DE WET MODERNISERING VENNOOTSCHAPS- BELASTINGPLICHT OVERHEIDSONDERNEMINGEN EEN PRAKTISCHE HANDLEIDING

Vergelijkbare documenten
Vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen een feit, en nu? 5 februari 2015 Bram Faber

Vennootschapsbelasting overheidsondernemingen. Jan Willem de Joode, VNG Ton Waars, Gemeente Den Haag/Fiscaal Advies Team

Samenwerking en de Wet Vpb

Nieuwsflits Publicatie 21 februari 2019 Afvalactiviteiten

Vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen

Vennootschapsbelasting overheidsondernemingen

Tot 1 januari 2016 waren publiekrechtelijke. voor zover dat past

Invoering Vpb Aanleiding Europese Commissie onderzoek

Vennootschapsbelasting. Commissie Financiën 16 maart 2016 Door: Johan Brands

Vennootschapsbelasting voor overheden. Anneke Tolsma GR Drechtsteden Ton Waars gemeente Den Haag Jan Willem de Joode VNG

Winstbelasting bij grondbedrijven? Een visie op de gevolgen voor gemeentelijke grondbedrijven als gevolg van de modernisering van de

Activiteitenlijst Gemeenten Publicatie 17 augustus Oplegnotitie

Notitie Detachering aan derden Publicatie 15 april 2016

Oplegnotitie afbakeningsschema Publicatie 25 juni 2015

Schema Afbakening Publicatie 2 juni Oplegnotitie

Vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen

Laatste ontwikkelingen Vennootschapsbelasting

Belastingplicht overheidsondernemingen

De vpb-plicht voor overheidsondernemingen in Nederland (bijna) vijf jaar later

Overheden aan de slag met de vennootschapsbelastingplicht

Hoogachtend, namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amstelveen,

Vpb-plicht overheidsondernemingen. i.r.t. afvalinzameling. Naam: mr. Hans Rooijackers Afdeling: VB/BJA/ADV Datum: 5 februari 2015

Notitie Objectvrijstelling voor samenwerkingsverbanden Publicatie 13 juni 2016

Vennootschapsbelasting en de lokale overheid

Belastingplicht overheidsbedrijven Assen, 5 juni 2014

Staatssecretaris beantwoordt vragen Eerste Kamer over Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen

Toelichting voor Auditcommissie 11 juni 2015

Belastingplicht overheidsbedrijven Assen, 2 oktober 2014

Whitepaper Afbakenen vpb-plicht in vijf stappen

Eerste Kamer heeft Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen aangenomen

Oplegnotitie werkboek Waterschap verkenning mogelijkheden clustering

VpB plicht overheidsondernemingen Commisie BAM, 28 mei 2015

Gemeente Mook en Middelaar en de vennootschapsbelasting

Vpb-plicht voor overheidsbedrijven

ECFE/U Lbr. 14/071

Datum 18 december 2014 Betreft Toezeggingen tijdens het wetgevingsoverleg wetsvoorstel modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen

: Raadsinformatiebrief Invoering vennootschapsbelasting bij gemeente Bergeijk

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

Conceptwettekst modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen t.b.v. internetconsultatie.

De nadere duiding is tevens van belang in het kader van de resultaatbepaling. We lichten dit toe aan de hand van het volgende voorbeeld:

Datum Behandeld door Ons kenmerk 18 mei 2015 Drs. G.J.W. de Ruiter 154.6

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Nummer: Ontvangstdatum: locktobea aoĩq

Naam en telefoon Portefeuillehouder

Wetsvoorstel verruiming vennootschapsbelastingplicht overheidsbedrijven

Vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven: extra lasten in aantocht!

Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting.

TOOL ANALYSE Tabblad 0. Uitleg UITLEG TOOL ANALYSE

Waardering van gemeentelijk Vastgoed

Quick Scan invoering Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

De Gemeenteraad van Albrandswaard

On your mark! MTH Kennisgroep Overheidsondernemingen. Modernisering vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen

Actualiteiten BBV. vbbv. Verbonden partijen Erfpacht Ontwikkelingen Vpb

Vaste commissie voor Financien uit de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE (070) Geachte heer/mevrouw,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Transparante Vennootschap

Fiscale actualiteiten onderwijsinstellingen

Vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven: extra lasten in aantocht!

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009

Wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Notitie Grondactiviteiten provincies Publicatie 17 februari 2016

Dit is de eerste versie van de V&A, opgesteld door de Belastingdienst en gepubliceerd op 4 augustus 2015.

Inleiding. groep is hier de oorzaak van maar de aanpassingen in Wet en regelgeving die voor alle overheidsorganisaties

De fiscale behandeling van het gemeentelijk grondbedrijf

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010

Notitie afschaffing van de vrijstelling voor vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven per 1 januari 2016

Memorie van toelichting. Inhoudsopgave

Fiscale aspecten. Stichting en Vereniging. Mr. drs.theo C.J.M. van Vugt ESJ Accountants & Belastingadviseurs 11 April 2016

Fiscale verwerking van subsidies publicatie 22 december 2016

Winstbepaling van overheidsondernemingen. Prof. dr. Stan Stevens 1

Belastingplicht overheidsbedrijven. Inventarisatie van de gevolgen van de ondernemingsvariant

Belastingplicht voor overheidsondernemingen

Aankomende vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen

Besluit van PM datum tot wijziging van de Belastingregeling voor het land Nederland

Wetsvoorstel modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Vaste commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG (070) ECGF/U

Nota naar aanleiding van het verslag. Inhoudsopgave

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kenmerken samenwerkingsvormen ten behoeve van de provincie Zuid-Holland -overzicht ten behoeve van discussiedoeleinden-

Dit is de tweede versie van de V&A, opgesteld door de Belastingdienst en gepubliceerd op 31 augustus 2015.

Zowel de moedervennootschap als de dochtervennootschap(pen) moet(en) feitelijk in Nederland zijn gevestigd.

Nadere memorie van antwoord

Fiscale en juridische aandachtspunten decentralisatie sociaal domein voor gemeenten en samenwerkingsverbanden

De voornoemde kosten zijn voor 75% aftrekbaar van de winst van de onderneming. Een cijfervoorbeeld:

BIJLAGE Nadere uitwerking samenwerkingsverbanden en btw-wetgeving

Handreiking ten behoeve van de invoering van de Vennootschapsbelasting. Willen en kunnen. Editie 2: Werkgroep implementatie SVLO

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tip! Een culturele instelling kan gebruikmaken van de winstvrijstelling, ook als gekozen is voor volledige belastingplicht.

Verenigingen en Stichtingen Blijf op de hoogte. whitepaper

Eerste Kamer der Staten-Generaal

erfenissen die zij gebruikt voor een sociaal belang. Overleg met uw adviseur over de voorwaarden voor een SBBI.

DGA in de pocket Alle informatie die een dga op zak moet hebben

Het begrip winst voor de (belastingplichtige) gemeente

Fiscale gevolgen herziening woningwet. Zorginstellingen en vennootschapsbelasting. Maarten Jan Brouwer Jan Pieter van Eck

Advies: Akkoord te gaan met bijgevoegde raadsinformatiebrief

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gooilanden. Fiscaal memorandum: Investeren in een recreatiewoning

Een eigen onderneming starten?

Transcriptie:

DE WET MODERNISERING VENNOOTSCHAPS- BELASTINGPLICHT OVERHEIDSONDERNEMINGEN EEN PRAKTISCHE HANDLEIDING

DE WET MODERNISERING VENNOOTSCHAPS- BELASTINGPLICHT OVERHEIDSONDERNEMINGEN EEN PRAKTISCHE HANDLEIDING 5 februari 2016

INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING 4 2. VPB-PLICHT VOOR GEMEENTEN 9 3. VPB-PLICHT VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE REGELINGEN 14 4. VPB-PLICHT VOOR OVERHEIDS NV S/BV S 18 5. OPENINGSBALANS, FISCALE JAARWINSTBEPALING EN RELATIE ADMINISTRATIE EN BESLUIT BEGROTING EN VERANTWOORDING (BBV) 22 6. TIPS 26 7. HOE WERKT DE FISCUS 28 8. OVERLEG SVLO 30 Colofon Redactie: NVRD Vormgeving: zwietart.nl Fotografie: Gemeente Apeldoorn / shutterstock.com/ Ivica Drusany, Mastapiece, Nanka 3

1. INLEIDING 1. WAT IS HET DOEL VAN DE BROCHURE? De NVRD heeft zich de afgelopen tijd ingespannen om de Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen (Wet Vpb) meer rekening te laten houden met de dagelijkse praktijk van het gemeentelijke afvalbeheer en het beheer van de openbare ruimte. Nu de wet aangenomen is, wil de NVRD u met deze brochure, die in samenwerking met Deloitte Belastingadviseurs is opgesteld, informeren over de aankomende vennootschapsbelastingplicht en de gevolgen daarvan. Aangezien de praktijk zich nog moet ontwikkelen, zal deze brochure de komende tijd regelmatig worden geüpdatet. Deze brochure biedt een praktische handleiding. Dit wordt gedaan per organisatievorm en met inachtneming van de ondersteunende producten van de SVLO (Samenwerking Vennootschapsbelasting Lokale Overheden). Dit is een overlegorgaan tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW), het Ministerie van Financiën en de belastingdienst. De bedoeling van deze brochure is dat u een goed beeld krijgt van de vennootschapsbelasting (hierna ook: vpb) voor overheidsondernemingen. De bestuurder / beleidsbepaler dan wel het raadslid kan zich ter verkrijging van een algemeen beeld beperken tot dit hoofdstuk en, afhankelijk van de organisatievorm (gemeente/gemeentelijke dienst, gemeenschappelijke regeling, NV/BV) hoofdstuk 2, 3 of 4. De financiële functie (controller/ directeur financiën) kan die hoofdstukken overslaan die niet specifiek de organisatievorm beschrijven waar hij werkzaam is (hoofdstuk 2, of 3 of 4). Voor deze functie zijn de hoofdstukken 5, 6 en 7 over de fiscale aspecten van de vpb van belang. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 wordt dus stilgestaan bij de specifieke gevolgen van de Wet Vpb voor de verschillende organisatievormen. In hoofdstuk 5 wordt de problematiek rond de openingsbalans en de fiscale jaarwinstbepaling besproken. Hoofdstuk 6 bevat een aantal tips, zowel over optimalisatie van structuur of financiering, als over de interne organisatie en het contact met de accountant en belastingdienst. In hoofdstuk 7 gaan we dieper in op hoe de belastingdienst werkt en hoe het aangifte/aanslag proces werkt. Als laatste zal in hoofdstuk 8 worden stilgestaan bij het overleg van de SVLO. De producten van de SVLO zijn te vinden op de website van belastingdienst 1 en op de website van de VNG 2. 2. HOE LUIDT DE NIEUWE WETTELIJKE REGELING OP HOOFDLIJNEN? De Wet Vpb komt tegemoet aan de opdracht van de Europese Commissie om een gelijk speelveld te creëren tussen overheidsondernemingen en ondernemingen gedreven door private partijen. De wet zorgt voor een ommekeer in het uitgangspunt van belastingheffing voor overheidsondernemingen. Van het uitgangspunt geen belastingplicht, tenzij, wordt de hoofdregel wel belastingplicht, tenzij. De Wet Vpb maakt onderscheid tussen overheidsondernemingen in privaatrechtelijke vorm zoals de BV, de NV, de stichting en de vereniging, en overheidsondernemingen die onderdeel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon (de gemeente of de gemeenschappelijke regeling). Een overheidsbedrijf in de vorm van een BV/NV wordt voor het gehele vermogen (dat wil zeggen de 1 www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/winst/vennootschapsbelasting/belastingplicht_en_aangifte/ vanaf_2016_vennootschapsbelastingplicht_voor_overheidsondernemingen/ 2 www.vng.nl/onderwerpenindex/belastingen/rijksbelastingen 4

