VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING

Vergelijkbare documenten
voorgesteld na indiening van het verslag

VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING

VR DOC.1224/2

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds

nr. 170 van JOS DE MEYER datum: 24 december 2014 aan HILDE CREVITS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

nr. 884 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 20 september 2017 aan JO VANDEURZEN Kinderopvang - Centra voor Inclusieve Kinderopvang (CIK s)

Ontwerp van decreet. houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten. Advies. van de Raad van State

Zorgvragers en zorgverstrekkers Amai! Wat een uitdaging

Stedenfonds.

nr. 173 van LYDIA PEETERS datum: 6 januari 2015 aan HILDE CREVITS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Om hun beleid te kunnen voeren dienen de provincies over de nodige financiële middelen te kunnen beschikken.

nr. 348 van CHRIS JANSSENS datum: 8 februari 2016 aan LIESBETH HOMANS Integratiesector - Werking

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Voor meer cijfers, zie beleidsdomein Slagkrachtige stad, rubriek data. Stad Genk Publicatie Inkomens

WELKOM. Jeugdwerk in de Stad

BEVRAGING IKG. UnieKO VZW Kasteeldreef 66/ Beveren

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Huisvestingsmaatschappij (VHM) beschikt niet over de cijfergegevens verdeeld volgens de erkende woonnoodgebieden.

Analysenota politieke situatie Centrumgemeenten inwoners in Vlaanderen

Hof van Cassatie van België

Een duaal Vlaanderen. Gemeentefonds

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen

KOV Uitbreiding inkomensgerelateerde opvangplaatsen vanaf 2011 aanvulling

Ontwerp van decreet. houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten. Advies. van de Raad van State

MEMORIE VAN TOELICHTING

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

2. Welk subsidiebedrag werd aan elk van deze erkende Huizen van het Kind toegekend?

VLAAMS PARLEMENT ONTWERP VAN DECREET. houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten. Stuk 930 ( ) Nr. 1.

VR DOC.1214/1BIS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

VASTGOEDPRIJZEN 2010

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Officieus gecoördineerde versie: oorspronkelijke tekst met opname van alle wijzigingen

nr. 31 van LYDIA PEETERS datum: 16 oktober 2015 aan GEERT BOURGEOIS Archeologische zones in stadskernen - Openbaar onderzoek

ONTWERP VAN DECREET. houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2008 TEKST AANGENOMEN DOOR DE PLENAIRE VERGADERING

Algemene ziekenhuizen : erkenningssituatie : huidig erkende functies per vestigingsplaats

Ontwerp van decreet ( ) Nr juni 2012 ( ) stuk ingediend op

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Stad Genk Publicatie Vastgoedprijzen

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Hoofdstuk 6 : Volwassenenonderwijs

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

2. Hoeveel budget werd daartoe uitgetrokken uit de Vlaamse begroting per begrotingsjaar? Graag een overzicht sinds de invoering van de maatregel.

Hof van Cassatie van België

VASTGOEDPRIJZEN 2009

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. - Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B - Definitieve goedkeuring

Art. 2. In 2019 is er een totaal te verdelen nieuw subsidiebudget van euro (twee miljoen zeshonderdentwaalfduizend euro).

STATISTISCHE INFORMATIE CENTRUMSTEDEN

BESLISSINGSRAPPORT ERKENNINGSKALENDER CENTRA VOOR KORTVERBLIJF

Brus sel, 19 mei Mijn heer de mi nis ter-pre si dent,

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

VERKIEZING VAN HET EUROPESE PARLEMENT VAN 26 MEI VERKLARING VAN BEWILLIGING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Stuk 1328 ( ) Nr. 1. Zitting februari 1999 ONTWERP VAN DECREET

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Advies. Provinciedecreet. meer. en het. worden. 24 april Pagina 1

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 789 van 16 februari 2017 had ik graag een stand van zaken gekregen van de Vlaamse fietsostrades.

Rolnummer Arrest nr. 68/2016 van 11 mei 2016 A R R E S T

VR DOC.1037/1

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Hof van Cassatie van België

HOOFDSTUK I Algemeen. Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet.

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

raamovereenkomsten over de subsidiëring van verenigingen en inrichtingen voor personen met een handicap (CO-A )

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-verslaggevers E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier F.

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

Verslag aan de Provincieraad

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

Transcriptie:

Grondwettelijk Hof Verzoek tot nietigverklaring VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING Aan de heren voorzitters en de dames en heren rechters van het Grondwettelijk Hof DATUM: 19 april 2017 VOOR : 1. De stad GERAARDSBERGEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9500 Geraardsbergen, Weverijstraat 20; 2. De stad NINOVE, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9400 Ninove, Centrumlaan 100; 3. De gemeente DENDERLEEUW, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9470 Denderleeuw, Alfons De Cockstraat 1; 4. De stad LOMMEL, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3920 Lommel, Hertog Janplein 1; 5. De gemeente WETTEREN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9230 Wetteren, Markt 1; 6. De gemeente HEUSDEN-ZOLDER, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3550 Heusden-Zolder, Heldenplein 1; 7. De gemeente MAASMECHELEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3630 Maasmechelen, Heirstraat 239; 8. De gemeente HOUTHALEN-HELCHTEREN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3530 Houthalen-Helchteren, Pastorijstraat 30; 9. De gemeente BEVEREN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9120 Beveren, Stationsstraat 2; 10. De gemeente DESTELBERGEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9070 Destelbergen, Dendermondsesteenweg 430; 11. De gemeente HERK-DE-STAD, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3540 Herk-de-Stad, Pikkeleerstraat 14; 12. De gemeente LOCHRISTI, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9080 Lochristi, Dorp-West 52; 13. De gemeente ZONHOVEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3520 Zonhoven, Kerkplein 1; 14. De gemeente TESSENDERLO, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3980 Tessenderlo, Markt; www.prator.be

2 15. De stad HALEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3545 Halen, Markt 14; 16. De gemeente ALKEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3570 Alken, Hoogdorpsstraat 38; 17. De gemeente LUMMEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 3560 Lummen, Gemeenteplein 13; 18. De gemeente WICHELEN, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9260 Wichelen, Oud Dorp 2; 19. De gemeente NAZARETH, vertegenwoordigd door haar College van Burgemeester en Schepenen, zetelend te 9810 Nazareth, Dorp 1. Verzoekende partijen bijgestaan en vertegenwoordigd door mr. JÜRGEN VANPRAET, advocaat aan de balie te Brugge, met kantoor gevestigd te 8210 Zedelgem, Spoorwegstraat 11, waar keuze van woonplaats wordt gedaan. BESTREDEN BESLISSING: Het decreet van 2 december 2016 tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds en tot opheffing van het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams stedenfonds (BS van 30 december 2016).

