Omgevingsbalans 2009 COLOFON Uitgave Coördinatie Cartografie Fotografie Prepress Druk

Vergelijkbare documenten
Omgevingsbalans Hoofdrapport Een terugblik op het Omgevingsplan Zeeland

Planuitwerking Kaderrichtlijn water en Deltawateren

Tijd om aan te pakken! Het omgevingsplan in uitvoering

Verlengen stal op het perceel Dorpsstraat 74 te Zuidlaarderveen

Links naar brondocumenten

Nieuwe indicator die de werking van de nieuwe Wro in beeld brengt. Nieuwe indicator die de werking van de nieuwe

Intentieovereenkomst Alliantie Oosterschelde

INFOBLAD IMPULS LOKAAL BODEMBEHEER 2012

Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten

Fonds Impuls Bedrijventerreinen. Tussenevaluatie februari

Ruimte. Milieu. Omgevingsbalans. Mileu aspecten. Zeeland Water

Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Structuurvisie Noord-Holland. Achtergrondinformatie

Provinciale Staten van Noord-Holland. Voordracht 64

POL-uitwerking Landelijk Gebied Noord-Limburg

Commissie Milieu, Verkeer en Vervoer. 29 januari 2002 Nr , RMA Nummer 3/2002

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit

Nieuwe verdeelmodel provinciefonds

snel dan voorzien. In de komende jaren zal, afhankelijk van de (woning)marktontwikkeling/

Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu Voor een gezonde inrichting van de woonomgeving

Samenvatting ontwikkeling monitor sociaal domein Cranendonck

Veiligheid primaire waterkeringen,

Concept Ontwerp Omgevingsplan Zeeland Versie GS 21 juni 2005

Grondwater in de omgevingsvisie

Stand van zaken samenwerking omgevingsvisie

Omgevingsvisie en m.e.r.

INLEIDING EN LEESWIJZER

Ontwerp wijziging PRVS

Samen naar een toekomstbestendige vrijetijdseconomie

: 20 juni 2008 : Hernieuwde aanvulling op ons advies over de Hoofdlijnennotitie Drieluik Ons kenmerk : PAL 2008/018 Aantal pagina's : 2

Notitie. Milieu Drielanden-West

RO & Milieu. Gedwongen vriendschap onder de Omgevingswet? Tjeerd vd Meulen Jos Dolstra

Beleidskader windenergie

Voorstellen. Waterschap Hollandse Delta. John Ebbelaar Hoofd afdeling Plannen en Regie

CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART TERNEUZEN

S A U S R R A O E. Naar lagere lokale emissies in de stadsregio Arnhem Nijmegen

Format Ruimtelijke Onderbouwing (versie 1, aug 2014) INHOUDSOPGAVE

Het verbinden van water en MIRT VAN WENS NAAR MEERWAARDE

Regionale Structuurvisie Wonen Zorg en Woonomgeving. Gemeente Roerdalen 19 november 2014

Factsheet luchtkwaliteit over het jaar 2014

Klimaatbestendige ontwikkeling van Nederland. Is het rijk aan zet? Willem Ligtvoet, 19 april 2011

Vormvrije m.e.r.-beoordeling Landgoed Hydepark, Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug

Factsheet Luchtkwaliteit

Bestuursrapportage 2014 waterschap Vechtstromen Versie 24 november 2015

nummer 46 van 2012 Vaststelling subsidieplafonds 2013

CHECKLIST ONDERGRONDKANSEN: AANTREKKELIJK WONEN EN WERKEN IN APELDOORN

Achtergrond en doel presentatie

Vraag vooraf. Agenda. Beleidsplan omgevingsrecht gemeente Opmeer. 1. Achtergrond en doelstelling

Programma inleiding. Relevante beleidskaders/nota's

1. Inleiding. Rapportage Luchtkwaliteit 2012, gemeente Doetinchem 4

Voorstel ontwikkeling duurzaamheidsparagraaf Zoetermeer. 1. Inleiding

Balans van de Leefomgeving

Gemeente Houten Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling Cluster Ontwikkeling, Sectie Ruimtelijke Ordening

WEBSITES VAN ORGANISATIES WAAR WIJ MEE SAMEN WERKEN:

Convenant bodem en ondergrond

Samenvatting. Belangrijkste bevindingen

Bijlage B Provincie Fryslân Toepassing Bro, art , onder 2 Gevallen waarin wel /geen vooroverleg is vereist.

Werkconferentie agenda omgevingsvisie Limburg

Omgevingsvisie en milieueffectrapportage KuiperCompagnons, Gerwin Gabry

POP-3. Plattelands Ontwikkelings Programma Informatiebijeenkomst Europese Fondsen november 2014 POP3

Ons kenmerk: Z / mevrouw M.A. de Jong, de heer H. de Rijk

Statenvoorstel. Perspectief Groene Hart Bestuurlijke samenvatting van het voorstel

BIJLAGE: UITVOERINGSSCHEMA

Aan de Minister van VROM Mw. Dr. J.M. Cramer Postbus EZ Den Haag. Mooi Nederland. Mevrouw de minister,

GELDERSE BEDRIJVENTERREINEN KLAAR VOOR DE TOEKOMST? Joost Hagens Bureau BUITEN

Regionale Structuurvisie Wonen Zorg en Woonomgeving. Gemeente Weert 8 oktober 2014

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2009

Een gemeentelijk dorpenbeleid. Plattelandsacademie Leuven, 28 april

Toetsingskader en aanpak fijn stof bij veehouderijen

Omgevingsplannen en m.e.r.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 5 juli 2018 De voortgang van het Kustpact

2.1.2 lucht De luchtkwaliteit binnen Baarn wordt inzichtelijk gemaakt op de vmk (GVVP) X X

Startnotitie Visie winkelcentra Heemstede- fase 2

Aan de slag met de omgevingsvisie. KuiperCompagnons, Gerwin Gabry

Commissie voor Ecologie en Handhaving

Begrenzing van het Natuurnetwerk en de Natura 2000-gebieden

Compensatieverordening gemeente Midden-Drenthe

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) Nummer Onderwerp Hoogheemraadschap van Delfland.

GS brief aan Provinciale Staten

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) Anneke Smilde

Netwerkdag IKN Jan Broos, Adviesbureau Broos Water BV 20 april 2017

Raadsbijlage Voorstel inzake duurzame ontwikkeling in Eindhoven

Themabijeenkomst omgevingswaarden

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Bijdrageverordening deltafonds hoge zandgronden Noord-Brabant gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d.

Rapport 833 Derriks, M., & Kat, E. de. (2020). Jeugdmonitor Zeeland Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Blijvend geld en aandacht nodig voor Nationale landschappen, Provincies doen meer dan het Rijk

Deltatechnologie in de Delta

Regionaal Energie Convenant

Gemeente Ridderkerk. Rapportage. Berekenen en meten: de Luchtkwaliteit in Ridderkerk 2010

Ontwikkeling ruimtegebruik in Nationale Landschappen,

Relevante artikelen Verordening ruimte Noord-Brabant

Waterkwaliteit KRW, 2015

Zeetoegang IJmond. Aanvullend advies over reikwijdte en detailniveau van de Milieutoets. 3 november 2011 / rapportnummer

Oude Rijnzone. Nota Ruimte budget 30 miljoen euro. Planoppervlak 425 hectare

Portefeuillehouder: M.A.P. Michels Behandelend ambtenaar J. van der Meer, (t.a.v. J. van der Meer)

Verbreed bodembeleid

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA Den Haag

Wonen binnen bestaand bebouwd gebied,

Transcriptie:

Omgevingsbalans 2009

Omgevingsbalans 2009 1

2

Inhoudsopgave Omgevingsbalans 2009 Inhoudsopgave 3 Figuren en tabellen 5 1 Inleiding 7 1.1 De balans in de beleidscyclus 7 1.2 Indeling van de omgevingsbalans 7 2 Monitoring van het omgevingsbeleid 8 2.1 Toetsbaarheid, doelen en indicatoren 8 2.2 Voortgang van de ontwikkeling van monitoring 8 3 Conclusies op hoofdlijnen 10 3.1 Algemene conclusies 10 3.2 Aanbevelingen voor het volgend omgevingsplan 13 3.3 Belangrijkste sectorale resultaten en conclusies 15 3.3.1 Omgevingskwaliteit als uitgangspunt 15 3.3.2 Omgaan met (economische) dynamiek 18 3.3.3 Bewoonbaar, sociaal, dynamisch en veilig 21 3.3.4 Regionale afspraken 23 3.3.5 Uitvoering, aanpak en instrumenten 23 3.4 Voorgenomen wijzigingen van het omgevingsplan 2006-2012 24 4 Omgevingskwaliteit als uitgangspunt 27 4.1 Inleiding 27 4.2 Omgaan met omgevingskwaliteiten 27 4.3 Mondiale en nationale milieukwaliteit 27 4.3.1 Klimaat 27 4.3.2 Grootschalige luchtkwaliteit 31 4.4 Leefomgevingskwaliteiten 34 4.4.1 Leefomgevingskwaliteit en het afwegingskader 34 4.4.2 Geluidhinder en stilte 39 4.4.3 Lichthinder en duisternis 41 4.4.4 Regionale en lokale luchtkwaliteit 42 4.4.5 Geurhinder 46 4.4.6 Afval 46 4.5 Bodemkwaliteit 51 4.6 Waterkwaliteit 54 4.6.1 De Europese Kaderrichtlijn Water 54 4.6.2 Diffuse bronnen 54 4.6.3 Overige lozingen 57 4.6.4 Waterbodems 58 4.6.5 Zwemwater 59 4.7 Waterkwantiteit 59 4.7.1 Inleiding 59 4.7.2 Stedelijk gebied 59 4.7.3 Landelijk gebied 59 4.8 Ecologische en natuurlijke kwaliteit 62 4.8.1 Bestaande natuurgebieden 62 4.8.2 Natuurontwikkeling: nieuwe natuur EHS en Natte As 64 4.8.3 Ecologische verbindingszones 64 4.8.4 Soortenbescherming 66 4.8.5 Verbreding natuurbeleid 66 4.9 Landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit 68 4.9.1 Landschap, beeldkwaliteit en het afwegingskader 68 4.9.2 Beeldkwaliteit 68 4.9.3 Landschappelijk groen 69 4.9.4 Het landschapsnetwerk 69 4.10Cultuurhistorische kwaliteit 70 4.10.1 Cultuurhistorische kwaliteit 70 4.10.2 Archeologische waarden 70 4.10.3 Aardkundige waarden 71 4.11Nationaal landschap 71 4.12Kwaliteit deltawateren 73 4.12.1 De deltawateren integraal 73 4.12.2 De Deltawateren afzonderlijk 74 5 Omgaan met (economische) dynamiek 78 5.1 Inleiding 78 5.2 Zeehavens en transportassen 78 5.2.1 Westerschelde Containerterminal 79 5.3 Overige bedrijventerreinen 79 5.4 Duurzaam ondernemen 83 5.5 Landbouw en platteland 86 5.5.1 Versterken agrarische productiefunctie 86 5.5.2 Duurzame landbouw en relatie tot omgevingskwaliteiten 94 5.6 Recreatie 96 5.7 Gebruiksfuncties deltawateren en omgeving 98 5.7.1 Watersport 98 5.7.2 Visserij 100 5.8 Mobiliteit 100 6 Bewoonbaar Zeeland: sociaal, dynamisch en veilig 103 6.1 Inleiding 103 6.2 Wonen en de woonomgeving 103 6.2.1 Ruimte voor wonen 103 6.2.2 Kwaliteit van de woonomgeving 113 6.3 De stad centraal 116 6.3.1 Binnensteden of stadscentra 117 6.3.2 Detailhandel 117 6.3.3 Kantoren 118 6.4 Nutsvoorzieningen 119 6.4.1 Drinkwater 119 6.4.2 De waterketen 119 6.4.3 Telecommunicatie 119 6.4.4 Leidingstroken 119 6.5 Veiligheid 120 6.5.1 Kustveiligheid 120 6.5.2 Externe veiligheid 121 7 Regionale afspraken en accenten 125 7.1 Afspraken samenwerkende gemeenten: de regioagenda s 125 7.1.1 Walcheren 125 7.1.2 De Bevelanden 125 3

7.1.3 Zeeuws-Vlaanderen 126 7.1.4 Schouwen-Duiveland 126 7.1.5 Tholen 126 7.1.6 Stedennetwerk 127 7.2 Afspraken met de waterschappen 127 8 Uitvoering, aanpak en instrumenten 128 8.1 Inleiding 128 8.2 Integrale inhoudelijke speerpunten 128 8.3 Gebiedsgerichte aanpak 128 8.3.1 Gebieden en projecten 129 8.4 Samenwerking met partners 132 8.5 Nieuwe accenten en ontwikkelinggerichte benadering 132 8.5.1 Principe van verevening 132 8.5.2 Grondbeleid 133 8.5.3 De participerende overheid 134 8.5.4 Kwaliteitsteam: een impuls voor de. kwaliteitsbenadering 134 8.6 Uitvoeringsstrategie bestaande instrumenten 134 8.6.1 Ruimtelijk instrumentarium 134 8.6.2 Natuurinstrumenten 135 8.6.3 Provinciale waterinstrumenten 135 8.6.4 Milieuinstrumenten 136 8.6.5 Handhaving 140 Bijlage 1 Doelstellingen en indicatoren 145 Bijlage 2 Afkortingen 156 Bijlage 3 Bronnen 159 4

Figuren en tabellen Omgevingsbalans 2009 Figuur 1 De omgevingsbalans in de beleidscyclus... 7 Figuur 2 Bussen op biogas... 30 Figuur 3 Aantal gebieden waar mensen soms of vaak last hebben van een bepaald milieuaspect... 35 Figuur 4 Last van verkeerslawaai.... 36 Figuur 5 Last van lawaai van industrie en bedrijven.... 36 Figuur 6 Last van stank van bedrijven.... 37 Figuur 7 Last van stof of roet.... 37 Figuur 8 Kansenkaart warmte-koude opslag open systemen... 50 Figuur 9 Kansenkaart warmte-koude opslag gesloten systemen... 51 Figuur 10 Slotmanifestatie van de sanering van de laatste gasfabriek in Axel... 53 Figuur 11 Meetpunten met normoverschrijdingen voor stikstof, koper, zink en glyfosaat... 55 Figuur 12 Gebruik van glyfosaat in de Zeeuwse gemeenten... 56 Figuur 13 kaart TOP-gebieden... 62 Figuur 14 Natura 2000 gebieden in Zeeland... 63 Figuur 15 Gerealiseerde en uit te voeren tracés natte ecologische verbindingszones... 65 Figuur 16 Waterberging in natuurgebieden... 66 Figuur 17 Toegankelijkheid natuurgebieden in procent... 67 Figuur 18 Nulmeting voor het deelgebied Walcheren van het Nationaal Landschap... 72 Figuur 19 Aantal bedrijven per type grondgebruik... 86 Figuur 20 Aanleg buizenstelsel in het glastuinbouwgebied in de Kanaalzone... 89 Figuur 21 Voorstel inbreiding en ruimtelijke afronding glastuinbouwlocatie Sirjansland... 90 Figuur 22 Ontwikkeling varkenshouderij... 90 Figuur 23 Ontwikkeling pluimveehouderij... 90 Figuur 24 Mestproductie 2000-2009... 94 Figuur 25 Bestaande ligplaatsen en uitbreidingen per deltawater... 99 Figuur 26 Jaarlijkse bevolkingsgroei van Zeeland 1990 2009... 110 Figuur 27 Ontwikkeling van de bevolking in Zeeland volgens de bevolkingsprognose 2009... 110 Figuur 28 Relatieve jaarlijkse groei van de bevolking binnen de stedelijke zones afgezet tot de ambitie... 111 Figuur 29 Ontwikkeling binnen- en buitenlands migratiesaldo in Zeeland 1990-2008... 111 Figuur 30 Ontwikkeling woningbouw en huishoudens in Zeeland 1990-2008... 111 Figuur 31 Realisatie van het ZEP bij Middelburg... 117 Figuur 32 Aanleg van de leiding van de Gasunie in de Gasdam... 120 Figuur 33 Uitvoeringsfase van de gebiedsprojecten... 129 Figuur 34 Waterdunen in vogelperspectief... 131 Figuur 35 Overzicht van vereveningsinitiatieven per sector... 133 Figuur 36 Verleende vergunningen en termijnen 2000-2008... 139 Figuur 37 handhaving bij bedrijven... 141 Figuur 38 handhaving klachten en incidenten... 141 Figuur 39 Handhavingsvaartuig de Sterna... 144 Tabel 1 Uitstoot van broeikasgassen door de industrie- en energiesector in Mton CO 2 -eq... 28 Tabel 2 Zeeuwse broeikasgasemissies in 2005 in Mton CO 2 equivalent... 29 Tabel 3 Zeeuws energieverbruik in 2005... 30 Tabel 4 Aandeel duurzame energie in Zeeland in 2005... 30 Tabel 5 Voortgang realisatie windenergie in MW... 31 Tabel 6 Jaargemiddelde achtergrondconcentratie van fijn stof 1994 2008 in µg/m³... 32 Tabel 7 Gegevens fijn stof meetpunt Philippine... 32 Tabel 8 Uitstoot van verzurende stoffen door de Zeeuwse industrie (inclusief energiecentrales) in kton/jaar... 33 Tabel 9 Gegevens stikstofdioxide meetpunt Philippine... 33 Tabel 10 Berekende geluidsbelasting door verkeer op rijkswegen en provinciale wegen... 40 Tabel 11 Berekende geluidsbelasting in milieubeschermingsgebieden... 41 Tabel 12 Uitstoot van stoffen van belang voor de luchtkwaliteit in ton/jaar... 42 Tabel 13 Fluoridemetingen Nieuwdorp en Sas van Gent... 43 Tabel 14 Jaargemiddelde AOT 40 vegetatiebescherming in Zierikzee en Philippine... 44 Tabel 15 Overzicht van gehaltes van stoffen in de lucht... 45 5