hele vennootschap) belastingplichtig, een stichting of vereniging slechts voor zover een onderneming gedreven wordt. Ook een gemeente of gemeenschappelijke regeling (GR) wordt slechts belastingplichtig voor zover een onderneming gedreven wordt. Of een onderneming wordt gedreven, zal per activiteit beoordeeld moeten worden. De hoofdregel is dus dat publiekrechtelijke rechtspersonen en overheidsstichtingen en -verenigingen in de vpb worden betrokken voor zover zij een onderneming drijven. Van het drijven van een onderneming is sprake indien aan de volgende drie (cumulatieve) voorwaarden is voldaan. Er moet sprake zijn van: 1. een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal; 2. waarmee wordt deelgenomen aan het economisch verkeer; 3. met een winststreven of in concurrentie met ondernemin gen van natuurlijke personen en/of rechtspersonen. Indien aan een van de drie voorwaarden niet wordt voldaan, is geen sprake van het drijven van een onderneming. Zie over het drijven van een onderneming bijlage 1 (Schema ondernemingstoets). Bij de beoordeling van de eerste voorwaarde (duurzame organisatie van arbeid en kapitaal) spelen factoren als de omvang van de organisatie, het financiële risico, de aard van de werkzaamheden, het aanwezige kapitaal en de duur van de werkzaamheden een rol (zie bijlage 2; Notitie Duurzame organisatie van kapitaal en arbeid). Voorbeeld waarbij geen sprake is van een onderneming Er wordt in de jurisprudentie vrij snel aangenomen dat sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal. Een voorbeeld waarbij dit juist de ontbrekende factor is, is normaal vermogensbeheer. Het gaat hier bijvoorbeeld om een pand dat duurzaam verhuurd wordt, waarbij geen andere (aanvullende) diensten geleverd worden. Aangezien hiermee geen (of nauwelijks) arbeid ingezet wordt om een extra rendement te behalen, zal hier vaak sprake zijn van normaal vermogensbeheer (zie bijlage 3; Notitie Normaal vermogensbeheer). Deelname aan het economisch verkeer houdt in dat activiteiten worden verricht buiten de eigen kring. Activiteiten die verricht worden ten behoeve van individuele afnemers kunnen worden beschouwd als prestaties buiten de eigen kring. Gesteld kan worden dat wanneer uw organisatie voor een prestatie een factuur stuurt, er sprake is van deelname aan het economisch verkeer. Puur interne activiteiten vormen geen deelname aan het economisch verkeer. Een gemeente zal in het economisch verkeer handelen bij de uitgifte van paspoorten, maar niet bij het ophalen van huishoudelijk afval (ook niet als er sprake is van een diftar-systeem). Dit laatste wordt namelijk gezien als een prestatie aan de gemeente zelf. Zie over deelname aan het economisch verkeer bijlage 4 (Notitie Deelname aan het economisch verkeer). Als laatste voorwaarde geldt dat er een winststreven moet zijn. Dit winststreven is geobjectiveerd, wat wil zeggen dat indien structureel overschotten behaald worden er sprake is van een winststreven. Publieke bedrijven zullen in principe geen winststreven hebben. Indien geen structurele overschotten worden behaald, kan evenwel toch sprake zijn van het drijven van een onderneming. Namelijk wanneer in (potentiële) concurrentie wordt getreden met particuliere ondernemingen en er een zekere mate van winstpotentie is. Bij een zekere mate van winstpotentie geldt als ondergrens de ietwat vage term dat het minimaal moet gaan om een resultaat waar een particulier een bescheiden bestaan van kan hebben. Het begrip resultaat waaraan een particulier een bescheiden bestaan kan ontlenen is in de parlementaire geschiedenis niet verder toegelicht. Er wordt vanuit gegaan dat het gaat om een resultaat van ongeveer EUR 15.000,- per jaar. 3. WAT MOET U NU DOEN? Uw organisatie (de BV/NV uitgezonderd) zal moeten inventariseren welke activiteiten mogelijk een onderneming kunnen vormen. Een activiteit omvat doorgaans een samenhangend geheel van handelingen om iets tot stand te brengen of te produceren. Een activiteit is vaak herkenbaar, doordat deze wordt (op)geleverd of ter beschikking wordt gesteld (prestatie). Het is mogelijk 5

dat een aantal activiteiten in samenhang met een groter geheel bezien moet worden, en dus gezamenlijk als één activiteit beoordeeld moet worden. Dit is de zogenoemde clustering. De SVLO heeft hier in haar oplegnotie afbakeningsschema aandacht aan besteed (zie bijlage 5; Schema Afbakening). Uit de oplegnotitie blijkt dat indien een activiteit onlosmakelijk verbonden is met een andere activiteit dit in beginsel leidt tot clustering. Er worden in de oplegnotitie indicatieve aspecten genoemd op basis waarvan geclusterd kan worden: de organisatorische, economische en/of financiële verwevenheid; - de activiteiten worden aangestuurd door dezelfde direct leidinggevende; de ruimtelijke vormgeving; - de werkzaamheden worden vanuit dezelfde ruimte / locatie verricht; - de bedrijfsmiddelen zijn functioneel aan dezelfde activitei ten toe te rekenen; de aard van de activiteiten; - er wordt één prijs in rekening van de afnemer gebracht; - doel activiteit (doelgroep en maatschappelijke functie); - de activiteiten zijn (uitsluitend) ondersteunend aan de hoofdactiviteit; - de activiteiten zijn herkenbaar als verbonden activiteiten (er is sprake van één product); - de activiteiten zijn fysiek verweven; - de activiteiten zijn onlosmakelijk verbonden (criterium uit jurisprudentie). Indien vastgesteld is dat er een onderneming gedreven wordt, dan is uw organisatie voor deze ondernemingsactiviteiten belastingplichtig. Het kan wel zo zijn dat deze onderneming vrijgesteld is op grond van een van de zogenoemde objectvrijstellingen. In totaal kent de Wet Vpb vijf objectvrijstellingen, namelijk: 1. de interne activiteitenvrijstelling (zie bijlage 6; Notitie Objectvrijstelling interne diensten); 2. de samenwerkingsvrijstelling (over deze vrijstelling is nog geen notitie verschenen); 3. de overheidstakenvrijstelling (over deze vrijstelling is nog geen notitie verschenen); 4. de quasi-inbestedingsvrijstelling (zie bijlage 7; Notitie Objectvrijstelling quasi-inbesteding); 5. de vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten (over deze vrijstelling is nog geen notitie verschenen). Over de werking van de objectvrijstellingen is ook een algemene notitie verschenen (bijlage 8; Notitie Algemene toepassing objectvrijstellingen). 4. MOET DE GEMEENTE NU OVER HET INZAMELEN VAN HUISHOUDELIJK AFVAL VPB BETALEN? Nee. Het kabinet ziet het inzamelen van huishoudelijk afval door de gemeente als het leveren van een dienst aan de gemeente zelf en niet aan een individuele afnemer. Zo lang de gemeente zelf huishoudelijk afval inzamelt, wordt daarmee dus niet deelgenomen aan het economisch verkeer (een van de ondernemingsvereisten). Indien huishoudelijk afval tegen vergoeding wordt ingezameld door een overheids BV dan wel NV of door een stichting, vereniging of GR, wordt wel deelgenomen aan het economisch verkeer. In dat geval kan de belastingheffing achterwege blijven indien voldaan is aan de voorwaarden van de quasi-inbestedingsvrijstelling, de samenwerkingsvrijstelling of de overheidstakenvrijstelling. Deze vrijstellingen worden in de hoofdstukken 2, 3 en 4 besproken. Als niet aan de voorwaarden voldaan is, dan is de vrijstelling niet van toepassing en moet vpb betaald worden. Ook het beheer van de openbare ruimte door de gemeente wordt in de meeste gevallen gezien als een prestatie voor de gemeente zelf, zodat geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer. Worden deze taken verricht door de hiervoor genoemde entiteiten (BV, NV, stichting enzovoorts) dan geldt wederom dat de belastingheffing achterwege kan blijven in geval van de quasi-inbestedingsvrijstelling of de samenwerkingsvrijstelling, maar niet omdat geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer. 6

5. WAT BETEKENT HET DAT UW ORGANISATIE VPB-PLICHTIG IS? Indien uw organisatie vpb-plichtig is, moet uw organisatie jaarlijks aangifte doen, voor het eerst over 2016. Die aangifte zal in de praktijk in principe uiterlijk 1 juni 2017 moeten worden ingediend. Indien u uw aangifte door een adviseur laat doen, is uitstel tot 1 mei 2018 mogelijk. 6. WAT BETEKENT DE WET VPB ADMINISTRATIEF EN FINANCIEEL VOOR UW ORGANISATIE? Allereerst zal de vpb-plicht een administratieve last met zich mee brengen. Bij de aanwezigheid van minimaal één niet-vrijgestelde ondernemingsactiviteit moet jaarlijks aangifte gedaan worden. Daarnaast zijn er aanvullende verplichtingen voor aan vennootschapsbelasting onderworpen (privaat- of publiekrechtelijke) lichamen. Allereerst hebben deze overheidsbedrijven een administratieplicht. Het is van de activiteiten van het overheidsbedrijf afhankelijk welke aanpassingen hiervoor nodig zijn. In de meeste gevallen kan de administratie extracomptabel (buiten de normale boekhouding om) plaatsvinden. Tevens geldt dat deze administratie gedurende zeven jaar moet worden bewaard. In hoofdstuk 7 van deze brochure wordt hier verder op ingegaan. Daarnaast wordt met de vpb-plicht (op grond van artikel 36 Invorderingswet) een bestuurdersaansprakelijkheid geïntroduceerd. Op basis van dit artikel kunnen de bestuurders van de belastingplichtige rechtspersonen aansprakelijk worden gesteld wanneer hun onderneming een aantal benoemde belastingen, zoals de loon- en omzetbelasting en premies werknemersverzekeringen, niet kan betalen en het aannemelijk is dat dit het gevolg is van onbehoorlijk bestuur dat aan hen te wijten is. In geval sprake is van een objectvrijstelling valt een activiteit waarmee wel een onderneming wordt gedreven toch niet onder de vpb-plicht. De resultaten (baten minus lasten) uit die activiteiten mogen uit de belastinggrondslag gehaald worden. De verplichting om jaarlijks aangifte te doen blijft daarmee overeind. Alleen indien enkel sprake is van activiteiten die geen onderneming vormen en ondernemingen waarop één van de vijf objectvrijstellingen van toepassing is, lijkt de staatssecretaris toe te zeggen dat er geen aangifteplicht is. Of dit ook geldt voor de overheids BV en NV die enkel vrijgestelde ondernemingen verricht, is nog niet duidelijk. Wellicht kan een dergelijke entiteit over het al dan niet doen van aangifte in overleg treden met de belastingdienst. De financiële last van introductie van de vpb-plicht zal bestaan uit de belasting over de niet-vrijgestelde ondernemingsactiviteiten. Over het resultaat uit die activiteiten is 25% (20% over de eerste 200.000) vennootschapsbelasting verschuldigd. Hierbij dient vermeld te worden dat de winst zoals u die nu berekent (de commerciële winst) en de fiscale winst niet noodzakelijkerwijs overeenstemmen. Zo wordt de commerciële winst berekend op basis van het principe van afschrijving over de levensduur van activa, terwijl fiscaal gezien in beginsel per jaar maar 20% mag worden afgeschreven (zie hierover uitgebreider hoofdstuk 5, paragraaf 6). De juiste fiscale waardering en de toerekening van kosten en opbrengsten aan het belaste, dan wel onbelaste, deel van organisatie is geen eenvoudige klus. U zult jaarlijks, zowel in uw begroting als in uw jaarrekening, rekening met deze last/verplichting moeten houden. In hoofdstuk 5 zullen wij hier nader op in gaan. 7. HOE PAKT DE BELASTINGDIENST IN OVERLEG MET DE PRAKTIJK EVENTUELE ONDUIDELIJKHEDEN AAN? De belastingdienst heeft speciaal voor de implementatie van de Wet Vpb het Bureau Belastingplicht Overheidsondernemingen (BBO) opgericht. Dit bureau, dat in Rotterdam en Amsterdam gevestigd is, zal trachten de wet eenduidig en gecoördineerd uit te voeren. Voor vragen over de vpb, zult u zich dan ook tot dit bureau moeten wenden, behalve als u al een contactpersoon heeft bij de belastingdienst. Dit blijft dan uw contactpersoon. Deze moet dan indien nodig wel afstemming met het BBO zoeken. In hoofdstuk 7 wordt nader ingegaan op de rol van de belastingdienst. 7

