Elektrische aandrijving. type 5822, veerkoppeling. Type 5821, 5822, veer-koppeling. Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 5821/5822 NL

Vergelijkbare documenten
Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 5801 NL. Elektrische aandrijving Type 5801 (draaiaandrijving) Type 5802 (slagaandrijving)

Elektrische regelventielen typen 3213/5821, 3214/5821, Elektrische regelventielen met veiligheidsfunctie typen 3213/5822, 3214/5822,

Pneumatische draaiaandrijving Type 3278

Model 42 Verschildrukregelaar (sluitend) Type type Type A type A Type B type B

Elektrohydraulische aandrijving Type Fig. 1 Type Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 8340 NL

Model 240 Pneumatisch open-/dicht-regelventiel Type 3351

Standmelder Type 4748

Servomotoren voor kleine afsluiters

Pneumatisch regelventiel type 3335/3278 Pneumatisch regelventiel type

Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 2183 NL. Veiligheidstemperatuurbewaking (STW) met veiligheidsthermostaat type 2403 K

Elektrische of pneumatische eindschakelaar type Fig. 1 Eindschakelaar type Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 8365 NL

Elektromotorische servomotoren

Magneetventielen type 3963

Uitvoeringen. Bijbehorende overzichtsblad T 5800 Bijbehorende typebladen aandrijvingen T 8340, T 8331 T , T 5857, T 5824, T 5840

Elektrische servomotoren

Veiligheidsafsluitventiel met drukreduceer Type Fig. 1 Type Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB NL

Pneumatische aandrijvingen 1000, 1400, 2800 en 2 x 2800 cm² Type 3271

Drukreduceer Type Fig. 1 Type Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB NL

PRS 9. Gebruiksaanwijzing Programmaschakelaar PRS 9

waarvan de uitvoering wordt bepaald door de gewenste voedingsspanning en het

De M3D.. gemotoriseerde mengkranen zijn geschikt voor toepassing als drie- of

Ridder PositioningUnit RPU

Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 8048 NL. Pneumatisch regelventiel Type en type

Temperatuurregelaar zonder hulpenergie Model 43 Temperatuurregelaar type 43-1 type 43-2

Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 8091 NL. Pneumatisch regelventiel Type en type Fig. 1 Pneumatische regelventielen

Pneumatisch regelventiel Type en type

ML7420A/ML7425A,B. Electrische servomotoren voor lineaire afsluiters KENMERKEN TECHNISCHE GEGEVENS TOEPASSING PRODUCTINFORMATIE

MONTAGE & INSTALL ATIE. MultifunctioneleBUVA. Ergo-Motion MFB. besturingsmodule

Elektromotorische servomotoren voor afsluiters

ML7421A,B. Electrische servomotoren KENMERKEN TECHNISCHE GEGEVENS TOEPASSING PRODUCTINFORMATIE. Dit product voldoet aan de vereisten van

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. LB-management. Jaloeziebasiselement Universeel. Jaloeziebasiselement Universeel Art. nr.

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Basiselement toerentalregelaar. Best.nr. : Best.nr. : Bedieningshandleiding

Model 250 Pneumatisch regelventiel Type en

Inbouw- en bedieningshandleiding EB Pneumatisch regelventiel Type en type Type Type

Reduceerventiel voor stoom type 39-2

Verschildrukregelaar Type 45-1 Type 45-2 Type 45-3 Type Fig. 1 Type Fig. 2 Type Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 3124 NL

Typeoverzicht. R B2 nl wijzigingen voorbehouden 1

BDS-001, besturing voor handbediende schuifdeuren

ECR-Nederland B.V. De ECR-Nederland Softstarter ESG-D-27

STAKA. Handleiding elektrische bediening. Dakluiken Flachdachausstiege Roof access hatches Trappes de toit

Servomotoren voor CAV- regelaars

Aanvullende handleiding. Connector Harting HAN 7D. voor niveaudetectiesensoren. Document ID: 34456

ML6420A/ML6425A,B. Honeywell. Electrische servomotoren voor lineaire afsluiters KENMERKEN TECHNISCHE GEGEVENS TOEPASSING PRODUCTINFORMATIE

Pneumatische klepstandsteller Type Fig. 1 Type Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB NL

Inhoud. 1. Veiligheidsinstructies

NRS 2-4. Gebruiksaanwijzing HN-schakelaar NRS 2-4

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Toerenregelaar. Bedieningshandleiding

De ET31F (die alleen de vloertemperatuur meet) kan in een andere ruimte geplaatst worden.