6 Tabel 16 Aantal locaties met overschrijding van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit... 45 Tabel 17 Scheidingsresultaten huishoudelijk afval per gemeente in 2007... 47 Tabel 18 Scheidingsresultaten huishoudelijk afval voor Zeeland en Nederland... 48 Tabel 19 Gestort afval in Zeeland (exclusief toegepaste BSB-bouwstoffen)... 48 Tabel 20 Voorkeursvolgorde van in Zeeland afgegeven afvalstoffen... 49 Tabel 21 Afgeronde bodemsaneringen in 2006, 2007 en 2008... 52 Tabel 22 Kaderrichtlijn water maatregelen voor de regionale waterlichamen tot 2015... 54 Tabel 23 Baggerlocaties en hoeveelheden bagger... 58 Tabel 24 Doelen voor natte ecologische verbindingszones en Natte As corridor... 64 Tabel 25 Realisatie van natte ecologische verbindingszones uit de Nota 1996... 65 Tabel 26 Realisatie en resterende opgave natte ecologische verbindingszones... 65 Tabel 27 Ontwikkeling bedrijventerreinen 2006-2009... 80 Tabel 28 Herstructurering en transformatie bedrijventerreinen 2006-2009... 80 Tabel 29 Ontwikkeling landbouwbedrijven en cultuurgrond in Zeeland... 86 Tabel 30 Verdeling bedrijven naar aantal melk- en kalfkoeien per bedrijf in Zeeland... 87 Tabel 31 Verdeling aantal dieren naar aantal melk- en kalfkoeien per bedrijf in Zeeland... 87 Tabel 32 Ontwikkeling oppervlakte areaal biologische landbouw... 88 Tabel 33 Glastuinbouwontwikkeling... 89 Tabel 34 Ontwikkeling Multifunctionele Landbouw... 92 Tabel 35 Opbrengst uit verbreding in % van bedrijven met verbreding... 92 Tabel 36 Vakantieduur en besteding in Zeeland... 96 Tabel 37 Overzicht woningbouwrealisatie en planning... 104 Tabel 38 Bundeling: realisatie 2004 2008 en planning 2008 2017... 105 Tabel 39 Zorgvuldig ruimtegebruik in realisatie 2004-2008 en planning 2008 2017... 106 Tabel 40 Rijksconvenant woningbouwafspraken in de stedelijke regio... 106 Tabel 41 Realisatie aantallen woningen stedennetwerk 2005-2009... 107 Tabel 42 Fasering en realisatie woningbouwafspraken 2005 tot en met 2008... 107 Tabel 43 Budget reservering ISV per gemeente tijdvak 2005 2010.... 108 Tabel 44 Toegekende ISV projecten 2005 2010.... 109 Tabel 45 Winkelvloeroppervlakte per branche in de vier binnensteden als percentage van de gehele stad... 117 Tabel 46 Winkelvloeroppervlakte per branche in de vier binnensteden t.o.v. de gehele provincie... 118 Tabel 47 Gerealiseerd kantooroppervlak in m 2 in de Zeeuwse steden... 118 Tabel 48 Leegstand van kantoren in de vier steden... 119 Tabel 49 Toetsing op veiligheid van de primaire waterkeringen... 120 Tabel 50 Aantal bedrijven opgenomen in het Risicoregister Gevaarlijke Stoffen... 122 Tabel 51 Overzicht vereveningscijfers verblijfsrecreatieve sector... 133

1. Inleiding Omgevingsbalans 2009 1.1 De balans in de beleidscyclus De monitoring van het omgevingsbeleid vindt plaats in de omgevingsbalans, die elke drie jaar wordt uitgebracht. Deze monitoring richt zich op de doelstellingen en acties zoals die opgenomen zijn in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012. In de Omgevingsbalans 2006 is de nulmeting voor de nieuwe beleidsperiode van het omgevingsbeleid vastgelegd. De Omgevingsbalans 2009 maakt halverwege de beleidsperiode de tussenstand op. De balans van 2009 heeft daarbij drie doelen: * de voortgang en evaluatie van de beleidsimplementatie, met daarbij aandacht voor de integrale doelstellingen * de actualisatie, waarbij gekeken wordt naar beleidsontwikkelingen sinds de vaststelling van het omgevingsplan en eventuele aanpassing van het omgevingsbeleid op korte termijn * de agendering voor het volgende omgevingsplan, waarbij gekeken wordt naar beleidsthema s die belangrijk kunnen zijn voor het volgend omgevingsplan. 1.2 Indeling van de omgevingsbalans De hoofdstukken 1 t/m 3 zijn de inleidende en concluderende hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat hierbij in op de manier waarop het omgevingsbeleid gemonitord wordt, en de verbeteringen die hierbij in de afgelopen periode in heeft plaatsgevonden. Hierbij zijn ook enkele voorstellen voor verdere verbetering opgenomen. Hoofdstuk 3 geeft de belangrijkste algemene conclusies en een aantal algemene aanbevelingen voor het volgend omgevingsplan 2012 2018, gevolgd door een overzicht van de belangrijkste sectorale conclusies. Voor de omgevingsbalans is voor de hoofdstukken 4 tot en met 8 de indeling in hoofdstukken en paragrafen van het omgevingsplan gevolgd. Hierdoor zijn de onderwerpen uit het omgevingsplan en de bijbehorende doelen en acties eenvoudig terug te vinden als resultaten in de omgevingsbalans. Hoofdstukken 4 tot en met 8 geven in meer detail de resultaten, conclusies en aanbevelingen voor de onderdelen: 4 Omgevingskwaliteit als uitgangspunt 5 Omgaan met (economische) dynamiek 6 Bewoonbaar Zeeland: sociaal, dynamisch en veilig 7 Regionale afspraken en accenten 8 Uitvoering, aanpak en instrumenten Aan het eind van de balans is een bijlage opgenomen waarin voor de doelstellingen die in cijfermatige termen kunnen worden uitgedrukt een overzicht wordt gegeven van de resultaten. Hierbij is met een kleurcode aangeduid hoe de voortgang ten opzichte van 2006 is geweest en in hoeverre de doelstelling voor 2012 gehaald zal worden. Figuur 1 De omgevingsbalans in de beleidscyclus 7

