelegenheid is; indien iemand hiertoe overgaat met of zonder zich te verzekeren van adequate fiscaal/juridische begeleiding, is dit voor het risico van betrokkene. Daarbij constateert het Hof dat het in feite om nietonaanzienlijke bedragen gaat en belanghebbende gedurende een lange reeks van jaren geen nadere actie heeft ondernomen. Het Hof oordeelt dat al hetgeen belanghebbende hieromtrent indien en voor zover juist heeft aangevoerd ook tezamen beschouwd, onvoldoende is om te concluderen dat nietontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende bij het indienen van het bezwaar in verzuim is geweest. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NTFR 2007, 256 FutD 2007-0336 V-N 2007/27.5 Uitspraak BELASTINGKAMER Nr. 03/01501 HET GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden inhouding loonbelasting/premie volksverzekeringen gedurende de periode 31-10-1993 t/m 31-12-1993. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Door Stichting A is over de maanden november en december 1993 een bedrag ad fl. 274.608,- aan loonbelasting/premie volksverzekeringen in 1993 ingehouden en in 1994 afgedragen over de aan belanghebbende in de betreffende periode toekomende partiële pensioenuitkering in verband met afkoop ad fl. 607.715,-. 1.2. Belanghebbende heeft bij schrijven, binnengekomen ter inspectie op 28 april 2003, bezwaar tegen de hiervoor genoemde inhouding aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar d.d. 1 mei 2003 heeft de Inspecteur het bezwaarschrift afgewezen. 1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van 31,-. De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden. 1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 mei 2005 te 's-hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. 1.5. Belanghebbende heeft voor de zitting een tweetal pleitnota's (met bijlagen) toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota's met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota's met bijlagen tot de stukken van het geding. 1.6. Belanghebbende heeft te dezer zitting nog een derde pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen. 1.7. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens hebben de Inspecteur en belanghebbende het Hof een aantal stukken toegezonden, welke stukken door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij zijn gezonden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. 1.8. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 maart 2006 te 's-hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur. 1.9. Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met bijlagen toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Het Hof rekent deze pleitnota met bijlagen tot de stukken van het geding.

1.10. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1. Belanghebbende is tezamen met zijn echtgenote in 1993 geëmigreerd naar België; in oktober 1993 heeft belanghebbende zich laten uit schrijven uit het bevolkingsregister van B, de datum van inschrijving in de gemeente C (België) was november 1993. 2.2. Belanghebbende heeft in 1993 de Stichting A verzocht om 25% van het hem toekomend pensioen te mogen afkopen, hetgeen per 1 november 1993 is geschied. De jaaropgaaf 1993 van de Stichting A vermeldt over de periode 1-11-2003 t/m 31-12-2003 een loon van fl. 607.715,- en aan ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen een bedrag ad fl. 274.608,-. 2.3. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993 over de binnenlands en buitenlands belastingplichtige periode bezwaarschriften ingediend. Tegen de uitspraken op de bezwaarschriften, waarbij de bezwaren werden afgewezen, heeft belanghebbende geen rechtsmiddelen in gesteld. In het jaar 2000 heeft de gemachtigde van belanghebbende door middel van een aantal brieven verzocht de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993 van belanghebbende (ambtshalve) te verminderen wegens zijns inziens de ten onrechte ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen over het afgekochte deel van het pensioen. Die verzoeken zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat de wettelijke termijn was verstreken. De aanslag is evenmin ambtshalve verminderd. Het Gerechtshof te 's-hertogenbosch heeft het beroep tegen deze niet-ontvankelijkheid bij mondelinge uitspraak van 2 mei 2003 ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 december 2004, nr. 40 113, het cassatieberoep van belanghebbende onder toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie verworpen. 2.4. Belanghebbende heeft op 28 april 2003 bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen 1993. De Inspecteur heeft dit bezwaar wegens overschrijding van de daarvoor geldende termijnen niet-ontvankelijk verklaard. 3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende tijdig dan wel verschoonbaar niet-tijdig in bezwaar is gekomen tegen de inhouding loonbelasting/premie volksverzekeringen 1993. Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter beide zittingen hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Belanghebbende Het geheel van de omstandigheden levert een verschoonbaarheid op als bedoeld in artikel 6:11 van

