Over de interpretatie en de internationale vergelijkbaarheid van CIS-2 indicatoren 2

Vergelijkbare documenten
Internationale Benchmark 2009 Extra landen

Industriële innovatie, deel II: loont innoveren? 1

Samenwerking en innovatie in het MKB in Europa en Nederland Een exploratie op basis van het European Company Survey

Innovatie bij groot en klein 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

R&D-uitgaven en capaciteit naar wetenschapsgebied

kennis en economie 2013 statistische bijlage

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

België in de Europese informatiemaatschappij. Een benchmark van het bezit en het gebruik van ICT in België t.o.v. 24 Europese landen in 2006

Bijlage Indicatieve streefcijfers voor de lidstaten

Bijlage 1: Gekozen regio s en hun sterke kanten. Meest innovatieve regio s

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Meer doden onder fietsers, minder onder motorrijders. Meeste verkeersdoden onder twintigers

Werkloosheid in de Europese Unie

Voortgangsrapportage Onderwijs en Opleiding 2010 Beschrijving prestaties Nederland en andere lidstaten op EU benchmarks

Aantal ondervonden misdrijven per land en naar type delict (per 100 respondenten); onveiligheidsgevoelens

ICT, kennis en economie 2012 Statistische bijlage

Stock picking in bange tijden: Innovatie als keuze criterium

Handels- en investeringscijfers Spanje-Nederland 1

Tabellen bij hoofdstuk 10. Tabel 10.1 Aantal ondervonden misdrijven per land en naar type delict (per 100 respondenten); onveiligheidsgevoelens

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Autodiefstal Diefstal uit auto Diefstal van motor Fietsendiefstal Inbraak

Innovatie en samenwerking door Utrechtse bedrijven

Handels- en investeringscijfers Ierland-Nederland 1

Handels- en investeringscijfers Verenigd Koninkrijk-Nederland 1

Handels- en investeringscijfers Zwitserland-Nederland 1

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Energieprijzen in vergelijk

Exportmonitor Het noordelijke bedrijfsleven wordt steeds internationaler

Hoe Europeanen denken over biotechnologie en genetisch gemodificeerd voedsel in 2005

Handels- en investeringscijfers Canada-Nederland 1

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Gezondheid: uw Europese ziekteverzekeringskaart altijd mee op vakantie?

Handels- en investeringscijfers Australië-Nederland 1

the state of renewable energies in europe

BIJLAGE 2.3 STATISTISCHE TABELLEN

Over de interpretatie van schattingen van het private en het sociale rendement van R&D

Moedige overheden. Stille kampioenen = ondernemingen. Gewone helden = burgers

Handels- en investeringscijfers Zuid-Korea-Nederland 1

Handels- en investeringscijfers Verenigde Arabische Emiraten- Nederland 1

Tabel 1: Economische indicatoren (1)

Aandeel MKB in buitenlandse handel en investeringen

Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken

Microdata Services. Documentatierapport Internationale Handel in Goederen (IHG)

Tabel 11.1 Aantal ondervonden misdrijven naar land en delictgroep (per 100 respondenten) en onveiligheidsgevoelens per land, 2004

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

BESCHERMING VAN INNOVATIE MIDDELS BEDRIJFSGEHEIMEN EN OCTROOIEN: DETERMINANTEN VOOR BEDRIJVEN UIT DE EUROPESE UNIE SAMENVATTING

(GBA) (VRLGBAOVERLIJDENTAB)

Uitgaven voor onderwijs 2012

Statistische bijlage De digitale economie 2006

Bijlage VMBO-GL en TL

TRACTATENBLAD VAN HET. Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; (met Protocollen, Bijlagen en Slotakte) Oporto, 2 mei 1992

Arbeidsmarkt allochtonen

Raad van de Europese Unie Brussel, 18 mei 2017 (OR. en)

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

M Meer snelgroeiende bedrijven en meer krimpende bedrijven in Nederland

ANNEX BIJLAGE. bij VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

PGI 2. Europese Raad Brussel, 19 juni 2018 (OR. en) EUCO 7/1/18 REV 1

4.4 INNOVATIE-INSPANNINGEN VAN DE VLAAMSE ONDERNEMINGEN: KERNRESULTATEN VAN DE EUROPESE INNOVATIEVRAGENLIJST VAN 2013

6,9. Praktische-opdracht door een scholier 1340 woorden 11 maart keer beoordeeld. Wiskunde A

TRACTATENBLAD VAN HET

Wat zijn feiten en cijfers rond geneesmiddelenonderzoek?

