Het dal van de wanhoop. Dit jaar herdenken we dat het 70 jaar geleden is dat er een einde kwam aan de meest gruwelijke periode uit de geschiedenis van het Joodse volk, aan de Shoah, de grote vernietiging, de grote dood. Op de Menorah, de zevenarmige kandelaar die voor het parlementsgebouw, de Knesset, in Jeruzalem staat, geven ongeveer dertig kleine afbeeldingen de hele geschiedenis van het joodse volk weer. Wie er ooit is geweest, heeft waarschijnlijk ook wel gezien dat in het midden van de Menorah afbeeldingen staan van de Shoah (de Holocaust) en de opbouw van de Staat Israël. Daarboven zien we de profetie van Ezechiël 37. Losse beenderen zijn al samengekomen en op het moment dat de skeletten overeind komen waait de wind, de geest erover. De geest is afgebeeld als een man met wapperende kleren. Deze afbeelding symboliseert het nieuwe leven in de Staat Israël na de grote dood, zoals de Shoah ook wel wordt genoemd. Een nieuw begin van leven. Leven uit de doden. Deze profetie van Ezechiël gaat in de eerste plaats over de bevrijding uit de Babylonische ballingschap. Maar dat neemt niet weg dat mensen in een veel latere tijd zich toch ook kunnen en mogen herkennen in de situatie van Ezechiël. Dat de Eeuwige ook werkelijk doden levend kan maken, werd en wordt niet direct geloofd en in volle zin begrepen. Trouwens wie begrijpt dit wel helemaal? Israël is nog steeds hetzelfde volk en de kerk zal met respect en de nodige afstand begrip moeten hebben voor de joodse uitleg van deze profetie. De stichting van de Staat Israël en het visioen van Ezechiël wordt door mensen op verschillende manieren beleefd. Profetieën hebben wel vaker een veel diepere en wijdere betekenis dan de profeet zelf ooit voor mogelijk heeft gehouden.
De profetie van Ezechiël 37 begint met een afschuwelijk visioen. Een dal vol dorre beenderen. Een soort killing fields. Onwillekeurig doet het je denken aan beelden vlak na de bevrijding van het concentratiekamp Bergen-Belsen. Maar in dit visioen zijn alleen de botten nog over, verschroeid door de zon. Ezechiël moet er aan voorbij trekken, rondom en nog eens rondom. En het zijn er zoveel en zo verschrikkelijk dor en droog. Hij krimpt ineen en is verpletterd door wat hij ziet. Terwijl Ezechiël nog onder de indruk is, komt de Eeuwige met een huiveringwekkende vraag tot hem. Kunnen deze beenderen leven? Een vraag van de Eeuwige aan een sterveling, een gewoon mensenkind. Ezechiël voelt zich nietig bij zo n grote vraag. Het zou arrogant zijn als hij daar een antwoord op zou weten. Hij weet het niet en wij weten het niet. Het is dan ook niet minder een belijdenis als Ezechiël zegt: mijn Heer, Gij weet het. Na deze belijdenis mag Ezechiël profeteren over deze beenderen. Hij moet tot deze dorre beenderen het woord van de Eeuwige spreken. Zie Ezechiël daar eens staan. Hij staat daar aan de rand van het dal te profeteren tegen beenderen zonder oren, zonder ogen, zonder hart om het woord te ontvangen. Toch profeteert hij zoals het hem geboden is. Zie hem daar staan, deze kwetsbare en moedige profeet. Het is alsof een voorganger tegen uitgebluste en vermoeide kerkgangers staat te preken. Kerkgangers die zeggen, het is gedaan met de kerk, we hebben geen hoop meer dat het anders wordt en kan. Het is een dooie boel in de kerk, zeggen niet alleen maar jongeren. Maar als de Stem van de Eeuwige klinkt dan gaat er wat gebeuren. Hoe, dat weten we niet. Maar wel dat het gebeurt. Juist als we het niet meer verwachten. Als we zeggen: het is met ons gedaan, onze hoop is verloren.