8. WAT IS DE ROL VAN DE SVLO? Zoals hiervoor al kort aan de orde kwam, is de SVLO in het leven geroepen. De daarbij betrokken partijen hebben een raamovereenkomst gesloten waarin is afgesproken samen te werken aan de voorbereidingen van de invoering van de vpb en het implementatietraject. De SVLO werkt in verschillende werkgroepen aan notities die zien op diverse onderwerpen die in het kader van de Wet Vpb van belang zijn. Wij volgen de ontwikkelingen die deze werkgroepen boeken op de voet. In hoofdstuk 8 informeren wij u daarover. Voor het onderwerp afval en beheer openbare ruimte heeft de SVLO de subwerkgroep afval en beheer openbare ruimte opgericht. Deze subwerkgroep heeft de Notitie Afval en Beheer Openbare Ruimte geproduceerd. Deze notitie is voor de afvalbranche richtinggevend. De Notitie Afval en Beheer Openbare Ruimte ligt op dit moment ter controle voor aan de belastingdienst. Zodra de notitie door de belastingdienst is goedgekeurd, wordt de notitie als bijlage bij de brochure gevoegd. Tip 1 U komt in 2016 door invoering van de vpb voor strategische keuzes te staan. U kunt onderzoek doen (of laten doen) naar de mogelijke belaste ondernemingsactiviteiten en wellicht strategische beslissingen nemen die zowel de financiële als administratieve last kunnen beperken. Een optie is te stoppen met de belaste activiteiten, maar dan mist u vanzelfsprekend een voordeel van 75% van de netto inkomsten na belasting. Stoppen kan ook ongewenst zijn wanneer de activiteit een andere (maatschappelijke) toegevoegde waarde heeft. Afhankelijk van de activiteit liggen er mogelijkheden om zaken anders te regelen, zodat de lasten zoveel mogelijk beperkt worden. Hier zullen we verder op in gaan in de hoofdstukken 2, 3 en 4. Tip 2 Indien u opmerkingen heeft over de vpb, kunt u die sturen naar de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): informatiecentrum@ vng.nl. Het gaat hierbij om opmerkingen, niet om vragen. 9. WAT DOET DE NVRD? Door middel van deze brochure geeft de NVRD u inzicht in de Wet Vpb en de gevolgen die deze wet heeft voor de branche van afvalbeheer en beheer openbare ruimte. Aan deze brochure wordt een kennisplatform gekoppeld op het ledennet van de NVRD. Daar kunnen vragen worden gesteld en best practices worden gedeeld. Vragen die op het kennisplatform worden gepost, zullen worden verzameld en voorgelegd aan Deloitte. Natuurlijk kunnen deelnemers aan het kennisplatform ook reageren op elkaars vragen. Naast het opstellen van onderhavige brochure heeft de NVRD een bijdrage geleverd aan het opstellen van de Notitie Afval en Beheer Openbare Ruimte. Tevens zal de NVRD op korte termijn in overleg treden met de belastingdienst over het maken van brancheafspraken. 8

2. VPB-PLICHT VOOR GEMEENTEN 1. WAT VERANDERT ER VOOR GEMEENTEN? Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, worden gemeenten en gemeentelijke diensten 3 vpb-plichtig voor zover zij een onderneming drijven. Hiertoe zal per activiteit beoordeeld moeten worden of er sprake is van een onderneming. Als de (geclusterde) activiteiten geïdentificeerd zijn, dan kan getoetst worden of aan de voorwaarden van een onderneming voldaan wordt. Zoals uitgebreid besproken in hoofdstuk 1, is sprake van een onderneming indien met een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal wordt deelgenomen aan het economisch of maatschappelijke verkeer met een winststreven of in concurrentie met ondernemingen van natuurlijke personen en/of rechtspersonen. Structureel verlieslatende activiteiten vormen geen onderneming. Indien winst behaald wordt, zullen activiteiten zoals de inzameling van bedrijfsafval, het exploiteren van een kringloopwinkel en het verrichten van diensten aan individuele afnemers zoals het weghalen van graffiti tegen een vergoeding of gladheidbestrijding op een privéterrein tot een onderneming leiden bij de gemeente. Een uitgebreide lijst van activiteiten op het gebied van afvalbeheer en beheer openbare ruimte en de mogelijke gevolgen voor de vraag of al dan niet sprake is van het drijven van een onderneming is te vinden in de Notitie Afval en Beheer Openbare Ruimte van het SVLO-overleg. U kunt met behulp van deze notitie per activiteit beoordelen of deze (al dan niet geclusterd) leidt tot belastingplicht. De vrijstellingen komen in de notitie overigens niet aan de orde, maar worden in separate notities besproken (zie hoofdstuk 1). 2. WELKE ONDERNEMINGSACTIVITEITEN ZIJN EVENTUEEL VRIJGESTELD? Hoewel sommige activiteiten een (onderdeel van een) onderneming vormen, kunnen ze toch buiten de belastingheffing blijven. Dit kan door middel van de zogenoemde objectvrijstellingen. Deze objectvrijstellingen spelen pas een rol wanneer de (al dan niet geclusterde) activiteit onderdeel uitmaakt van een onderneming. Is geen sprake van een onderneming, dan ontstaat immers sowieso geen belastingplicht. De eerste objectvrijstelling die voor gemeenten en gemeentelijke diensten van belang is, is de interne activiteitenvrijstelling. Puur interne activiteiten, die zich uitsluitend binnen de publiekrechtelijke rechtspersoon van de gemeente afspelen, vormen geen deelname aan het economisch verkeer zodat geen sprake is van een onderneming - en zijn dus onbelast. Indien deze activiteiten ook voor derden verricht worden, leidt dat tot belastingplicht. Aangezien een activiteit die zowel voor de gemeente als voor derden wordt verricht geclusterd één onderneming kan vormen, wordt ook het interne deel in beginsel meegetrokken in de belastingplicht. De geclusterde activiteit wordt immers ook voor een derde verricht, zodat voor de gehele activiteit sprake is van deelname aan het economisch verkeer. Het uitgangspunt dat in geval van interne activiteiten die de gemeente voor zichzelf verricht geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer, geldt dan dus niet. De interne activiteitenvrijstelling voorkomt dit ongewenste resultaat en stelt het gedeelte van de geclusterde ondernemingsactiviteit dat ziet op het verrichten van interne activiteiten voor de gemeente vrij. Over dat gedeelte hoeft geen vpb te worden betaald. Ook indien de activiteiten worden verricht aan een BV/NV die 100% in handen is van de gemeente, is deze vrijstelling van toepassing. 3 Het gaat hier om de gemeente zelf, niet om een samenwerking tussen gemeenten in de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of een NV/BV waarvan meerdere gemeenten aandeelhouder zijn. 9

Voorbeeld interne activiteitenvrijstelling Gemeente A zamelt bedrijfsafval in van (commerciële) bedrijven in haar gemeente. Gemeente A zamelt ook het afval in van haar eigen gemeentekantoor en van het kantoor van een BV die voor 100% in handen is van de gemeente. Deze activiteiten, die allen zien op het inzamelen van bedrijfsafval, moeten worden geclusterd tot één activiteit. De gehele geclusterde activiteit van het inzamelen van bedrijfsafval vormt één onderneming, terwijl de activiteit van het inzamelen van het afval van de gemeente zelf normaal gezien wegens gebrek aan deelname aan het economisch verkeer geen onderneming zou vormen. Omdat wegens clustering sprake is van één ondernemingsactiviteit, kunnen inzameling van het afval van het gemeentekantoor en van de 100% BV worden vrijgesteld op grond van de interne activiteitenvrijstelling. Een tweede vrijstelling is er voor de uitoefening van overheidstaken of publiekrechtelijke bevoegdheden. Deze activiteiten zijn vrijgesteld behalve indien door de gemeente in concurrentie getreden wordt met belastingplichtige (particuliere) ondernemingen. Het gaat hier alleen om daadwerkelijke concurrentie, niet om potentiële concurrentie. Dit in tegenstelling tot het concurrentiecriterium in de ondernemingsvraag (zie hierover hoofdstuk 1). Van een overheidstaak of publiekrechtelijke bevoegdheid is sprake indien een taak bij wet opgelegd is. Verder kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat sprake is van een overheidstaak als er voor de toepassing van de Wet op de omzetbelasting (btw) wordt gehandeld als overheid. Bij veel van dergelijke taken zal overigens geen sprake zijn van deelname aan het economisch verkeer door de aard van de activiteit (openbare orde, veiligheid, milieu, reiniging, etc.). Er is dan geen sprake van een onderneming, zodat aan de vrijstelling voor overheidstaken of publiekrechtelijke bevoegdheden niet wordt toegekomen. Voorbeeld overheidstakenvrijstelling Gemeente A zamelt binnen haar gemeente winstgevend zowel bedrijfsafval als huishoudelijk afval in. Er zijn geen andere partijen die in de gemeente huishoudelijk afval inzamelen. Wij gaan in dit voorbeeld uit van de veronderstelling dat als het gevolg van clustering de activiteit van inzameling van huishoudelijk afval opgaat in de activiteit van inzameling van bedrijfsafval, bijvoorbeeld omdat sprake is van een onevenredig groot bedrijventerrein in de gemeente. De gehele geclusterde activiteit van afvalinzameling vormt dus een onderneming. Op de activiteit van de wettelijke taak, de inzameling van huishoudelijk afval, kan de overheidstakenvrijstelling worden toegepast. De overheidstakenvrijstelling is evenwel slechts van toepassing indien er geen sprake is van concurrentie met belastingplichtige (particuliere) ondernemingen. Wanneer sprake is van concurrentie is nog niet duidelijk. Bij het concurrentiecriterium zou namelijk uitgegaan kunnen worden van een enge leer en van een ruime leer. In geval van de enge leer is van concurrentie sprake wanneer een bepaalde overheidstaak feitelijk ook door een particuliere onderneming wordt uitgeoefend. Aangezien er op dit moment particuliere ondernemingen zijn die huishoudelijk afval ophalen, is sprake van concurrentie en kan gemeente A volgens de enge leer geen beroep doen op de overheidstakenvrijstelling. In geval van de ruime leer is van concurrentie sprake wanneer gemeente A niet de enige partij is die in de gemeente huishoudelijk afval inzamelt. Aangezien uit het voorbeeld blijkt dat de gemeente de enige partij is die in de gemeente huishoudelijk afval inzamelt, is volgens de ruime leer van concurrentie geen sprake en kan gemeente A een beroep doen op de overheidstakenvrijstelling. Indien u zekerheid wenst over de wijze waarop u invulling moet geven aan het concurrentiecriterium in uw specifieke geval, kunt u daarover in overleg treden met de belastingdienst (zie hoofdstuk 7). Over de precieze invulling van het concurrentiecriterium bij de overheidstakenvrijstelling bestaat nog onduidelijkheid. Deze is het best toe te lichten aan de hand van een voorbeeld. De vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten geldt voor activiteiten die een gemeente uitvoert voor een ander (direct of indirect) overheidslichaam, in het kader van een dienstverleningsovereenkomst (hierna: DVO). De vrijstelling is van toepassing in- 10