3 INHOUD INHOUD... 3 I. VOORWERP VAN HET VERNIETIGINGSBEROEP... 4 II. AFZONDERLIJK VERNIETIGINGSBEROEP TEGEN HET DECREET VAN 23 DECEMBER 20164 III. RETROACTEN M.B.T. HET BESTREDEN DECREET EN PARLEMENTAIRE VOORBEREIDING5 A. VERDELING VAN DE MIDDELEN VAN HET VLAAMS GEMEENTEFONDS (ART. 2)... 5 1. Decreet... 5 2. Parlementaire voorbereidingen... 6 B. VASTSTELLING EN VERDELING VAN DE AANVULLENDE DOTATIE VOOR DE CENTRUMSTEDEN (ART. 3 T.E.M. 7)... 9 1. Decreet... 9 2. Parlementaire voorbereiding en het advies van de Raad van State... 11 IV. ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP... 16 A. TIJDIGHEID... 16 B. BELANG... 16 V. ENIG MIDDEL: SCHENDING VAN DE ARTIKELEN 10 EN 11 VAN DE GRONDWET AL DAN NIET IN SAMENHANG GELEZEN MET HET BEGINSEL VAN DE LOKALE AUTONOMIE ZOALS GEWAARBORGD DOOR DE ARTIKELEN 41 EN 162 VAN DE GRONDWET EN ARTIKEL 6, 1, VIII, VAN DE BIJZONDERE WET VAN 8 AUGUSTUS 1980 TOT HERVORMING DER INSTELLINGEN.. 18 A. ALGEMEEN... 18 B. EERSTE ONDERDEEL: HET DISCRIMINATOIR KARAKTER VAN DE VERDELING VAN HET GEMEENTEFONDS (ART. 2 VAN HET BESTREDEN DECREET)... 19 C. TWEEDE ONDERDEEL: HET DISCRIMINATOIR KARAKTER VAN DE VASTSTELLING EN VERDELING VAN DE AANVULLENDE DOTATIE DIE VOORBEHOUDEN IS AAN CENTRUMSTEDEN (ART. 3-7 VAN HET BESTREDEN DECREET)... 24

4 I. VOORWERP VAN HET VERNIETIGINGSBEROEP 1. Verzoekers stellen een beroep tot nietigverklaring in tegen de artikelen 1 tot en met 10 van het decreet van 2 december 2016 tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds en tot opheffing van het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams stedenfonds. Het bestreden decreet bestaat uit twee onderdelen. 2. Het voorziet vooreerst in de verdeling van de middelen van het Vlaams Gemeentefonds (artikel 2 van het bestreden decreet). Bij deze verdeling worden o.a. belangrijke voorafnames gedaan voor een nominatief genoemd aantal centrumsteden en kustgemeenten. Het gaat om 13 grote en regionale steden (Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven, Turnhout, Roeselare, Genk, Oostende, Hasselt, Sint-Niklaas, Kortrijk, Mechelen en Aalst), 21 provinciale steden (Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem) en de kustgemeenten. 3. Daarnaast voorziet het bestreden decreet in een vaststelling en verdeling van een aanvullende dotatie die voorbehouden is aan de centrumsteden Antwerpen, Gent, Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout (artikelen 3 t.e.m. 7 van het bestreden decreet). 4. De artikelen 1, 8, 9 en 10 van het bestreden decreet betreffen algemene bepalingen die betrekking hebben op de rechtsgrond, de opheffing van andere regels en de inwerkingtreding. Deze regels houden aldus onlosmakelijk verband met artikel 2 en met de artikelen 3 t.e.m. 7 zodat deze samen vernietigd dienen te worden met voormelde bepalingen. II. AFZONDERLIJK VERNIETIGINGSBEROEP TEGEN HET DECREET VAN 23 DECEMBER 2016 5. Op 23 december 2016 werd het decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor de stimulering van (groot)stedelijke en plattelandsinvesteringen aangenomen (BS 26 januari 2017). Dit decreet strekt tot de oprichting van een Vlaams fonds voor de stimulering van (groot)stedelijke en plattelandsinvesteringen en tot het bepalen van de wijze waarop de middelen van het fonds worden verdeeld over enerzijds, de centrumsteden, de provinciale steden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (en dit met het oog op investeringen in stadsvernieuwingsprojecten), en anderzijds, bepaalde plattelandsgemeenten (en dit met het oog op investeringen in materiële vaste activa). 6. Dit decreet wordt door de verzoekende partijen aangevochten voor Uw Hof middels een afzonderlijk vernietigingsberoep.

5 Net zoals in het bestreden decreet worden ook hier zonder objectieve en redelijke verantwoording middelen exclusief gereserveerd voor de 34 zogenaamde centrumsteden en provinciale steden. III. RETROACTEN M.B.T. HET BESTREDEN DECREET EN PARLEMENTAIRE VOORBEREIDING A. VERDELING VAN DE MIDDELEN VAN HET VLAAMS GEMEENTEFONDS (ART. 2) 1. DECREET 7. Artikel 2 van het bestreden decreet regelt de basisverdeling van de middelen van het Vlaams Gemeentefonds. Deze bepaling was niet opgenomen in het initiële voorontwerp van decreet 1 en werd ingevoegd bij amendement nr. 1. 2 Deze bepaling werd bijgevolg ook niet voor advies voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State. 8. Artikel 2 van het bestreden decreet regelt de verdeling van de middelen van het Vlaams Gemeentefonds en luidt als volgt: Art. 2. In hoofdstuk II, artikel 6, van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt: " 1. Het Gemeentefonds wordt op grond van de volgende maatstaven onder de gemeenten verdeeld: 1 40,9641 % voor de bijzondere financiering van de centrumsteden en de kustgemeenten: a) 29,9168% volgens het aantal inwoners in de steden Antwerpen en Gent; b) 1,5956 % voor de stad Brugge; c) 1,1167 % voor de stad Leuven; d) 5,3433 % volgens het aantal inwoners in de volgende steden: Turnhout, Roeselare, Genk, Oostende, Hasselt, Sint-Niklaas, Kortrijk, Mechelen en Aalst; e) 1,9945 % volgens het aantal inwoners in de volgende steden: Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, leper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem; f) 0,9972 % volgens het aantal inwoners in de gemeenten waarvan het grondgebied grenst aan de zee; 1 Parl.St. Vlaams Parlement 2016-17, 898/1. 2 Parl.St. Vlaams Parlement 2016-17, 898/3.