MONTAGEHANDLEIDING WINDBEVEILIGING EOLIS 2

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Lichtmanagement Elektronische stuureenheid. Bedieningshandleiding

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Potentiometer 1-10 V

URN 1. Gebruiksaanwijzing Stroomomvormer URN 1

Aanvullende handleiding. Connector Harting HAN 7D. Voor continu metende sensoren. Document ID: 34457

II PROGRAMMEERBARE STURING

AEL6 Intelligente elektrische servomotoren voor regelkleppen DN15 - DN100

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Lichtmanagement Draaidimmer conventioneel. Bedieningshandleiding

Deurvergrendelingssysteem TVS

GESTRA. GESTRA Steam Systems. NRR 2-2e. Gebruiksaanwijzing Niveauregelaar NRR 2-2e

JALOUZIËN. Bedienings- en montagehandleiding

1 Veiligheidsinstructies. 2 Bedoeld gebruik. 3 Producteigenschappen. 4 Bediening met 2-voudig toetselement. Systeem 3000

afsluitkleppen Serie AK-Ex voor luchtdichte afsluiting in zones met explosiegevaar volgens ATEX 10/2015 NL/nl K

NRGT 26-1 NRGT 26-1 S. Gebruiksaanwijzing Niveau-elektrode NRGT 26-1, NRGT 26-1 S

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Universeel-dimmer, Basiselement voor parallelaansluiting

Telescopische TV liften serie John vta

Pneumatische stoomomvormer Type en type Type en type Fig. 1 Type Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 8251 NL

Hoeveelheidsregelaar Type E met bijbehorende elektrische aandrijving Type 5824/25, type 3374 en type 3274

Telescopische TV liften John 65hats 1111/1645

Systeem 2000 Trappenhuisverlichtingsautomaat, Basiselement impulsgever. 1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat

Jack vta 562/800. Pagina 1 van 15 versie

Aanvullende handleiding. Connector ISO voor niveaudetectiesensoren. Document ID: 30380

Jack vta 562/800. Pagina 1 van 9 versie

Jack vta 562/800. Pagina 1 van 12 versie

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Afdekking Standaard met timerfunctie Art. nr. : ST.. Bedieningshandleiding

Positie-aflezing. - LED of LCD-aflezing - met geïntegreerde microprocessor. Walda Impuls b.v. Delta MS Arnhem Tel Fax

Magneetklep DN10, DN15 en DN20 Kenmerken

Concept 420 sm (productinformatie) Blad 1 04/2008

ML7420A3048. Electrische lineaire servomotor KENMERKEN TECHNISCHE GEGEVENS TOEPASSING PRODUCTINFORMATIE. Dit product voldoet aan de vereisten van

De 4 aandrijvingen zijn in groep met een schakelaar lokaal te bedienen. Meerdere schakelaars en sturingen kunnen parallel aangesloten worden.

Gemotoriseerde vlinderkleppen, VHD2F.. Omschrijving

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Lichtmanagement. Bedieningshandleiding

AEL5 Elektrische Servomotoren voor regelkleppen DN15 - DN100

Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 8385 NL. Pneumatische klepstandsteller Elektropneumatische klepstandsteller Type 3760

Handleiding en aansluitinstructie

CV216/316 RGA. Standaard regelafsluiters 2- of 3-weg, DN 15-50, brons

M7410E MODULERENDE LINEAIRE SERVOMOTOR

Nunu Modulentechniek Serie FM2000 Technische documentatie

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Universeel-seriedimmer-basiselement. Universeel-seriedimmer-basiselement. Best.nr.

MOD-I-XP. Vooraanzicht. Kenmerken. MOD-I-XP_ _NL Technische wijzigingen voorbehouden Pagina 1 van 8. Modem voor externe gegevensoverdracht

Montagehandleiding Elektrische aandrijving. Garage- en bedrijfsdeuren voor zelfmontage

Introductie Capa Switch KLS Algemeen

GESTRA. GESTRA Steam Systems NRG Montagehandleiding GESTRA Niveau-elektrode NRG 26-21

ELEKTRISCHE SLOTEN EV-ML400 ML t f MODELLEN ML400

Detectech, Raveslootstraat 3, 7701XK. Dedemsvaart, Pagina:

PWM50/3. Dubbele motor sturing. DIGITAAL HANDLEIDING. Motion Control Systems

1. Videoschakelaar. De videoschakelaar bestaat uit een centrale en schakelunit.

Overstortventiel type 2114/2418

1 Veiligheidsinstructies

PROGRAMMEERBARE STURING

ELWSE sturing met BOX10

3/6/HL/3. Afsluitkleppen. Serie NAK (gasdicht) The art of handling air

Transcriptie:

Elektrische aandrijving Type 5821, 5822, vaste-koppeling Type 5821, 5822, veer-koppeling type 5821, vaste koppeling type 5822, veerkoppeling figuur 1 Elektrische aandrijvin 1. Constructie en werking De elektrische aandrijvingen bestaan inwezen uit een omkeerbare magneet-synchroonmotor en een onderhoudsvrije overbrenging. De aandrijfonderdelen die zijn ondergebracht in een kunststof behuizing worden ofwel via twee stangveren en een schuifhuls vastgekoppeld, of met behulp van een wartelmoer veer-gekoppeld met het regelventiel. Aandrijvingen met veiligheidsfunctie (type 5822) zijn uitgerust met een veerretour die afhankelijk van de werkingsrichting het aangesloten ventiel opent of sluit. Typegoedkeuring De aandrijvingen met veiligheidsfunctie "UIT" zijn in combinatie met verschillende regelventielen conform typegoedkeuring DIN 32730. De registratienummers zijn op de typeplaat vermeld. Uitgave Maart 1995 Inbouw- en bedieningsvoorschrift EB 5821/5822 NL

1.1 Uitvoeringen, technische specificaties Aandrijving vastekoppeling veerkoppeling type 5821-1 -2-3 5822-10 -11-20 -21-30 -31-40 -41-5 -6-60 -70 veiligheidsfunctie zonder met in werkingsrichting UIT IN UIT IN UIT IN UIT IN UIT Nom. slag mm 7,5 15 7,5 7,5 15 7,5 7,5 7,5 looptijd voor nom. slag s 90 90 40 90 90 90 40 40 looptijd in veiligheidsgeval s 8 8 8 5 5 nom. kracht N 600 300 300 320 130 1 ) 130 130 4 ) nom. sluitkracht van de terugstelveer N 280 170 420 1 ) 170 170 280 4 ) kleur terugstelveer bij uitvoering met vaste-koppeling geel grijs rood grijs grijs geel elektrische aansluiting 24, 110 of 230 V, 50-60 Hz 3 ) opgenomen vermogen stelmotor 4 VA elektromagneet 5 VA toelaatbare omgevingstemperatuur toelaatbare lagertemperatuur toelaatbare temperatuur aan het verbindingsstuk 0 of + 50 C 20 of + 70 C 0 of +110 C beschermingsklasse IP 42 gewicht ca. kg 1,3 1,5 Extra elektrische uitrusting Eindschakelaar 2x wegafhankelijk toelaatbare belasting wisselspanning: 24 t/m 250 V, 3A gelijkspanning: 24 V, 3A potentiometer 0-1000 Ohm (ca. 870 ohm bij nom. slag), toelaatbare belasting 0,5 W 2 ) elektrische klepstandsteller alleen bij voeding 24 VAC en uitvoering met potentiometer stuursignaal 4-20 ma, 0-20 ma, 0-10 V split-range bedrijf 4-12 en 12-20 ma, 0-10 en 10-20 ma, 0-5 en 5-10 V 1 ) afhankelijk van de veer in de bijbehorende regelventiel 3 ) 60 Hz bij 5822 op aanvraag 2 ) andere waarden op aanvraag 4 ) tegenkracht min 50 N Opgelet: De types 5822-30, 5822-31 en 5822-70 hebben over de volle slag een, in de richting "IN" (stang inschuivend) werkende, externe veerkracht nodig van 140 N resp. 50 N; deze kunnen daarom alleen worden gecombineerd met ventielen die met dergelijke veren zijn uitgerust zoals bijv. type 3213 of 3214. 1.2 Werking De aandrijfeenheid is uitgerust met een veerkoppeling, die de motor d.m.v. twee eindschakelaars in de eindstanden afhankelijk van het draaimoment afschakelen. Type 5821 (figuur 2 en 3) Bij deze uitvoeringen is de stelmotor via de overbrenging en het stangenstelsel met de klepstang van het regelventiel vast verbonden. Bij de veer-koppelings-uitvoering is door de wartelmoer van de aandrijving een vaste verbinding aanwezig. De klepstang wordt door de in het ventiel ingebouwde veren teruggesteld. Handbediening via het handwiel (3) is alleen mogelijk, wanneer tegelijkertijd de bedieningsknop (2) wordt ingedrukt. Hierdoor word de koppeling tussen de motor en de overbrenging verbroken. 2