dien de activiteit een overheidstaak betreft die niet belast zou zijn indien het lichaam, dat de activiteit door een ander (direct of indirect) overheidslichaam laat uitoefenen, de activiteit zelf uitgevoerd zou hebben. Deze vrijstelling geldt alleen voor een overgenomen wettelijke taak en niet voor ondersteunende taken. Voorbeeld vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten Gemeente A verzorgt op basis van een DVO alle werkzaamheden rondom het inzamelen van huishoudelijk afval voor buurgemeente B. Dit vormt, mits enige winstpotentie aanwezig is, een onderneming aangezien gemeente A nu wél in het economisch verkeer handelt. Ze verricht deze dienst niet voor zichzelf, maar voor een andere gemeente. De verlegde overheidstakenvrijstelling kan hierop van toepassing zijn, want indien gemeente B het huishoudelijk afval in haar gemeente zelf zou ophalen, zou het onder de overheidstakenvrijstelling kunnen vallen. Met de nadruk op kunnen, want het is niet van belang dat aan die vrijstelling niet wordt toegekomen. Deze activiteit strandt immers bij gemeente B al op de voorwaarde dat geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer (en dus niet wordt voldaan aan een van de ondernemingscriteria). Let op: momenteel is nog onduidelijk of in dit geval nog van belang is dat geen sprake mag zijn van daadwerkelijke concurrentie met belastingplichtige (particuliere) ondernemingen. En als dat zo is, bestaat over de precieze invulling van het concurrentiecriterium zoals hiervoor al gezegd ook nog onduidelijkheid ( enge leer en ruime leer). De overige twee objectvrijstellingen (de samenwerkingsvrijstelling en de quasi-inbestedingsvrijstelling) spelen bij de belastingplicht van een gemeente niet direct een rol. Indirect natuurlijk wel. Indien de gemeente deelneemt aan een samenwerkingsverband kan de samenwerkingsvrijstelling een rol spelen (zie hierover hoofdstuk 3). Voor gemeenten die alle aandelen in een BV/NV houden kan de quasi-inbestedingsvrijstelling van belang zijn (zie hierover hoofdstuk 4). 3. WAT ZIJN DE GEVOLGEN VOOR HET INNEN VAN AF- VALSTOFFENHEFFING EN REINIGINGSRECHT EN DE OP- BRENGSTEN VAN AFVALSTROMEN? Afvalstoffenheffing en reinigingsrecht worden respectievelijk geheven van burgers en bedrijven ter bekostiging van de afvalinzameling. Welke gevolgen hebben deze heffingen voor de vpbplicht? De afvalstoffenheffing is geregeld in de Wet milieubeheer. Deze belasting kan de gemeente pas heffen zodra zij voldoet aan de wettelijke inzamelplicht die volgt uit titel 10.4 van de Wet milieubeheer. Of een huishouden ook daadwerkelijk afval aanbiedt, is voor de heffing niet van belang. Een uitzondering hierop is het diftar-systeem waarbij de afvalstoffenheffing die de burger betaalt afhankelijk is van de hoeveelheid afval die de burger aanbiedt. Met de afvalstoffenheffing kunnen gemeenten de inzameling van het huishoudelijk afval bekostigen. Op grond van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer mag de afvalstoffenheffing niet meer dan kostendekkend zijn. Aangezien de activiteit van het ophalen van huishoudelijk afval geen onderneming vormt, omdat met het verrichten van deze activiteit niet wordt deelgenomen aan het economisch verkeer, hoeft over de afvalstoffenheffing geen vennootschapsbelasting te worden betaald. Dat geldt volgens de staatssecretaris ook indien sprake is van een diftar-systeem. Naast de verplichte inzameling van huishoudelijk afval voert de gemeente vaak ook andere diensten uit, zoals de inzameling van afval van bedrijven en instellingen. Voor deze niet-verplichte diensten kan geen afvalstoffenheffing worden geheven. De kosten voor deze dienstverlening kan de gemeente dekken uit de reinigingsrechten. Bedrijven en instellingen hebben daarbij een keuze: oftewel reinigingsrecht betalen, oftewel aantonen dat hun afval op een andere manier wordt ingezameld. Dat is de reden waarom sprake is van een individueel aanwijsbare tegenprestatie, waardoor sprake is van deelname aan het economisch verkeer en de vraag of sprake is van het drijven van een onderneming afhangt van het winststreven. 11

Artikel 229b Gemeentewet schrijft voor dat het reinigingsrecht, als zijnde een retributie, niet hoger mag zijn dan de kosten. Daarmee zou de inzameling van bedrijfsafval tegen betaling van reinigingsrecht op zichzelf beschouwd niet tot een ondernemingsactiviteit kunnen leiden, omdat geen winst wordt beoogd of behaald. Houdt u er echter rekening mee dat in de voorcalculatie die als basis dient voor de heffing mogelijk kosten zijn begrepen die fiscaal niet meetellen, zoals kostenbeslag van eigen vermogen (een fictieve rente of omslagrente die fiscaal niet mag worden meegenomen 4 ). De kosten zijn dan fiscaal gezien lager dan commercieel gezien, waardoor er fiscaal gezien toch sprake kan zijn van winststreven. Daarnaast wordt met de activiteit van het inzamelen van bedrijfsafval in beginsel in concurrentie getreden, zodat in de meeste gevallen sprake zal zijn van een ondernemingsactiviteit. Voor wat betreft de opbrengsten van ingezamelde afvalstromen, zoals papier en glas, is nog niet uitgemaakt hoe hier mee moet worden omgegaan. In een geval van het ophalen van huishoudelijk afval dat opbrengsten genereert, moet worden beoordeeld of deze activiteiten met elkaar kunnen worden geclusterd. Er moet dus onderscheid gemaakt worden tussen papier, glas, plastic en dergelijke dat wordt ingezameld bij huishoudens (niet in het economisch verkeer) en bij bedrijven (belast). Een grens wordt mogelijk overschreden zodra waarde wordt toegevoegd aan de ingezamelde afvalproducten, bijvoorbeeld bij het composteren van afval. Van een dergelijke activiteit zou dan eerst op zichzelf beschouwd moeten worden beoordeeld of deze door de ondernemingspoort gaat. 4. WAT MOET DE GEMEENTE DOEN? Indien uit de inventarisatie blijkt dat bij een gemeente één of meerdere ondernemingen aanwezig zijn, zal zij jaarlijks aangifte moeten doen. Dit geldt ook voor de vrijgestelde activiteiten. Deze worden echter uit het belastbaar resultaat gehaald. Alleen indien alle ondernemingen objectief vrijgesteld zijn, is het doen van aangifte niet nodig. Ondanks dat er meerdere ondernemingen kunnen zijn binnen de gemeente, hoeft er maar één aangifte gedaan te worden. Alle ondernemingen komen dus samen in één aangifte en eventuele negatieve resultaten kunnen met positieve resultaten verrekend worden. Let wel: duurzaam verlieslatende activiteiten vormen geen onderneming (zie hoofdstuk 1). Deze verliezen komen dan ook niet voor verrekening met winsten uit ondernemingen in aanmerking. Hoe groot de administratieve last voor uw organisatie is, zal afhangen van het aantal ondernemingen en de complexiteit van uw administratie. Aangezien ook de vrijgestelde ondernemingen op de aangifte komen, zal voor alle ondernemingen, vrijgesteld of niet, een separate winst- en verliesrekening beschikbaar moeten zijn. Hieruit moeten de inkomsten en de aan deze onderneming toe te rekenen kosten blijken. Denk hierbij onder andere aan de personele kosten: hoeveel tijd zijn ambtenaren bezig met het uitvoeren van een bepaalde ondernemingsactiviteiten? En wat zijn de hiermee gemoeid gaande kosten? Tip 1 Cluster zoveel mogelijk verlieslatende activiteiten tot één onderneming. Daarmee wordt de onderneming minder winstgevend en misschien zelfs structureel verlieslatend, waarmee de onderneming verdwijnt (structureel verlieslatende activiteiten vormen geen onderneming). Dit alles wel met inachtneming van het Schema Afbakening (bijlage 5) dat in hoofdstuk 1 van deze brochure besproken is. Tip 2 Stel een gemeente heeft maar één belaste, niet-vrijgestelde activiteit, en daarnaast meerdere vrijgestelde activiteiten. Een afsplitsing van de eerstgenoemde activiteit naar een BV kan dan een overweging zijn. Dan hoeft de gemeente immers geen aangifte te doen van de niet vrijgestelde activiteiten. Daarnaast kunnen de winst- en verliesrekening van de vrijgestelde ondernemingen achterwege blijven. Hierbij geldt natuurlijk wel dat bestaande contracten met de gemeente moeten worden overgenomen door de nieuwe BV, hetgeen een probleem kan vormen. Ook heeft de gemeente minder directe macht over de nieuwe entiteit. 4 Gemeenten verdelen algemene gelden tussen verschillende afdelingen en brengen daarvoor intern rente in rekening. Zo kan de gemeente rente in rekening brengen aan de gemeentelijke dienst die verantwoordelijk is voor het inzamelen van huishoudelijk afval. Deze rente wordt betaald aan de algemene dienst. Indien de algemene dienst dit geld uit het eigen vermogen ter beschikking gesteld heeft, is de interne rente geen vergoeding voor het verschaffen van vreemd vermogen, maar een vergoeding voor het ter beschikking stellen van het eigen vermogen. Dit laatste wordt fiscaal gezien als winst. 12

Tip 3 In uw organisatie zal, bij iedere nieuwe of uitbreidende activiteit, de vpb een overweging moeten zijn. Net zoals nu waarschijnlijk ook de btw een aandachtspunt is. Het zal een van de afwegingen moeten zijn om wel of niet met de activiteit te starten en moeten meewegen bij de berekening van de kosten. Een voorbeeld Gemeente A zamelt zelf het afval in haar gemeente in. Wat heeft dit voor een fiscale gevolgen? Gemeente A drijft geen onderneming wanneer zij alleen het huishoudelijk afval binnen haar gemeente inzamelt. Zij neemt dan namelijk geen deel aan het economisch verkeer, omdat de inzameling van huishoudelijk afval in de eigen gemeente volgens de staatssecretaris een prestatie van de gemeente aan de gemeente zelf is. Ook het beheer van de openbare ruimte (opruimen van zwerfafval, het vegen van straten, etc.) door de gemeente voor de gemeente zelf betreft geen deelname aan het economisch verkeer. Dit ligt anders wanneer de gemeente zorg draagt voor het inzamelen van bedrijfsafval. In dat geval verricht de gemeente een prestatie voor een derde (een bedrijf), zodat zij deelneemt aan het economisch verkeer. Indien de activiteit van het inzamelen van bedrijfsafval niet structureel verlieslatend is, zal sprake zijn van een onderneming. De inkomsten van deze activiteit kunnen onder andere bestaan uit het geheven heffingsrecht en uit opbrengsten van bepaalde afvalstromen. Indien de gemeente zowel huishoudelijk afval als bedrijfsafval ophaalt, moet de inzameling van bedrijfsafval afzonderlijk worden beoordeeld. 13

3. VPB-PLICHT VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE REGELINGEN 1. WAT VERANDERT ER VOOR GEMEENSCHAPPELIJKE REGELINGEN? Veel gemeenten hebben er voor gekozen om de inzameling van afval en het beheer van de openbare ruimte in samenwerking met de omliggende gemeenten op te pakken. Een van de opties voor zo n samenwerking is de gemeenschappelijke regeling (hierna ook: GR). Een GR kan fiscaal transparant en niet fiscaal transparant zijn. Van een fiscaal transparante GR is volgens de staatssecretaris sprake wanneer de GR geen rechtspersoonlijkheid heeft (de GR niet zelfstandig drager is van rechten en verplichtingen). Een niet fiscaal transparante GR heeft volgens de staatssecretaris wel rechtspersoonlijkheid en is dus zelfstandig drager van rechten en verplichtingen. Wanneer de GR niet fiscaal transparant is, zal niet de gemeente die daaraan deelneemt maar de GR zelf belastingplichtig worden voor de activiteiten van de GR. Indien de GR fiscaal transparant is, dan worden de achterliggende participanten zelf in de heffing betrokken wanneer sprake is van een niet vrijgestelde ondernemingsactiviteit. Een van de meest voorkomende GR s, het openbaar lichaam, heeft rechtspersoonlijkheid en is dus zelfstandig belastingplichtig. Hetzelfde geldt overigens voor de bedrijfsvoeringsorganisatie. Dit is weliswaar geen openbaar lichaam, maar de bedrijfsvoeringsorganisatie heeft wel rechtspersoonlijkheid. In de rest van dit hoofdstuk zullen we de niet (fiscaal) transparante GR behandelen. Voor de deelnemers aan een fiscaal transparante GR is hoofdstuk 2 van belang. De GR is, net zoals een gemeente, een publiekrechtelijke rechtspersoon en dus vanaf 2016 belastingplichtig voor zover zij een onderneming drijft. Van het drijven van een onderneming is sprake indien met een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal wordt deelgenomen aan het economisch of maatschappelijke verkeer met een winststreven (zie hierover hoofdstuk 1). In tegenstelling tot de in hoofdstuk 2 besproken gemeente zal de GR sneller een onderneming drijven. Een GR neemt immers bijna altijd deel aan het economisch verkeer. De gemeente verricht diensten voor zichzelf (beheer openbare ruimte, ophalen huishoudelijk afval), maar de GR presteert ten opzichte van haar deelnemers. Dit kan anders zijn indien gemeenten die aan de GR deelnemen een taak, bijvoorbeeld de taak van het inzamelen van huishoudelijk afval, integraal delegeren aan de GR, en dus ook het beleid (afvalstoffenverordening) en de financiering (afvalstoffenheffing) geheel bij de GR ligt. In dat geval is verdedigbaar dat de GR aan zichzelf presteert wanneer zij huishoudelijk afval inzamelt, zodat geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer en het drijven van een onderneming. De staatssecretaris heeft dit in de Memorie van Antwoord bevestigd. Bij andere gevallen dan delegatie (mandaat of Dienstverleningsovereenkomst (DVO)) wordt een taak niet aan de GR overgedragen, maar voert de GR een taak namens en voor de deelnemende gemeenten uit. In dat geval is sprake van deelname aan het economisch verkeer. Tevens wordt dan over het algemeen voldaan aan het vereiste van organisatie van arbeid en kapitaal (personeel, gebouw, vuilniswagens, etc.). Het onderscheidende criterium voor het drijven van een onderneming zal dan het winststreven of het in concurrentie treden zijn. Hierdoor vormen alleen structureel verlieslatende activiteiten voor een GR waarschijnlijk geen onderneming. Tenzij de verlieslatende activiteiten kunnen worden geclusterd met winstgevende activiteiten. 2. WELKE ONDERNEMINGSACTIVITEITEN ZIJN EVENTUEEL VRIJGESTELD? Als de GR (deels) een onderneming drijft, maakt dat nog niet dat zij ook daadwerkelijk belasting zal moeten betalen. Voor samenwerkingsverbanden, zoals GR s, is namelijk een specifieke vrijstelling in het leven geroepen: de samenwerkingsvrijstelling. De voorwaarden voor deze vrijstelling zijn dat de activiteiten in het 14