Microdataservices. Documentatierapport Maandelijkse loonbedragen van werknemers (BAANPRSMNDBEDRAGBUS)

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT PE-CONS 3659/1/01 REV 1

3 Microdata Services. Documentatie Prodcom; verkopen; industriële producten naar productgroep (Prodcom)

Fase 1.3. Lichamelijke en psychische effecten van kortcyclische arbeid op de mens

Press release Statistics Netherlands

Microdataservices. Documentatierapport Gegevens over buitenlandse dochters van Nederlandse ondernemingen (Outward_FATS)

Microdata Services. Documentatie Kenmerken van trajectperiodes van personen met. Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (SIRAGPERSOONBUS)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Publicatieblad van de Europese Unie L 165 I. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 61e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 2 juli 2018.

GEZONDE LEVENSVERWACHTING NAAR OPLEIDING EN STIJGENDE PENSIOENLEEFTIJD

Kortcyclische arbeid, Op de teller!

Grensoverschrijdende aftrek van fiscale verliezen

Ontwikkeling R&D-uitgaven industrie 2009 en 2010

Microdata Services. Documentatie Maandbedragen van personen met een Ziektewetuitkering (ZWPERSOONMNDBEDRAGBUS)

Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) ingeschreven personen, nietgecoördineerd.

SBI-indeling, omzetniveau en internationale handel in goederen van de leden van de FME en aangesloten brancheverenigingen

De Belgische farmaceutische industrie in een internationale context

Lijst van de bijlagen

Documentatierapport Datum van overlijden van personen die ingeschreven staan in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) (GBAOVERLIJDENTAB)

INNOVATIE BIJ DE KLEINSTE BEDRIJVEN

Gewoonlijk verblijvende bevolking (Usual residence population - Urespop) Kees Prins, projectleider Urespop

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) ingeschreven overleden personen.

ZA6284. Flash Eurobarometer 413 (Companies Engaged in Online Activities) Country Questionnaire Belgium (Flemish)

Betalingsachterstand bij handelstransacties

Europese feestdagen 2017

Europese feestdagen 2019

864 ( ) Nr juli 2016 ( ) ingediend op. Ontwerp van decreet

BIJLAGE. bij Uitvoeringsverordening (EU).../... van de Commissie

Tarieven Europa: staffel 1

Centrum voor Beleidsstatistiek en Microdata Services

Europese feestdagen 2018

Microdataservices. Documentatierapport X- en Y-coördinaten van een verblijfsobject (VSLCOORDTAB)

OECD Science, Technology and Industry: Scoreboard OESO Wetenschap, technologie en industrie: scorebord Samenvatting en toelichting

(GBANATGEWIJZIGDENMASSABUS)

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Transcriptie:

CPB Memorandum Hoofdafdeling : Institutionele Analyse Afdeling : Kenniseconomie Samenstellers : Maarten Cornet en George Gelauff 1 Nummer : 26 Datum : 14 januari 2002 Over de interpretatie en de internationale vergelijkbaarheid van CIS-2 indicatoren 2 De Community Innovation Survey (CIS-2), uitgevoerd in 1996 onder auspiciën van Eurostat, heeft een schat aan nieuwe gegevens opgeleverd over innovatie bij bedrijven in de Europese Unie. Dit memorandum rapporteert enkele problemen bij de interpretatie van de nieuwe innovatie-indicatoren en bij de vergelijking van die indicatoren tussen landen, en presenteert een alternatieve indicator van innovatie-intensiteit die beter interpreteerbaar en beter vergelijkbaar is dan de CIS-2 indicator. 1 George Gelauff is inmiddels werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken. 2 Met dank aan Luuk Klomp (CBS, inmiddels werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken) en Gerhard Meinen (CBS) voor commentaar.

