ROTTERDAM Windpark Slufterdam RUIMTELIJKE ONDERBOUWING



Vergelijkbare documenten
Beleidskader windenergie

Onderzoek flora en fauna

- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw,

Bijlage 1 Wettelijk kader

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Bijlage 1 Ecologisch onderzoek

ZOETERMEER Rokkeveenseweg 182 RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Quick scan ecologie. Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel

Bijlage 1 Onderzoek ecologie

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Bureauonderzoek Flora en fauna

Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Waardpolder

Proactieve aanwijzing Windpark Kabeljauwbeek, Woensdrecht

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, opgaande beplanting en watergangen.

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Notitie flora en fauna

Raadsvoorstel. Agendapunt: 12b. Onderwerp: Bestemmingsplan Windturbines Netterden-Azewijn. Portefeuillehouder: wethouder F.S.A.


Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Ruimtelijke Onderbouwing. t.b.v. het realiseren van twee lichtmasten, Flevostraat 251 Purmerend (Sportcomplex De Munnik)

Beverwijkerstraatweg 44 - Castricum

Onderzoek flora en fauna

Ontwerp besluit. Aan XL Wind B.V. t.a.v. de heer W. Meerkerk Overslingeland 24-II 4225 NK Noordeloos

Notitie. 1 Aanleiding

899824/ Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Groetpolder

Vraag- en antwoordlijst Windenergie op Goeree-Overflakkee Aanleiding

Westvoorne. Vogelwerende voorziening Trafostation Ommeloopweg Tinte. Ruimtelijke onderbouwing definitief

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Ruimtelijke onderbouwing 12 woningen aan de Kreukel te Bergen op Zoom

Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Havenwind

Bijlage 1 Natuurtoets

Bestuursovereenkomst overdracht bevoegdheden inzake realisatie windopgave gemeente Brielle

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg

NWEA Winddagen Natuurwetgeving & Windenergie op land Aandachtspunten soortenbescherming

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Realisatie kunstwerk Bestemming Drachten Markeringspunt Noord

Ontwerp wijziging PRVS

De Minister van Economische. Zaken en. De Minister van Infrastructuur en Milieu. Overwegende dat:

Dat hiertoe onder andere het operationeel windvermogen op zee wordt opgeschaald naar MW in 2023;

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Bijlage 3: Conclusies Milieu- en ruimtelijke aspecten Hotel Wormerland

Verkennend natuuronderzoek locatie Loostraat 55a/57 Huissen

Verkennend natuuronderzoek locatie Smitterijhof te Haaksbergen

Windpark Nieuwe Waterweg

Referentienummer Datum Kenmerk GM februari

Quick scan in het kader van de Flora- en faunawet D.E.H. Wansink D. Beuker

Ruimtelijke onderbouwing. Aanleg carpoolvoorziening Noorderhogeweg Drachten

Nieuwe bedrijfslocaties

Concept-omgevingsvergunning voor het wijzigen van de kavelindeling op het perceel Kadijkweg tegenover 39 in Andijk

Dienst Regelingen Team Natuur. Conny Krutzen Martijn van Opijnen

Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Bezoekadres Postadres Factuuradres Overheidsidentificatienr Behandeld door Besluit

Natuurtoets omgevingsvergunning bouw woning Horsterweg 217 Ermelo

Ruimtelijke onderbouwing

Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, gazon, weiland, opgaande beplanting en oppervlaktewater.

Aanleg paardenbak Het Zuid 34 Drachten

WEIGERING OMGEVINGSVERGUNNING. ENGIE t.a.v. de heer O. Keet Postbus GB Zwolle. Betreft: Weigering omgevingsvergunning (ontwerp)

De Minister van Economische Zaken; In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, Overwegende,

Terneuzen. Quickscan Flora en fauna. Wulpenbek 16 te Hoek. <NL.IMRO.Invullen> concept. I. Dekker MSc. identificatiecode: datum: status:

Windpark de Hoevensche Beemden te Halderberge Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Gemeente Bergen Datum besluit Datum verzending: Nummer

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis

15003 RO VERPLAATSEN VLAAMSE SCHUUR LANGEREIT 14

BESCHIKKING. Aan: VOF Omgevingsvergunning Windpark. Slufterdam. t.a.v. de heer C. van den Hoven Marten Meesweg AV Rotterdam

SCHRIFTELIJKE VRAGEN AAN HET COLLEGE Nb: vragen en antwoorden worden verzonden aan College, MT en alle raadsleden.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Verkennend natuuronderzoek Parklaan / Nieuweweg te Hattem

Ruimtelijke onderbouwing Clermontstraat 10 te Margraten. Gemeente Eijsden-Margraten

Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West

ACTUALISEREND ONDERZOEK FLORA- EN FAUNAWET KREKENBUURT TE ELST

Omgevingsvergunning UV

Pagina 1 van 6 Versie Nr. 2 Definitief Registratienr.: 2012I02088

Gelet op artikel 32, zesde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening,

Natuurtoets. 1. Wet- en regelgeving. Permanente openstelling A12 Woerden Gouda

ECLI:NL:RVS:2005:AU8440

Duinkampen 23 te Paterswolde

Verkennend natuuronderzoek locatie Woonpark Zeist

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Windturbinepark Hogezandse Polder, gemeente Cromstrijen

Gedeputeerde Staten. Burgemeester en Wethouders van Binnenmaas Postbus ZH Maasdam. Ontheffing Verordening ruimte 2014 Windpark Oude Maas

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl)

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Verkennend natuuronderzoek De Hoeven Beekbergen

Project Mainportontwikkeling Rotterdam Procedurewijzer

Effecten provinciale ruimtelijke structuurvisie op natuur Provincie Utrecht

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA s-gravenhage

Ruimtelijke onderbouwing voor de bouw van een woning aan Laurens Stommespad 2 te Middelburg

NATUURONDERZOEK A9 BADHOEVEDORP

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD), A. van Hunnik (GL) en H. van Dieren (SGP/CU) (d.d. 4 mei 2017) Nummer 3292

Briefrapport. aanleiding en methode. SAB Arnhem B.V. datum: 30 januari betreft: Quick scan Flora en Fauna, Bloksteegweg 1

Quickscan Flora- en Faunawet. t.b.v. sloop Opstallen. Oude Maasstraat 18 gemeente Uden

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

website - 47-RO ab.doc Pagina 1

Onderzoek flora en fauna

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Landgoed Hydepark, Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug

Waarom dit windpark? Windplan Blauw. Energieakkoord 2020: Megawatt (MW) aan windenergie op land in 11 provincies

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING. Oprichten aanduidingsmast McDonald s Vlietweg 16 te Santpoort-Noord

Ruimtelijke onderbouwing

Ruimtelijke onderbouwing Hollandseweg 19, Someren. Gemeente Someren

Transcriptie:

ROTTERDAM Windpark Slufterdam RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail: info@rboi.nl

Rotterdam Windpark Slufterdam ruimtelijke onderbouwing identificatie planstatus projectnummer: datum: 700103.17150.00 11-07-2014 ontwerp definitief projectleider: opdrachtgever: mr. ing. R.A.J. Schonis 700103.17150.00 aangesloten bij: Delftseplein 27b RBOI - Rotterdam postbus bv 150 Delftseplein 27b 3000 AD Rotterdam Postbus 150 3000 AD Rotterdam T: 010-20 18 555 telefoon (010) E-mail: 201 85 info@rho.nl 55 E-mail: info@rboi.nl