kader van het samenwerkingsverband (1) verricht worden voor de deelnemers (2) vrijgesteld (of onbelast) zouden zijn indien de deelnemers ze zelf zouden verrichten en (3) de deelnemers naar evenredigheid van afname bijdragen in de kosten. Voorbeeld samenwerkingsvrijstelling Gemeente A, B en C hebben hun afvalinzameling gezamenlijk ondergebracht in een GR. Deze GR zamelt in alle drie de gemeenten het huishoudelijk afval in. De GR heeft geen beleidsmatige taken overgedragen gekregen, en ook de heffing en inning van afvalstoffenheffing is bij de deelnemers achtergebleven zodat sprake is van mandaat en niet van delegatie. Het inzamelen van het huishoudelijk afval vormt, mits er regelmatig overschotten behaald worden, een onderneming voor de GR. De GR neemt immers met een organisatie van arbeid en kapitaal deel aan het economisch verkeer. Het inzamelen van huishoudelijk afval voor de deelnemende gemeente (A, B en C ) kan vrijgesteld zijn op basis van de samenwerkingsvrijstelling. Door het ophalen van huishoudelijk afval in de deelnemende gemeenten verricht de GR immers een dienst aan haar deelnemers. Indien de gemeente zelf huishoudelijk afval inzamelt, handelt zij niet in het economisch verkeer, zodat zij geen onderneming drijft. Indien de afrekensystematiek zodanig is dat naar evenredigheid van de afname wordt bijgedragen in de kosten, zal de samenwerkingsvrijstelling van toepassing zijn. Het is nog wat onduidelijk wanneer precies aan deze laatste voorwaarde wordt voldaan. Wij gaan er momenteel van uit dat een afrekening op basis van bijvoorbeeld het aantal huishoudens voldoende is. Indien de taak gedelegeerd is aan de GR, handelt de GR bij het inzamelen van huishoudelijk afval niet in het economisch verkeer. Daardoor wordt niet voldaan aan de criteria voor het drijven van een onderneming en wordt aan de samenwerkingsvrijstelling niet toegekomen. Naast de samenwerkingsvrijstelling kan de GR nog gebruik maken van andere vrijstellingen, zoals de vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten. Deze vrijstelling geldt voor activiteiten die een GR uitvoert voor een ander (direct of indirect) overheidslichaam op basis van een dienstverleningsovereenkomst (hierna: DVO). De vrijstelling is van toepassing indien de activiteit een overheidstaak betreft die niet belast zou zijn indien het lichaam, dat de activiteit door een ander (direct of indirect) overheidslichaam laat uitoefenen, de activiteit zelf uitgevoerd zou hebben. Deze vrijstelling geldt alleen voor het uitvoeren van een wettelijke taak en niet voor ondersteunende taken. Voorbeeld vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten De GR uit vorig voorbeeld zamelt op basis van een DVO huishoudelijk afval in bij gemeente D, die geen deelnemer van de GR is. De GR is de enige partij die huishoudelijk afval inzamelt in gemeente D. Met de activiteit van inzameling van huishoudelijk afval wordt, zoals hierboven beschreven, mits sprake is van enige winstpotentie, een onderneming gedreven. De vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten is hierop vermoedelijk alleen van toepassing, indien de gehele taak aan de GR is opgedragen. Let op: momenteel is onduidelijk of in dit geval nog van belang is dat geen sprake mag zijn van daadwerkelijke concurrentie met belastingplichtige (particuliere) ondernemingen. En als dat zo is, bestaat onduidelijkheid over de precieze invulling van het concurrentiecriterium ( enge leer en ruime leer). In geval van de enge leer is van concurrentie sprake wanneer een bepaalde overheidstaak feitelijk ook door een particuliere onderneming wordt uitgeoefend. Aangezien er op dit moment particuliere ondernemingen zijn die huishoudelijk afval ophalen, is sprake van concurrentie en kan de GR geen beroep doen op de overheidstakenvrijstelling. In geval van de ruime leer is van concurrentie sprake wanneer de GR niet de enige partij is die in gemeente D huishoudelijk afval inzamelt. Aangezien uit het voorbeeld blijkt dat de GR de enige partij is die in gemeente D huishoudelijk afval inzamelt, is van concurrentie geen sprake en kan de GR een beroep doen op de overheidstakenvrijstelling. Een derde vrijstelling waarvan de GR gebruik kan maken, is de interne activiteitenvrijstelling. Puur interne activiteiten, die zich 15

uitsluitend binnen de publiekrechtelijke rechtspersoon van de GR afspelen, vormen geen deelname aan het economisch verkeer zodat geen sprake is van een onderneming en zijn dus onbelast. Indien deze activiteiten ook voor derden verricht worden, leidt dat tot een belastingplicht. Aangezien de activiteit, die zowel voor de GR zelf als voor derden wordt verricht, geclusterd één onderneming kan vormen 5, wordt ook het interne deel van de activiteit in beginsel meegetrokken in de belastingplicht. De geclusterde activiteit wordt immers ook voor een derde verricht, zodat voor de gehele activiteit sprake is van deelname aan het economisch verkeer. Het uitgangspunt dat in geval van interne activiteiten die de GR voor zichzelf verricht geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer, geldt hier dus niet. De interne activiteitenvrijstelling voorkomt dit ongewenste resultaat en stelt het gedeelte van de geclusterde ondernemingsactiviteit dat ziet op het verrichten van interne activiteiten voor de GR vrij. Ook indien de activiteiten worden verricht aan een BV die 100% in handen is van de gemeente, is deze vrijstelling van toepassing. Voorbeeld interne activiteitenvrijstelling Een GR wil een onderscheid aanbrengen tussen commerciële en niet-commerciële activiteiten en brengt het inzamelen van bedrijfsafval onder in een BV waarvan zij alle aandelen bezit. De GR voert voor de BV diensten als finance en control uit en stuurt de BV daarvoor een factuur. Deze diensten verricht de GR ook voor haar eigen activiteiten. De activiteit van finance en control die zowel voor de BV als voor de GR wordt verricht, vormt één geclusterde onderneming. Deze activiteit zou, in geval die enkel voor de GR zelf en niet voor de BV wordt verricht, normaal gezien wegens gebrek aan deelname aan het economisch verkeer geen onderneming vormen. De vrijstelling voorkomt dat de finance en control diensten die de GR voor zichzelf verricht (interne activiteiten) in de belastingheffing worden betrokken. 3. HOE MOET DE GR OMGAAN MET DE AANKOMENDE VPB-PLICHT? Indien uit de inventarisatie blijkt dat bij een GR één of meerdere ondernemingen aanwezig zijn, zal er jaarlijks aangifte gedaan moeten worden. In de aangifte moeten ook de vrijgestelde activiteiten worden opgenomen. Deze worden echter uit het belastbaar resultaat gehaald. Alleen indien alle ondernemingen objectief vrijgesteld zijn, hoeft geen aangifte te worden gedaan. Hoewel er meerdere ondernemingen kunnen zijn binnen de GR hoeft er maar één aangifte gedaan te worden. Alle ondernemingen komen dus samen op één aangifte en kunnen in beginsel met elkaar verrekend worden. Let wel: duurzaam verlieslatende activiteiten vormen geen onderneming. Verliezen uit deze activiteiten komen dan ook niet voor verrekening met winsten uit ondernemingen in aanmerking. Hoe groot de administratieve last voor uw organisatie is, zal afhangen van het aantal ondernemingen en de complexiteit van uw administratie. Aangezien ook de vrijgestelde ondernemingen op de aangifte komen, zal voor alle ondernemingen, vrijgesteld of niet, een separate winst- en verliesrekening beschikbaar moeten zijn. Hieruit moeten de inkomsten en de aan de ondernemingen toe te rekenen kosten blijken. Denk hierbij onder andere aan de personele kosten: hoeveel tijd is het personeel bezig met het uitvoeren van de ondernemingsactiviteiten? Als één persoon de helft van zijn tijd kwijt is met een bepaalde ondernemingsactiviteit, zal de helft van zijn salariskosten aan de onderneming toegerekend moeten worden. De aanwezigheid van een aantal (kleine) niet-vrijgestelde ondernemingsactiviteiten kan lastig zijn. De aanwezigheid van dergelijke ondernemingsactiviteiten heeft namelijk tot gevolg dat voor alle ondernemingsactiviteiten (ook voor de objectief vrijgestelde) aangifte moet worden gedaan. Stoppen met deze (kleine) niet-vrijgestelde activiteiten kan een overweging zijn, maar als het winstgevende activiteiten zijn, zou dat zonde zijn. 75% (minus 25% vpb) van het resultaat is nog altijd meer dan 0%. Bovendien kunnen andere overwegingen dan winstoverwegingen ertoe aanleiding geven om een bepaalde activiteit te (blijven) verrichten. 5 Voor een uitgebreide bespreking van de voorwaarde voor clustering, zie hoofdstuk 1. 16