1 Inleiding "Innovation surveys are in their infancy and at this stage do not appear to be producing comprehensive and reliable indicators that are consistent either between countries or across time. (Francoz en Pattinson, 2000) De Community Innovation Survey (CIS-2), uitgevoerd in 1996 onder auspiciën van Eurostat, heeft een schat aan nieuwe gegevens opgeleverd over innovatie bij bedrijven in de Europese Unie. Dit memorandum rapporteert enkele problemen bij de interpretatie van de nieuwe innovatie-indicatoren en bij de vergelijking van die indicatoren tussen landen (paragraaf 2, 3 en 4). De nadruk ligt daarbij op de interpretatie van de veelgebruikte CIS-2 inputindicator innovatie-intensiteit en de internationale vergelijkbaarheid van deze inputindicator en de CIS-2 inputindicator R&D-intensiteit. Daarnaast presenteert het memorandum een alternatieve indicator van innovatie-intensiteit die beter interpreteerbaar en beter vergelijkbaar is dan de CIS- 2 indicator (paragraaf 5). De data gebruikt in dit memorandum zijn onttrokken aan de CIS-2 database gepubliceerd door Eurostat (zie ook Eurostat, 2001) en aan de databases van Basic Science and Technology Statistics en National Accounts gepubliceerd door de OESO. 2 Dubbeltellingen in de indicator innovatie-intensiteit De veelgebruikte CIS-2 inputindicator innovatie-intensiteit is gedefinieerd als de som van de innovatieve uitgaven in een land gedeeld door de som van de omzet van bedrijven in een land. 3 Innovatieve uitgaven zijn gedefinieerd als uitgaven voor eigen onderzoek, uitbesteed onderzoek, industrieel ontwerp, licenties, inkoop van apparatuur, innovatie-gerelateerde marketing en innovatie-gerelateerde opleidingen. Deze indicator bevat twee soorten dubbeltellingen: Ten eerste omvat innovatieve uitgaven' van een bedrijf ook de innovatieve uitgaven van leveranciers van kennis aan dat bedrijf. Via de inkoop van apparatuur bijvoorbeeld koopt een bedrijf het eigen onderzoek van de leverancier welke is geïncorporeerd in het apparaat. In dit 3 Voor de dienstverlenende bedrijfstakken handel en financiële dienstverlening zegt de indicator innovatieintensiteit weinig, omdat het begrip omzet in deze sectoren zo anders is. De CIS-2 tabel 411/412 (zie ook Eurostat, 2001, tabel 2.3.1) sluit deze bedrijfstakken daarom uit. Verschillen in het niveau van de innovatieve uitgaven afgeleid uit CIS-2 tabel 411/412 en CIS-2 tabel 421/422 zijn te verklaren uit het al dan niet ontbreken van deze twee bedrijfstakken. 3

voorbeeld worden de uitgaven aan eigen onderzoek van de leverancier dus tweemaal geteld: bij de leverancier en bij de afnemer. Ten tweede omvat omzet' van een bedrijf ook de omzet van toeleveranciers aan dat bedrijf. Wanneer een land alle economische activiteit organiseert binnen een bedrijf is de totale omzet geheel anders dan wanneer de bedrijfskolom over een reeks van bedrijven is uitgesplitst. De tweede dubbeltelling kan worden voorkomen door te schalen met toegevoegde waarde in plaats van omzet. Indien toegevoegde waarde en omzet op bedrijfsniveau in alle landen sterk positief gecorreleerd zijn, dan heeft de dubbeltelling geen invloed op een internationale vergelijking. Het is de vraag of de eerste dubbeltelling gewenst of ongewenst is. Indien men wilt weten hoeveel nieuwe technologische kennis gecreëerd wordt, ligt het misschien voor de hand om alleen de uitgaven voor eigen onderzoek, industrieel ontwerp, innovatie-gerelateerde opleidingen, en innovatie-gerelateerde marketing mee te tellen. Indien men wilt weten hoeveel kennis in de economie beschikbaar is voor productie en verdere innovatie, dan ligt het voor de hand om ook de uitgaven voor uitbesteed onderzoek, inkoop van apparatuur en licenties mee te tellen. Merk op dat eigen onderzoek bestemd kan zijn voor buitenlandse opdrachtgevers, en dus niet hoeft te leiden tot toename van de technologische mogelijkheden in Nederland, en dat uitbesteed onderzoek in het buitenland kan hebben plaatsgevonden, zodat er dan geen sprake is van een dubbeltelling. 4 De vraag Who developed the innovation activity? geeft enige informatie over de mate van dubbeltelling: indien de innovatie door een ander bedrijf is ontwikkeld is er een indicatie van een dubbeltelling, indien de innovatie in samenwerking met andere bedrijven is gedaan is er indicatie van enige dubbeltelling, en indien de innovatie in eigen beheer is ontwikkeld is er geen indicatie voor een dubbeltelling. Ongeveer driekwart van de productinnovatoren in de Europese industrie ontwikkelde zelf een innovatie, een kwart werkte samen met anderen, en een tiende besteedde de innovatie geheel uit; voor de procesinnovatoren zijn de cijfers respectievelijk de helft, een derde en een derde; voor innovatoren in de dienstensector bedragen de aandelen ongeveer de helft, een derde en een vijfde (CIS-2 tabel C221 en C222, zie ook Eurostat, 2001, tabel 2.1.3). 5 4 Buitenlandse opdrachtgevers besteden voor 518 mln euro aan R&D in Nederland, Nederlandse opdrachtgevers besteden voor 339 mln euro aan R&D in het buitenland (CBS, 2000, tabel 5.1.3.1). Genoemde opdrachtgevers en opdrachtnemers zullen vaak onderdeel van dezelfde multinational zijn. 5 Het totaal van de aandelen is telkens groter dan één omdat bedrijven met meerdere (product/proces)innovaties op meerdere categorieën kunnen scoren. 4