Inhoud 1. Inleiding 3 1.1. Achtergronden 3 1.2. Doel 6 1.3. Samenhangende activiteiten en procedure 6 1.4. Leeswijzer 8 2. Projectbeschrijving 9 2.1. Huidige situatie 9 2.2. Toekomstige situatie 10 3. Beleidskader 11 3.1. Rijksbeleid 11 3.2. Provinciaal beleid 14 3.3. Gemeentelijk beleid 15 3.4. Conclusie 16 4. Sectorale toetsen 17 4.1. Inleiding 17 4.2. Ecologie 17 4.3. Externe veiligheid 22 4.4. Duurzaamheid en energie 25 4.5. Radarverstoring 26 4.6. Geluid 28 4.7. Slagschaduw 29 4.8. Water 31 4.9. Bodemkwaliteit 31 4.10. Landschap 32 4.11. Archeologie 34 4.12. Conclusie 35 5. Uitvoerbaarheid 37 Bijlagen: 1. Inhoudsopgave bijlagendocument 2. Situatieschets 3. M.e.r.- beoordelingsbesluit Windpark Krammer, gemeente Rotterdam, 2 juli 2014 4. Brief Minister EL en I, ontheffing als bedoeld in artikel 9f, zesde lid van de Elektriciteitswet 1998 voor het oprichten van een aantal windturbines in het Rotterdamse Havengebied, 5 oktober 2011. Rho adviseurs voor leefruimte 700103.17150.00

2 Inhoud 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

1. Inleiding 3 1.1. Achtergronden Aanleiding Nuon en Eneco exploiteren ter plaatse van de Slufter op de Maasvlakte beiden een windpark van respectievelijk 9 en 8 windturbines. In totaal zijn aldus 17 windturbines opgesteld op de Slufterdam. Sinds enige tijd bestaat bij beide energiebedrijven de wens om het bestaande windpark op te waarderen. Daarbij worden de bestaande turbines verwijderd en nieuwe turbines met een groter vermogen gerealiseerd. Daarnaast is de mogelijkheid onderzocht om het bestaande windturbinepark uit te breiden door de ontwikkeling van nieuwe windturbines op het zuidelijke deel van de Slufterdam en een uitbreiding van het windpark in oostelijke richting. In beide uitbreidingsgebieden zijn in de huidige situatie geen windturbines aanwezig. In figuur 1.1 is de ligging van het projectgebied weergegeven. Uitbreiding Nuon en Eneco hebben besloten om voor de vernieuwing en uitbreiding van het park gezamenlijk op te trekken. Het initiatief van Nuon en Eneco is gericht op het opschalen en uitbreiden van het windpark op de Slufterdam tot een opgesteld vermogen van in totaal circa 42 tot 56 megawatt (MW). Blauw: bestaande windturbineparken met bestaande turbines, in dit deel van het projectgebied vindt opschaling plaats Rood: uitbreidingsgebied zuidzijde Groen: uitbreidingsgebied oostzijde Figuur 1.1 Projectgebied Rho adviseurs voor leefruimte 700103.17150.00

4 Inleiding Ter voorbereiding op de vernieuwing en uitbreiding van de bestaande windparken heeft uitgebreid onderzoek plaatsgevonden. Het studiegebied bestaat uit de Slufterdam en de locatie Noordzeeboulevard die als potentiële locatie voor windenergie is opgenomen in het convenant Realisatie Windenergie Stadsregio Rotterdam (zie Hoofdstuk 3). Binnen het studiegebied zijn drie varianten voor de opstelling van windturbines uit verschillende windturbineklassen onderzocht. Voor deze varianten is de haalbaarheid beoordeeld, zowel vanuit het oogpunt van energieopbrengst in relatie tot aantal turbines en de benodigde investeringen als vanuit het oogpunt van inpassing in de omgeving. Dit heeft geresulteerd in diverse ontwerpende onderzoeken waarin het effect op enkele thema s is onderzocht. Uit de onderzoeken is gebleken dat de geschiktheid van het studiegebied voor de ontwikkeling van windturbines grotendeels wordt bepaald door de aspecten ecologie, landschap en externe veiligheid. Aan de hand van de uitgevoerde onderzoeken heeft vooroverleg plaatsgevonden met onder meer de gemeente Rotterdam, gemeente Westvoorne, havenbedrijf Rotterdam en DCMR milieudienst Rijnmond. Op basis van deze onderzoeken en de afstemming met betrokken partijen is het projectgebied begrensd tot de Slufterdam en een oostelijke uitbreiding met één turbine (zie figuur 1.4). Het windpark waarvoor de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld, bestaat uit 14 windturbines. De windturbines hebben een vermogen van 3-4 MW, een masthoogte van 75 100 m en een rotordiameter van 100 113 m. De geproduceerde elektriciteit wordt getransporteerd naar twee bestaande schakelstations in de nabijheid van de Slufter. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is het initiatief voor de bouw van 14 windturbines getoetst aan het beleid en de normstelling voor diverse sectorale aspecten en zijn conclusies getrokken over de uitvoerbaarheid van het project. In verband met de omgevingsvergunningprocedure voor afwijken van het bestemmingsplan en bouw van de windturbines is een mer-beoordelingsprocedure doorlopen. De aanmeldingsnotitie en het besluit op de mer-beoordeling vormen bijlagen bij de vergunningaanvraag. Bestemmingsplan Maasvlakte 1 De gronden waar opschaling van bestaande windturbines en uitbreiding met nieuwe turbines is beoogd (zuidzijde Slufterdam), maken deel uit van het bestemmingsplan 'Maasvlakte 1' dat op 19 december 2013 is vastgesteld. Het bestemmingsplan Maasvlakte 1 is consoliderend van aard, ook voor wat betreft de bestaande windturbines op de Slufterdam. Het plan biedt geen ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe windturbines. 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

Inleiding 5 Figuur 1.2 Begrenzing plangebied bestemmingsplan Maasvlakte 1 (2013) Bestemmingsplan Zeegebied Westvoorne Voor het deel van het projectgebied dat is gelegen binnen de gemeente Westvoorne, het uitbreidingsgebied oostzijde, geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Zeegebied Westvoorne 2013'. Voor het projectgebied is in de huidige situatie de bestemming 'natuur' opgenomen (zie figuur 1.3). In figuur 1.4 is de gemeentegrens tussen Rotterdam en Westvoorne weergegeven zodat duidelijk is welk deel van het project is gelegen binnen de gemeente Westvoorne. Figuur 1.3 Uitsnede plangebied Zeegebied Westvoorne 2013 Rho adviseurs voor leefruimte. 700103.17150.00

6 Inleiding Figuur 1.4 Ligging windturbines ten opzichte van gemeentegrens Rotterdam-Westvoorne Uit bovenstaande figuur 1.4 blijkt dat aan de zuidrand van de Slufter drie van de vier turbines gedeeltelijk zijn geprojecteerd op grondgebied van de gemeente Westvoorne en dat de meest oostelijke turbine geheel binnen het grondgebied van de gemeente Westvoorne is gelegen. 1.2. Doel Doel van deze ruimtelijke onderbouwing is om de ruimtelijk relevante effecten van de voorgenomen bouw en vervanging van de windturbines op de beoogde locatie Slufterdam inzichtelijk te maken. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt gemotiveerd dat de bouw en vervanging van de windturbines niet in strijd is met de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Deze onderbouwing is opgesteld ten behoeve van de omgevingsvergunningaanvraag voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12 lid 1a onder 3 van de Wabo en de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1a onder 1 en maakt onderdeel uit van de aanvraag. 1.3. Samenhangende activiteiten en procedure Voor de bouw en het gebruik van de beoogde windturbines moeten diverse vergunningen worden aangevraagd. Vooruitlopend op de omgevingsvergunningaanvraag is op 21 februari 2014 een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet verleend. Mer-beoordelingsplicht Op de omgevingsvergunningaanvraag voor opschaling en uitbreiding van de aanwezige windparken is het Besluit m.e.r. van toepassing. Omdat sprake is van een windpark van meer dan 15 MW geldt voor de omgevingsvergunningaanvraag voor afwijken van het bestemmingsplan de mer-beoordelingsplicht. Op de voorbereiding van de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan is namelijk afdeling 3.4. Awb van toepassing waarmee ook de artikelen 13.6, 13.9 en 13.11 Wm van toepassing zijn, die vallen onder afdeling 13.2 van de Wet Milieubeheer, zodat de vergunning voldoet aan de criteria als genoemd in kolom 4 van categorie 22.2 van bijlage D van het Besluit m.e.r. Om die reden is een merbeoordelingsprocedure doorlopen. Op 6 februari 2014 is de aanmeldingsnotitie voor de merbeoordeling ingediend bij gemeente Rotterdam. Vervolgens is de gemeente Westvoorne om advies gevraagd. Teneinde een oordeel te kunnen vellen over de juistheid en volledigheid van de merbeoordeling heeft gemeente Westvoorne de Commissie voor de m.e.r. ingeschakeld voor een advies over de aanmeldingsnotitie. De Commissie voor de m.e.r. heeft op 13 mei 2014 advies uitgebracht over de aanmeldingsnotitie. De Commissie deelt de conclusie van het bevoegd gezag dat het voornemen niet tot belangrijke negatieve milieugevolgen kan leiden. Naar het oordeel van de Commissie is er veel en 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