In uw organisatie zal, bij iedere nieuwe of uitbreidende activiteit, de vpb een overweging moeten zijn. Net zoals nu waarschijnlijk ook de btw een aandachtspunt is. Het zal een van de afwegingen moeten zijn om wel of niet met de activiteit te starten en moeten meewegen bij de berekening van de kosten. Tip 1 Het toepassen van objectvrijstellingen kan voordelig zijn voor de GR, maar kan ook minder gunstig uitpakken. Indien verlieslatende activiteiten vrijgesteld worden, kan de belaste winst hoger worden. Verliezen kunnen immers verrekend worden met de winsten. Op verzoek kan de BV de toepassing van vrijstellingen achterwegen laten. Deze keuze wordt wel meteen voor vijf jaar en voor alle vrijstellingen gemaakt. In hoofdstuk 6, paragraaf 2, wordt hier verder op ingegaan. Voorbeeld tip 1 De GR (uit vorige voorbeelden) zamelt voor haar drie deelnemers (Gemeente A, B en C) zowel huishoudelijk afval als bedrijfsafval in. Zoals we hierboven zagen, is het inzamelen van huishoudelijk afval, wanneer dit niet gebeurt op basis van delegatie, vrijgesteld op grond van de samenwerkingsvrijstelling. Het inzamelen van bedrijfsafval is een belaste ondernemingsactiviteit. De GR maakt jaarlijks als geheel 100 winst. Op het inzamelen van huishoudelijk afval wordt echter 100 verlies gemaakt en op het inzamelen van bedrijfsafval 200 winst. Indien de objectvrijstelling toegepast wordt en het resultaat van het huishoudelijk afval vrijgesteld wordt, leidt dit tot een resultaat van 200 in plaats van 100 en derhalve tot vennootschapsbelasting over 200 in plaats van over 100. Het is dan verstandig om de vrijstelling achterwege te laten. Hierbij moet worden aangetekend dat de staatssecretaris van mening is dat de GR haar prijzen richting gemeente A, B en C op zakelijke basis moet berekenen (en daarover gegevens in haar administratie beschikbaar moet hebben). In dit geval zou de belastingdienst kunnen stellen dat de GR de gemeenten geen zakelijke prijs in rekening brengt voor het inzamelen van huishoudelijk afval, aangezien daarmee een verlies van 100 wordt gemaakt. Een onafhankelijke commerciële organisatie zal in principe geen huishoudelijk afval inzamelen als dit een verlieslatende activiteit betreft. De belastingdienst kan de prijzen die de GR voor het inzamelen van huishoudelijk afval bij de gemeenten in rekening brengt dan fiscaal corrigeren waardoor de winst bij de GR hoger wordt en de te betalen vpb ook. Tip 2 Cluster zoveel mogelijk verlieslatende activiteiten tot één onderneming. Daarmee wordt de onderneming minder winstgevend en misschien zelfs structureel verlieslatend, waarmee de onderneming verdwijnt (structureel verlieslatende activiteiten vormen geen onderneming). Dit alles wel met inachtneming van de Oplegnotitie afbakeningsschema die in hoofdstuk 1 van deze brochure besproken is. Tip 3 Stel dat een GR maar één belaste, niet-vrijgestelde activiteit, heeft en daarnaast meerdere belaste, maar vrijgestelde activiteiten. Er zijn geen niet-ondernemingsactiviteiten (onbelaste activiteiten). De GR dient dan jaarlijks aangifte te doen over alle ondernemingsactiviteiten en daarna de vrijgestelde activiteiten uit het resultaat te halen. Daarvoor zal de GR het fiscale resultaat van alle (ook de vrijgestelde) activiteiten moeten bepalen aan de hand van separate winst en verliesrekeningen. Voor het jaar 2016 zal een fiscale openingsbalans moeten worden opgesteld met alle bezittingen en schulden, ook als die bezittingen en schulden alleen voor de vrijgestelde activiteiten worden gebruikt of zijn aangegaan. Een afsplitsing van de niet-vrijgestelde activiteit naar een BV kan dan een overweging zijn. Indien de GR alleen vrijgestelde activiteiten overhoudt, verdwijnt daarmee de aangifteplicht en hoeft de GR geen fiscale administratie te voeren. Alleen de BV doet dan aangifte voor de (overgenomen) belaste activiteit. Daarmee komt dus de verplichting tot het opstellen van de bewerkelijke fiscale openingsbalans (waardering auto s / containers / milieustations etc.) te vervallen. Let hierbij op dat steeds moet worden gemonitord dat de GR geen (nieuwe) belaste ondernemingsactiviteiten gaat verrichten. 17

4. VPB-PLICHT VOOR OVERHEIDS NV S/BV S 1. WAT VERANDERT ER VOOR OVERHEIDS NV S/BV S Overheids NV s/bv s worden vanaf 1 januari 2016 volledig belastingplichtig. De vraag of deze NV/BV een onderneming drijft, is niet relevant. Dit komt omdat in de Wet op de vennootschapsbelasting een fictie is opgenomen op grond waarvan de BV en de NV geacht worden met het gehele vermogen een onderneming te drijven. De objectvrijstellingen kunnen echter wel van toepassing zijn, waardoor een deel van de activiteiten buiten de belastingheffing kan blijven. Omdat een BV en een NV fiscaal niet verschillen, zullen wij ten behoeve van het leesgemak in dit hoofdstuk spreken van de NV. 2. WELKE ONDERNEMINGSACTIVITEITEN ZIJN EVENTU- EEL VRIJGESTELD? Een aantal gemeenten heeft de afvalinzameling, het groenonderhoud of andere taken die samenhangen met het beheer van de openbare ruimte ondergebracht in een aparte NV waarvan de gemeente alle aandelen houdt. Zonder een objectvrijstelling zou deze keuze door invoering van de vpb-plicht nadelige gevolgen hebben. Een praktisch voorbeeld is het groenonderhoud. Indien een gemeente door haar eigen dienst groenonderhoud laat uitvoeren aan eigen groenvoorzieningen zal met deze activiteit geen onderneming gedreven worden. Deelname aan het economisch verkeer ontbreekt hier, de gemeente verricht immers een dienst aan zichzelf, waardoor er geen sprake is van een onderneming en dus geen belastingplicht ontstaat. Als de gemeente de activiteit van het groenonderhoud ondergebracht heeft in een NV waarvan de gemeente alle aandelen houdt, is de ondernemingsvraag niet meer relevant. Alle activiteiten van de NV vormen immers een onderneming en worden derhalve betrokken in de vennootschapsbelastingplicht. Om dit verschil in behandeling van een zelfde activiteit te voorkomen heeft de wetgever de quasi-inbestedingsvrijstelling geïntroduceerd. Deze vrijstelling houdt in dat activiteiten die worden verricht door een overheids NV voor haar 100% aandeelhoudende gemeente voor deze NV vrijgesteld zijn. Dit geldt ook in zusterverhoudingen. Wanneer de ene 100% NV van een gemeente een activiteit verricht voor de andere 100% NV van diezelfde gemeente, zal ook die activiteit vrijgesteld zijn. Indien de ICT-BV van de gemeente ICT-diensten verricht voor de groenonderhoud-bv van diezelfde gemeente, is dit ook vrijgesteld op grond van de quasi-inbestedingsvrijstelling. Voorbeeld quasi-inbestedingsvrijstelling A NV is een 100% dochter van gemeente A. A NV zamelt in gemeente A zowel huishoudelijk afval als bedrijfsafval in. Aangezien A NV een NV is, wordt zij geacht met haar gehele vermogen een onderneming te drijven. Ook de activiteit van het inzamelen van huishoudelijk afval is voor A NV dus een ondernemingsactiviteit. Het inzamelen van het huishoudelijk afval voor gemeente A kan bij A NV echter vrijgesteld worden op grond van de quasi-inbestedingsvrijstelling. Dit is immers een activiteit verricht voor gemeente A. Het inzamelen van bedrijfsafval zal niet onder de quasi-inbestedingsvrijstelling vallen, aangezien deze activiteit (indirect) verricht wordt voor de betrokken bedrijven en niet voor gemeente A. Naast de quasi-inbestedingsvrijstelling kunnen nog andere vrijstellingen van toepassing zijn voor een NV, zoals de overheidstakenvrijstelling en de vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten. De overheidstakenvrijstelling geldt zoals de naam al aangeeft alleen voor de uitvoering van eigen overheidstaken. Van deze vrijstelling kan dan ook enkel sprake zijn wanneer een overheidstaak gedelegeerd is aan een 100% NV van een gemeente/ provincie/gr of andere publiekrechtelijke rechtspersoon. Daarnaast mag er met de uitvoering van deze taak niet in concurrentie getreden worden. Het gaat hier om daadwerkelijke concurrentie en niet ook om potentiële concurrentie. Over de precieze invulling van het concurrentiecriterium bij de overheidstakenvrijstelling bestaat nog onduidelijkheid. Deze is het best toe te lichten aan de hand van een voorbeeld. 18

Voorbeeld overheidstakenvrijstelling NV X, waarvan gemeente A alle aandelen houdt, zamelt voor gemeente A het huishoudelijk afval in. Er zijn geen andere partijen die in gemeente A huishoudelijk afval inzamelen. De wettelijke taak van inzameling van huishoudelijk afval is door gemeente A aan NV X gedelegeerd zodat ook het beleid (afvalstoffenverordening) en de financiering (afvalstoffenheffing) geheel bij NV X ligt (dit zal in de praktijk nauwelijks voorkomen). Hier komt de overheidstakenvrijstelling om de hoek kijken. Er is immers sprake van een overheidstaak die NV X op basis van delegatie uitvoert. De overheidstakenvrijstelling is evenwel slechts van toepassing indien er geen sprake is van concurrentie met belastingplichtige (particuliere) ondernemingen. Wanneer sprake is van concurrentie is nog niet duidelijk. Bij het concurrentiecriterium zou namelijk uitgegaan kunnen worden van een enge leer en van een ruime leer. In geval van de enge leer is van concurrentie sprake wanneer een bepaalde overheidstaak feitelijk ook door een particuliere onderneming wordt uitgeoefend. Aangezien er op dit moment particuliere ondernemingen zijn die huishoudelijk afval inzamelen, is sprake van concurrentie en kan NV X geen beroep doen op de overheidstakenvrijstelling. In geval van de ruime leer is van concurrentie sprake wanneer NV X niet de enige partij is die in gemeente A huishoudelijk afval inzamelt. Aangezien uit het voorbeeld blijkt dat NV X de enige partij is die in gemeente A huishoudelijk afval inzamelt, is van concurrentie geen sprake en kan NV X een beroep doen op de overheidstakenvrijstelling. Indien u zekerheid wenst over de wijze waarop u invulling moet geven aan het concurrentiecriterium in uw specifieke geval, kunt u daarover in overleg treden met de belastingdienst (zie hoofdstuk 7). De derde vrijstelling geldt voor activiteiten die een overheids NV uitvoert voor een ander (direct of indirect) overheidslichaam, in het kader van een dienstverleningsovereenkomst (hierna: DVO). De vrijstelling voor dientsverleningsovereenkomsten is van toepassing indien de activiteit een overheidstaak betreft die niet belast zou zijn indien het uitbestedende lichaam die activiteit zelf uitgevoerd zou hebben. Dit betekent dat deze activiteit niet in concurrentie mag zijn met private partijen. Deze vrijstelling geldt alleen voor het uitvoeren van de wettelijke taak en niet voor ondersteunende taken. Voorbeeld vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten NV X uit vorig voorbeeld is belast met het opruimen van zwerfafval op basis van een DVO met gemeente B, die geen aandeelhouder is van de NV. Dit vormt zoals hierboven beschreven altijd een onderneming. De vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten zou op het opruimen van zwerfafval van toepassing kunnen zijn, want indien gemeente B het zwerfafval in haar gemeente zelf zou ophalen, zou het onder de overheidstakenvrijstelling kunnen vallen. Met de nadruk op kunnen, want het is niet van belang dat aan die vrijstelling niet wordt toegekomen. Deze activiteit strandt immers bij gemeente B al op de voorwaarde dat geen sprake is van deelname aan het economisch verkeer (en dus niet wordt voldaan aan een van de ondernemingscriteria). Let op: momenteel is nog onduidelijk of in dit geval nog van belang is dat geen sprake mag zijn van daadwerkelijke concurrentie met belastingplichtige (particuliere) ondernemingen. En als dat zo is, bestaat over de precieze invulling van het concurrentiecriterium zoals hiervoor al gezegd ook nog onduidelijkheid ( enge leer en ruime leer). Indien een NV meerdere overheden als aandeelhouder heeft en dus een samenwerkingsverband is, kan de samenwerkingsvrijstelling van toepassing zijn. De voorwaarden voor deze vrijstelling zijn dat de activiteiten in het kader van het samenwerkingsverband (1) verricht worden voor de deelnemers, (2) vrijgesteld (of onbelast) zouden zijn indien de deelnemers ze zelf zouden verrichten en (3) de deelnemers naar evenredigheid van afname bijdragen in de kosten. 19