de Awb. Ik dacht dat ik bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1993 de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen wel terug zou krijgen. Ik heb geen bezwaar tegen terugwijzing. De Inspecteur Het bezwaar is 9 jaar na inhouding van de loonbelasting/premie volksverzekeringen ingediend. De inkomstenbelasting is afgesloten. Terugwijzing lijkt mij niet zinvol. 3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en teruggaaf van de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen 1993. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Vaststaat dat Stichting A over het tijdvak november-december 1993 op het aan belanghebbende uitgekeerde pensioen ad fl. 607.715,- een bedrag ad fl. 274.608,- aan loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft ingehouden en afgedragen. Deze inhouding en afdracht hebben plaatsgevonden in het laatste kwartaal van het jaar 1993 respectievelijk het eerste kwartaal 1994. Vaststaat tevens dat de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993 na het arrest van de Hoge Raad van 24 november 2004, onherroepelijk vaststaat. 4.2. Artikel 6:7 van de Awb luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.". Artikel 6:11 Awb luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.". Vaststaat dat bij brief van 28 april 2003 bezwaar gemaakt wordt tegen de betreffende inhouding en afdracht loonbelasting/premie volksverzekeringen. 4.3. Vaststaat ook dat belanghebbende geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen de uitspraken op de bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, binnenlandse en buitenlandse periode, over 1993. Voorts dat verzoeken om herziening terzake door de Hoge Raad zijn afgewezen bij arrest van 24 december 2004 nr. 40.113. Op grond hiervan kan, indien en voor zover voorheffingen betrekking hebben op bedragen die behoren tot het belastbaar inkomen, na het onherroepelijk komen vast te staan van de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing, een verrekening of teruggaaf van die voorheffingen anders dan bij de aanslagregeling verkregen, niet meer plaatsvinden. Een verzoek daartoe is rechtens niet gegrond. 4.4. Onverminderd hetgeen in 4.3. is overwogen, overweegt het Hof voorts, als volgt. Gelet op tijdstip waarop inhouding en afdracht van de loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft plaatsgevonden en het moment waarop hiertegen bezwaar is gemaakt, staat vast dat belanghebbende in zeer aanzienlijke mate de voor het indienen van een bezwaarschrift geldende termijn heeft overschreden.

Het is vervolgens aan belanghebbende aannemelijk te maken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest en dat derhalve niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. 4.5.1. Belanghebbende voert hiertoe het navolgende aan: - hem is nimmer meegedeeld dat hij tegen de inhouding bezwaar had kunnen maken; - de artikel 27-lid 2 verklaring is door de Belastingdienst rechtstreeks naar de inhoudingsplichtige gestuurd, zonder kopie aan hemzelf hoewel belanghebbende zelf deze verklaring had aangevraagd; - als leek behoefde belanghebbende niet te weten dat hij door het aangeven van de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een eventuele teruggaaf kon bewerkstelligen; - het is belanghebbende bij de mededeling over de verliesverrekening ontgaan dat verrekening van voorheffingen achterwege zou blijven; - de inspecteur beschikte ten tijde van het opleggen van de aanslag over de loonbelastingkaart. 4.5.2. Belanghebbende voert voorts aan: - dat hij heeft gevraagd om gehoord te worden en dat dit niet heeft plaatsgevonden. - dat de uitspraak op het bezwaar materieel is gedaan door de ambtenaar die ook de aanslag heeft geregeld. 4.6. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt. Voor wat betreft de ontvankelijkheid en de gestelde verschoonbaarheid 4.7. De verantwoordelijkheid voor het doen van aangiften zoals hier inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, het bezwaar maken tegen aanslagen, het wel of niet bezwaar maken tegen inhoudingen loonbelasting/premie volksverzekeringen, het verzoeken om verrekeningen of teruggaven, het benutten van rechtsmiddelen dienaangaande, het daarbij wel of niet gebruik maken van diensten van adviseurs, ligt blijkens de wet bij belanghebbende. Omstandigheden als onder 4.5.1. genoemd, indien en voor zover juist, zijn dan ook te dezer zake niet relevant. 4.8. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat het afkopen van een pensioen, gepaard gaande met en in relatie tot het emigreren naar een ander land, een fiscaal gecompliceerde aangelegenheid is; indien iemand hiertoe overgaat met of zonder zich te verzekeren van adequate fiscaal/juridische begeleiding, is dit voor het risico van betrokkene. Daarbij constateert het Hof dat het in feite om niet-onaanzienlijke bedragen gaat en belanghebbende gedurende een lange reeks van jaren geen nadere actie heeft ondernomen. 4.9. Het Hof oordeelt dat al hetgeen belanghebbende hieromtrent indien en voor zover juist heeft aangevoerd ook tezamen beschouwd, onvoldoende is om te concluderen dat nietontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende bij het indienen van het bezwaar in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft jarenlang, vruchteloos, gesteund door adviseurs, de acties gevoerd als omschreven in onderdeel 2.3., en heeft geen andere wegen bewandeld of rechtsmiddelen ingeroepen; de uit dit handelen en stilzitten voortvloeiende gevolgen komen naar het oordeel van het Hof in een kwestie als de onderhavige voor risico van belanghebbende. 4.10. Belanghebbende heeft tegenover de bestrijding ervan door de Inspecteur, niet aangetoond of onderbouwd, noch ook is aannemelijk, dat en op grond waarvan in het onderhavige geval sprake zou zijn van een verschoonbaarheid als bedoeld in de wet.