Inleiding 7 voldoende gedetailleerd onderzoek gedaan en is de aanmeldingsnotitie goed onderbouwd. Er is voldoende informatie aanwezig om te concluderen dat geen MER hoeft te worden opgesteld. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen naar de onderzoeksrapporten die zowel deel uitmaken van de aanmeldingsnotitie voor de mer-beoordeling als de ruimtelijke onderbouwing. Deze rapportages zijn opgenomen in een separaat bijlagendocument dat behoort bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. De inhoudsopgave van het bijlagendocument in opgenomen in bijlage 2. Procedure Met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet zijn, op grond artikel 9f, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, Gedeputeerde Staten bevoegd gezag voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor windparken met een gezamenlijk opgesteld vermogen tussen 5-100 MW. Omdat dit geen wenselijk situatie is hebben GS van Zuid-Holland de Minister verzocht om artikel 9f uit de Elektriciteitswet niet van toepassing te verklaren op enkele windparken in de gemeente Rotterdam, waaronder Windpark Slufterdam. De Minister is op dit verzoek ingegaan en heeft per brief bevestigd dat het gemeente Rotterdam optreedt als bevoegd gezag voor de omgevingsvergunningen (en daarmee ook voor de mer-beoordelingsprocedure). De brief van de Minister, verzonden op 5 oktober 2011, is opgenomen in bijlage 3. Uitgebreide voorbereidingsprocedure Aangezien sprake is van een activiteit die is aangewezen in artikel 3.10 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), moet de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit de Wabo worden gevolgd. Dat houdt in dat eerst een ontwerp van de omgevingsvergunning met de bijbehorende documenten ter inzage wordt gelegd op basis waarvan eenieder zijn zienswijze naar voren kan brengen. Na de periode van terinzagelegging van het ontwerp van de omgevingsvergunning beslist het college van burgemeester en wethouders definitief op de aanvraag waarbij een totale termijn van 6 maanden na ontvangst van de aanvraag wordt aangehouden. Verklaring van geen bedenkingen gemeenteraad Artikel 2.27 van de Wabo in combinatie met artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan, eerst een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) moet worden gevraagd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad kan echter categorieën van gevallen aangeven waarbij een vvgb niet is vereist. De gemeenteraad van Rotterdam heeft in 2011 bij besluit categorieën van gevallen vastgesteld waarin geen vvgb is vereist. Eén van de aangewezen categorieën betreft projecten in het kader van duurzame energie. Omdat het project Windpark Slufterdam kan worden aangemerkt als een project in het kader van duurzame energie is hiervoor in beginsel geen vvgb nodig. Projectgebied in twee gemeenten Het zuidelijke deel van het projectgebied is gelegen binnen het grondgebied van gemeente Westvoorne. De Wabo voorziet in gevallen waarin het projectgebied in meerder gemeente is gelegen in een regeling. Op grond van artikel 2.4 van de Wabo wordt de aanvraag in behandeling genomen door het bevoegd gezag waarin het projectgebied in hoofdzaak is gelegen. Dat is in dit geval de gemeente Rotterdam. De andere gemeente heeft in dergelijke gevallen adviesrecht (art. 6.1 Bor). Er is enkel een verklaring van geen bedenkingen (vvbg) nodig van de gemeenteraad waar het project in hoofdzaak is gelegen. Rho adviseurs voor leefruimte. 700103.17150.00

8 Inleiding De regeling uit de Wabo voorziet in een verdeling van bevoegdheden in geval een project op het grondgebied van meerdere gemeenten is gelegen. De wettelijke taken- en bevoegdheden van de betrokken gemeenten zijn echter niet leidend geweest bij de voorbereiding van het project. Zowel de gemeente Westvoorne als de gemeente Rotterdam zijn intensief bij de voorbereiding van de omgevingsvergunningaanvraag betrokken. Met het college en de gemeenteraad van Westvoorne heeft intensief overleg plaatsgevonden. De gemeente is op de hoogte gehouden van de tussentijdse uitkomsten van de onderzoeken ten aanzien van ecologie. De uiteindelijke begrenzing van het projectgebied ter plaatse van de Noordzeeboulevard heeft in overleg met beide gemeenten plaatsgevonden. 1.4. Leeswijzer In deze ruimtelijke onderbouwing komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde. - Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het beoogde windturbinepark. - In hoofdstuk 3 wordt het relevante planologische beleidskader weergegeven. - Hoofdstuk 4 bevat een samenvatting van de sectorale onderzoeken en toetsen die ten behoeve van de bouw van de windturbines zijn uitgevoerd. De sectorale onderzoeksrapportages zijn opgenomen in het bijlagenrapport. - De uitvoerbaarheid van het windturbineproject wordt beschreven in hoofdstuk 5. In dat hoofdstuk is ook een vergelijking gemaakt van de stroomproductie in de huidige en toekomstige situatie. Tevens worden positieve effecten zoals de vermeden CO 2 emissies beschreven. - Hoofdstuk 6 bevat tot slot de samenvattende conclusies. 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

2. Projectbeschrijving 9 In dit hoofdstuk wordt eerst de huidige situatie in het projectgebied beschreven. In paragraaf 2.2 wordt het beoogde windpark toegelicht. 2.1. Huidige situatie Slufter De Slufter is een baggerdepot omringd door een grote dijk (zie afbeelding 1.1) en ligt op het zuidwestelijke gedeelte van de Maasvlakte. De Maasvlakte vormt een verbinding tussen de Hollandse Duinen (in het noorden) en de delta van het stroomgebied van de Rijn (in het zuiden) en is een haven- en industriecomplex. De dijk is verhard en bekleed om uitspoeling van baggerspecie tegen te gaan. De dijk is begroeid met grassen, zoals helm en duindoornstruweel. Op de kruin van de dijk ligt een onderhoudsweg. Binnendijks wordt de Slufter gevuld met baggerspecie. Momenteel is het depot nog niet vol en staat er een laag water in, aan de randen hebben zich slikrandjes gevormd. Hierdoor heeft het depot een sterke aantrekkende werking op vogels. Windparken NUON en Eneco De huidige windparken op de Slufterdam bestaan uit 8 + 9 windturbines met een totaal opgesteld vermogen van 25,5 MW. Het park is in 1991 opgericht en is aan het begin van deze eeuw uitgebreid. In 2001 heeft Eneco haar bestaande 13 turbines vervangen door 8 grotere turbines. In 2002 heeft Nuon 9 nieuwe turbines geplaatst. Op dit moment is er sprake van twee gescheiden milieuvergunningen voor de twee parken. Autonome ontwikkelingen Voor Maasvlakte 1 en 2 geldt dat met de vastgestelde bestemmingsplannen voor deze gebieden diverse functies zijn mogelijk gemaakt. In de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de mer-beoordeling en de voorliggende ruimtelijke onderbouwing voor de uitbreiding en opschaling van Windpark Slufterdam, is met deze toekomstige functies, voor zover bekend, rekening gehouden. Op enkele locaties zijn specifieke bedrijfsactiviteiten bekend. Zo is rekening gehouden met de concrete bedrijfsactiviteiten op de huidige en toekomstige bedrijfslocatie van Van Gansewinkel, gelegen aan de oostzijde van de Slufter. Voor andere gebieden geldt dat er nog geen concrete bedrijfsactiviteiten bekend zijn. In dat geval zijn belemmeringen voor toekomstige activiteiten inzichtelijk gemaakt. Voor het Noordzeegebied geldt dat er geen autonome ontwikkelingen bekend zijn die relevant zijn voor de ontwikkeling van windturbines, behalve de ontwikkeling van een nieuw strand op Maasvlakte 2. Dit strand is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Maasvlakte 2 en inmiddels gerealiseerd. In de onderzoeken naar de effecten van de windturbines is rekening gehouden met de aanwezigheid van personen op het strand, bijvoorbeeld in het onderzoek naar externe veiligheidsrisico s. Rho adviseurs voor leefruimte 700103.17150.00