3 Van populatietotaal naar landentotaal: de kwaliteit van de ophoogprocedure Inspectie van niveau-variabelen zoals de innovatie-uitgaven in de CIS-2 database leert dat er grote verschillen bestaan tussen landen van vergelijkbare (economische) omvang. Dit zou bij de gebruiker het idee kunnen geven dat de niveau-variabelen refereren naar de totalen van de populatie van geënquêteerde bedrijven alleen. Dit idee is onjuist. De totalen voor de respondenten zijn opgehoogd naar landsniveau. Voor onbegrepen verschillen tussen landen moet naar andere verklaringen worden gezocht. De kwaliteit van de procedure om uit het populatietotaal een landentotaal te schatten verschilt van land tot land. Reden is verschillen in (partiële) non-respons en in mogelijkheden om daarvoor te corrigeren. De CIS-2 gegevens voor Duitsland lijken bijvoorbeeld sterk te leiden onder deze problemen: wegens het ontbreken van toegang tot een goed bedrijvenregister konden de CIS-onderzoekers niet uitsluiten dat zij belangrijke Duitse innovatieve bedrijven gemist hebben, en wegens het ontbreken van koppelingen met bijvoorbeeld productiestatistieken moesten zij bij partiële non-response van Duitse bedrijven gegevens op de automatische piloot imputeren. Ter vergelijking, in Nederland zijn alle grote en middelgrote spelers (bedrijven met meer dan 50 werknemers) bevraagd, en kon in geval van partiële non-response met behulp van additionele informatie uit andere statistieken een redelijke imputatie voor de opengelaten vragen verkregen worden. De ophoging van variabelen die niet gerelateerd zijn aan de bedrijfsomvang (bijvoorbeeld het aantal innovatoren of het percentage productinnovatoren) is betrouwbaarder dan de ophoging van variabelen die dat wel zijn (bijvoorbeeld de omvang van de innovatie-uitgaven). Immers, het laatste type variabelen is gevoelig voor non-response van een klein aantal grote innovatieve bedrijven en voor imputaties-op-de-automatische-piloot. Merk op dat de eerstgenoemde groep variabelen vooral een beeld geeft van de innovatiekarakteristieken van het MKB, omdat er veel meer kleine dan grote innovatieve bedrijven zijn. 5

4 Internationale vergelijkbaarheid van CIS-2 indicatoren De CIS-2 is een manhaftige poging om op basis van een identieke vragenlijst 6 en identieke imputatie- en ophoogprocedures een internationaal vergelijkbaar beeld te krijgen van de innovatiekarakteristieken van het Europese bedrijfsleven. De komende CIS-3 zal zelfs een verbeterde poging doen (Mairesse en Mohnen, 2001). Maar is het CIS-2 databestand daarmee ook internationaal goed vergelijkbaar? De variabele uitgaven aan eigen onderzoek, onderdeel van de innovatieve uitgaven, uit het CIS-2 databestand wordt ook gerapporteerd in de Basic Science and Technology Statistics (BSTS) van de OESO. De OESO leidt de variabele af uit R&D-enquêtes die nationale bureau s voor de statistiek afnemen. Onder de veronderstelling dat het BSTS databestand internationaal redelijk vergelijkbaar is, geeft een vergelijking van de uitgaven aan eigen onderzoek volgens de CIS-2 met die volgens de BSTS een indicatie van de internationale vergelijkbaarheid van het CIS-2 databestand. Tabel 6.1 rapporteert de uitgaven aan eigen onderzoek door de industrie volgens de beide databestanden. Voor Denemarken, Finland, Frankrijk, Nederland, Portugal en Spanje verschillen beide cijfers met minder dan 5%; voor de andere EU-lidstaten, met name België, Duitsland, Ierland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen, lopen de verschillen op tot meer dan 50% in beide richtingen. Vooral het verschil voor Duitsland springt in het oog. 7 6 Het woord identiek betekent niet dat de afgenomen vragenlijsten letterlijke vertalingen van elkaar zijn. Juist omdat het begrip van woorden, van zinsconstructies en van voorbeelden in verschillend landen verschillend is, zijn de vragenlijsten zo vertaald, dat zij zo goed mogelijk aansluiten bij de internationaal afgesproken strekking van de vraag. Voorbeeld: in het Duits heeft het begrip technologisch' een sterk beperkende lading, waardoor met name Duitse dienstverlenende bedrijven al snel antwoorden dat zij geen technologische vernieuwingen hebben doorgevoerd. Bepalend voor de vergelijkbaarheid is dan de overeenkomst in uitwerking in de nationale taal van de internationaal afgesproken definitie. Die overeenkomst is imperfect (CBS, 2000, appendix B5). 7 Dit probleem is bekend. Het lijkt erop dat de Duitse steekproefpopulatie nogal specifiek is, en dat de standaard ophoog- en imputatieprocedures van Eurostat geen recht doen aan deze specifieke kenmerken. ZEW, het Duitse onderzoeksinstituut dat de CIS-2 voor Duitsland heeft uitgevoerd, publiceert zelf andere cijfers dan Eurostat. 6