1.1 1.2 1.3 3 2 1 12.1 12 figuur 2 type 5821-1, -2, -3, vaste-koppeling 5 5.1 5.2 1.4 1.5 4 7 figuur 3 type 5821-5, -6 veer-koppeling 2 1 12.1 12 figuur 4 type 5822-10, -20, -30, -40 werkingsrichting UIT (type 5822-11, -21, -31, -41 werkingsrichting IN, vaste-koppeling 6 6.3 6.1 6.2 1.5 4.1 7 figuur 5 type 5822-50, -60, -70 veer-koppeling 1 behuizing 1.1 deksel 1.2 kabelwartel 1.3 afdekplaat 1.4 typeplaat 1.5 bouten 2 bedieningsknop 3 handwiel 4 aandrijfstang 4.1 veerretour bij uitvoering met veer-koppeling 5 stangenstelsel 5.1 stangveer 5.2 schuifhuls 6 stangenstel (type 5822) 6.1 stangenveer 6.2 schuifhuls 6.3 veerhuls 7 wartelmoer 12 eindschakelaar 12.1 nokkenschijf type 5822 (figuur 3 en 4) De aandrijvingen met veiligheidsfunctie komen verregaand overeen met de in figuur 2 getoonde uitvoering type 5821. Deze bevatten echter een stangenstel met veerretour (6) en een elektromagneet. Bovendien vervalt het handwiel (3). De in het veiligheidsstuurcircuit opgenomen elektromagneet ontkoppelt in stroomloze toestand de verbinding tussen overbrenging en stelmotor en geeft zo de veerretour vrij. (De magneet mag niet voor regeldoeleinden worden toegepast en mag niet binnen de veiligheidssluittijd weer worden ingeschakeld!). 3

1.3 Extra elektrische uitrusting De aandrijvingen worden indien gewenst met twee overschrijdbare eindschakelaars en/of een potentiometer uitgerust. Eindschakelaar De eindschakelaars worden door twee bijbehorende nokkenschijven geactiveerd. Potentiometer De potentiometer is gekoppeld aan een uitgaande as van de overbrenging. Bij de aangegeven nom. slagen geeft de potentiometer een weerstandsverandering van ca. 870 Ohm bij een totale weerstand van 1000 Ohm. Elektrische klepstandsteller Klepstandstellers waarborgen een vooringestelde klepstand bij een bepaald stuursignaal. Deze vergelijken het stuursignaal van een elektrische regelsysteem (4-20 ma, 0-20 ma, 0-10V) met de slagproportionele stand van de potentiometer en sturen als regelgrootheid een driepunts-regelsignaal uit. 2. Montage op een regelventiel De aandrijving kan afhankelijk van de uitvoering van het te gebruiken ventiel direct of via een aansluitstuk met het ventiel worden verbonden. Figuur 6 toont de verschillende combinaties. Voor de montage van elektrische aandrijvingen moet eerst het aansluitdeel op het ventiel worden gemonteerd. Bij de uitvoering met veerkoppeling wordt de aandrijving altijd direct op het regelventiel gemonteerd. 2.1 Montage van het aansluitstuk 2.1.1 Model 240 (tot DN 25) Klepstang (6) in de gesloten stand drukken en controleren of maat x = 75 mm klopt. Ter correctie contramoer (6.2) losdraaien en de koppelingsmoer (6.1) op de klepstang (6) naar boven of beneden draaien. Het adapterstuk (1) in het ventielframe plaatsen en met slagmoer (2) vastschroeven. Adapterstang (3) en klepstang (6) dan met beide koppelingsdelen vastschroeven. 2.1.4 Afsluiters model 3260 en injecteur type 3266 bij temperaturen boven 110 C Gedeeld juk (8) op het ventiel plaatsen en met de beide klembouten vasttrekken. Stang (9) op de klepstang steken en met tap (10) vastschroeven. 4

vaste-koppeling veer-koppeling direct op ventiel direct op ventiel of isolatiestuk onderdeel 1070-6838 onderdeel 1070-6837 x=75 mm 1 2 3 4 5 6.1 6.2 6 8 2 9 10 1 adapterdeel 2 ringmoer 3 adapterstang 4 koppelingshelften 5 slagaanwijzing 6 klepstang 6.1 koppelingsmoer 6.2 contramoer 8 juk 9 stang 10 tap figuur 6 Opbouw 5