10 Projectbeschrijving 2.2. Toekomstige situatie Uitbreiding windturbinepark In de toekomstige situatie wordt het bestaande windpark opgewaardeerd en worden nieuwe windturbines op het zuidelijke deel van de Slufterdam gerealiseerd. Daarnaast wordt het bestaande windpark uitgebreid richting het oosten met één turbine. De afbakening van het projectgebied is tot stand gekomen na de uitvoering van uitgebreid ecologisch onderzoek. Mede aan de hand van dat onderzoek is de Noordzeeboulevard, behoudens de uitbreiding met 1 turbine, beoordeeld als een ongeschikte locatie voor de ontwikkeling van windturbines, gelet op de aangrenzende gebieden waarop een gebiedsbescherming rust vanwege de voorkomende en te ontwikkelen natuurwaarden. De turbineposities in de toekomstige situatie zijn weergegeven in de figuur in bijlage 1. Opschaling windturbinepark Op dit moment hebben de initiatiefnemers nog geen keuze gemaakt voor een te bouwen windturbinetype. De definitieve keuze wordt gemaakt na de aanbesteding ten behoeve van de realisatie van het windturbinepark en wordt mede bepaald door de benodigde investering. De onderzoeken voor de ruimtelijke onderbouwing en de mer-beoordeling zijn per onderzoeksthema uitgevoerd aan de hand van een representatief windturbinetype uit de beoogde windturbineklasse van 3-4 MW. Voor geluid zijn bijvoorbeeld onderzoeken uitgevoerd aan de hand van het representatieve windturbinetype Vestas V112. In onderstaande tabel is per thema toegelicht welk representatief windturbinetype is gehanteerd. Tabel 2.1 Overzicht onderzoeksthema s en onderzochte windturbinetypen Thema Parameters Windturbinetype Natuur Tiphoogte en rotordiameter Turbine met algemene kenmerken: ashoogte: 80 m rotordiameter: 115 m Externe Veiligheid Werpafstand, faalkans REpower 3.4M Geluid Bronvermogen en maximale omvang Vestas V112 invloedsgebied Slagschaduw Maximale omvang schaduwgebied Vestas V112 Bodemkwaliteit - - Landschap Tiphoogte en rotordiameter Turbine met algemene kenmerken Tiphoogte: 156 m Stabiliteit dijk Hoogte i.r.t. gewicht REpower 3,4M De te bouwen windturbines hebben een ashoogte van minimaal 75 m en maximaal 100 m. De rotordiameter bedraagt minimaal 100 m en maximaal 113 m. Daarmee komt de tiphoogte van de te plaatsen windturbines te liggen tussen 125 en 156 m. 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

3. Beleidskader 11 In dit hoofdstuk wordt het relevante planologische beleidskader beschreven vanuit het rijk (paragraaf 3.1), de provincie (paragraaf 3.2) en de gemeente (paragraaf 3.3). Het initiatief om nieuwe windturbines te plaatsen wordt in dit hoofdstuk aan dit beleidskader getoetst. De resultaten van de toetsing zijn te vinden in paragraaf 3.5. 3.1. Rijksbeleid Europese richtlijn 2009/28/EG De Europese richtlijn 2009/28/EG verplicht Nederland om in 2020 14 procent van het totale bruto-eindverbruik aan energie afkomstig te laten zijn uit hernieuwbare bronnen (oftewel duurzame energie). Deze Europese verplichting is de basis voor het rijksbeleid ten aanzien van de opwekking en toepassing van windenergie. Position paper Ruimtelijk perspectief Windenergie op land (2010) In 2010 is door de Minister van IenM een 'position paper' opgesteld, het Nationaal Ruimtelijk Perspectief Windenergie op Land (concept 14 juni 2010). In dit document zijn enkele voorwaarden benoemd waaraan (nieuwe) concentratiegebieden voor het opwekken van windenergie moeten voldoen om kansrijk te zijn voor het grootschalig opwekken van duurzame energie. Om kansrijk te zijn als concentratielocatie voor het op grootschalige wijze opwekken van windenergie moet, naast een goed windklimaat, vooral de maat en schaal van het landschap overeenstemmen met de maat en schaal van het beoogde windpark. Kansrijke gebieden hiervoor zijn open en grootschalige productielandschappen, zoals landbouw, industriële omgevingen van formaat, grote havengebieden, de grote open wateren en grootschalige lijnvormige elementen van infrastructuur, zoals dijken van polders, polderstructuren, kustlijnen of deltagebieden. De locatie Wieringermeer voldoet aan deze randvoorwaarden en is daarmee bij uitstek geschikt als concentratielocatie voor de grootschalige opwekking van windenergie. Energierapport (2011) De ambities van de Nederlandse regering op het gebied van de opwekking en toepassing van duurzame energie in Nederland zijn verwoord in het Energierapport (2011). In dit rapport concludeert de regering dat de productie van windenergie op land de komende jaren een van de goedkoopste manieren blijft om hernieuwbare energie te produceren. Deze energieoptie heeft een potentie van ongeveer 6.000 MW opgesteld productievermogen in 2020. Dat potentieel moet de komende jaren goed worden benut. Daarom wordt in een toekomstige structuurvisie (Windenergie op Land, zie hierna) gezorgd voor een goede ruimtelijke inpassing van potentiële windenergie locaties. In deze structuurvisie worden, in samenwerking met de provincies, voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aangewezen. Door de provincies gereserveerde locaties voor de (grootschalige) opwekking van windenergie, binnen de kansrijke Rho adviseurs voor leefruimte 700103.17150.00

12 Beleidskader gebieden die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie hierna) zijn benoemd, vormen hiervoor de basis. Figuur 3.1 Overzichtskaart kansrijke gebieden Windenergie Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (2012) De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijke beleid van het Rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). Het ontwerp van de SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Rijk en provincies 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