Voor wat betreft het horen en de bevoegdheid van de Inspecteur die de uitspraak op bezwaar heeft gedaan 4.11. Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar betreft de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen, niet een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, terwijl de inhouding van de loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft plaatsgevonden door de toenmalige werkgever van belanghebbende. De door belanghebbende veronderstelde ongelijkheid in die zin dat een zelfde ambtenaar de aanslag vaststelt en op het bezwaarschrift beslist, is niet aan de orde in een geval als het onderhavige waarin het bezwaar is gericht tegen de door de inhoudingsplichtige toegepaste inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen. Het beroep van belanghebbende in deze faalt dientengevolge. 4.12. Voor wat betreft het horen merkt het Hof op dat belanghebbende dit bij de laatstelijk gehouden zitting niet meer als bezwaar naar voren heeft gebracht of gehouden. Voor het geval dat belanghebbende deze grief niet heeft ingetrokken, overweegt het Hof als volgt. In het arrest van de Hoge Raad van 18 april 2003, nr. 37.790, is beslist dat de Inspecteur, tegenover het beroep van belanghebbende op het bepaalde in artikel 7:5 Awb en het naleven ervan, er tegenover kan stellen dat het nalaten ervan, zulks in verband met het bepaalde in artikel 25 lid 5 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geoorloofd was gegeven de omstandigheden, terwijl voorts het Hof aannemelijk kan achten dat de omstandigheden een afwijking van artikel 7:5 Awb meebrachten, en voorts ook nog in de in rechtsoverweging 3.5.2. van bedoeld arrest nader omschreven situatie dat de uitspraak op bezwaar in stand kan worden gehouden op en bij aanwezigheid van bedoelde gronden, indien, naar de Hoge Raad verwoordt "de belastingplichtige niet gebaat is bij een vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift, die slechts een herhaling van zetten oplevert en de duur van de procedure verlengt". In rechtsoverweging 3.5.3. van genoemd arrest overweegt de Hoge Raad: "Dit een en ander in aanmerking genomen komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de belastingrechter in beginsel inderdaad kan oordelen dat, indien de belastingplichtige op zijn bezwaar niet overeenkomstig de daarvoor gestelde regels is gehoord, aan dat gebrek in de uitspraak op het bezwaarschrift kan worden voorbij gegaan omdat de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld. Het hof moet dan wel motiveren waarom de belastingplichtige niet is benadeeld, waarbij niet kan worden volstaan met de enkele redengeving dat het gebrek reeds is hersteld doordat de belastingplichtige zijn bezwaren in beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten. Die omstandigheid zal in de regel echter wel voldoende zijn, indien het hof tevens vaststelt dat omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de inspecteur en de belastingplichtige (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt. Toepassing van artikel 6:22 van de Awb neemt overigens niet weg dat het hof in de gang van zaken aanleiding kan vinden de inspecteur te veroordelen in de kosten die belastingplichtige in beroep heeft gemaakt.". In het onderwerpelijke geval betreft het geschil uitsluitend de vraag naar de ontvankelijkheid en de mogelijke verschoonbaarheid van het bezwaar tegen de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen, waarbij niet in geschil is dat de inhouding van loonbelasting/premie volksverzekeringen in de laatste maanden van het jaar 1993 plaatsvond en het bezwaar eerst is ingekomen bij de Inspecteur op 28 april 2003. Ontvankelijkheid en niet-ontvankelijkheid zijn aangelegenheden van openbare orde, waaromtrent aan de Inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt. Het Hof acht belanghebbende te dezen en ook overigens niet in zijn verdediging geschaad, en oordeelt overigens dat een terugwijzing slechts een herhaling van zetten zou opleveren als door de Hoge Raad overwogen in rechtsoverweging 3.5.2. van genoemd arrest. Het beroep van belanghebbende in deze faalt dientengevolge eveneens.

4.13. Een en ander tezamen beschouwd is het Hof van oordeel dat belanghebbende door de Inspecteur wegens het overschrijden van de daarvoor geldende termijn terecht niet-ontvankelijk is verklaard in het bezwaar. 5.Het griffierecht Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht wordt vergoed. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door G.J. van Muijen, voorzitter, T. Blokland en G.W.B. van Westen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 6 september 2006 Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 september 2006 Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.