Tabel 4.1 Uitgaven aan eigen onderzoek door de industrie, miljoenen euro s, 1996 volgens CIS-2 volgens BSTS verhouding CIS-2 : BSTS België 1096 2369 0.46 Denemarken 1065 1062 1.00 Duitsland 47108 26543 1.77 Spanje 1586 1588 1.00 Frankrijk 15304 15170 1.01 Ierland 404 525 0.77 Italië 3711 4495 0.83 Nederland 2674 2721 0.98 Oostenrijk 1469 1239 1.19 Portugal 76 75 1.02 Finland 1325 1389 0.95 Zweden 6465 4469 1.45 Verenigd Koninkrijk 5132 9092 0.56 Noorwegen 385 546 0.71 Bron: Eurostat en OESO We concluderen hieruit dat de uitgaven aan eigen onderzoek volgens de CIS-2 internationaal niet goed vergelijkbaar zijn. 8 Deze conclusie is geclausuleerd door de veronderstelling dat het BSTS databestand internationaal goed vergelijkbare indicatoren bevat. Voor de geldigheid van deze aanname pleit dat met de implementatie van de internationaal afgesproken definities als verwoord in de Frascati Manual (OESO, 1963, 1994) jarenlange ervaring is opgedaan; tegen pleit dat (ook) de BTST slechts met een reeks van voetnoten gepubliceerd kan worden. Francoz en Pattinson (2000) stellen zelfs dat CIS-2 indicatoren in het algemeen (dus niet alleen voor wat betreft de uitgaven aan eigen onderzoek) waarschijnlijk niet goed internationaal vergelijkbaar zijn, en wel omdat: Partiële non-response. In sommige landen kon of werd geen gebruik gemaakt van additionele informatie over bedrijven om te corrigeren voor partiële non-response. Statistische bureau s hebben vaak slechts beperkte informatie over de kenmerken van de populatie van kleine(re) bedrijven en van bedrijven in de dienstensector, terwijl die groepen bedrijven bepalend zijn voor bepaalde resultaten van een innovatie-enquête als de CIS-2. 8 Een systematisch verschil tussen de CIS-2 en BSTS cijfers had kunnen wijzen op een verschil in (gepercipieerde) vraagstelling tussen beide enquêtes in plaats van op een gebrekkige internationale vergelijkbaarheid van de CIS-2. Uit tabel 6.1 blijkt echter dat van zo n systematisch verschil geen sprake is. 7