6 2 7,9778 % voor de centrumfunctie: a) 3,9889 % volgens de actieve bevolking, tewerkgesteld in de gemeente; b) 3,9889 % volgens het aantal leerlingen en studenten dat onderwijs volgt op het grondgebied van de gemeente; 3 30,1163 % voor de fiscale armoede: a) 18,9474 % op de omgekeerde evenredigheid van de totale opbrengst van de personenbelasting van de inwoners in de gemeente, exclusief de aanvullende belasting op de personenbelasting; b) 11,1689 % op de omgekeerde evenredigheid van het totale belastbare kadastrale inkomen op het grondgebied van de gemeente; 4 5,9834 % voor open ruimten op basis van de oppervlakte bos, tuinen en parken, woeste gronden, gekadastreerde wateren, akkerland, grasland, recreatiegebieden en boomgaarden; 5 14,9584 % voor sociale maatstaven: a) 0,9972 % volgens het aantal personen met een voorkeursregeling in de ziekteverzekering, exclusief leefloners; b) 3,9889 % volgens het aantal kortgeschoolde werkzoekenden met een werkloosheidsuitkeringsaanvraag; c) 2,9917 % volgens het gemiddelde aantal geboorten in een kansarm gezin over drie jaar; d) 2,9917 % volgens het aantal sociale huurappartementen; e) 3,9889 % volgens het gemiddelde aantal personen dat recht heeft op een leefloon over drie jaar." 9. Het artikel voorziet in een voorafname van 40,9641 % van de middelen van het Vlaams Gemeentefonds die volgens bepaalde criteria verdeeld worden tussen 34 nominatief genoemde gemeenten en de kustgemeenten. 2. PARLEMENTAIRE VOORBEREIDINGEN 10. Het amendement werd als volgt verantwoord in de parlementaire stukken: 3 VERANTWOORDING Het criterium van de bijzondere financiering in het Gemeentefonds reserveert een bedrag per inwoner voor bijzondere groepen van gemeenten. De grootte van dat bedrag is in sterke mate afhankelijk van de groep waarin de gemeente zich bevindt. De bijzondere financiering van die gemeenten maakt op bepalende wijze deel uit van de waardering van hun centrumfunctie. Deze steden en gemeenten hebben, omwille van hun centrumfunctie, belangrijke specifieke opdrachten die ook tot aanzienlijke bijkomende uitgaven aanleiding geven. Meer bepaald wordt 40,8% van het huidige Gemeentefonds verdeeld als volgt (artikel 6, 1, 3 Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, 898/3.

7 1, van het decreet van 5 juli 2002): a) 30% volgens het aantal inwoners in de gemeenten met 200.000 inwoners of meer; b) 1,6% volgens het aantal inwoners van gemeenten tussen 100.000 en 200.000 inwoners; c) 6,2% volgens het aantal inwoners in de volgende steden: Turnhout, Roeselare, Genk, Oostende, Hasselt, Sint-Niklaas, Kortrijk, Mechelen, Aalst en Leuven; d) 2% volgens het aantal inwoners in de volgende steden: Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, leper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint- Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem; e) 1% volgens het aantal inwoners in de gemeenten waarvan het grondgebied grenst aan de zee. Voor de steden en gemeenten in deze groepen betekent die bijzondere financiering in elk geval een belangrijke verhoging van hun aandeel en een substantieel deel van hun uiteindelijke aandeel in het Gemeentefonds. Het schrappen van of grote verschuivingen in deze bijzondere ondersteuning zou de financiële situatie van deze steden en gemeenten dan ook grondig ontwrichten. De voorliggende bepaling heeft tot doel om alle steden en gemeenten die binnen het Gemeentefonds van een bijzondere financiering genieten, eenduidig onder te brengen in een welbepaalde categorie van het criterium van de bijzondere financiering, zodat duidelijkheid en rechtszekerheid ontstaat over het individuele aandeel van elk van de betrokken gemeenten in de bijzondere financiering en zodat de nodige waarborgen inzake financieringsplanning worden geboden. Onduidelijkheid inzake de middelen die voor het lokale beleid ter beschikking staan, zou namelijk niet getuigen van behoorlijk bestuur ten opzichte van de steden en gemeenten waarvan terecht wordt verwacht dat zij planmatig besturen en het financieel evenwicht in een meerjarig perspectief handhaven. Die verplichtingen zijn overigens bij decreet opgelegd. In het huidige decreet worden vijf categorieën in de bijzondere financiering onderscheiden (artikel 6, 1, 1, a) tot en met e)). In de categorieën c) en d) worden de daartoe behorende gemeenten nominatief opgesomd. Het gaat respectievelijk over de categorie van de centrumsteden (exclusief Brugge) en de categorie van de provinciale steden. In het voorliggende voorstel wordt de nominatieve opsomming uitgebreid naar categorieën a) en b), die op dit ogenblik worden afgebakend door inwoneraantallen. De inwoneraantallen worden geschrapt en in beide categorieën worden de steden die daaronder ressorteren, nominatief vermeld. Het gaat om de steden Antwerpen en Gent in categorie a) (gemeenten met meer dan 200.000 inwoners) en om de stad Brugge in categorie b) (gemeenten met inwoneraantal tussen de 100.000 en 200.000). De steden Antwerpen en Gent bevinden zich in een aparte groep omdat het de enige steden zijn in het Vlaamse Gewest die als grootstad kunnen worden getypeerd. Beide hebben een zeehaven. Deze steden werden in een afzonderlijke groep ingedeeld vanwege hun bijzondere situatie op financieel en administratief vlak. Zij hebben ten opzichte van andere steden en gemeenten een grote bevolking en vormen aantrekkingspolen op industrieel en maatschappelijk vlak. In de groep van gemeenten tussen 100.000 en 200.000 inwoners (categorie b) bevindt zich

8 op dit ogenblik slechts 1 gemeente, met name Brugge. Brugge ontleent die bijzondere status aan een gelijkaardige redenering als Antwerpen en Gent. Brugge is een grote centrumstad met een zeehaven en werd daarom in het huidige Gemeentefonds, op basis van zijn inwoneraantal én zeehaven, in een aparte categorie ondergebracht (zie memorie van toelichting bij het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds (Parl. St. Vl. Parl. 2001-02, nr. 1148/1, p. 18)). Daarnaast creëert het voorliggende voorstel een nieuwe categorie in de bijzondere financiering (nieuwe categorie c)), waarin alleen de stad Leuven zich bevindt (de huidige categorieën c), d) en e) worden respectievelijk d), e) en f)). Het inwoneraantal van de stad Leuven vertoont namelijk sinds 2003, het jaar van de inwerkingtreding van het huidige Gemeentefonds, een continu stijgende trend, die uitstijgt boven die van de bevolkingsprognoses van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Daardoor is het niet onrealistisch dat Leuven in de loop van 2017 de kaap van de 100.000 inwoners overschrijdt. Dat zou betekenen dat Leuven samen met Brugge terechtkomt in categorie b) van de bijzondere financiering én ook deel blijft uitmaken van categorie c) van de centrumsteden, die in die categorie nominatief staan opgesomd (met uitzondering van Brugge). Dat zou voor gevolg hebben dat de centrumstad Leuven onevenredig meer middelen uit het Gemeentefonds zou ontvangen terwijl Brugge als centrumstad onevenredig zwaar zou moeten inboeten op haar aandeel in het Gemeentefonds (ongeveer een kwart van haar volledige aandeel). Dat zou een grondige ontwrichting van de financiële situatie van de stad Brugge met zich meebrengen. Om enerzijds de continuïteit van de ontvangsten uit het Gemeentefonds voor de stad Brugge te waarborgen en het aspect zeehaven verder te honoreren en om anderzijds ook het sterk stijgende inwonersaantal van de stad Leuven te kunnen valideren, wordt voorgesteld om Leuven te schrappen uit de categorie van de centrumsteden (huidige categorie c)) en voor Leuven een nieuwe categorie te creëren (nieuwe categorie c), zodat Leuven niet in rechtstreekse concurrentie met Brugge moet treden. Het aandeel dat in het voorliggende voorstel aan de stad Leuven in het kader van de bijzondere financiering wordt toegekend, wordt verkregen door: vooreerst het aandeel van Leuven in de huidige categorie c) van de centrumsteden over te hevelen naar categorie b) waarin Brugge zich bevindt (20.244.421,91 euro, op basis van de dotatie en verdeelsleutels voor 2016 en 100.000 inwoners voor Leuven); vervolgens het totale bedrag van categorie b) (58.722.197,91 euro = 20.244.421,91 euro voor Leuven + 38.477.776 euro voor Brugge) te verdelen over de steden Brugge en Leuven, naargelang hun inwoneraantal. Daarbij wordt uitgegaan van het effectieve inwoneraantal van de stad Brugge op 1 januari 2016 en een hypothetisch inwoneraantal van de stad Leuven van 100.000. De stad Leuven zou in dat geval een bedrag van 26.930.240,77 euro verwerven, Brugge een bedrag van 31.791.957,14 euro. Het zo verkregen bedrag voor de stad Leuven (26.930.240,77 euro) is het bedrag dat aan de nieuwe categorie c) van de bijzondere financiering wordt toegekend. De winst die voor de stad