2. Monitoring van het omgevingsbeleid Omgevingsbalans 2009 2.1 Toetsbaarheid, doelen en indicatoren Het opstellen van concrete beleidsdoelen en de toetsbaarheid van beleid is onderdeel geworden van de sturingsfilosofie van het omgevingsplan. Enerzijds is dit gebeurd vanuit de waarde die gehecht wordt aan de afrekenbaarheid van de overheid, anderzijds vraagt de ontwikkelingsgerichte benadering met meer ruimte voor de regio ook om heldere en toetsbare kaders en doelstellingen. Om concrete en toetsbare doelen te bereiken zijn de abstracte hoofddoelstellingen in het omgevingsplan vertaald in hoofddoelstellingen, operationele doelstellingen en concrete uitvoeringsacties. Waar mogelijk zijn voor deze operationele doelstellingen en acties voortgangsindicatoren bepaald, bij voorkeur van kwantitatieve aard. Deze structuur komt ook terug in deze balans, waardoor per onderwerp doelstelling, acties en prestaties en in de nulmeting, de voortgangsindicator beschreven zijn. Het operationaliseren van abstracte hoofddoelstellingen in het omgevingsplan heeft nog niet voor alle beleidsthema s geleid tot goede toetsbare voortgangsindicatoren. In enkele gevallen zijn deze nader ingevuld in deze balans. In andere gevallen blijft het noodzakelijk om de voortgang in kwalitatieve termen te bespreken, of af te leiden uit de inspanning of de inzet van financiële middelen. Dit is met name nog het geval waar de provincie optreedt in een stimulerende of faciliterende rol. Voor een aantal onderwerpen is wel duidelijk sprake van een verbetering van de relatie tussen doel en indicator. Dit betreft met name die onderwerpen waar het de doelen niet alleen kwantitatief zijn omschreven, maar ook geografisch bepaald zijn. Daarbij is ook de directe relatie tussen doel en provinciale invloed goed uitgewerkt. Voorbeelden hiervan zijn geluidhinder en stilte, bodemsanering en externe veiligheid. Hier is het mogelijk om knelpunten zowel in omvang als in locatie te bepalen. Hierdoor kan gericht gewerkt worden aan de oplossing van dergelijke knelpunten en kan de voortgang goed in beeld worden gebracht. Het verdient dan ook aanbeveling om bij het volgend omgevingsplan nog meer aandacht te besteden aan de relatie tussen doel, provinciaal instrumentarium en indicator. 2.2 Verbetering van de monitoring Op een aantal onderwerpen worden in deze balans verbeteringen benoemd op het gebied van monitoring. Deze paragraaf geeft een kort overzicht hiervan. Een algemene aanbevling komt voort uit het project Milieu en Gezondheid. Hierin wordt aanbevolen om geografische bestanden van alle milieufactoren centraal op te slaan en te voorzien van de benodigde metadata (gegevens over de data). Klimaat De realisatie van de provinciale doelstellingen en de voortgang van het energie- en klimaatbeleid wordt bijgehouden. Momenteel werken verschillende overheden aan verbetering van de monitoring. Daarom zal de provincie Zeeland een monitoringsysteem aanschaffen en met de eerste specifieke monitor voor Zeeland komen. Fijn stof Om een beter regionaal beeld van de concentratie fijn stof te verkrijgen, zijn samen met het Rijksinstituut voor Volkesgezondheid en Milieu) RIVM meetpunten voor fijn stof geplaatst bij Axel (in 2008) en bij Nieuwdorp (in 2009). In samenhang met de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN kaarten) die door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden opgesteld is verdere actie voor een regionaal beeld niet nodig. Sociale Staat van Zeeland Met het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland door het Zeeuws institituut voor sociale en culturele ontwikkeling SCOOP is meer inzicht gekomen in de wijze waarop de mensen in Zeeland hun omgeving beleven. Eerder werden door de provincie Telefonische Leefsituatie onderzoeken (TLO) gedaan naar de beleving van bewoners rond het Sloegebied en de Kanaalzone. Deze zijn na 2006 stopgezet. De resultaten van het onderzoek van SCOOP geven aanleiding om deze beslissing te heroverwegen. Water Zowel in het water, de bodem als in de lucht worden allerlei stoffen gemeten die mogelijk een bedreiging kunnen vormen voor mens en milieu. Het monitoren van het oppervlaktewater wordt gedaan door de Zeeuwse waterbeheerders; de waterschappen en Rijkswaterstaat Zeeland. Het grondwater wordt door de Provincie gemonitord. In 2007 is de laatste Zeeuwse Regionale Watersysteem Rapportage (RWSR) verschenen. De RWSR was een gezamenlijk product van de Provincie Zeeland, Rijkswaterstaat Zeeland en de Zeeuwse waterschappen. De rapportages beschreven de toestand en gaven inzicht in de mate waarin de doelstellingen uit het provinciale waterhuishoudingplan en andere beleidsdocumenten waren behaald. Voor de Kaderrichtlijn Water dient ook een rapportage te worden opgesteld. Deze vervangt deels de RWSR maar de vraag rijst waarin de gedetailleerde informatie over de Zeeuwse waterkwaliteit opgenomen gaat worden. De provincie Zeeland gaat afspraken maken met de andere Zeeuwse waterkwaliteitsbeheerders waar welke informatie opgenomen gaat worden. Cultuurhistorie In 2009 is de Archeologische Monumentenwacht Nederland in opdracht van de provincie een pilot gestart om te komen tot een nulmeting van de archeologische monumenten. Deze nulmeting vormt de basis voor de monitoring van de conservering van archeologische resten in die monumenten. 8

Landschap Vanaf 2006 is onder leiding van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gewerkt aan een kader voor monitoring van landschapskwaliteit. Dit heeft in 2008 geleid tot het uitvoeren van een nulmeting in alle nationale landschappen op basis van de kernkwaliteiten uit de Nota Ruimte. Deze nulmeting is opgenomen in het Milieu- en Natuurcompendium (www.milieuennatuurcompendium.nl) en is een product van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR). In de nulmeting is geprobeerd om de kernkwaliteiten zover mogelijk te kwantificeren in oppervlaktes. Kernkwaliteiten waarbij dat niet mogelijk was zijn buiten beschouwing zijn gelaten. Naast de monitoring van de kernkwaliteiten in het Nationaal Landschap, loopt er nog een aantal bredere evaluaties. In het kader van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) wordt in 2010 een midterm-review uitgevoerd, waarbij ook de Nationale Landschappen aan bod komen. Tegelijk vindt een evaluatie van de Nota Ruimte plaats, waarbij ook het beleid voor de Nationale Landschappen wordt bekeken. Deze lopende monitorings- en evaluatietrajecten zullen in 2010 een indruk geven van de investeringen en beleidsinspanningen op landelijk niveau, maar bieden mogelijk ook aanknopingspunten voor toepassing op regionale schaal. Bedrijventerreinen Het monitoringsinstrument, het Integraal Bedrijventerreinen Informatiesysteem (IBIS) van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), bevat veel verouderde en verkeerde informatie omdat de bijbehorende enquête door veel gemeenten niet of ontoereikend wordt ingevuld. Gaandeweg wordt dit systeem door de provincie verbeterd, de inschatting is dan op dit moment de bedrijventerreinen in IBIS een goede weergave geven van de werkelijke situatie. Dit vereist echter wel een aanzienlijke inspanning om het IBIS te verbeteren en actueel te houden teneinde een volledig en accuraat beeld van bedrijventerreinen te houden. 9