Beleidskader 13 zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020 zoals is aangegeven in het Energierapport. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid (zie figuur 3.1). Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de bestaande provinciale concentratielocaties voor windenergie betrokken. Deze gebieden worden nader uitgewerkt in de structuurvisie Windenergie op land (zie hierna). Nationaal Energieakkoord (2013) De wens om onze energievoorziening te verduurzamen leeft breed in de politiek en samenleving. Dit blijkt onder meer uit de brede steun voor de Tweede Kamermotie Verburg/Samson van 26 april 2011 gericht op de totstandkoming van een 'Nationaal Energietransitie Akkoord'. Het kabinet heeft dit onder meer vertaald in het streven om in internationaal verband in 2050 een volledig duurzame energievoorziening te realiseren (zie hiervoor). De maatschappelijke wens komt op vele manieren tot uitdrukking, zoals ook bij het initiatief Nederland Krijgt Nieuwe Energie, dat aandrong op de vorming van dit akkoord. Tegen deze achtergrond heeft de SER de handschoen opgenomen voor de totstandkoming van een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei door zijn platformfunctie hiervoor aan te bieden en het proces te faciliteren. Dit gebeurde in zijn advies 'Naar een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei' dat op 16 november 2012 werd vastgesteld. Uiteindelijk is het Nationaal Energieakkoord op 6 september 2013 door alle partijen ondertekend. Partijen leggen in dit Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei de basis voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Rijk en provincies hebben een akkoord gesloten over het realiseren van 6.000 MW operationeel windvermogen in het jaar 2020 in de Structuurvisie Wind op land (zie hierna). Dat akkoord, waarin prestatieafspraken zijn verbonden aan provinciale ruimtelijke regie, is ambitieus en wordt gerespecteerd. Structuurvisie Windenergie op land (2014) Op 28 maart 2014 is de Structuurvisie Windenergie op Land (SvWOL) vastgesteld. In overleg met de provincies zijn in de SvWOL 11 gebieden in Nederland aangewezen voor grootschalige opwekking van windenergie. Provincies wijzen daarnaast een aantal locaties aan voor kleinere windparken. De Minister van IenM had per brief (11 mei 2011) reeds toegezegd dat bij de voorbereiding van de Structuurvisie Windenergie op land het Rijk zich vooralsnog conformeert aan concrete locaties voor de grootschalige opwekking van windenergie zoals die door de provincies zijn aangewezen. In de SvWOL is een taakstelling opgenomen per provincie. Het gaat om het aandeel, uitgedrukt in aantal MW elektrisch opwekkingsvermogen, dat per provincie wordt geleverd wordt om de doelstelling van het Rijk te behalen. Deze doelstelling bestaat uit het realiseren van in totaal 6.000 MW aan opwekkingscapaciteit voor windenergie in 2020 op landlocaties. In de SvWOL is de taakstelling voor alle provincies samen bepaald op 5.715 MW. Voor 285 MW moet nog een locatie worden gevonden. Een van de 11 aangewezen gebieden voor grootschalige opwekking van windenergie betreft de Rotterdamse haven, inclusief de locatie Slufterdam. Ter indicatie is in de planmer, die is opgesteld bij de SvWOL, voor de locatie Slufterdam een maximum gepland vermogen van 60 MW opgenomen. Het project van de initiatiefnemers past daarmee in het rijksbeleid voor de opwekking van windenergie. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening Voor een aantal doelstellingen van het ruimtelijke beleid van het Rijk (onderwerpen van rijksbelang) is een algemene regeling opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de daarop gebaseerde Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In het Barro is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie- Rho adviseurs voor leefruimte. 700103.17150.00

14 Beleidskader inrichtingen te voorkomen. In de Rarro is rondom de vliegveldradar van Vliegbasis Woensdrecht een toetsingsgebied aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 113 m +NAP moet worden onderzocht. De projectlocatie is gelegen binnen het toetsingsgebied van de radarpost Vliegbasis Woensdrecht. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt minimaal 125 m +NAP. Dat houdt in dat op grond van het Barro en de Rarro een toetsing voor wat betreft het onderwerp radarhinder moet plaatsvinden. Deze toetsing is opgenomen in paragraaf 4.5 van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. 3.2. Provinciaal beleid Structuurvisie - Visie op Zuid-Holland (2010) De provincie wil een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie zijn. Onder andere betekent dit dat de provincie werkt aan een groter aandeel duurzame energievoorziening. Windenergie is in de provincie een belangrijke bron van duurzame energie. In de structuurvisie zijn de plaatsingsgebieden en vrijwaringsgebieden aangegeven. In de Nota Wervelender is dit beleid verder uitgewerkt. Deze nota is vervolgens verwerkt in de provinciale verordening ruimte die nu het plaatsingsbeleid voor windturbines in Zuid-Holland bevat. In 2014 wordt een nieuwe Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld die de bestaande Structuurvisie vervangt. Het plaatsingsbeleid voor windturbines wordt hiermee niet gewijzigd. Verordening ruimte Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en het provinciaal belang voor een duurzame energievoorziening zijn in de Verordening de eisen vanuit windenergie en de voorwaarden vanuit landschap en ruimtelijke kwaliteit afgewogen en met elkaar in balans gebracht. Vanuit ruimtelijke kwaliteit worden combinaties met technische infrastructuur, grootschalige bedrijvigheid en grootschalige scheidslijnen tussen land en water geschikt geacht. Daarbij wordt voorkeur gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen. Uitgesloten zijn gebieden die vanuit landschappelijk, cultuurhistorisch, ecologisch of recreatief oogpunt kwetsbaar zijn. Mede door de grote omvang en ruimtelijke invloed van moderne windturbines is het van belang om deze geconcentreerd te plaatsen in daarvoor geschikte gebieden en versnippering over de hele provincie te voorkomen. Dit heeft geleid tot het aanwijzen van locaties windenergie, concentratiegebied windenergie en zoekgebieden windenergie. Het haven- en industriegebied Rotterdam is in de Verordening aangewezen als concentratiegebied windenergie. Uit de afspraken die tussen Rijk en provincies zijn gemaakt in het kader van de Rijksstructuurvisie Wind op Land blijkt dat in het havengebied voor 2020 een doelstelling van 300 Mw aan opgesteld vermogen wordt gehanteerd. Het voorliggende project is onderdeel van deze doelstelling. Beleidsvisie duurzaamheid en milieu 2013 2017 In de beleidsvisie zijn de doelstellingen en onderwerpen aangegeven die invulling geven aan duurzaamheid in het beleid voor de provinciale kerntaken economie en energie, mobiliteit, water, groen en ruimtelijke ordening. In de tabellen kan het genoemde onderwerp meerdere hoofdopgaven bedienen. Veel onderwerpen zijn integraal verankerd in meerdere programma s of projecten. In de visie is inzichtelijk gemaakt hoe milieu en duurzaamheid expliciet onderdeel zijn van het integrale provinciale beleid. Eén van de hoofdopgaven binnen het economisch en energiebeleid betreft de verhoging van het aandeel duurzame energie van 4% in de huidige situatie naar 9% in 2015 en 14% in 2020 door inzet van windenergie, warmte en biomassa. De provincie speelt in op kansen die zich in individuele projecten voordoen, het initiatief om projecten te ontwikkelen ligt bij marktpartijen. 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