2.2 Montage aandrijving Bij de uitvoering met veer-koppeling de aandrijving op het ventiel plaatsen en met de wartelmoer (7) vastschroeven. De voor de uitvoeringen met vaste-koppeling hierna beschreven procedure moet absoluut worden aangehouden, d.w.z. altijd eerst de stangveren (5.1 resp. 6.1) met de klepstang resp. de adapterstang koppelen, daarna de aandrijving met de bouten (1.5) op het ventiel vasttrekken. Type 5821 Typeplaat (1.4) van de aandrijving schroeven. Bij uitlevering is de schuifhuls (5.2) naar boven in de richting van de mtor geschoven, de stangveren (5.1) zijn gespreid en gereed voor plaatsing van de klepstang resp. adapterstang. Plaats de aandrijving zodanig op het regelventiel dat de stangveren (5.1) over het uiteinde van de klepstang resp. de adapterstang glijden. Schuif de schuifhuls (5.2) tot aan de aanslag naar beneden in de richting van het regelventiel zodat de stangveren sluiten en vergrendeld zijn (de schuifhuls kan worden verschoven door bijv. een schroevedraaier in het langsgat te plaatsen). Voor verdere bediening kunnen de stangveren d.m.v. het draaien van het handwiel (3) bij gelijktijdig indrukken van de bedieningsknop (2), in- en uitgestuurd worden. Tegelijkertijd wordt op deze wijze de vergrendeling gecontroleerd. Na vergrendeling van de aandrijving moet deze worden vastgezet d.m.v. beide inbusschroeven (1.5). Ga in omgekeerde volgorde te werk voor het demonteren van de aandrijving. Type 5822 Typeplaat (1.4) van de aandrijving schroeven. Bij uitlevering is de schuifhuls (6.2) naar boven in de richting van de motor geschoven, de stangveren (6.1) zijn gespreid en gereed voor plaatsing van de klepstang resp. de adapterstang. Opgelet Beweeg de schuifhuls nooit naar beneden in ongekoppelde toestand! (Reden: De schuifhuls springt dan van de stangveren af en geeft de veerretour van de veiligheidsterugstelling vrij; opnieuw monteren is alleen met speciaal gereedschap mogelijk). Plaats de aandrijving zodanig op het regelventiel dat de stangveren (6.1) over het uiteinde van de klepstang resp. de adapterstang glijden. Schuif de schuifhuls (6.2) tot aan de aanslag naar beneden in de richting van het regelventiel zodat de stangveren sluiten en vergrendeld zijn (de schuifhuls kan worden verschoven door bijv. een schroevedraaier in het langsgat te plaatsen). Na het vergrendelen moet de aandrijving tegen het regelventiel worden gedrukt (veerretour moet iets in elkaar geschoven worden) en vast worden geschroefd met de beide inbusbouten (1.5). Indien de veerretour niet met de hand in elkaar kan worden gedrukt (type 5822-30), moet de aandrijfstang elektrisch naar binnen worden geschoven. Vergrendeling controleren terwijl de motor onder spanning wordt gezet en het ventiel in de richting "OPEN" en "DICHT" wordt bewogen. Ga in omgekeerde volgorde te werk voor het demonteren van de aandrijving. schuifhuls figuur 7 schuifhuls naar boven: Stangveren los schuifhuls naar beneden: Stangveren vergrendeld. 6