3. Conclusie op hoofdlijnen Omgevingsbalans 2009 3.1 Algemene conclusies Demografische ontwikkeling Eén van de hoofddoelstellingen van het omgevingsplan is de keuze om vast te houden aan een gematigde bevolkingstoename. Op basis van de huidige demografische ontwikkelingen zal deze doelstelling niet gerealiseerd worden, maar is er op langere termijn een ontwikkeling naar een krimpende en vergrijzende bevolking. Deze veranderingen zullen aanzienlijke consequenties hebben voor een groot aantal beleidsvelden zoals omvang en kwaliteit van de woningbouw, ruimte voor bedrijvigheid, leefbaarheid en voorzieningenniveau. Hoewel de doelstelling van de gematigde bevolkingstoename niet gehaald is heeft deze wel geleid tot een systematische analyse van Zeeland als een aantrekkelijk woonmilieu voor mensen van buiten Zeeland. Deze analyse wordt benut voor de uitwerking van de consequenties van de veranderende demografische ontwikkeling en de ontwikkeling van wervende woonmilieus. Leefomgevingskwaliteiten Op het gebied van leefomgevingskwaliteiten is goede vooruitgang geboekt. Emissies van verontreinigende stoffen nemen over het algemeen af. Toch is het nog niet duidelijk of de doelen op de lange termijn gehaald zullen worden. Waar in het verleden nog grote voortgang kon worden geboekt met technologische verbeteringen zijn de laatste jaren de dalingen in concentratie van stoffen beperkt Milieukwaliteiten op het gebied van lucht, geur en geluid in Zeeland zijn over het geheel genomen goed, met slechts beperkte locale overschrijdingen van de normen. Overlast van geluid- en geurhinder is beter in beeld gebracht en de geconstateerde knelpunten worden via een brongerichte benadering aangepakt. Wel blijkt uit het onderzoek naar de sociale staat van Zeeland dat een aanzienlijke groep inwoners last ervaart van geluid, stof en stank, met name rond de industriegebieden. Uitvoering van saneringsmaatregelen voor bodemverontreiniging ligt op schema, evenals het beleid voor externe veiligheid. Natuurontwikkeling is vergevorderd, hoewel het ambitieuze doel om de ecologische hoofdstructuur in 2013 te realiseren niet gehaald zal worden. In totaal is 2/3 van de opgave voor nieuwe natuurontwikkeling uit het omgevingsplan gerealiseerd. De waterkwaliteit, zowel chemisch als ecologisch, is nog onvoldoende. De afgesproken maatregelen voor de bestrijding van ongewenste lozingen op grond- en oppervlaktewater en de sanering van waterbodems worden volgens schema uitgevoerd door waterschappen en gemeenten. Met het aanvullende maatregelenpakket voor de Kaderrichtlijn Water heeft de verbetering van de waterkwaliteit een nieuwe impulsgekregen. Duurzaamheid en ontwikkelen met kwaliteit Duurzame ontwikkeling is één van de uitgangspunten van het omgevingsplan. Het begrip wordt echter op veel verschillende manieren ingevuld, waarbij onderlinge samenhang en het verband met de hoofddoelstellingen niet altijd duidelijk is. Daardoor heeft het een deel van zijn betekenis verloren. In de uitvoering wordt een duurzame ontwikkeling vaak vertaald in een ECO-2 aanpak, het versterken van economische en ecologische kwaliteit. Deze aanpak heeft geleid tot meer aandacht voor het uitgangspunt van ontwikkelen met kwaliteit. Bij het herstel van fysieke knelpunten wordt hierbij de saneringsopgave vaak gefinancierd vanuit de economische meerwaarde. Hierin is duidelijke voortgang geboekt, die vaak op projectniveau redelijk valt te duiden. Het is echter niet mogelijk gebleken om vanuit het niveau van projecten te komen tot een algemene overkoepelende conclusie over de mate waarin duurzame ontwikkeling heeft plaatsgevonden. Het programma Duurzaam ondernemen richt zich op duurzame wijze van ondernemen via samenwerking, cursussen en communicatie met de industrie en het midden- en kleinbedrijf. Hier zijn een groot aantal voorbeeldprojecten gerealiseerd. De mate waarin duurzaam ondernemen postvat in de ondernemerspraktijk dient beter in beeld te worden gebracht en te worden verstrekt. Energie en klimaat Het klimaatbeleid richt zich sterk op de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. De doelstelling in het omgevingsplan (reductie van 6% broeikasgassen ten opzichte van 1990) voor de industrie- en energiesector in 2008 is gehaald. Dat is vooral te danken aan de bereikte reductie in de industrie voor broeikasgassen als distikstofoxide en perfluorethaan. Voor CO 2 uitstoot is de reductie geringer geweest. In de Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 blijft het doel een evenredige bijdrage aan de nationale klimaatdoelstellingen. Daarbij zijn resultaatdoelstellingen voor 2020 gesteld voor het aandeel duurzame energie en voor reductie van broeikasemissie en energiebesparing voor alle activiteiten waar de emissiehandel geen betrekking op heeft. Het beleid voor windmolens is succesvol, de doelstelling van 250 megawatt (MW) zal ruimschoots worden gehaald. Het provinciale klimaatbeleid richt zich ook op de gevolgen van klimaatverandering. Op het gebied van wateroverlast, droogte en kustveiligheid is al veel bereikt. Voor ruimtelijke ordening en welzijn ligt hier nog een flinke taak. Gelijktijdig met deze omgevingsbalans is de provinciale klimaatnota verschenen waarin de gevolgen van klimaatverandering voor Zeeland in beeld zijn gebracht en welke opgaven hieruit voor de verschillende sectoren voortkomen. Deltawateren en kustveiligheid In de deltawateren is met name voortgang geboekt in het proces naar de uitvoering van het herstel van de estuariene dynamiek. In de nationale programma s voor waterbeheer en klimaatontwikkeling heeft het herstel van de zuidwestelijke delta goede aandacht gekregen. In het Nationaal Deltapro- 10

gramma zal een deelprogramma Zuidwestelijke Delta worden opgenomen, dat zich vooral richt op de lange termijn. De Stuurgroep Zuidwestelijke Delta bewaakt de samenhang met het landelijk waterbeleid. De inzet van de provincie speelt hierin een belangrijke rol. Een ontwerp-uitvoeringsprogramma kon in 2007 niet de goedkeuring van het Rijk krijgen. Een hernieuwd uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta (gericht op de korte en middenlange termijn) zal nu in 2010 worden afgerond. Voor de afzonderlijke deltawateren is goede voortgang geboekt bij de planvorming voor de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer, en bij de invoering van de peilverandering in het Veerse Meer. De ruimte die het omgevingsplan biedt voor jachthavenontwikkeling wordt in plannen en voorstellen benut, onder meer in het project Perkpolder, in de stedelijke transformatieprojecten in Vlissingen en Goes en in de uitbreiding van enkele bestaande jachthavens. In de plannen voor de afzonderlijke deltawateren wordt ook aandacht gegeven aan de ontwikkeling van overige watersportactiviteiten, zoals de kleine watersport en de duiksport. Aan de aangekondigde nadere planuitwerking waarin de relaties tussen functies, natuur en het herstel van estuariene dynamiek wordt nog gewerkt en zal een plaats krijgen in het nieuwe omgevingsplan. De verbetering van de veiligheid tegen overstromingen verloopt voorspoedig door de versnelde uitvoering van de versterking van de zeeweringen en de planvorming en uitvoering van de zwakke schakels door de waterschappen. Vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied In het landelijk gebied is een aantal duidelijke successen geboekt: de ontsluiting van het landschap door de aanleg van wandelnetwerken en fietsroutes en de ruime toegankelijkheid van natuurgebieden, de voortgang bij de ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur, ontwikkeling van projecten in het kader van het Nationaal Landschap en de projecten die door het Investeringsbudget Landelijk Gebied worden gefinancierd. De mogelijkheid voor verevening heeft geleid tot een uitbreiding van de economische ontwikkelingsmogelijkheden, met een gelijktijdige verbetering van de kwaliteit van het landelijk gebied. Er is dus sprake van een groot aantal activiteiten die bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit. Deze komen voort uit een groot aantal projecten van verschillende omvang en reikwijdte. Hierdoor ontstaat wel het risico van een versnipperde aanpak en een beperkte zichtbaarheid, als activiteiten niet gedragen worden door een gezamenlijke visie op de invulling van landschappelijke kwaliteit. Het landschap wordt beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door het beleid van concentratie van bedrijventerreinen, agrarische bebouwing en woningbouw, de landschappelijke inpassing van bedrijventerreinen, infrastructuur en het streven naar een goede kwaliteit van kern- en stadsuitbreiding. Het concentratiebeleid voor bedrijventerreinen voldoet hierbij niet aan de gestelde doelen en vormt daarmee een risico voor de bescherming van het landschap. Woningbouw wordt door de ruimte voor ruimteregeling en andere regelingen, zoals de woonparken, gericht ingezet voor het oplossen van fysieke knelpunten in het landelijk gebied. Over het algemeen bestaat er meer aandacht voor de kwaliteit van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen gaan vaak vergezeld van een beeldkwaliteitsplan voor de landschappelijke inpassing. Wel blijkt er een risico dat er, ondanks dat een beeldkwaliteitsplan opgesteld is, de realisatie hiervan niet of alleen deels plaatsvindt. Bij kleinere ontwikkelingen die onder de vereveningsregeling of de ruimte voor ruimte regeling vallen vindt uitvoering wel plaats, maar vooral bij grotere ontwikkelingen leert de ervaring dat de landschappelijke inpassing vaak pas tot stand komt nadat dit mede uit publieke fondsen wordt gefinancierd. Vitaliteit van het platteland komt vooral voort uit een goed functionerende grondgebonden landbouw en een goed ontwikkelde en kwalitatief hoogwaardige recreatiesector. Voor de landbouw zijn hiervoor twee belangrijke strategieën: schaalvergroting en verbreding. De schaalvergroting verloopt succesvol, mede door de inzet van kavelruil. Over de verbreding van de landbouw bestaat geen duidelijk beeld. In Zeeland zijn relatief een groot aantal landbouwbedrijven met verbredingsactiviteiten. De laatste jaren lijkt het aantal bedrijven af te nemen, maar de gegevens over aantallen zijn niet éénduidig en de invloed op het bedrijfsinkomen is onvoldoende bekend. Wel is het aantal campingplaatsen op landbouwbedrijven aan de kust toegenomen. Er is meer ruimte geboden voor aquacultuur, maar deze tak van landbouw is nog in ontwikkeling. De ontwikkeling van biologische landbouw blijft achter bij de verwachtingen. Via gebiedgerichte projecten vindt verbetering van recreatiebedrijven plaats. Een aantal recreatiebedrijven heeft gebruik gemaakt van de ontwikkelingsmogelijkheden conform de vereveningsregeling. Daarentegen zijn er geen nieuwe voorstellen gekomen voor landschapscampings. Wonen en stedelijke concentratie Voor de steden zijn successen geboekt bij de versterking van de functie van de binnensteden, zowel op het gebied van de detailhandel als bij vestiging van kantoren. Bij de vier grote transformatieprojecten in de grote steden is de provincie nauw betrokken en zijn met name bij de Goese Schans en Scheldekwartier in Vlissingen belangrijke vorderingen gemaakt. Bij de woningbouw zijn de resultaten op het gebied van bundeling en inbreiding t.o.v. de omgevingsbalans van 2006 verbeterd. Dit geldt echter niet voor de doelen voor het concentratiebeleid van bedrijventerreinen. De negatieve trend die al in 2006 zichtbaar was heeft zich voortgezet. Bij de herstructurering van bedrijventerreinen is de voortgang vooral toe te schrijven aan de stedelijke transformatieprojecten, maar de herstructurering tot aantrekkelijke en goed functionerende bedrijventerreinen komt maar in beperkte mate tot stand. Economische dynamiek en mobiliteit Het provinciale sociaal-economisch beleid is vastgelegd in het Provinciaal Sociaal-Economisch Beleidsplan (PSEB) 2009 2012. Het provinciaal mobiliteitsbeleid is vastgelegd in het Provinciaal Verkeer en Vervoersplan (PVVP). Het is belangrijk te constateren dat het PSEB, het PVVP en het omgevingsplan een gezamenlijk uitgangspunt hebben in het streven naar een duurzame ontwikkeling in Zeeland. De gevolgen voor de leefomgeving vormen een integraal onderdeel van zowel het PSEB als het PVVP. Het omgevingsplan heeft vanuit dit gezamenlijke uitgangspunt de expliciete doelstelling om economische dynamiek door het ruimtelijk en milieubeleid te faciliteren. Het omgevingsplan streeft hierbij naar economische 11