Non-response. Sommige landen kampten met een grote non-response. België en Denemarken missen veel observaties in de industrie; Spanje, Oostenrijk, Denemarken en Ierland missen veel observaties bij kleine bedrijven; het Verenigd Koninkrijk en Duitsland kampen over de gehele linie met non-response. Interpretatie van de vragen. De CIS-2 vragen worden in verschillende landen verschillend begrepen. Sectorclassificatie verschilt tussen landen. Met name de behandeling van holdings verschilt tussen de landen. 5 Een alternatieve indicator voor innovatie-intensiteit Dubbeltellingen en problemen met de internationale vergelijkbaarheid bemoeilijken de interpretatie van de CIS-2 indicator voor innovatie-intensiteit (paragraaf 2 en 4). Deze paragraaf presenteert een alternatieve indicator voor innovatie-intensiteit. Deze indicator berekent eerst de innovatie-uitgaven door de uitgaven van bedrijven aan eigen onderzoek met eigen personeel volgens de OESO te delen door het aandeel van uitgaven voor eigen onderzoek in de totale innovatie-uitgaven volgens de CIS-2. Vervolgens relateert de indicator de berekende innovatieuitgaven aan de toegevoegde waarde van de betreffende sector volgens de OESO. In formulevorm: Innovatie-intensiteit = ( R&D : Aandeel ) / TW waarbij: R&D = uitgaven aan eigen onderzoek Aandeel = aandeel uitgaven aan eigen onderzoek in totale innovatie-uitgaven TW = toegevoegde waarde Ter illustratie berekenen we de indicator voor de Nederlandse industrie in 1996. De uitgaven aan eigen onderzoek bedroegen toen 5,8 miljard gulden, het aandeel van deze uitgaven in de totale innovatie-uitgaven was 46%, en de toegevoegde waarde 110,9 miljard gulden. Dit geeft een innovatie-intensiteit van 11,4. Deze indicator is beter interpreteerbaar en vergelijkbaar dan de CIS-2 indicator, omdat de gebruikte OESO-gegevens beter vergelijkbaar zijn dan de CIS-2 data, omdat het verhoudingsgetal van uitgaven aan eigen onderzoek in innovatieve uitgaven uit de CIS-2 database betrouwbaarder is dan het niveau van innovatieve uitgaven uit diezelfde database, en omdat het relateren aan toegevoegde waarde een beter beeld van intensiteit geeft dan relateren aan omzet zoals dat in de CIS-2 indicator gebeurt. 8

Tabel 5.1 rapporteert de CIS-2 indicator en de alternatieve indicator van innovatie-intensiteit voor de industrie en de dienstensector van 14 EU-lidstaten, alsmede de rangorde van landen naar innovatie-intensiteit. De rangorde van landen verschilt substantieel tussen beide indicatoren. Tabel 5.1 Twee indicatoren van de innovatie-intensiteit, naar sector, 1996 Industrie Diensten CIS-2 (rang) alternatief (rang) CIS-2 (rang) alternatieve (rang) België 2,1 (12) 14,4 (5) 1,2 (10/11) 1,5 (8) Denemarken 4,8 (2) 14,4 (4) 4,7 (1) 2,8 (5) Duitsland 4,1 (4) 10,8 (9/10) 3,0 (5/6) 0,2 (12) Spanje 1,8 (13) 5,0 (14) : : Frankrijk 3,9 (5) 11,4 (7) 1,2 (10/11) 0,4 (11) Ierland 3,3 (8) 10,8 (9/10) 2,1 (8) 0,5 (10) Italië 2,6 (11) 8,5 (11) : : Nederland 3,8 (6) 11,4 (8) 1,6 (9) 2,0 (7) Oostenrijk 3,5 (7) 7,9 (12) 3,0 (5/6) 3,5 (4) Portugal 1,7 (14) 6,9 (13) 1,1 (12) 2,3 (6) Finland 4,3 (3) 15,2 (3) 2,4 (7) 1,4 (9) Zweden 7,0 (1) 22,1 (1) 3,8 (3) 6,1 (1) Verenigd Koninkrijk 3,2 (9) 16,6 (2) 4,0 (2) 3,6 (3) Noorwegen 2,7 (10) 12,6 (6) 3,5 (4) 4,6 (2) Eurostat rapporteert geen indicator voor de Spaanse en Italiaanse dienstensector. Daarom is ook de alternatieve indicator voor de dienstensector van deze landen niet gerapporteerd. Bron: Eurostat en OESO 9

Referenties CBS, 2000, Kennis en Economie 2000, Elsevier Bedrijfsinformatie. Eurostat, 2001, Statistics on innovation in Europe, data 1996-1997, Office for Official Publications of the European Union, Luxemburg. D. Francoz en B. Pattinson, 2000, Achieving reliable results from innovation surveys: methodological lessons learned from experience in OECD member countries, paper presented on a Eurostat conference in Nice, november 2000. J. Mairesse en P. Mohnen, 2001, To be or not to be innovative: an exercise in measurement, NBER working paper 8644. OESO, 1963, The measurement of scientific and technological activities: Frascati manual, eerste editie, OESO, Parijs. OESO, 1994, The measurement of scientific and technological activities: Frascati manual 1993, vijfde editie, OESO, Parijs. 10