3. Elektrische aansluitingen Bij het leggen van de elektrische bekabeling moeten de voorschriften voor sterkstroominstallaties worden aangehouden. De elektrische aansluitingen moeten via de kabelwartels (1.2) conform het aansluitschema (figuur 8 en 8.1) worden uitgevoerd. De stelsignalen van de regelaar zijn verbonden met de klemmen L1 en L2. Wanneer op L2 een spanning actief is dan trekt de stelmotor het stangenstelsel (5 of 6) en de klepstang van het regelventiel in de werkingsrichting "IN" (de aandrijving in). Wanneer daarentegen op L1 een stuursignaal actief is dan wordt het stangenstelsel (5 of 6) naar beneden, d.w.z. in de werkingsrichting "UIT" verschoven. Aandrijvingen in parallelbedrijf moeten via gescheiden contacten worden aangestuurd omdat gemeenschappelijk gebruik van één "OPEN" en "DICHT" contact kan leiden tot pendelen van de aandrijving tussen de eindstanden. Figuur 8.1 toont het aansluitschema voor uitvoeringen met elektrische klepstandsteller. Stelsignalen 4-20 ma, of 0-20 ma worden op de aansluitingen 11 en 12 aangesloten en 0-10 V signalen op aansluitingen 12 en 13. De werkingsrichting van het stuursignaal is instelbaar op de klepstandsteller. L regelaar L2 werkingsrichting UIT IN stuursignaal L1 PE N N L eindschakelaar eindschakelaar potentiometer stuursignaal V PE 24 V~** 24 V~** ma _ + + L N L N 121113 eindschakelaar 12 11 14 22 21 24 N L1 L2 N L 12 11 14 22 21 24 33 32 31 1) 1) klepstandsteller 2 4 2 4 2) 2) 2 4 2 4 1) functionelegrensschakelaar t.b.v. meter 2) elektromagneet voor inschakelen van veiligheidscircuit (alleen bij type 5822) ** Opgelet: Wanneer meerdere aandrijvingen samen worden geschakeld, bijv. bij split-range bedrijf, dan moet bij aansluiting van de voedingsspanning altijd N met N en L met L worden verbonden. figuur 8 Aansluitschema figuur 8.1 aansluitschema, uitvoering met klepstandsteller 7

4.Bediening 4.1 Handbediening van de aandrijving (alleen type 5821) Wanneer de bedieningsknop (2) is ingedrukt dan zijn de motor en de overbrenging gescheiden en kan door het verdraaien van het handwiel het regelventiel in de gewenste positie worden gebracht. 4.2 Instellen van de eindschakelaar (figuur 9) De eindschakelaars zijn naar keuze te gebruiken als omschakel-, maak- of verbreekcontact. De nokkenschijven voor het inschakelen van de eindschakelaars kunnen na het wegklappen van de afdekplaat (1.3) worden versteld. De bewegingsrichting van de aandrijving "stangenstelsel in- of uitschuivend" is ieder aan een nokkenschijf toegekend. Door het verstellen van de betreffende nokkenschijven wordt het gewenste schakelpunt gerealiseerd. Verstellen in de draairichting resulteert in een vroeger omschakelpunt, verdraaien tegen de draairichting in resulteert in een later omschakelpunt. 4. Instellen van de potentiometer Voor signalering van de slag moet het weerstandsbereik van 0-1000 Ohm worden afgestemd op deze slag. Belangrijk is hierbij de gesloten stand van het ventiel; dit punt kan als nulpunt bij 0 of 1000 Ohm nauwkeurig worden ingesteld. Sluit daarvoor een geschikt meetinstrument aan conform het aansluitschema (figuur 8) op de aansluitklemmen of verbindt deze klemmen direct door met de aanwijzing van de regelaar. Doorloop het slagbereik van de aandrijving en stel de potentiometer zodanig in dat de weerstandswaarde of aanwijzing bij de eindstand exact klopt. De potentiometer kan door de opening aan de zijkant (figuur 10) worden versteld door met een schroevedraaier de soldeerverbindingen te verschuiven. 4.4 Uitvoering met klepstandsteller-instelling Bij deze uitvoering wordt de aandrijving door een gelijkstroom- of gelijkspanningssignaal als stuurgrootheid aangestuurd. Deze stuurgrootheid, normaal gesproken een signaal van 4-20 ma (0-20 ma) of 0-10 V, moet zijn toegekend aan de stelafstand van de slag (slag 0-100 %). In split-range bedrijf werken de ventielen met kleinere stuurgrootheden. Daarvoor wordt het regelaarsignaal voor aansturing van twee regelventielen zodanig onderverdeeld dat deze bij telkens het halve ingangssignaal de volle slag doorlopen (bijv. eerste regelventiel ingesteld op 4-12 ma en de tweede op 12-20 ma). Om overlappingen van de ventielen te voorkomen eventueel een dode band van 0,5 ma conform figuur 12 aanhouden. schakelaar S2 toegekende nokkenschijf schakelaar S1 21 24 22 draairichting handwiel ingaand 2 aandrijfstang aansluitklem uitgaand 1 figuur 9 eindschakelaar 11 14 12 Lötfahnen figuur 10 potentiometer soldeerverbindingen 8