9 Leuven op die manier ontstaat, namelijk het verschil tussen het op bovenstaande wijze berekende bedrag voor Leuven (26.930.240,77 euro) en het bedrag dat Leuven, op basis van 100.000 inwoners, zou krijgen wanneer het enkel zou delen in de huidige categorie c) (20.244.421,91 euro), wordt toegevoegd aan de dotatie van het Gemeentefonds. Het betreft een bedrag van 6.685.818,86 euro (26.930.240,77 euro 20.244.421,91 euro) dat extra moet worden toegevoegd aan de dotatie. Daarnaast leidt een toevoeging van middelen aan de dotatie van het Gemeentefonds en de toewijzing van die additionele middelen aan een nieuwe categorie van de bijzondere financiering onvermijdelijk ook tot een lichte aanpassing van de wegingspercentages van alle verdelingscriteria van het Gemeentefonds. Door de toevoeging aan de dotatie van het bedrag dat nodig is om te voorzien in de bijkomende financiering van de stad Leuven, lijdt echter geen enkele gemeente verlies. Dit nieuwe artikel 1/1 treedt evenwel slechts in werking vanaf het jaar dat de stad Leuven effectief de kaap van de 100.000 inwoners overschrijdt. De cijfers over de inwoneraantallen worden ingewonnen bij de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI, het vroegere Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS)). Wanneer bijvoorbeeld uit de cijfers van ADSEI zou blijken dat Leuven op 1 januari 2018 100.000 inwoners of meer zou hebben (cijfers die in het Belgisch Staatsblad normaal rond de zomermaanden van 2018 zouden worden gepubliceerd), dan zullen in de loop van het begrotingsjaar 2018 voorschotten worden uitgekeerd die gebaseerd zijn op de definitieve verdeling van het Gemeentefonds voor 2017 en de huidige verdeelsleutels, maar dan zal begin 2019, wanneer de definitieve verdeling voor 2018 wordt gemaakt, Leuven een saldo krijgen, dat gebaseerd is op de verdeling in het voorliggende voorstel. B. VASTSTELLING EN VERDELING VAN DE AANVULLENDE DOTATIE VOOR DE CENTRUMSTEDEN (ART. 3 T.E.M. 7) 1. DECREET 11. De artikelen 3 t.e.m. 7 van het bestreden decreet strekken ertoe het Vlaams Stedenfonds af te schaffen en de middelen ervan toe te voegen aan de bijzondere financiering van het Vlaams Gemeentefonds. Daartoe wordt het decreet van 13 december 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds opgeheven (artikel 8 van het bestreden decreet) en wordt een hoofdstuk IIIquinquies ingevoegd in het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds (hierna Decreet Vlaams Gemeentefonds) (artikel 3 van het bestreden decreet). Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt voorzien in een aanvullende dotatie aan het Vlaams Gemeentefonds voor de centrumsteden (artikel 4). De aanvullende dotatie wordt voor drie vierden gereserveerd voor de centrumsteden Antwerpen en Gent. De resterende middelen worden evenredig verdeeld onder de andere centrumsteden op basis van de meest recente bevolkingsaantallen (artikel 5). Voorts wordt de uitbetaling van de aandelen in de aanvullende dotatie geregeld (artikel 6) en wordt bepaald welke artikelen van het decreet van 5 juli 2002 al dan niet van toepassing zijn op de aanvullende dotatie

10 (artikel 7). Bij wijze van overgangsregeling wordt bepaald dat de subsidies toegekend in het begrotingsjaar 2016 moeten worden verantwoord volgens de bepalingen die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van het ontworpen decreet (artikel 9). 12. De artikelen 3 t.e.m. 7 van het bestreden decreet regelen de vaststelling en verdeling van de aanvullende dotatie voor de centrumsteden en luiden als volgt: Art. 3. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, wordt een hoofdstuk IIIquinquies ingevoegd, dat luidt als volgt: "HOOFDSTUK IIIquinquies. - Bijzondere bepalingen over de vaststelling van de aanvullende dotatie voor de centrumsteden Antwerpen, Gent, Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout". Art. 4. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, wordt in hoofdstuk IIIquinquies, ingevoegd bij artikel 3, een artikel 19ter decies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 19ter decies. Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een aanvullende dotatie met betrekking tot het Vlaams Gemeentefonds ingeschreven voor de centrumsteden Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout. De aanvullende dotatie wordt vanaf het begrotingsjaar 2018 jaarlijks geïndexeerd met een evolutiepercentage van 3,5 %.". Art. 5. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, wordt in hetzelfde hoofdstuk IIIquinquies een artikel 19quater decies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 19quater decies. De aanvullende dotatie, vermeld in artikel 19ter decies, wordt voor drie vierde gereserveerd voor de centrumsteden Antwerpen en Gent. De resterende middelen zijn bestemd voor de centrumsteden Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout. De middelen worden proportioneel verdeeld op basis van de recentste bevolkingsaantallen. De waarborgregeling uit het Sociaal Impulsfonds 2002 is van toepassing op de aandelen.". Art. 6. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, wordt in hetzelfde hoofdstuk IIIquinquies een artikel 19quinquies decies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 19quinquies decies. De aandelen in de aanvullende dotatie, vermeld in artikel 19quater decies, worden aan de centrumsteden Antwerpen, Gent, Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout uitbetaald in vier gelijke delen, telkens op het einde van de eerste maand van elk kwartaal.". Art. 7. In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 juli 2015, wordt in hetzelfde hoofdstuk IIIquinquies een artikel 19sexies decies ingevoegd, dat luidt als volgt: "Art. 19sexies decies. De bepalingen, vermeld in artikel 6 tot en met 13 en artikel 15, zijn niet van toepassing op de aanvullende dotatie, vermeld in artikel 19ter decies.".