groei met een gelijktijdige vermindering van de milieubelasting: ontkoppeling. De belangrijkste resultaten hierbij zijn: * haven- en industriegebieden: In het omgevingsplan is aangegeven dat rond de havengebieden een milieukader ontwikkeld diende te worden, als instrument om de ontkoppeling te realiseren. Hierin zou door een beleid van flexibiliteit en milieucompensatie het behoud van de bestaande milieukwaliteit gerealiseerd worden. De ontwikkeling van een instrument in deze vorm is niet mogelijk gebleken. Wel is hier als onderdeel van de ontwikkelingsvisie Kanaalzone aandacht aan besteed. De overlast voor de omgeving voor de verschillende milieuaspecten wordt steeds beter in beeld gebracht, waarbij door de toepassing van het continue verbeterspoor successen zijn geboekt. Het ontbreekt nog aan een goed instrument om zorgvuldig ruimtegebruik in de haven en industriegebieden te bepalen, terwijl dit door de uitgifte van terreinen steeds noodzakelijker wordt. Onlangs is onder de vlag van Vitaal Sloegebied en Kanaalzone het project Flexibele Havenontwikkeling gestart. Daar komt het onderwerp ruimtegebruik prominent aan bod. * overige bedrijventerreinen: Het ruimtelijk beleid van concentratie van bedrijventerreinen en het tegengaan van versnippering is niet alleen wenselijk vanuit het ruimtelijk spoor, zoals elders aangegeven, maar is ook van belang voor de economische dynamiek, waarbij de aanwezigheid van goed ontwikkelde en goed bereikbare bedrijventerreinen een belangrijke randvoorwaarde is. Het achterblijven van de concentratie en herstructurering van bedrijventerreinen is ook voor de economische dynamiek een risico. * landbouw: Naast de eerder benoemde conclusies over de landbouw geldt dat het concentratiebeleid voor de glastuinbouw succesvol verloopt. Voor aquacultuur is ruimtelijk beleid ontwikkeld, wat in een planwijziging zal worden opgenomen. * recreatie en watersport: In de recreatie bieden verevening en herstructurering in het kader van gebiedsprojecten mogelijkheden voor uitbreiding en kwaliteitsverbetering. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de watersport worden, zoals elders besproken is, in de planvorming benut. Aandacht voor sociaal domein Voor een duurzame ontwikkeling van Zeeland is het noodzakelijk dat gebruik wordt gemaakt van het economisch, ecologisch en sociaal kapitaal dat in onze provincie aanwezig is. Bij het oplossen van problemen of het benutten van kansen dienen deze vormen van kapitaal niet afzonderlijk, maar in samenhang te worden ingezet om balans tussen deze pijlers te realiseren. Het traditionele denken in relatief autonome domeinen willen we achter ons laten, omdat het een evenwichtige en duurzame ontwikkeling in de weg staat. Op veel plaatsen in het omgevingsplan ontmoet het ruimtelijk beleid het sociale domein. Echter slechts op een beperkt aantal plaatsen is dit ook echt expliciet benoemd. De belangrijkste bijdrage wordt geleverd in paragraaf 6.1 Sociale leefomgevingskwaliteit. Met de presentatie van de Sociale Staat van Zeeland begin januari heeft de provincie de beschikking over een grote verzameling met gegevens over de ervaren leefbaarheid van de Zeeuwse burgers. Deze informatie is nodig om de sociale effecten van ruimtelijke plannen in beeld te kunnen brengen. Geconcludeerd kan worden dat met de oplevering van de SSVZ er veel informatie beschikbaar is om de kwaliteit van de sociale leefomgeving te duiden, maar er nog het nodige moet gebeuren om de sociale omgevingskwaliteit te operationaliseren zodanig dat sociale effecten in de fysiek-ruimtelijke planvorming meegenomen kan worden. Het omgevingsplan en de integraliteit van beleid en uitvoering Het omgevingsplan is de eerste maal dat de verschillende beleidsplannen op het gebied van water, ruimte en milieu in een integraal document verenigd zijn. Hiermee heeft het omgevingsplan een impuls gegeven aan de integrale aanpak van een breed scala aan onderwerpen. In een aantal gevallen bestond deze integrale aanpak al, maar er zijn ook terreinen waarop deze vanuit het omgevingsplan tot stand is gekomen. Belangrijke terreinen waarop deze samenwerking plaatsvindt zijn: * bodemkwaliteit / archeologie / aardkundige waarden / ruimtelijke ordening * cultuurhistorie / natuur / stedenbouw * waterdoelen / natuur / recreatie * gebiedsgerichte projecten * in de regioagenda Als agenda voor de uitvoering heeft het omgevingsplan goed gefunctioneerd. De koppeling tussen operationele doelen met acties en prestaties geeft een goed aanwijzing voor de uitvoering. Dit blijkt uit het feit dat de meerderheid van de acties en prestaties in uitvoering is genomen en in een aanzienlijk aantal gevallen ook is voltooid. In een beperkt aantal gevallen is de actie of prestatie komen te vervallen. Instrumenten Het omgevingsplan heeft een aantal nieuwe instrumenten ontwikkeld. Deze komen voort uit een veranderde rolopvatting. Hierbij is gekozen voor een sturing op hoofdlijnen, waarbij meer ruimte is gegeven aan gemeenten om hun eigen beleid te ontwikkelen. Voorts heeft de provincie gekozen voor een meer uitvoeringsgerichte rol. Tot slot wilde de provincie zelf invulling geven aan één van de hoofddoelen van het omgevingsplan, het ontwikkelen met kwaliteit. Hiervoor zijn een aantal verschillende instrumenten ontwikkeld. * sturing op hoofdlijnen: Dit is vormgegeven in de bedrijventerreinenprogramma s, de planninglijsten woningbouw, en in het investeren in vooroverleg. Voor de bedrijventerreinenprogramma s en de planninglijst woningbouw is geconstateerd dat deze instrumenten aangepast dienen te worden om de gestelde doelen te behalen en in te spelen op ontwikkelingen op het gebied van de demografie. In dit kader is ook het instrumentarium van de nieuwe wet ruimtelijke ordening geïntroduceerd, waarbij de provinciale ruimtelijke verordening het belangrijkste product is. * de uitvoerende rol en een gebiedsgerichte aanpak Deze rol komt terug in de gebiedsprojecten en in de inzet van de ILG-middelen en het grondbeleid. Deze aanpak is succesvol gebleken en heeft geleid tot de geïntegreerde aanpak van de provinciale beleidsdoelen in een aantal grotere projecten als Waterdunen en Perkpolder, 12