Beleidskader 15 3.3. Gemeentelijk beleid Convenant Realisatie Windenergie In september 2009 hebben diverse partijen, onder andere het Havenbedrijf Rotterdam en de gemeente Rotterdam, het convenant Realisatie Windenergie in de Rotterdamse haven ondertekend. In dat convenant is opgenomen dat de betrokken partijen zich inspannen voor een optimale benutting van de mogelijkheden om met behulp van windenergie duurzame energie op te wekken. De doelstelling is in de periode 2009-2020 locaties te realiseren met minimaal 150 MW aan extra opgesteld vermogen. De opschaling en uitbreiding van het windpark Slufterdam is onderdeel van het convenant. Convenant realisatie windenergie stadsregio Rotterdam In het convenant voor de stadsregio Rotterdam hebben de stadsregiogemeenten, havenbedrijf, provincie en enkele overige partijen zich gecommitteerd aan enkele doelstellingen voor de ontwikkeling van windenergie voor het jaar 2020. De 15 gemeenten die deel uitmaken van de stadsregio, waaronder gemeente Westvoorne, streven naar een opgesteld vermogen van minimaal 150 MW. In het convenant zijn per gemeente enkele locaties voor de ontwikkeling van windenergie weergegeven die zijn onderverdeeld in te realiseren locaties, potentiële locaties en studielocaties. In het convenant is een locatie benoemd in de gemeente Westvoorne die is gelegen ten oosten van de slufter. Deze locatie heeft de titel Noordzeeboulevard en is aangeduid als type potentieel. Hierbij is het aantal van vijf windturbines genoemd met een opgesteld vermogen van in totaal 15 MW. Uitbreiding van het windpark Slufterdam in de richting van deze potentiele locatie is in het kader van de opschaling en uitbreiding van het windpark Slufterdam onderzocht. Op basis van uitvoering ecologisch onderzoek is geconcludeerd dat de locatie Noordzeeboulevard niet geschikt is voor de ontwikkeling van windturbines, behoudens de plaatsing van 1 windturbine aansluitend op de zuidelijke uitbreiding van het windpark. Beleid Westvoorne Westvoorne heeft als een van de regiogemeenten binnen de Stadsregio Rotterdam de Regionale Duurzaamheidsagenda 2013-2016 vastgesteld. De agenda beschrijft de duurzaamheidsthema s waarop de regiogemeenten de komende vier jaar willen samenwerken zoals energietransitie, energiebesparing, elektrisch vervoer en duurzaam bouwen. De duurzaamheidsagenda is de opvolger van de Regionale Klimaatagenda 2008-2012. Door het Algemeen Bestuur van de Stadsregio is een budget beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de agenda. Voor 2013 is een uitvoeringsagenda opgesteld, waarin onder meer projecten zijn opgenomen als het ondersteunen van gemeenten op het gebied van duurzaam bouwen, het opstellen van een zonneatlas (mogelijkheden plaatsing zonnepanelen) en het ondersteunen van gemeenten bij het uitvoeren van het convenant Windenergie en Duurzaam ondernemen. Rotterdam Climate Initiative Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) is een ambitieus klimaatprogramma waarin vier partijen een unieke samenwerking zijn aangegaan: de gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam NV, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs. Het Rotterdam Climate Initiative creëert een beweging waar overheid, organisaties, bedrijven, kennisinstellingen en inwoners in de regio Rotterdam samenwerken aan halvering van de CO2 uitstoot, aanpassing aan klimaatverandering en versterking van de Rotterdamse economie. De doelstelling van het RCI is de meest ambitieuze van Nederland: vijftig procent minder CO2 in 2025 ten opzichte van 1990. De ontwikkeling van windenergie in het Rotterdams havengebied levert een bijdrage in het bereiken van deze ambitieuze doelstelling. Havenvisie 2030 (2011) De Havenvisie 2030 beschrijft hoe het Rotterdamse haven- en industriecomplex zich de komende 20 jaar kan ontwikkelen. De haven is, als het aan het Havenbedrijf ligt, in 2030 koploper op het gebied van efficiency en duurzaamheid. De Rotterdamse haven wil inzetten op verduurzaming van de energievoorziening. Dit betekent dat naast de huidige opwekking van energie door aardgas en kolen wordt geïnvesteerd in energieproductie op basis van andere energiedragers, zoals van overzee aangevoerd LNG, wind, biomassa en zon. Rho adviseurs voor leefruimte. 700103.17150.00

16 Beleidskader 3.4. Conclusie De beoogde opschaling en uitbreiding van windpark Slufterdam is in lijn met het ruimtelijk beleid zoals dat door diverse overheden is vastgesteld met dien verstande dat door middel van onderzoek moet worden aangetoond dat er als gevolg van de beoogde windturbines geen onaanvaardbare verstoring van de werking van defensieradar plaatsvindt. Ook de uitbreiding is in lijn met het beleid, zij het dat uitbreidingslocatie Noordzeeboulevard als potentiële windlocatie is opgenomen in het convenant windenergie van de Stadsregio. Om die reden is in de voorbereiding van het project onderzocht welke mogelijkheden de uitbreidingslocatie Noordzeeboulevard biedt. De uitkomst van de onderzoeken is weergegeven in hoofdstuk 4. 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

4. Sectorale toetsen 17 4.1. Inleiding In dit hoofdstuk vindt de toetsing van het voornemen plaats aan het beleid en de normstelling voor de relevante sectorale aspecten. Het gaat daarbij om toetsing van de effecten voor de aspecten bodem, archeologie, water, landschap en cultuurhistorie, 'geluid', 'slagschaduw', 'externe veiligheid' en 'radarverstoring'. Ter voorbereiding op de opschaling en uitbreiding van het windturbinepark zijn drie opstellingsvarianten onderzocht met windturbines uit een kleine, een middelgrote en een grote windturbineklasse. Mede op basis van de uitgevoerde sectorale onderzoeken en op basis van een beoordeling van de onderlinge verschillen op de aspecten landschap, ecologie en financiële uitvoerbaarheid is een keuze gemaakt voor de opstellingsvariant met windturbines uit de middelgrote windturbineklasse. De onderzoeken die zijn uitgevoerd om de diverse opstellingen te onderzoeken vormen deels dezelfde onderzoeken die worden gebruikt voor toetsing van de effecten van het definitieve opstelling aan de diverse toetsingskaders. De onderzoeken, die dienen ter onderbouwing van de omgevingsvergunningaanvraag voor afwijken van het bestemmingsplan, bevatten in ieder geval ook de relevante informatie voor toetsing van de effecten van de definitieve opstelling van windturbines. De gehanteerde sectorale onderzoeksrapporten zijn opgenomen in een separaat bijlagenrapport dat behoort bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. 4.2. Ecologie Toetsingskader Gebiedsbescherming Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van een bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het project niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen Nb-wet vergunning zal kunnen worden verkregen. Rho adviseurs voor leefruimte 700103.17150.00

18 Sectorale toetsen Soortenbescherming Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik gelden voor sommige, bij naam genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: - er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van openbaar belang); - er geen alternatief is; - geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de ontwikkeling van windpark Slufterdam van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Onderzoek Door Bureau Waardenburg is beoordeeld of realisatie van het windpark Slufterdam leidt tot nadelige effecten voor aangewezen habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten van de Natura 2000-gebieden Voordelta, Voornes Duin en Duinen Goeree & Kwade Hoek, Haringvliet en Grevelingen. Bij de vaststelling van (mogelijke) effecten is beoordeeld of significante effecten met zekerheid zijn uit te sluiten. In het onderzoek is zowel een opstellingsvariant met windturbines uit de kleine, midden en grote windturbineklasse onderzocht. Uiteindelijk zal het project binnen deze onderzochte ranges vallen. In de ecologische toetsing is daardoor met zekerheid het worstcasescenario getoetst. Een uitgebreide beschrijving van de onderzochte gebieden en instandhoudingsdoelstellingen is opgenomen in deze ecologische onderzoeksrapportages die zijn opgenomen in het separate bijlagenrapport. Het betreft de volgende rapportages: - Bureau Waardenburg, 'Beoordeling effecten opschaling en uitbreiding windpark Slufter, oriëntatiefase Natuurbeschermingswet 1998'; - Bureau Waardenburg, 'Beoordeling effecten opschaling Windpark Slufter op beschermde soorten Onderzoek effecten gebruiksfase in het kader van artikel 9 van de Flora- en faunawet'; - Bureau Waardenburg, 'Effecten op beschermde soorten in de aanlegfase van Windpark Slufter, gemeente Rotterdam, Quick scan in het kader van de Flora- en faunawet'). De conclusies van de uitgevoerde ecologische onderzoeken zijn in onderstaande tabel samengevat en per soortengroep weergegeven. 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