Het Joodse volk weet als geen ander van de hoop die verloren is, van diepe en donkere dalen, de hele geschiedenis door. Hoe vaak hebben ze niet uitgeroepen: het is met ons gedaan, Al aan het begin van het boek Exodus hebben ze geen leven, geen vrijheid en geen hoop. Maar door het bijzondere ingrijpen van de Eeuwige trekken de kinderen van Israël uit het land van de angst en de dood. En in de Babylonische ballingschap stelde Israël eveneens niet veel meer voor dan verdorde beenderen. Het visioen van Ezechiël over het dal van de dorre doodsbeenderen is bij de meeste Joden wel bekend, evenals bij veel christenen. Op het feest van de opstanding, het Pesachfeest of Paasfeest, wordt naast de uittocht uit Egypte ook vaak dit visioen van Ezechiël in de synagoge gelezen en overdacht. Dit feest van de herleving van het volk Israël wordt in de synagoge uiteraard anders beleefd dan in de christelijke kerk. De uittocht uit Egypte en de terugkeer uit Babel hebben op allerlei manieren met elkaar te maken. Het volk Israël stelde in beide situaties immers niet veel meer voor. Het is een gave van de Eeuwige dat er een mogelijkheid is voor de overlevenden van de Shoah om zich in Israël te kunnen vestigen. Zeker nu het antisemitisme zich weer overal laat horen en zien, is het voor Joden wereldwijd een veilig idee dat ze welkom zijn in de Staat Israël. Het Israëlische volkslied heet niet voor niets Hatikva. Hoop. De melodie van dit volkslied wordt soms in de kerk gebruikt, ondanks dat dit door joodse mensen als weinig respectvol wordt ervaren. De Staat Israël is geen vergoeding, geen oplossing of een antwoord op de vele vragen die de Shoah oproept. De zes miljoen vermoorde kinderen, vrouwen en mannen werden niet levend toen de Staat Israël gesticht werd. Juist met het oog op de vragen die blijven en op de beenderen die niet levend werden, belooft de profetie van Ezechiël meer.
De macht van de Eeuwige die ook het dodenrijk omvat, reikt verder dan de betekenis van de Staat Israël. Zonder nu een claim te willen leggen op de toekomst mogen we wel zeggen dat de profetie van Ezechiël nog een tegoed heeft. Met de nodige voorzichtigheid en schroom ten opzichte van het Joodse volk mogen we geloven, dat deze profetie meer zegt en meer belooft. Israëls God spreekt en handelt in dit visioen, opdat Kerk en Synagoge, Kerk en Israël tezamen zullen weten dat Hij de HEERE is, de NAAM, de Ik ben, die Ik ben. We gaan straks weer de stilte van de week in. De stilte van de vragen, meer vragen dan er antwoorden zijn. Het enige antwoord dat ons past is misschien het antwoord van Ezechiël: mijn Heer, Gij weet het. Kunnen we deze stilte verdagen? De stilte van het niet-weten? De stilte spreekt het onuitspreekbare. Kunnen we horen voorbij alle woorden? Luisteren naar wat onzegbaar is. Naar wat niet gezegd kan worden. En als er dan toch woorden gebruikt worden door hen die van voor de poorten van de hel zijn teruggekeerd. Het nauwelijks hoorbaar kunnen navertellen? Kunnen we dan luisteren zonder weerwoord? We eindigen met een gedicht van Lea Goldberg Over vier zonen. Dit thema is ontleend aan de viering van Pesach, waarbij de vragen van de kinderen centraal staan. Traditioneel zijn de kinderen ingedeeld in vier categorieën. We lezen alleen het gedicht over de laatste, de vierde zoon en de eerste, de wijze zoon. Hij die geen vragen stellen kan.
Zei hij, die geen vragen stellen kan ook nu weer vader, ook nu weer: mijn ziel die keerde uit de diepste hel red haar van woede en razernij. Want te klein de woorden om de hel te verbeelden. De dood heeft geen taal en ik, die geen vragen stellen kan, zwaar is mijn mond zevenvoudig. Want zij dwongen mij lang te zwerven. Geen vreugde, geen stilte, geen plaats om te rusten. Want zij dwongen mij de pijn van babies te zien, over pasgeboren lijken te springen. Want zij sloegen mijn ogen met zwepen, dwongen mijn ogen open; in de nacht kropen sissende slangen; niet slapen, niet dromen, niet vergeten. En ik wist niet: trof mij de schuld? Ben ik schuldig, ben ik trouweloos geweest? Geen kwaadwillige, geen wijze, geen onnozele ben ik en daarom stelde ik geen vragen.
En daarom vroeg ik niet om wraak, om vergelding en geen broeder, geen engel is met mij. Zo kom ik bij jou, eenzaam maar heel; en jij als je kunt, breek open mijn mond. De wijze En de vader grendelde de deuren; stond niet op om ze te openen; knielde om te kijken in de dode ogen, de ogen van de wijze zoon.