11 2. PARLEMENTAIRE VOORBEREIDING EN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE 13. Deze bepalingen zijn in de loop van de parlementaire procedure onveranderd gebleven. Ze maakten deel uit van het voorontwerp van decreet 4 zoals dat door de Vlaamse Regering voor advies werd voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State. 14. In het advies nr. 59.551/3 van 7 juli 2016 bij het voorontwerp heeft de Afdeling Wetgeving van de Raad van State zich kritisch uitgesproken ten aanzien van de aanvullende dotatie van Hoofdstuk IIIquinquies. De Raad oordeelde dat het voorontwerp een niet objectief en redelijk te verantwoorden discriminatie in het leven roept tussen enerzijds de centrumsteden van het Vlaamse Gewest, die in aanmerking komen voor de aanvullende dotatie waarin wordt voorzien, en anderzijds de overige gemeenten van het Vlaamse Gewest, die niet in aanmerking komen voor die aanvullende dotatie. De Raad overwoog: ALGEMENE OPMERKINGEN 3. Het ontwerp leidt tot een verschil in behandeling tussen, enerzijds, de in het ontworpen artikel 19ter decies van het decreet van 5 juli 2002 vermelde centrumsteden van het Vlaamse Gewest, die in aanmerking komen voor de aanvullende dotatie waarin wordt voorzien, en de overige gemeenten van het Vlaamse Gewest, die niet in aanmerking komen voor die aanvullende dotatie. De vraag rijst hoe dit verschil in behandeling te verantwoorden valt in het licht van het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. 3.1. Volgens de memorie van toelichting geeft het voor advies voorliggende ontwerp uitvoering aan het Vlaams Regeerakkoord 2014-2019 en de Beleidsnota 2014-2019 Binnenlands Bestuur en Stedenbeleid, waarin werd bepaald dat het Stedenfonds zou worden afgeschaft en dat de middelen ervan zouden worden toegevoegd aan de bijzondere financiering van het Gemeentefonds met respect voor de huidige verhoudingen. Het is derhalve de bedoeling dat het totale aan de centrumsteden toegekende bedrag overeenstemt met wat deze steden thans ontvangen van het Stedenfonds, en dat ook het aandeel van elk van die centrumsteden hetzelfde blijft. Evenwel wordt de huidige aan voorwaarden verbonden financiering dus basisfinanciering en worden [d]e middelen niet langer geoormerkt. 3.2. Het komt de decreetgever toe om, in de uitoefening van zijn bevoegdheid met 4 Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, 898/1, pg. 13-15.

12 betrekking tot de financiering van de gemeenten, de criteria voor de verdeling van de middelen van het Vlaams Gemeentefonds vast te stellen. De decreetgever beschikt ter zake over een ruime beoordelingsmarge. Een verschil in behandeling zou slechts ongrondwettig zijn wanneer daarvoor geen redelijke verantwoording bestaat. 5 3.3. In advies 54.257/1/3 heeft de Raad van State het volgende opgemerkt over een ontwerpbepaling die de aandelen van de verschillende provincies in de dotatie van het Vlaams Provinciefonds nominaal beoogde vast te leggen voor de toekomst, rekening houdend met het in het verleden gevoerde beleid: 38. Wat de omvang van de aandelen van de provincies in de dotatie van het Provinciefonds betreft, heeft het Grondwettelijk Hof gesteld dat het de decreetgever toekomt om, in de uitoefening van zijn bevoegdheid voor de financiering van de provincies, de criteria en gegevens vast te stellen en aan te wijzen voor de berekening van de dotatie aan elke provincie. Daarbij dient erover te worden gewaakt dat de decreetgever de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie in acht neemt. De decreetgever beschikt ter zake over een ruime beoordelingsmarge. Een verschil in behandeling kan slechts ongrondwettig worden bevonden wanneer daarvoor geen redelijke verantwoording bestaat. 6 Dat de bedragen van de aandelen per provincie verschillen is derhalve op zichzelf niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel in zoverre voor het verschil in behandeling een redelijke verantwoording bestaat. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de beoogde maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen. Het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel. 39. In de memorie van toelichting bij de ontworpen bepalingen, gelezen in samenhang met de nota gericht aan de bevoegde inspecteur van Financiën, wordt de gevolgde werkwijze als volgt toegelicht: vertrekkende vanuit de globale (in min) herziene dotatie, is het per provincie berekende, individuele vereveningsbedrag in mindering gebracht van het hypothetische aandeel dat de betrokken provincie 7 zou hebben gehad, berekend volgens de 'oude' verdeelcriteria 8 van het Vlaams Provinciefonds. In de nota aan de inspecteur van Financiën wordt de concreet toegepaste individuele verevening als volgt verduidelijkt: De verdeling over de 5 provincies van het totale bedrag 'in min' voortvloeiend uit de verevening (35.111.626,96 euro - beslissing Vlaamse Regering van 19 april 2013) gebeurt in casu op basis van het voorstel van VVP en houdt rekening met de reële budgettaire verschuivingen per provincie in functie van de bevoegdheidsverschuiving 5 GwH 4 februari 2004, nr. 21/2004, B.6.1 6 Voetnoot 18 van het geciteerde advies: GwH 13 juli 2000, nr. 93/2000, B.7. 7 Voetnoot 19 van het geciteerde advies: Doch na toepassing van: (1) de niet-indexatie, (2) de vermindering voor de uitbouw van de Externe Audit (58.000 euro) en (3) de besparing van 20 miljoen euro, volgens de nota gericht aan de bevoegde inspecteur van Financiën. 8 Voetnoot 20 van het geciteerde advies: Dit zijn de parameters vastgelegd in de artikelen 4 tot 6 van het decreet van 29 april 1991.