Sectorale toetsen 19 Tabel 4.1 Beoordeling effecten per soortengroep trekvissen zeehonden en bruinvissen vleermuizen amfibieën Trekvissen kunnen mogelijk hinder ondervinden van met name de heiwerkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn echter van korte duur en reiken niet ver het open water in. Gezien de grootte van het oppervlaktewater is er ruim voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstelling van de trekvissen in de Voordelta zijn met zekerheid uit te sluiten. De zeehonden hebben rustplaatsen op de Hinderplaat op minimaal 1.200 m afstand van het plangebied en. Literatuurgegevens laten zien dat op afstanden van meer dan 1.000 m zeehonden geen reactie geven op menselijke activiteiten. Verstoring kan plaatsvinden bij de hei- en sloopwerkzaamheden. Dieren die tijdens de heiwerkzaamheden binnen 2,5 km afstand van het plangebied komen, kunnen het geluid van het heien waarschijnlijk waarnemen en zullen het gebied mogelijk mijden. Een deel van hun leefgebied (foerageergebied) wordt daardoor korte tijd ongeschikt. Dit geldt vooral voor zeehonden. Bruinvissen kunnen het geluid, ondanks hun grotere gevoeligheid voor onderwatergeluid, waarschijnlijk niet of nauwelijks horen, omdat alleen het relatief laagfrequente geluid in het water doordringt. Het verstoorde gebied maakt echter een verwaarloosbaar aandeel uit van het totale leefgebied van bruinvissen en zeehonden. Bovendien is de verstoring tijdelijk (enkele weken). Vanwege het tijdelijke karakter en de aanwezigheid van voldoende alternatief leefgebied in de directe omgeving worden geen nadelige effecten op de gunstige staat van instandhouding van zeehonden en bruinvissen verwacht. Significante effecten op instandhoudingsdoelstelling van de zeehondenpopulatie in de Voordelta worden eveneens met zekerheid uitgesloten. Op de planlocatie bevinden zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen. Verstoring van foeragerende of passerende dieren zal niet optreden, omdat vleermuizen 's nachts actief zijn en dan wordt er niet gewerkt. Effecten tijdens de sloop en de aanleg van de windturbines zijn daarom uit te sluiten. De onderzochte varianten van het windpark zijn niet onderscheidend voor dit aspect. Bij het gebruik van het windturbinepark is niet uit te sluiten dat er slachtoffers zijn onder ruige dwergvleermuizen, gewone dwergvleermuizen en (mogelijk) tweekleurige vleermuizen, rosse vleermuizen en laatvliegers. Dit is te beschouwen als onvoorzienbare sterfte. Naar inschatting van Bureau Waardenburg (rapport nr. 13-118) is de instandhouding van de lokale, regionale en of landelijke populaties niet in het geding. Omdat er sprake is van incidentele sterfte is in vergelijkbare situaties geconcludeerd dat geen sprake is van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het in gebruik hebben van de windturbines in Windpark Slufter wordt voor vleermuizen daarom niet nodig geacht. In het noordelijke deel van het plangebied komen nieuwe windturbines in potentieel leefgebied van de rugstreeppad te staan. Dit kan tot ruimtebeslag (permanent effect) en verstoring (tijdelijk effect) leiden. Het daadwerkelijke ruimtebeslag is te verwaarlozen, de functionaliteit van het leefgebied komt hierdoor niet in het geding. Het is echter wel mogelijk dat rugstreeppadden op de locatie van een nieuwe turbine in de dijk overwinteren. Effecten als verstoring en per ongeluk doden van dieren zijn uit te sluiten door de werkzaamheden buiten de overwinteringsperiode uit te voeren. De overwinteringsperiode van de rugstreeppad loopt globaal van november tot en met maart. Is dit niet mogelijk, dan moeten aanwezige individuen voor aanvang van de werkzaamheden worden weggevangen en verplaatst naar geschikt leefgebied. Middels schermen moet worden voorkomen dat dieren tijdens de werkzaamheden naar het werkterrein terugkeren Bij uitvoering van deze maatregelen zijn effecten op rugstreeppadden uitgesloten. Rho adviseurs voor leefruimte. 700103.17150.00

20 Sectorale toetsen reptielen broedvogels niet-broedvogels Effecten op de lokale zandhagedispopulatie zijn mogelijk als langs de Noordzeeboulevard ten oosten van de Slufter een windturbine wordt geplaatst. Tijdens het verwijderen en de bouw kunnen rust- en eiafzetplaatsen door materieel worden beschadigd. Ook kan de fundering van de turbine een deel van het huidige leefgebied van de zandhagedis wegnemen. negatieve effecten worden voorkomen door de dieren voorafgaand aan de werkzaamheden te vangen en naar geschikt leefgebied buiten het werkterrein te verplaatsen. Net als bij de rugstreeppad moet middels schermen worden voorkomen dat dieren tijdens de werkzaamheden naar het werkterrein terugkeren. Bij uitvoering van deze maatregelen zijn effecten op zandhagedissen uitgesloten. Tijdens de werkzaamheden dient verstoring van broedvogels en vernietiging van hun nesten en eieren te worden voorkomen. Dit kan door buiten het broedseizoen te werken. Indien de werkzaamheden binnen dit seizoen zijn gepland kunnen deze worden uitgevoerd indien is vastgesteld dat met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. De kans hierop wordt verkleind door voorafgaand aan het broedseizoen het plangebied voor grondbroedende of in struweel broedende vogels ongeschikt te maken. Bijvoorbeeld door de vegetatie rondom de locaties waar gesloopt en gebouwd gaat worden kort te maaien of geheel te verwijderen. Tijdens de aanlegfase is verstoring van foeragerende en overtijende niet-broedvogels niet uitgesloten. De activiteiten zijn echter tijdelijk en vinden volledig plaats buiten de grenzen van de Natura 2000 gebieden. Daarnaast zijn er voldoende alternatieve rust- en foerageergebieden in de omgeving. Barrièrewerking In de gebruiksfase zorgt het uitgebreide Windpark Slufter zorgt niet voor een toename in de barrièrewerking van de windturbines voor overvliegende vogels. Veel vogels vliegen ook in de huidige situatie al zonder uit te wijken door het huidige windpark heen. De toename in windturbines heeft geen significante negatieve effecten tot gevolg. Verstoring De verstoring van binnendijkse foerageer- en rustgebieden is in de nieuwe situatie grotendeels vergelijkbaar met de huidige situatie. Alleen de verstoring langs de zuidzijde van de Slufterdam zal in de nieuwe situatie toenemen. In de huidige situatie wordt binnen het plangebied ook gefoerageerd. Gewenning aan de aanwezigheid van windturbines is opgetreden voor de lokale populatie vogels en is ook in de toekomstige situatie aannemelijk. Verstoring van buitendijkse foerageergebieden van niet-broedvogels waarvoor de Voordelta is aangewezen is verwaarloosbaar. De foeragerende aantallen vogels binnen de invloedssfeer van de windturbines zijn beperkt ten opzichte van de totale aantallen die in de Voordelta voorkomen. De slikranden van de Slufter zullen hun waarde als foerageergebied niet verliezen door de uitbreiding van Windpark Slufter. De hoogwatervluchtplaatsen die door de aangewezen niet-broedvogels worden gebruikt liggen buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden en de nieuw te plaatsen windturbines. De uitbreiding van het windturbinepark heeft geen significant negatieve effecten op overtijende aangewezen vogelsoorten. Aanvaringsslachtoffers Uit het onderzoek van Bureau Waardenburg blijkt dat het aantal aanvaringsslachtoffers voor de meeste soorten (veel) minder zal zijn dan 1 per jaar. Voor enkele soorten is berekend dat het aantal slachtoffers groter zal zijn dan 1 per jaar maar nog steeds lager zal zijn dan 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte van de betrokken populaties van deze soorten. Deze additionele sterfte mag daarom als een kleine hoe- 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