* ontwikkelen met kwaliteit De verevening en het kwaliteitsteam zijn hiertoe geïntroduceerd. Deze zijn succesvol en worden in hun huidige vorm voortgezet, zij het dat de handreiking verevening op onderdelen aangepast wordt. Naast deze nieuwe instrumenten worden de bestaande instrumenten als vergunningverlening en handhaving effectief ingezet voor het bereiken van de milieudoelen. Daarbinnen worden nieuwe handhavingsinstrumenten gezocht, beproefd en ingezet om de omgevingskwaliteit te waarborgen en verder te versterken. 3.2 Aanbevelingen voor het volgend omgevingsplan Demografische ontwikkeling De provincie Zeeland zal de groeidoelstelling voor de bevolking loslaten. In Op Pad! Worden de nieuwe uitgangspunten van het provinciale beleid geformuleerd. Met deze uitgangspunten wordt geanticipeerd op de veranderingen die er op demografisch gebied te verwachten zijn (vergrijzing, bevolkingsdaling). Het sleutelwoord van Op Pad! is dan ook kwaliteit in plaats van kwantiteit. Deze demografische veranderingen zullen vergaande consequenties hebben voor een scala aan onderwerpen uit het omgevingsplan, waaronder omvang en kwaliteit van de woningbouw, ruimte voor bedrijvigheid, leefbaarheid en voorzieningenniveau en de daarmee samenhangende mobiliteitsontwikkeling. Leefomgevingskwaliteiten Leefomgevingskwaliteiten verbeteren en zijn over het geheel genomen goed. Maar voor locale overschrijdingen, het oplossen van de problemen uit het verleden, zoals de bodemverontreiniging, en het verbeteren van de waterkwaliteit is het noodzakelijk om het huidige beleid op deze gebieden voortvarend voort te zetten. In de benadering van de leefomgevingskwaliteiten wordt nu uitgegaan van een aantal specifieke milieu- en omgevingskwaliteiten. Uit het onderzoek naar de sociale staat van Zeeland komt ook veel informatie over de zoals die door de Zeeuwse bevolking ervaren wordt. Deze informatie kan bij verdere beleidsontwikkeling worden meegewogen. Voor sommige emissies lijken verdere technologische verbeteringen nog maar beperkt mogelijk. Hier dient sterker te worden ingezet op transitiebeleid. Duurzaamheid en ontwikkelen met kwaliteit Duurzame ontwikkeling is één van de uitgangspunten van het omgevingsplan en is ook overgenomen in de andere belangrijke provinciale beleidsplannen. Ook voor het volgend omgevingsplan zal dit een belangrijk punt blijven. Hierbij dient wel meer aandacht besteed te worden aan de wijze waarop duurzaam ontwikkelen in de praktijk wordt gebracht en op welke wijze de voortgang van dit beleidsdoel in beeld wordt gebracht. Financiering van de herstelopgaven is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Energie en klimaat Met de Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 zijn nieuwe doelen gesteld voor verlaging broeikasgasemissie, energiebesparing en aandeel duurzame energie. Het omgevingsplan moet hiermee in overeenstemming worden gebracht. De laatste jaren is met name de bijdrage door de industrie- en energiesector bepaald. Dit is ook de sector die de belangrijkste bijdrage levert aan de uitstoot van broeikasgassen. Gelet op de vernieuwde doelen moet er meer aandacht komen voor het bepalen van de bijdrage door overige activiteiten. De voortgang moet worden bepaald om te beoordelen of de aanpak uit de strategienota en het uitvoeringsprogramma volstaat om deze doelen te bereiken. De rijksoverheid werkt aan een visie op windenergie tot 2020 die voorziet in een landelijke uitbreiding met 2000 MW extra. Het aandeel voor Zeeland hierin kan aanleiding zijn tot de keus voor een aanvullende concentratielocatie. De provinciale klimaatnota geeft de opgaven voor de verschillende sectoren in Zeeland als gevolg van de klimaatverandering. Deze dienen in het omgevingsplan verder uitgewerkt te worden. Deltawateren en kustveiligheid In vervolg op het advies van de Deltacommissie is het Rijk gestart met het Nationaal Deltaprogramma. De provincie moet zich voorbereiden op nieuwe maatregelen op het gebied van veiligheid tegen overstromingen en zoetwater door middel van onderzoek, verkenningen en pilots. Afstemming met de ruimtelijke ontwikkeling is een belangrijk aandachtspunt. Het provinciaal beleid op het gebied van water, ruimte en economie zal hierop moeten anticiperen. In samenhang hiermee dient ook invulling te worden gegeven aan de betere ruimtelijke ordening van de functies op de deltawateren in samenhang met de ontwikkelingen op het land. Op dit moment wordt het derde Zeeuws Beleidsplan Waterkeringen voorbereid waarin het advies van de Deltacommissie naar de Zeeuwse situatie wordt vertaald en waarin een aanzet wordt gegeven voor een gebiedsvisie voor de kust. Het Zeeuws Beleidsplan Waterkeringen wordt opgenomen in het nieuwe omgevingsplan. Vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied De rol van de landbouw in het landelijk gebied is groot. Het belang van de verbrede landbouw verdient nader onderzoek, om te zien hoe dit beleid in de toekomst kan worden ingezet voor de versterking van de economische dynamiek in het landelijk gebied. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor een aantal specifieke onderwerpen in de landbouw. * het evenwicht tussen saneringen en uitbreidingen van solitair glas na 2012 De ontwikkeling na 2012 is nog onvoldoende duidelijk. In overleg met de sector kan worden onderzocht in hoeverre een actievere provinciale sturing op de sanering van solitair glas wenselijk of noodzakelijk is. Een onderdeel van een dergelijk onderzoek zou het instellen van een (provinciaal) fonds voor de sanering van solitair glas kunnen zijn, gevoed door vereveningsbijdragen van uitbreidende glastuinbouwbedrijven. * de huisvesting van seizoensgebonden arbeidsmigranten Seizoensgebonden arbeidsmigratie is in duur en aantal omvangrijker dan voorzien in het omgevingsplan. Dit onderwerp vraagt om duidelijke provinciale beleidskaders om ongewenste (illegale) situaties te voorkomen. Mede in overleg met de betrokken gemeenten worden hier al voorberei- 13