13 'Interne Staatshervorming'. Met andere woorden, de VVP heeft de aftrek verdeeld per provincie in functie van de taken die deze provincie niet meer moet uitvoeren omdat ze naar Vlaanderen schuiven, De logica is: vermits men de taak niet meer doet, kunnen de reëel daaraan bestede middelen wegvallen. Kolom 2 is dus niet proportioneel in functie van elk provinciaal aandeel, maar wel in functie van de reële taakverschuiving per provincie. 40. Het Grondwettelijk Hof heeft destijds geoordeeld dat de decreetgever redelijkerwijze mocht oordelen dat bepaalde meeropbrengsten die bepaalde provincies hebben verworven, die provincies in een financiële situatie hebben geplaatst die een aanpassing (in min) van hun dotatie uit het Provinciefonds kon verantwoorden. 9 Op het eerste gezicht is de voorliggende situatie enigszins vergelijkbaar, aangezien sommige provincies in een gunstiger financiële positie zouden verkeren indien geen correctie zou worden toegepast, dit keer niet omdat ze meeropbrengsten hebben verworven maar wel omdat ze, rekening houdende met de reële taakverschuiving per provincie, minder uitgaven hebben te doen. Er mag echter niet uit het oog worden verloren, zoals de gemachtigde bevestigde, dat de middelen uit het Provinciefonds de enige algemene middelen zijn die door het Vlaamse Gewest bij wijze van algemene financiering aan de provincies worden verleend ter financiering van de uitgaven die door de provincies worden gedaan ter behartiging van de provinciale belangen. 10 Ten aanzien van de verplichting om het provinciaal belang te behartigen staan de provincies in beginsel in dezelfde positie. Omdat het doel van de maatregel is om bij de algemene financiering rekening te houden met de gewijzigde bevoegdheden van de provincies als gevolg van de taakverschuiving, wordt door de ontworpen bepalingen bij de individuele verevening ervan per provincie rekening gehouden met de reële minderuitgaven van de betrokken provincie ingevolge die taakverschuiving. In de praktijk lijkt echter bij de verdeling per provincie opnieuw rekening te zijn gehouden met de door de betrokken provincie (in het verleden) gehanteerde specifieke beleidsaccenten, terwijl bij de invoering van de objectieve algemene parameters zoals vastgesteld in de artikelen 4 tot 6 van het decreet van 29 april 1991, net de bedoeling voorlag om af te stappen van elke specifiek subsidiëringscriterium en ( ) [terug te grijpen] naar de principes die ook ten grondslag liggen aan de verdelingscriteria van het Vlaams Gemeentefonds en die thuis horen in een stelsel van algemene subsidiëring van het overheidsbeleid 11. Ingevolge het wijzigingsbeginsel blijft een wijziging van de berekeningswijze van het aandeel per provincie mogelijk, maar dan dient voor de nieuwe verdeling een duidelijke verantwoording te kunnen worden aangereikt die vooralsnog ontbreekt. Dat geldt des te meer nu afgeweken wordt van de 9 Voetnoot 21 van het geciteerde advies: GwH 13 juli 2000, nr. 93/2000, B.9, in fine. 10 Voetnoot 22 van het geciteerde advies: Zie ook G. THOOFT, Financiele middelen voor de provinciale beleidsvoering, in VVP elektronisch handboek provinciaal beleid financiële middelen provincies, vzw Vereniging van de Vlaamse Provincies, 2006, 3-4, te vinden op www.vlaamseprovincies.be/public/uploads/files/paginas/publicaties/praktisch-handboek/documents/financielemidde lenvoorprovincialebeleidsvoering.pdf 11 Voetnoot 23 van het geciteerde advies: Parl.St. Vl.Parl. 1990-91, nr. 462/1, 5-6.

14 objectieve parameters zoals die zijn vastgesteld in de artikelen 4 tot 6 van het decreet van 29 april 1991 waarbij geen rekening wordt gehouden met de specifieke beleidsaccenten per provincie, precies omdat de middelen van het Provinciefonds strekken tot de algemene financiering van de provincies. Die verantwoording is des te meer vereist nu de gevolgde werkwijze niet alleen leidt tot belangrijke verschuivingen maar bovendien ook gevolgen heeft voor de toekomst. Immers, het volgens deze methode berekende aandeel, vertaald in een nominaal bedrag, zal vanaf 2015 nog slechts evolueren in functie van het bij decreet vastgestelde evolutiepercentage van 3,5%. 12 13 Die opmerkingen gelden mutatis mutandis voor het voorliggende ontwerp. Het gegeven dat de sectorale subsidies in het verleden objectief werden verdeeld ter financiering van de door de gemeenten uit te voeren opdrachten in een tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest behorende specifieke aangelegenheid, impliceert niet dat die verdelingswijze geacht kan worden objectief te zijn in het kader van de algemene financiering van de gemeenten. Ten aanzien van de verplichting om het gemeentelijk belang te behartigen, staan de gemeenten in beginsel in dezelfde positie. In het ontwerp is de verdeling van de aanvullende dotatie, die bestemd is voor het voeren van een beleid in aangelegenheden van gemeentelijk belang, daarentegen gestoeld op verdelingscriteria die golden voor het voeren van een specifiek beleid, namelijk het voeren van een stedenbeleid dat erop gericht is de stadsvlucht te stoppen en het democratisch draagvlak in de steden te verhogen, en dit teneinde de leefbaarheid van de steden en de kwaliteit van het bestuur te verhogen en dualisering tegen te gaan. 14 In zoverre die doelstelling zou verantwoorden dat thans enkel de centrumsteden recht hebben op een aandeel in het bedrag van het jaarlijkse vastleggingskrediet van het Stedenfonds, en dat drie vierden van dat bedrag 15 wordt gereserveerd voor Antwerpen en Gent, 16 gaat dat niet per se op wanneer die middelen niet langer dienen om die beleidsdoelstelling te verwezenlijken. 3.4. Het gegeven dat centrumsteden specifieke behoeften zouden hebben, kan op zichzelf evenmin verantwoorden dat de aanvullende dotatie, die deel uitmaakt van de basisfinanciering van de centrumsteden, wordt voorbehouden aan die steden. Het Gemeentefonds wordt immers reeds onder de gemeenten verdeeld op grond van maatstaven waarbij rekening wordt gehouden met de aard van centrumstad en de centrumfunctie. 17 In 12 Voetnoot 24 van het geciteerde advies: Dat betekent dat evoluties van onder meer het bevolkingscijfer, de bevolkingsdichtheid of de actieve bevolking, die een effect hebben op de financiële noden van de provincies, in de toekomst geen invloed meer zullen hebben op de verdeling onder de provincies. 13 Voetnoot 25 van het geciteerde advies: Adv.RvS 54.257/1/3 van 14 oktober 2013 over een voorontwerp dat onder meer heeft geleid tot het decreet van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest van 20 december 2013 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2014, Parl.St. Vl.Parl. 2013-14, nr. 2247/1, 132-134. Zie ook adv.rvs 57.317/3 van 27 april 2015 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 3 juli 2015 tot wijziging van diverse decreten houdende de subsidiëring aan de lokale besturen en tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds, Parl.St. Vl.Parl. 2014-15, nr. 357/1, 102-106. 14 Voetnoot 26 van het geciteerde advies: Artikel 3, 2, van het decreet van 13 december 2002. Luidens artikel 10 van hetzelfde decreet moet het trekkingsrecht dat elke centrumstad ontvangt worden gebruikt om de doelstellingen, vermeld in artikel 3, 2, te realiseren. 15 Voetnoot 27 van het geciteerde advies: Verminderd met de voorafnames voor de vzw Vereniging Vlaamse Steden en Gemeenten en voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie. 16 Voetnoot 28 van het geciteerde advies: Zie artikel 8, 1, van het decreet van 13 december 2002. 17 Voetnoot 29 van het geciteerde advies: Artikel 6, 1, 1 en 2, van het decreet van 5 juli 2002.