Sectorale toetsen 21 veelheid gezien worden en zal met zekerheid geen gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van de betrokken populaties van deze soorten. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden zijn eveneens met zekerheid uitgesloten. Conclusie Natuurbeschermingswet Uit het ecologisch onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van het project blijkt dat: - Effecten op de instandhoudingsdoelen van de habitattypen zijn uitgesloten; - Effecten op de instandhoudingsdoelen van de meeste aangewezen soorten zijn uitgesloten; - Bij een beperkt aantal aangewezen soorten mogelijke effecten op de instandhoudingsdoelstelling van die soorten te verwachten zijn, maar dat deze effecten nooit significant zullen zijn. Voor het voorgenomen project is het treffen van mitigerende maatregelen dan ook niet noodzakelijk. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling. Teneinde de conclusies van het ecologisch onderzoek te laten bevestigen door het bevoegd gezag Natuurbeschermingswet en de voorgenomen activiteiten vast te laten leggen in een besluit is een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd voor het verstoren van de volgende soorten in de volgende gebieden: - Voordelta: zeehonden, trekvissen en niet-broedvogels; - Voornes Duin: aalscholver; - Haringvliet en Grevelingen: grote stern. Geconcludeerd wordt dat de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het project windpark Slufterdam niet in de weg staat. Dit is bevestigd door het feit dat Omgevingsdienst Haaglanden, in opdracht van GS van provincie Zuid-Holland, voor het beoogde windpark op 19 februari 2014 een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet hebben verleend. Conclusie Ecologische Hoofdstructuur Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt. De EHS rondom het plangebied overlapt geheel met Natura 2000. De hiervoor geformuleerde conclusie met betrekking tot de effecten op Natura 2000 zijn derhalve ook van toepassing op de EHS. De zeer geringe verstoring van de natuurwaarden rondom het beoogde windpark tast de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet aan. Het plan is dan ook niet in strijd met het beleid ten aanzien van de EHS. Conclusie Flora- en faunawet Met inachtneming van een aantal mitigerende maatregelen (o.a. opstarten van de werkzaamheden buiten het broedseizoen) kan bij de aanleg van het windturbinepark strijdigheid met de Flora- en faunawet geheel worden voorkomen. Bij het gebruik van het windturbinepark is niet uit te sluiten dat er slachtoffers zijn. Naar inschatting van Bureau Waardenburg (rapport nr. 13-118) kan de voorspelde sterfte onder vogels en vleermuizen als incidenteel beoordeeld worden. Omdat er sprake is van incidentele sterfte is in vergelijkbare situaties geconcludeerd dat er geen sprake is van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Een ontheffing van de Flora- en faunawet voor het in gebruik zijn van de turbines wordt daarom in beginsel niet nodig geacht. Echter; recent heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State besloten dat voor de min of meer vergelijkbare situatie bij Windpark Noordoostpolder, bij voorzienbare incidentele slachtoffers, wel sprake is van een overtreding van een verbodsbepaling uit de Flora- en faunawet zodat een ontheffing noodzakelijk is (8 februari 2012; zaaknummer 201100875/1/R2). Het ligt in de lijn der verwachting dat de opschaling en uitbreiding van Windpark Slufter op eenzelfde manier zal worden beoordeeld. Om die reden is een ontheffing van artikel 9 van de Flora- en faunawet aangevraagd. Om deze te verkrijgen dient te worden aangetoond dat de gunstige staat van instandhouding van de betrokken vogelsoorten niet in het geding komt. Aangezien er geen grote aantallen slachtoffers van schaarse soorten voorzien Rho adviseurs voor leefruimte. 700103.17150.00

22 Sectorale toetsen worden, zal de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soorten niet in het geding komen. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het project daarom niet in de weg. 4.3. Externe veiligheid Toetsingskader Windturbines vormen geen risicorelevante inrichting in de zin van het Bevi. Omdat wel sprake is van externe veiligheidsrisico's moet aandacht worden besteed aan ongevalscenario s waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, de gondel van de windturbine loskomt of de windturbine omvalt. In het Activiteitenbesluit is een grenswaarde opgenomen voor het plaatsgebonden risico ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Deze grenswaarde bedraagt respectievelijk 10-6 en 10-5 per jaar. Voor het beoordelen van risico's in de omgeving van windturbines is het 'Handboek risicozonering windturbines' opgesteld (SenterNovem, mei 2013) waarmee risico's rond windturbines op vergelijkbare wijze als inrichtingen uit het Bevi kunnen worden getoetst. Dit handboek is in 2013 geactualiseerd. De geactualiseerde versie, die in mei 2013 is gepubliceerd, vormt het toetsingskader voor de beoordeling van de (toename van) externe veiligheidsrisico's. De risicocriteria uit het handboek dienen als richtlijn en hebben geen wettelijke status. Het is aan het bevoegd gezag zelf om een besluit te nemen over de aanvaardbaarheid van externe veiligheidsrisico's. In het handboek zijn categorieën objecten/activiteiten onderscheiden waarvoor richtwaarden zijn geformuleerd voor de (toename van de) externe veiligheidsrisico's. In het handboek wordt tevens verwezen naar risicocriteria zoals die zijn gesteld in afzonderlijke beleidsregels. De categorieën objecten/activiteiten betreffen wegen, waterwegen, spoorwegen, risicorelevante bedrijfsactiviteiten/installaties, ondergrondse kabels en leidingen en bovengrondse leidingen. Onderzoek Ter voorbereiding op de ruimtelijke onderbouwing zijn diverse risicoberekeningen uitgevoerd waarmee de maximale benutting van de locatie voor een drietal windturbinetypen is onderzocht. Deze risicoanalyse, met als titel externe veiligheid en risicozonering windturbines Slufterdam, is opgenomen in het bijlagendocument bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Voor de beoordeling van tussentijdse rapportages zijn diverse belanghebbende partijen geraadpleegd zoals Havenbedrijf, DCMR en VRR. De risicoberekeningen, die zijn uitgevoerd door Witteveen en Bos, zijn opgenomen in het bijlagenrapport bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Initiatiefnemers Nuon en Eneco hebben diverse windturbinetypen op het oog. De aanname is dat de windturbine zich buiten de zone ashoogte plus 1/3 rotorbladstraal van omliggende ondergrondse objecten bevinden. Hiermee is alleen het scenario bladworp relevant. Voor dit scenario is een worst-case winturbinetype gekozen waarvan de berekeningen, gelet op de massa van het blad en het nominaal toerental, representatief worden geacht voor overige windturbinetypen. Het worst case windturbinetype, met de hoogste score, betreft de Repower R3.4. Voor dit windturbinetype zijn de risicoberekeningen uitgevoerd. In de risicoanalyse die is uitgevoerd door Witteveen en Bos is aandacht besteed aan diverse objecten. Onderstaand worden de resultaten per object weergegeven. Voor een volledige beschrijving van de berekeningen en resultaten wordt verwezen naar de risicoanalyse in het bijlagendocument. 700103.17150.00 Rho adviseurs voor leefruimte

Sectorale toetsen 23 Object Risicobeoordeling Aanvaardbaar risico? Buisleidingen Geen verhoging ten opzichte van autonome faalkans ja N15, lokale wegen Faalfrequentie als gevolg van windturbines bedraagt ja 0,0001% van de autonome faalkans IPR en MR voldoen ruimschoots Het Plaza terrein (parkeren Voldoet aan grenswaarde PR 10-6 Ja vrachtwagens) De berekening faalfrequentie voor fictieve situatie van parkeren binnen en buiten een afstand die gelijk is aan de maximale tiphoogte laat zien dat binnen de tiphoogte niet aan de toetswaarde van 10% toename van de faalfrequentie kan worden voldaan. Buiten de tiphoogte wordt wel aan deze toetswaarde voldaan Ja, mits* Spoorlijn en emplacement Trefkans bedraagt 0,003% (spoorweg) en 0,01% (emplacement) van de autonome faalfrequentie Aan normering voor IPR en MR wordt voldaan Strand Voldoet aan grenswaarde PR 10-6 Ja Voor zowel mastbreuk als bladworp wordt aan de oriënterende ja waarden voor het GR voldaan Bezoekerscentrum Voldoet aan grenswaarde PR 10-6 ja * Er wordt voldaan aan de toetswaarde uit het handboek risicozonering windturbine indien tankwagens buiten de afstand die gelijk is aan de maximale tiphoogte zijn gepositioneerd ja Figuur 4.1 Invloedsgebied windturbines in relatie tot Maasvlakte Plaza Rho adviseurs voor leefruimte. 700103.17150.00