Instellen Onder de afdekplaat aan de bovenzijde van de aandrijving bevinden zich de instelelementen voor het instellen van de stuurgrootheid en het slagbereik. Insteller Zero (nulpunt) voor de 25 50 0 Zero Wirkr. Span 75 100 aanvangswaarde van de stuurgrootheid. Schakelaar v. de werkingsrichting: >> met toenemende stuurgrootheid, inschuivende aandrijfstang <> met toenemende stuurgrootheid, uitschuivende aandrijfstang Insteller Span voor het bereik (eindwaarde) van de stuurgrootheid. Instelling op het ventiel Op de aandrijving de ingang voor de stuurgrootheid verbinden met een stroom- resp. spanningsbron (of regelaar). Voorbeeld: Bij een ingangssignaal van 4-20 ma moet bijv. een recht ventiel van de gesloten naar de geopende positie gaan, zie figuur 11, karakteristiek >>. Voorinstelling: Stel de schakelaar voor werkingsrichting op >> in, want bij een toenemende stroomingang moet de aandrijfstang worden ingeschoven zodat het ventiel opent. Stel de insteller Zero op 20 % (= 4 ma) in en de insteller Span naar rechts op het kleine bereik. Wanneer het ingangssignaal (stuurgrootheid) op nul staat, moet de klepstang van het regelventiel in de onderste eindstand staan, d.w.z. de aandrijfstang moet tot aan de aanslag van de klep in het ventiel zijn uitgeschoven. Afregeling Aanvangswaarde - Zero Laat het ingangssignaal via de bron langzaam toenemen. Bij exact 4 ma moet de lichtdiode boven de zero-insteller gaan branden, deze signaleert het lopen van de aandrijfmotor. De klepstang komt los van de onderste eindstand. Corrigeer een te vroege of te late aanvangswaarde met de Zero-insteller; breng daarbij steeds het ingangssignaal terug naar nul en wacht tot de klepstang weer in de onderste eindstand staat, d.w.z. de aandrijfstang is uitgeschoven tot aan de aanslag. Eindwaarde - Span Stel het ingangssignaal op de bron in op de gewenste eindwaarde (20 ma). aandrijfstang ingeschoven <> << aandrijfstang ingeschoven <> << slag slag aandrijfstang uitgeschoven 4 stuurgrootheid 20 ma ingangssignaal aandrijfstang uitgeschoven ventiel 2 ventiel 1 4 Dode 12 20 ma band figuur 11 Karakteristiek toenemend en afnemend figuur 12 split-range bedrijf 2 ventielen in tegengesteld bedrijf 9

Afhankelijk van de motorlooptijd beweegt de aandrijfstang naar binnen en daardoor gaat de klepstang naar de bovenste eindstand. Klepstang op de slagaanwijzing controleren; Wanneer de gewenste slag is bereikt, de span-insteller langzaam naar links draaien tot de lichtdiode uitgaat. De motor schakelt af en de klepstang blijft in de eindstand. Belangrijk: De aanvangswaarde (Zero) voor het regelventiel is altijd gerelateerd aan de gesloten stand (figuur 11). Bij omgekeerde werkingsrichting (bijv. 20-4 ma = 0-100 % slag, schakelaarstand <>) ligt de gesloten stand bij 20 ma en de insteller Zero moet dan op 100 % worden ingesteld. Aansluitend wordt de eindwaarde (4 ma) met de Spaninsteller ingesteld zoals hiervoor beschreven. 10

5. Afmetingen in mm 60 150 57 6 80 70 alleen bij type 5821 70 60 56 Uitvoering met vaste-koppeling 150 6 57 80 122 156 178 alleen bij type 5821 SW 36 Uitvoering met veer-koppeling M32x1,5 11

SAMSON REGELTECHNIEK B.V. Postbus 290 (Signaalrood 10) NL - 2700 AG ZOETERMEER Tel. 079 - (3)610 501* Fax 079 - (3)615 930 EB 5821/5822 NL Va.