15 zoverre kan worden aangenomen dat er in centrumsteden meer fiscale armoede voorkomt en dat er meer personen zijn die beantwoorden aan de sociale maatstaven bepaald in artikel 6, 1, 5, van het decreet van 5 juli 2002, houden die criteria tevens rekening met de specifieke behoeften van de centrumsteden. Bij de verdeling van het Gemeentefonds wordt bijgevolg reeds rekening gehouden met de specifieke behoeften van de centrumsteden. 3.5. Het verdelingscriterium om de gemeentelijke aandelen in de aanvullende dotatie aan het Vlaams Gemeentefonds te bepalen, moet derhalve worden herzien. 15. Uit dit advies blijkt dat de andere gemeenten dan de centrumsteden waaraan de aanvullende dotatie is voorbehouden, gediscrimineerd worden, wat strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Eenzelfde discriminatie ligt voor in artikel 2 van het bestreden decreet dat de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds regelt. Zoals hoger aangegeven, werd dit artikel bij amendement ingevoegd en werd het dus ook niet voor advies voorgelegd aan de Raad van State. 16. In het advies nr. 59.902/1/V van 23 september 2016 bij het voorontwerp van decreet dat het decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor de stimulering van (groot)stedelijke en plattelandsinvesteringen is geworden heeft de Afdeling Wetgeving van de Raad van State een vergelijkbare kritiek geuit. 18 Zoals hoger aangegeven, wordt dit decreet van 23 december 2016 eveneens bestreden met een vernietigingsberoep. 17. De Vlaamse Regering en de Vlaamse decreetgever hebben de voormelde adviezen zonder meer naast zich neergelegd. In de memorie van toelichting bij het bestreden decreet heeft de Vlaamse Regering een repliek gegeven op het advies van de Raad van State. 19 Deze repliek beperkt er zich in essentie toe aan te geven dat het decreet niets beoogt te wijzigen aan de huidige verhoudingen tussen de Vlaamse steden en gemeenten en dat het om een juridische integratie gaat van twee decreten waarbij in het ontwerp van decreet is gekozen voor een aanvullende dotatie voor de centrumsteden omdat dit de enige budgetneutrale maatregel is voor zowel de centrumsteden als de andere gemeenten. 18. Het door de Raad van State discriminatoir bevonden verdelingscriterium om de gemeentelijke aandelen in de aanvullende dotatie van het Vlaams Gemeentefonds te bepalen, werd evenwel niet herzien. 18 Adv. RvS. 59.902/1/V van 23 september 2016, Parl.St. Vl. Parl. 2016-17, 986/1, 27 e.v. 19 Zie Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, 898/1, pg. 5 en 6.

16 Evenmin werden objectieve en redelijke gronden naar voor geschoven die de uitsluiting van de andere gemeenten (ten aanzien van de voorafnames in het bijzonder) en het gehanteerde verdelingscriterium onderbouwen. 19. Dit noopt de verzoekende partijen ertoe zich tot Uw Hof te wenden om de vernietiging te bekomen van het bestreden decreet. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP A. TIJDIGHEID 20. Het bestreden decreet werd op 30 december 2016 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Huidig verzoekschrift werd aldus ingesteld binnen de zes maanden na de publicatie ervan en is bijgevolg ontvankelijk ratione temporis. B. BELANG 21. Overeenkomstig artikel 2, 2 van de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof kan een vernietigingsberoep worden ingesteld door iedere natuurlijke of rechtspersoon die doet blijken van een belang. Volgens de vaste rechtspraak van Uw Hof doen van het vereiste belang blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt. 20 22. Het bestreden decreet regelt vooreerst de verdeling van de middelen van het Vlaams Gemeentefonds (artikel 2 van het bestreden decreet). Bij deze verdeling worden o.a. belangrijke voorafnames gedaan voor een nominatief genoemd aantal centrumsteden en kustgemeenten. Het gaat om 13 grote en regionale steden (Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven, Turnhout, Roeselare, Genk, Oostende, Hasselt, Sint-Niklaas, Kortrijk, Mechelen en Aalst), 21 provinciale steden (Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem) en de kustgemeenten. 20 Zie bv. GwH, nr. 37/2014, 27 februari 2014, B.4.2; GwH, nr. 72/2014, 8 mei 2014, B.5.1; GwH, nr. 80/2014, 8 mei 2014; B.4.1; GwH, nr.107/2014, 17 juli 2014, B.3.1; GwH, nr.131/2014, 19 september 2014, B.3; GwH, nr.165/2014, 13 november 2014, B.8.

17 Het bestreden decreet voorziet daarnaast in een vaststelling van een aanvullende dotatie die voorbehouden is aan de centrumsteden Antwerpen, Gent, Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout (artikelen 3 t.e.m. 7 van het bestreden decreet). 23. De verzoekende partijen zijn allen gemeenten die door het bestreden decreet niet als centrumsteden worden aangemerkt en bijgevolg uitgesloten worden van zowel de voorafnames op het Vlaams Gemeentefonds voorzien in artikel 2 van het bestreden decreet, als van de aanvullende dotatie voorzien in artikelen 3 t.e.m. 7 van het bestreden decreet. Zij worden aldus rechtstreeks en ongunstig geraakt door het bestreden decreet. Het Grondwettelijk Hof heeft in het verleden reeds aanvaard dat gemeenten op ontvankelijke wijze een vernietigingsberoep kunnen instellen tegen een decreet tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds. 21 24. De verzoekende partijen beschikken aldus over het vereiste belang om het decreet aan te vechten. 21 Zie bv. GwH 4 februari 2004, 21/2004 en GwH 13 juli 2000, 93/2000 waar het belang

18 V. ENIG MIDDEL: SCHENDING VAN DE ARTIKELEN 10 EN 11 VAN DE GRONDWET AL DAN NIET IN SAMENHANG GELEZEN MET HET BEGINSEL VAN DE LOKALE AUTONOMIE ZOALS GEWAARBORGD DOOR DE ARTIKELEN 41 EN 162 VAN DE GRONDWET EN ARTIKEL 6, 1, VIII, VAN DE BIJZONDERE WET VAN 8 AUGUSTUS 1980 TOT HERVORMING DER INSTELLINGEN A. ALGEMEEN 25. De verzoekende partijen zijn in het enig middel van oordeel dat: - de regels inzake de vaststelling en verdeling van de middelen bedoeld in artikel 6 van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds zoals ingevoegd door artikel 2 van het bestreden decreet (eerste onderdeel); - de regels inzake de vaststelling en verdeling van de aanvullende dotatie bedoeld in Hoofdstuk IIIquinquies van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de dotatie en de verdeling van het Vlaams Gemeentefonds zoals ingevoegd door de artikelen 3 t.e.m. 7 van het bestreden decreet (tweede onderdeel); elk afzonderlijk, minstens samen genomen, strijdig zijn met het gelijkheids- en nondiscriminatiebeginsel omdat ze een verschil in behandeling invoeren tussen gemeenten zonder dat dit verschil in behandeling berust op objectieve criteria en zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat. 26. Door bepaalde gemeenten uit te sluiten zonder redelijke verantwoording, tast de decreetgever bovendien het beginsel van de lokale autonomie op een discriminatoire wijze aan. Dat beginsel wordt onder meer beschermd door de artikelen 41 en 162, tweede lid, 2, van de Grondwet en door artikel 6, 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Het beginsel van de lokale autonomie veronderstelt volgens rechtspraak van Uw Hof dat de lokale overheden zich elke aangelegenheid kunnen toe-eigenen waarvan zij menen dat het tot hun belang behoort en deze kunnen regelen zoals zij dat opportuun achten. 22 Dit veronderstelt dat de gemeenten over de nodige financiële middelen beschikken om deze bevoegdheden uit te oefenen. Het bestreden decreet doet hier op discriminatoire wijze afbreuk aan. 22 Zie bv. GwH 2 juli 2015, 100/2015, B.4.