Voorbeeld samenwerkingsvrijstelling Gemeente A, B en C hebben hun afvalinzameling gezamenlijk ondergebracht in een NV. Deze NV zamelt in alle drie de gemeenten het huishoudelijk afval in. De NV heeft geen beleidsmatige taken overgedragen gekregen, en ook de heffing en inning van afvalstoffenheffing is bij de deelnemers achtergebleven, zodat sprake is van mandaat. Het inzamelen van huishoudelijk afval voor de deelnemende gemeenten (A, B en C ) kan vrijgesteld zijn op basis van de samenwerkingsvrijstelling. Door het inzamelen van huishoudelijk afval in deze gemeenten verricht de NV immers een dienst aan haar deelnemers. Indien de gemeente zelf huishoudelijk afval inzamelt, handelt zij niet in het economisch verkeer, zodat zij geen onderneming drijft. Indien de afrekensystematiek zodanig is dat naar evenredigheid van de afname wordt bijgedragen in de kosten, zal de samenwerkingsvrijstelling van toepassing zijn. Het is nog wat onduidelijk wanneer precies aan deze laatste voorwaarde wordt voldaan. Wij gaan er momenteel van uit dat een afrekening op basis van bijvoorbeeld het aantal huishoudens voldoende is. 3. HOE MOET DE NV OMGAAN MET DE AANKOMENDE VPB-PLICHT? Een NV zal altijd aangifte moeten doen. De aangifte moet voor het eerst over het jaar 2016 worden gedaan. In de aangifte moet van alle ondernemingen opgaaf gedaan worden. Ondernemingen die op basis van de hierboven beschreven objectieve vrijstellingen zijn vrijgesteld, kunnen in die aangifte uit het resultaat gehaald worden. Over winst uit deze ondernemingen hoeft immers geen belasting te worden betaald. Voor alle ondernemingen zal wel een openingsbalans opgesteld moeten worden (zie hoofdstuk 5). Dus ook voor vermogensbestanddelen die uitsluitend gebruikt worden voor vrijgestelde ondernemingen. Het voordeel van de rechtsvorm van een NV boven die van een beperkte belastingplichtige rechtspersoon zoals de gemeente of de GR is dat verlieslatende activiteiten kunnen worden verrekend met winstgevende activiteiten, aangezien ook verlieslatende activiteiten in beginsel als onderneming worden aangemerkt. Hoe groot de administratieve last van het doen van aangifte is voor uw organisatie zal afhangen van het aantal vrijstellingen en de complexiteit van uw administratie. Aangezien ook voor de vrijgestelde ondernemingsactiviteiten aangifte moet worden gedaan, zullen de activa en passiva die (onder meer) bij het verrichten van deze activiteiten worden gebruikt in de aangifte opgenomen moeten worden. In tegenstelling tot de gemeente en GR hoeft er dus geen splitsing gemaakt te worden tussen de ondernemingssfeer en de niet-ondernemingssfeer. Wel zal er van iedere objectief vrijgestelde activiteit een separate winst- en verliesrekening beschikbaar moet zijn. Hieruit moeten ten minste de inkomsten en de aan deze activiteit toe te rekenen kosten blijken. Denk hierbij onder andere aan de personele kosten: hoeveel tijd is het personeel bezig met het uitvoeren van de vrijgestelde ondernemingsactiviteit? Als één persoon de helft van zijn tijd kwijt is aan de activiteit, zal de helft van zijn salariskosten aan de vrijgestelde ondernemingsactiviteit toegerekend moeten worden. 20

Tip 1 Het toepassen van objectvrijstellingen kan voordelig zijn voor de NV, maar kan ook minder goed uitpakken. Indien verlieslatende activiteiten vrijgesteld worden kan de belaste winst hoger worden (zie voorbeeld tip 1). Op verzoek kan de NV de toepassing van vrijstellingen achterwege laten. In dat geval kan de verlieslatende activiteit verrekend worden met de winstgevende activiteit zodat de belaste winst lager uitvalt. De keuze voor het achterwege laten van vrijstellingen wordt wel meteen voor vijf jaar en voor alle objectvrijstellingen gemaakt. Het is dus niet mogelijk om de ene objectvrijstelling wel en de andere objectvrijstelling niet buiten toepassing te laten. Voorbeeld tip 1 A NV is een 100% dochter van gemeente A. A NV zamelt in gemeente A zowel huishoudelijk afval als bedrijfsafval in. Zoals we hierboven zagen is het inzamelen van huishoudelijk afval vrijgesteld (op grond van de quasi-inbestedingsvrijstelling) en het inzamelen van bedrijfsafval niet. De NV maakt jaarlijks als geheel 100 winst. Op het huishoudelijk afval wordt echter 100 verlies gemaakt en op het bedrijfsafval 200 winst. Indien de objectvrijstelling toegepast wordt en het resultaat op het huishoudelijk afval achterwege gelaten wordt, leidt dit tot een resultaat van 200 in plaats van 100 en derhalve tot vennootschapsbelasting over 200 in plaats van over 100. Het is dan verstandig om toepassing van deze objectvrijstelling achterwege te laten. Hierbij moet worden aangetekend dat de staatssecretaris van mening is dat de A NV haar prijzen richting gemeente A op zakelijke basis moet berekenen (en daarover gegevens in haar administratie beschikbaar moet hebben). In dit geval zou de belastingdienst kunnen stellen dat A NV de gemeente geen zakelijke prijs in rekening brengt voor het ophalen van huishoudelijk afval. Een onafhankelijke commerciële organisatie zal in principe geen huishoudelijk afval inzamelen indien dit een verlieslatende activiteit betreft. De belastingdienst kan de prijzen die A NV voor het inzamelen van huishoudelijk afval bij gemeente A in rekening brengt dan fiscaal corrigeren waardoor de winst bij A NV hoger wordt en de te betalen vpb ook. Tip 2 In uw organisatie zal, bij iedere nieuwe of uitbreidende activiteit, de vpb een overweging moeten zijn. Het zal een van de afwegingen moeten zijn om wel of niet met de activiteit te starten en moeten meewegen bij de berekening van de kosten. Tip 3 BV s en NV s kunnen een fiscale eenheid aangaan. Bij een fiscale eenheid worden de resultaten van de dochtermaatschappij toegerekend aan de moedermaatschappij. De dochtermaatschappij is niet meer zelfstandig belastingplichtig en hoeft dan ook geen (zelfstandige) aangifte te doen. Een voordeel van een fiscale eenheid is dat u de verliezen van de ene maatschappij kunt verrekenen met de winsten van een andere maatschappij uit dezelfde groep. BV s en NV s kunnen een fiscale eenheid vormen indien de moedermaatschappij: minimaal 95% van de aandelen in de dochtermaatschappij bezit; recht heeft op minimaal 95% van de winst en minimaal 95% van het vermogen van de dochtermaatschappij; voor minimaal 95% stemrecht heeft in de dochtermaatschappij. Daarnaast moeten de moeder- en de dochtermaatschappij: dezelfde boekjaren hanteren; dezelfde winstbepalingen hanteren; feitelijk gevestigd zijn in Nederland. 21

5 OPENINGSBALANS, FISCALE JAARWINST- BEPALING EN RELATIE ADMINISTRATIE EN BESLUIT BEGROTING EN VERANTWOOR- DING (BBV) 1. WAT IS EEN OPENINGSBALANS? Indien sprake is van een of meerdere ondernemingen binnen uw organisatie zal jaarlijks aangifte moeten worden gedaan. Bij de eerste aangifte zal onder andere een zogenaamde fiscale openingsbalans moeten worden opgesteld. De openingsbalans fungeert als het ware als een waterscheiding tussen de onbelaste periode tot en met 31 december 2015 en belaste periode vanaf 1 januari 2016. Met andere woorden, alles wat verdiend is voor 1 januari 2016 valt buiten de belastingplicht en daar moet de openingsbalans voor zorgen. De openingsbalans moet tot uitdrukking brengen wat vóór 2016 verdiend is. Voor iedere onderneming stelt u een (aparte) openingsbalans op. Op deze openingsbalans worden alle aan een onderneming toe te rekenen bezittingen en met een onderneming of bezittingen samenhangende verplichtingen tegen de waarde economisch verkeer opgenomen. Bij een BV of NV is dat laatste, het toerekenen, geen probleem aangezien deze rechtsvormen geacht worden met hun gehele vermogen een onderneming drijven (zie hoofdstuk 4). Voor gemeenten, GR en, stichtingen en verenigingen geldt dat eerst bepaald moet worden welke vermogensbestanddelen (gebouwen, auto s, machines, etc) deel uitmaken van een onderneming. In de memorie van toelichting worden hiervoor als bepalend genoemd de aard, functie en bestemming van het vermogensbestanddeel. De wetgever sluit hiermee aan bij de vermogensetikettering zoals die in de inkomstenbelasting en in de vennootschapsbelasting bij stichtingen en verenigingen al wordt toegepast. 2. WELKE REGELS BEPALEN OF EEN VERMOGENSBE- STANDDEEL TOT DE ONDERNEMING BEHOORT EN DUS OP DE OPENINGSBALANS VERSCHIJNT? De hoofdregels zijn wat vermogensetikettering betreft dat het de ondernemer binnen de grenzen van de redelijkheid vrij staat om te kiezen welke vermogensbestanddelen hij tot zijn ondernemingsvermogen wil rekenen. Daarbij treedt hij buiten de grenzen van de redelijkheid als hij een vermogensbestanddeel (bijna) geheel voor belaste handelingen gebruikt en deze niet tot het ondernemingsvermogen rekent. Een voorbeeld: Een gemeente zamelt huishoudelijk afval en bedrijfsafval in. Zij bezit hiervoor vrachtauto s die gemengd worden gebruikt, dus voor zowel inzameling van huishoudelijk afval als van bedrijfsafval. Het staat de gemeente vrij om, op basis van de hierboven besproken hoofdregel, de vrachtauto s al dan niet tot het ondernemingsvermogen te rekenen ( op de balans te zetten ). Maar die vrijheid is er niet meer als de component bedrijfsafval 90% of meer van de totale afvalactiviteiten behelst. In dat geval behoort de vrachtauto tot het verplichte ondernemingsvermogen. Als de component bedrijfsafval niet zeer overheersend is, kan er voor worden gekozen de vrachtauto s niet te activeren en de werkelijke kosten van het gebruik van de vrachtauto s voor het ophalen van bedrijfsafval aan de belaste activiteit toe te rekenen. Voor de duidelijkheid: als we het hier over een BV zouden hebben, bestaat die vrijheid dus niet. De BV zal de vrachtauto s moeten activeren. De SVLO heeft aangekondigd met een handreiking te komen over hoe een openingsbalans opgesteld moet worden. Zodra deze handreiking er is, zal deze als bijlage toegevoegd worden aan deze brochure. 22