19 B. EERSTE ONDERDEEL: HET DISCRIMINATOIR KARAKTER VAN DE VERDELING VAN HET GEMEENTEFONDS (ART. 2 VAN HET BESTREDEN DECREET) 27. Volgens rechtspraak van Uw Hof komt het de decreetgever toe, om in de uitoefening van zijn bevoegdheid met betrekking tot de financiering van de gemeenten, de criteria voor de verdeling van de middelen van het Vlaams Gemeentefonds vast te stellen en de toe te passen wegingscoëfficiënt te bepalen. De decreetgever beschikt hierbij volgens Uw Hof over een ruime beoordelingsmarge. Volgens deze rechtspraak kan Uw Hof het verschil in behandeling ongrondwettig bevinden wanneer daarvoor geen redelijke verantwoording bestaat. 23 28. De verdeling van de middelen van het Gemeentefonds in artikel 6 van het decreet Vlaams Gemeentefonds van 5 juli 2002, zoals ingevoegd bij het artikel 2 van het bestreden decreet, bevat een verschil in behandeling tussen de 34 nominatief genoemde grote, regionale en provinciale centrumsteden 24 en kustgemeenten die gerechtigd zijn op een voorafname van 40,9641% van het Vlaams Gemeentefonds, enerzijds, en de overige gemeenten die geen aanspraak maken op deze voorafname, anderzijds. Er bestaat geen objectieve en redelijke verantwoording voor het feit dat net deze 34 nominatief genoemde steden en de kustgemeenten gerechtigd zijn op een voorafname en de overige gemeenten niet. Met een voorafname van 40,9641% op de middelen van het Vlaams Gemeentefonds gaat het nochtans om een zeer aanzienlijk aandeel van de middelen. 29. Niettegenstaande de Raad van State in het advies nr. 59.551/3 van 7 juli 2016 reeds had vastgesteld dat het verschil in behandeling tussen voormelde gemeenten inzake de aanvullende dotatie waarin de artikelen 3 t.e.m. 7 van het bestreden decreet voorzien een niet te rechtvaardigen discriminatie in het leven had geroepen (zie hoger, zie ook tweede onderdeel), werd dezelfde discriminatie tijdens de parlementaire procedure via amendement nogmaals hernomen bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds. Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat de decreetgever hiermee louter de huidige verdeling van de middelen tussen gemeenten beoogt te bestendigen en dit zonder dat objectieve criteria in rekening worden gebracht die het verschil in behandeling redelijk verantwoorden. Het amendement dat artikel 2 van het bestreden decreet heeft ingevoerd, werd als volgt verantwoord: Voor de steden en gemeenten in deze groepen betekent die bijzondere financiering in elk geval een belangrijke verhoging van hun aandeel en een substantieel deel van hun 23 GwH 4 februari 2004, 21/2004, B.6.1. 24 Het gaat om 13 grote en regionale steden (Antwerpen, Gent, Brugge, Leuven, Turnhout, Roeselare, Genk, Oostende, Hasselt, Sint-Niklaas, Kortrijk, Mechelen en Aalst) en 21 provinciale steden (Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem).

20 uiteindelijke aandeel in het Gemeentefonds. Het schrappen van of grote verschuivingen in deze bijzondere ondersteuning zou de financiële situatie van deze steden en gemeenten dan ook grondig ontwrichten. De voorliggende bepaling heeft tot doel om alle steden en gemeenten die binnen het Gemeentefonds van een bijzondere financiering genieten, eenduidig onder te brengen in een welbepaalde categorie van het criterium van de bijzondere financiering, zodat duidelijkheid en rechtszekerheid ontstaat over het individuele aandeel van elk van de betrokken gemeenten in de bijzondere financiering en zodat de nodige waarborgen inzake financieringsplanning worden geboden. 25 Deze beweegredenen vormen geen redelijke verantwoording voor het verschil in behandeling tussen voormelde categorieën van gemeenten. 30. Artikel 6, 1 van het Decreet Vlaams Gemeentefonds benoemt de 34 steden die de voorafname genieten vooreerst nominatief, zonder dat nadere maatstaven of criteria gebruikt worden. Ongeacht de evoluties in de overige gemeenten (bijvoorbeeld op het vlak van de bevolkingscijfers, armoede, ruimtelijke evolutie, enz.) komen deze bijgevolg nooit in aanmerking voor de voorafname, terwijl de 34 nominatief genoemde gemeenten blijvend de voorafname kunnen genieten. Hieruit alleen al blijkt dat het onderscheid berust op loutere willekeur en in elk geval niet beantwoordt aan de hedendaagse realiteit en al zeker niet spoort met toekomstige evoluties. 31. De voorkeursbehandeling van de 34 steden strookt ook niet met de bevolkingscijfers van de betrokken gemeenten. Zo blijkt uit de bevolkingscijfers (gevoegd als stuk 2) dat bepaalde gemeenten die niet gerechtigd zijn op de voorafname, beduidend meer inwoners hebben dan gemeenten die wel in aanmerking komen. Zo hebben de gemeenten Ninove (38.484), Geraardsbergen (33.247), Lommel (34.019), Heusden- Zolder (33.275), Maasmechelen (37.856) en Beveren (47.906) (niet-exhaustief) die niet in aanmerking komen voor de voorafname, bijvoorbeeld beduidend meer inwoners dan de gemeenten Tielt (20.301), Diest (23.663), Eeklo (20.862), Aarschot (29.630), Herentals (27.854) en Ronse (26.112) (evenmin exhaustief) die wel in aanmerking komen voor de voorafname. 32. Bij wijze van voorbeeld geven we hieronder een regionale vergelijking van de middelen van enkele gemeenten in Oost-Vlaanderen (stuk 5). De cijfers in de eerste kolom bevatten het totaal bedrag dat de gemeenten per inwoner ontvangen uit het Gemeentefonds. De laatste kolom bevat het aandeel van de voorafnames (in totale cijfers en per inwoners). 26 25 Parl.St. Vl.Parl. 2016-17, 898/3. 26 Cijfers definitieve verdeling Gemeentefonds 2016 door VVSG. De cijfers werden afgerond.