3. HOE WAARDEER JE DE ONDERNEMINGSACTIVA EN PASSIVA? Per afzonderlijke onderneming zullen dus alle activa en passiva (bezittingen en schulden) die daarbij betrokken zijn, gewaardeerd moeten worden tegen waarde economisch verkeer. Onder de waarde in het economisch verkeer is in het algemeen te verstaan de (beste) prijs die daarvoor op de verkoopmarkt kan worden bedongen. Dit wordt de directe opbrengstwaarde genoemd. Deze kan door middel van een taxatie worden vastgesteld. Daarnaast kan worden uitgegaan van de (indirecte) opbrengstwaarde. Die laatste waarderingsmethode gebruikt de resultaten die de onderneming jaarlijks maakt om de activa en passiva te waarderen. Om de indirecte opbrengstwaarde van de vermogensbestanddelen te kunnen bepalen, zal eerst de totale waarde van de onderneming bepaald moeten worden. Vervolgens zal die waarde toegerekend moeten worden aan de vermogensbestanddelen. De ondernemingswaarde kan worden bepaald met behulp van de zogenoemde discounted-cashflow-methode. Deze methode werkt met echte kasstromen (hoeveel geld komt er in, hoeveel geld gaat er uit). Uitgangspunt bij de discounted-cashflow-methode (DCF-methode) is dat de waarde van een onderneming wordt bepaald door het geld dat ermee kan worden verdiend. De waarde wordt bepaald door de toekomstige vrije geldstromen die door de onderneming worden gegenereerd, contant te maken. Dit gebeurt op basis van de gewogen gemiddelde kostenvoet van het eigen vermogen en het vreemd vermogen. Voorbeeld discounted-cashflow-methode Een onderneming verwacht de komende jaren jaarlijks 100 aan uitgaven te hebben en 200 aan inkomsten te hebben. Als we de waarde op basis van de DCF-methode berekenen en daarbij een periode van 4 jaar als uitgangspunt nemen, is de te verwachte positieve kasstroom (inkomsten minus uitgaven) 400. Deze 400 moet dan contant gemaakt worden. Dat komt omdat 400 euro vandaag meer waard is dan 400 euro over 4 jaar. Daarbij spelen factoren zoals rente en risico een rol. Als u binnen de waardering van de onderneming zowel de directe als indirecte opbrengstwaarde hanteert, zal daarnaast altijd een soort profit test (samentelling) moeten worden uitgevoerd om te beoordelen of de totale waardering reëel is. De fiscale openingsbalans zal op fiscale grondslagen gestoeld moeten zijn. Fiscale regels verbieden bijvoorbeeld de activering van immateriële activa zoals goodwill. Alleen commercieel gewaardeerde immateriële activa (bijvoorbeeld gekochte goodwill) mogen op de openingsbalans worden opgenomen. 4. HOE OM TE GAAN MET SCHULDEN OP DE OPENINGS- BALANS? Als eenmaal de actiefzijde (bezittingen) van de balans bepaald is, kan de passiefzijde (schulden en voorzieningen) gewaardeerd worden. Dit zal, zeker bij een gemeente, nog lastiger zijn dan waardering van de actiefzijde. Indien uw organisatie werkt met een soort van paraplufinanciering, dus geen specifieke financieringen voor de aankoop van specifieke activa, dient de vraag zich aan welk deel van deze financiering toerekenbaar is aan een bepaalde onderneming. Ook hierbij moeten de genoemde regels van vermogensetikettering worden gebruikt. Op de openingsbalans moeten schulden met een looptijd van meer dan een jaar fiscaal gezien gesteld worden op de waarde in het economisch verkeer. Aangezien de marktrente per 1 januari 2016 naar alle waarschijnlijkheid lager zal zijn dat de contractuele rente die werd bedongen bij het afsluiten van de lening, kan dit gevolgen hebben voor de fiscale aftrekbaarheid van de rente. U heeft bijvoorbeeld een lening afgesloten met een te betalen rente van 5%, terwijl de lening per 1-1-2016 geherfinancierd kan worden tegen 3%. Alsdan is maar 3% aftrekbaar. Onduidelijk is nog of deze soep zo heet wordt gegeten of een praktische methode hierbij toegestaan wordt. 23

5. SAMENVATTING REGELS OPENINGSBALANS Wij vatten deze lastige problematiek als volgt samen: 1. Is uw organisatie een beperkt belastingplichtige (bijvoorbeeld gemeente, GR, stichting): stel vast welke activa en passiva (vermogensbestanddelen) u binnen een bepaalde onderneming gebruikt 2. Als deze vermogensbestanddelen (vrijwel) alleen voor een onderneming worden gebruikt, moet u deze in de aangifte vennootschapsbelasting meenemen (en dus een openingsbalans opmaken) 3. U moet deze vermogensbestanddelen waarderen naar de waarde in het economisch verkeer, wat in principe de meest optimale waarde is die bij verkoop op 1 januari 2016 kan worden behaald 4. De schulden die zijn aangegaan om deze vermogensbestanddelen te financieren, neemt u ook mee. 5. Als u deze vermogensbestanddelen meer dan marginaal ook voor andere doeleinden gebruikt, kunt u er voor kiezen deze niet op de fiscale balans te zetten. Maar dan moet u wel kosten in rekening brengen aan de onderneming voor het gebruik van deze vermogensbestanddelen 6. Als uw organisatie een onbeperkt belastingplichtige is (bijvoorbeeld NV of BV) moet u alle bezittingen en schulden fiscaal waarderen (de BV/NV wordt immers geacht met haar gehele vermogen een onderneming te drijven) 7. Realiseert u zich dat de openingsbalans van 1 januari 2016 uw fiscale beginpositie markeert; u kunt deze balans maar één keer opstellen en daarom is dit een belangrijke exercitie. 6. HOE WORDT DE JAARLIJKSE WINST (FISCALE JAAR- WINST) BEPAALD? Als de openingsbalans eenmaal is vastgesteld, kan de jaarwinst bepaald worden. Per onderneming zal daarvoor naast een openingsbalans ook een winst- en verliesrekening opgesteld moeten worden. Hierop zullen alle inkomsten en uitgaven die toe te rekenen zijn aan de onderneming tot uitdrukking komen. Ook komt hierop meteen de functie van de openingsbalans naar voren. Deze openingsbalanswaardering is de basis waarover, binnen de fiscale grenzen, afgeschreven kan worden. In beginsel zal de commerciële afschrijving als uitgangspunt gelden, maar met de beperking van maximaal 20% voor alle activa met uitzondering van goodwill en gebouwen 6. Voor goodwill mag maximaal 10% worden afgeschreven. Voor gebouwen geldt dat niet verder mag worden afgeschreven dan de bodemwaarde. Dat is 100%, respectievelijk 50% van de WOZ-waarde, afhankelijk van de vraag of het gebouw in gebruik is door een derde, dan wel in eigen gebruik is. Doordat fiscale kosten van eigen vermogen (dividend/interne rekenrente) in tegenstelling tot de kosten van vreemd vermogen (rente) niet aftrekbaar zijn, zal bepaald moeten worden welk deel van de onderneming met vreemd vermogen gefinancierd is. Dit is al gebeurd bij het opstellen van de openingsbalans. De vervolgstap is dat een bepaald rentepercentage aan dat vreemd vermogen moet worden toegerekend. Doordat veel gemeenten een paraplufinanciering hebben, is dat nog niet zo gemakkelijk. Het lijkt het meest voor de hand te liggen aan te sluiten bij het gemiddelde percentage. Of dat mag is evenwel nog niet geheel duidelijk. Indien over toerekening van rentepercentages aan het vreemd vermogen meer duidelijkheid wordt verkregen, wordt daaraan in de revisie van deze brochure aandacht besteed. Overigens is de vpb zelf geen kostenpost voor de berekening van de fiscale winst. Indien de winst van een onderneming commercieel voor belasting 100 is en de fiscale winstberekening daaraan gelijk is (fiscale winst ook 100), zal er tegen het reguliere tarief van 25%, 25 aan vpb verschuldigd zijn. De commerciële winst na belasting is dan 75. 7. WAT ZIJN DE ADMINISTRATIEVE VERPLICHTINGEN? Zoals hierboven beschreven zal zowel een openingsbalans als een winst en verliesrekening van alle ondernemingen moeten worden opgesteld. Of u administratief iets moet aanpassen en zo ja, wat, is afhankelijk van de omvang en complexiteit van uw ondernemingen. Uit uw administratie moet vanaf 1 januari 2016 6 Meer precies: bij roerende zaken mag jaarlijks ten hoogste 20% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten worden afgeschreven. 24

duidelijk blijken welke bedrijfsmiddelen (deels) gebruikt worden voor ondernemingsactiviteiten en welke kosten en opbrengsten daarmee samenhangen. Bij een fiscale waardering die afwijkt van de waardering volgens het BBV, zal een beschrijving van die afwijkende grondslag aanwezig moeten zijn. Voorts zal duidelijk moeten zijn hoeveel tijd bepaalde werknemers aan een bepaalde ondernemingsactiviteit besteden en wat de kosten voor deze werknemer zijn. Vaak zal het lastig zijn om dit alles precies uit te rekenen. Mochten de omvang van de onderneming en de mogelijke vennootschapsbelasting beperkt zijn en het lastig blijken om de precieze kosten aan deze onderneming toe te rekenen, dan is het raadzaam een praktische afspraak te maken met de belastingdienst. De belastingdienst heeft aangegeven zowel tot collectief als tot individueel vooroverleg bereid te zijn. In overleg met de belastingdienst kan er misschien jaarlijks een bepaald percentage van de kosten aan de onderneming worden toegerekend, zodat een jaarlijkse (kostbare) rekenexercitie voorkomen kan worden. Vanzelfsprekend zult u zelf de onderbouwing bij een voorstel voor het maken van praktische afspraken moeten aanleveren. Tip 1 De openingsbalans gaat over gegevens op 1 januari 2016, dus de feiten moeten per 1 januari 2016 bekend en duidelijk zijn, maar het daadwerkelijk opstellen van de openingsbalans hoeft pas bij aangifte. Dit moet uiterlijk 1 juni 2017 en indien u uw aangifte door een adviseur laat indienen, uiterlijk 1 mei 2018. Tip 2 Een zo hoog mogelijke openingswaardering zorgt voor het grootste afschrijvingspotentieel, en de kleinste winst indien het vermogensbestanddeel verkocht wordt. Het is dus raadzaam om, binnen de kaders, een zo hoog mogelijk vermogen op de openingsbalans te presenteren. Tip 3 Documenteer beslissingen die u in het kader van het maken van openingsbalansen, vermogensetikettering, en winst-en-verliesrekeningen heeft gemaakt goed. Op die manier kunt u de belastingdienst op elk moment goed onderbouwd laten zien welke beslissingen u heeft gemaakt en waarom. Tip 4 Neem een risicoparagraaf op in uw begroting voor het jaar 2016 of reserveer een bedrag voor de vennootschapsbelasting die u over het jaar 2016 naar alle waarschijnlijkheid zal moeten afdragen. Tip 5 Mocht de vpb-plicht slechts een beperkt aantal activiteiten raken, dan kan wellicht een aanpassing van uw administratie wegens invoering van de Wet Vpb achterwege blijven. U kunt de vpb-administratie is zo n geval ook extracomptabel (buiten het boekhoudsysteem om) bijhouden. Hiermee voorkomt u mogelijk dure investeringen en/ of onnodig werk. 25

6. TIPS Een aantal tips hebben wij in eerdere hoofdstukken opgenomen. In dit hoofdstuk doen wij nog enkele suggesties. We hebben het hier over algemene tips; het hangt van de organisatie van uw onderneming af welke tips (daarnaast) passend zijn. 1. ONDERNEMINGSPOORT Voor gemeenten, GR s, stichtingen en verenigingen geldt dat zij belastingplichtig worden voor zover zij een onderneming drijven. Zolang een activiteit niet voldoet aan de ondernemingscriteria (zie hierover hoofdstuk 1) zal er dus geen sprake zijn van een onderneming. De activiteit blijft dan onbelast, ongeacht welk resultaat er mee behaald wordt. Een mogelijkheid is om een activiteit die nu een onderneming vormt, onder te brengen in een aparte entiteit. Voorbeeld: Een gemeente voert de afvalinzameling uit in eigen beheer. Een klein deel van de omzet betreft vpb belaste activiteiten als het inzamelen van bedrijfsafval. Als het inzamelen van bedrijfsafval in een aparte BV wordt ondergebracht, zouden de afvalactiviteiten die achter blijven in de gemeente mogelijk geen onderneming meer vormen, dan wel vrijgesteld zijn. Het voordeel hiervan kan zijn dat de activa die gemengd worden gebruikt (inzamelstations/ vrachtauto s) door de gemeente kunnen worden verhuurd aan de BV die het bedrijfsafval inzamelt zonder dat hierover aangifte vennootschapsbelasting wordt gedaan. Let wel op dat de verhuur van deze activa niet op zichzelf een onderneming gaat vormen (bijvoorbeeld verhuur tegen meer dan kostprijs). Aangezien alleen winstgevende activiteiten een onderneming kunnen vormen, is het raadzaam om verlieslatende activiteiten te clusteren met winstgevende activiteiten. Hierdoor worden de verlieslatende activiteiten meegenomen in de fiscale winstberekening, waardoor de fiscale winst lager uitvalt. Dit is enkel mogelijk indien voldaan wordt aan de vereisten van clustering (zie hierover hoofdstuk 1). 2. VRIJSTELLINGEN Indien toch sprake is van een of meerdere ondernemingen komen de objectvrijstellingen in beeld. Deze kunnen zeer behulpzaam zijn, zeker als daardoor veel resultaat buiten de belastingheffing blijft. Het uitrekenen van welk resultaat nou precies objectief vrijgesteld is, kan echter ook een lastige klus zijn. Bij een BV of NV is het denkbaar dat een verlieslatende activiteit objectief vrijgesteld is. Een vrijstelling is dan nadelig aangezien dit verlies in geval van een vrijstelling niet meegenomen kan worden in de winstberekening, hetgeen leidt tot een hogere fiscale winst. 26