dingen voor getroffen. Voor onderdelen hiervan wordt een planwijziging voorgesteld. In het nieuwe omgevingsplan zullen de resultaten hiervan als nieuwe beleidskaders worden opgenomen Voor het behoud van landschappelijke kwaliteit is een afstemming tussen de verschillende sporen van behoud en verbetering noodzakelijk. Een belangrijk punt hierbij is de financiering van de kwaliteitsverbetering. Hiertoe kan gekeken worden naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het instellen van landschapsfondsen en het bundelen van zowel publieke als private geldstromen. Economische dynamiek en mobiliteit Met de vaststelling van het PSEB in 2009 is het provinciaal sociaal-economisch beleid herzien. Voor het nieuwe omgevingsplan dient dit als bouwsteen, waarbij de ruimtelijke consequenties van de verschillende economische sectoren opnieuw beschouwd moeten worden. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn: * economische rol van haven- en industriecomplex en consequenties voor ruimtegebruik * de positie van de landbouw in de context van het Zeeuwse omgevingsbeleid en het ruimtelijk ontwikkelingsinstrumentarium * kansen voor het spoor van biobased economy * voldoende ruimte voor aquacultuur en visserij * ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie en toerisme De provincie streeft ernaar om voldoende fysieke ruimte en milieuruimte beschikbaar te stellen voor een goede ontwikkeling van de Zeeuwse havens en industrie. Deze ontwikkeling moet in balans zijn en blijven met behoud en verbetering van de leefomgeving. Voor de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone is hiertoe een gebiedsvisie opgesteld die een bouwsteen vormt voor het nieuwe omgevingsplan. Het is waarschijnlijk dat op de langere termijn, na 2012, de bestaande haven- en industrieterreinen van Vlissingen en Terneuzen vrijwel helemaal zullen worden uitgegeven. Met betrekking tot de fysieke ruimte leidt dit tot twee opgaven: enerzijds het creëren en vrijmaken van nieuwe ruimte voor haven- en industrieterreinen (bijvoorbeeld het aanwenden van de Westelijke Kanaaloever voor industriële en logistieke bedrijvigheid) en anderzijds het herontwikkelen en efficiënter inrichten van reeds bestaande terreinen. Een belangrijke eerste stap daarbij is het beter in beeld brengen van de beschikbare fysieke ruimte. Naast de fysieke ruimtegrenzen die in zicht komen, lopen de bedrijven op de haven- en industrieterreinen in toenemende mate aan tegen milieugrenzen (zoals geluidsplafonds). De milieuruimte moet optimaal worden benut door in te zetten op: * duurzame clustervorming * een selectief uitgiftebeleid * het reduceren van de milieubelasting door individuele bedrijven en de havengemeenschap als geheel Dit laatste punt betreft het zogenoemde continue verbeteringsspoor bij de huidige bedrijven. Dit moet leiden tot het creëren van milieuruimte voor nieuwkomers. Het havenschap Zeeland Seaports (ZSP) zal hierin een actieve rol spelen. Aandacht voor sociaal domein In de paragraaf algemene conclusies wordt de samenhang genoemd tussen het sociale domein en het omgevingsplan. Die samenhang is er bijvoorbeeld op het terrein van wonen, de inrichting van de openbare ruimte, voorzieningen, ruimte voor werkgelegenheid, kwaliteit van de leefomgeving, inrichting van de stad en toegankelijkheid. Het traditionele denken in relatief autonome domeinen is achterhaald, omdat het een evenwichtige en duurzame ontwikkeling in de weg staat. De provincie is van mening dat in het volgende omgevingsplan er vaker een relatie gelegd dient te worden met het sociaal kapitaal. Hoe we Zeeland ruimtelijk vormgeven kan effecten hebben op het welzijn, de leefbaarheid en het voorzieningenniveau en de mobiliteitsontwikkeling die daarmee samenhangt. In het volgend omgevingsplan is het aan te bevelen deze dwarsverbanden beter in beeld te brengen en daarop sociaalruimtelijk beleid te formuleren. Het huidige omgevingsplan bevat al wel een apart hoofdstuk over de economische dynamiek. Waar het omgevingsplan vooral nog in kan winnen is het concretiseren van sociaal-ruimtelijk beleid. Waar sociaalruimtelijk beleid expliciet wordt gemaakt dienen ook concrete indicatoren en prestaties te worden benoemd om dit beleid ook verder te operationaliseren. De sociale staat van Zeeland die in december 2009 is gepresenteerd bevat een schat aan gegevens die gebruikt kunnen worden om het sociale gezicht van het ruimtelijk beleid in te kleuren. Ook de rapportages die in dit kader voor de Zeeuwse gemeenten zijn opgesteld bieden aanknopingspunten om het sociale domein beter op te nemen in de regioagenda en in gebiedsgerichte projecten. Verder zijn er binnen het ruimtelijk beleid tal van raakvlakken die vertaald kunnen worden naar doelstellingen en acties. Het omgevingsplan krijgt zo meer evenwicht. Wonen en stedelijke concentratie Het Planbureau van de Leefomgeving heeft een onderzoek gedaan naar de toekomst van bedrijventerreinen en naar wenselijk bedrijventerreinbeleid. Conclusie is dat er een verschuiving nodig is van uitbreiding naar herstructurering. Het toestaan van een overprogrammering van vijfmaal de jaarlijkse behoefte is in dat licht geen reëel kader. Monitoring en de zorgvuldige toepassing van het instrument bedrijventerreinen en de uitvoering van het Convenant Herstructurering zijn hierbij belangrijke aandachtspunten, waarbij de financiering een belangrijk risico is. De druk om ontwikkelingen aan de rand van steden toe te staan neemt toe. Hierbij gaat het zowel om detailhandel in combinatie met een leisure ontwikkeling, vergelijkbaar met het Zeeuws evenementenplatform (ZEP) en skihal, en kantoren buiten de erkende locaties. Dit laatste is met name in Middelburg het geval. Er moet blijvend aandacht worden geschonken aan de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnensteden. Daarom dient voorzichtig omgegaan te worden met plannen aan de rand van de stad. Het omgevingsplan en de integraliteit van beleid en uitvoering Het omgevingsplan richt zich op het integreren van de verschillende beleidsvelden. Bij het huidige omgevingsplan is geen integraal uitvoeringsprogramma opgesteld. Aanbevolen wordt om dat voor het volgend omgevingsplan wel te doen om daarmee de samenhang in het uitvoeringsprogramma beter te bewaken. De regionale samenwerking verdient in het kader van nieuwe 14

verbindingen en het vergroten van het organiserend vermogen van de provincie veel aandacht. Het is van belang hier in de voorbereiding van het nieuwe omgevingsplan goed gebruik van te maken door al in een vroeg stadium de samenwerking met gemeenten te zoeken. Hierbij kan een verbreding van de regionale agenda vanuit de gebiedsprofielen voor mobiliteit en vanuit het sociale domein plaatsvinden. Instrumenten De keuze voor en inzet van bestaande en nieuwe instrumenten wordt vooral bepaald door de rolopvatting van de provincie en de wijze waarop zij de provinciale belangen wil behartigen. Dit is een keuze die in de ontwikkeling van het nieuwe omgevingsplan dient te worden bepaald. De inzet van bepaalde instrumenten is hier dan een resultaat van. De bestaande instrumenten bieden wel voldoende mogelijkheden voor verdere ontwikkeling en een verbrede inzet. Zo bieden het grondbeleid, het kwaliteitsteam en ruimte voor ruimte regelingen mogelijkheden om toegepast te worden buiten de doelen waar deze nu voor worden ingezet. 3.3 Belangrijkste sectorale resultaten en conclusies 3.3.1 Omgevingskwaliteit als uitgangspunt Mondiale en nationale milieukwaliteit Klimaatbeleid De doelstelling in het omgevingsplan (reductie van 6% broeikasgassen ten opzichte van 1990) is voor de industrie- en energiesector in 2008 gehaald. In de industrie- en energiesector stagneert de reductie van CO 2, de reductie van overige broeikasgassen is grotendeels gerealiseerd. De CO 2 -emissiehandel voor ETS-bedrijven (energie-intensieve bedrijven die deelnemen aan het emissiehandelssysteem) heeft nog geen stimulerend effect gehad op de reductie van de CO 2 - emissie en energiebesparing. In de Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 blijft het doel een evenredige bijdrage aan de nationale klimaatdoelstellingen. Deze zijn vernieuwd waardoor de concrete doelen zijn aangepast. Het betreft doelen voor 2020 voor verlaging broeikasgasemissie van niet-ets activiteiten, energiebesparing bij niet-ets activiteiten en aandeel duurzame energie. De activiteiten in het Uitvoeringsprogramma Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 zijn hierop gericht. Een aanvullende inspanning voor het monitoren van de desbetreffende activiteiten is nodig om te kunnen bepalen of de doelen worden bereikt. Windenergie De doelstelling voor windenergie om in 2010 tenminste 250 megawatt (MW) aan windvermogen te realiseren zal worden gehaald. Met de plannen die nu in voorbereiding zijn wordt het windvermogen bijna verdubbeld. Grootschalige luchtkwaliteit Fijn stof De maatregelen uit het Actieplan Fijn Stof worden uitgevoerd. De achtergrondconcentratie fijn stof is van 22-28 µg/m 3 in 2005 gedaald naar 21-25 µg/m 3 in 2008. De achtergrondconcentratie fijn stof is lager dan de grenswaarde. Lokaal kan er sprake zijn van een overschrijding van de daggrenswaarde voor fijn stof. De frequentie hiervan blijft onder de norm van 35 dagen/jaar. Verzurende en vermestende stoffen De achtergrondconcentratie zwaveldioxide is ongeveer 3 µg/m 3 en daarmee laag ten opzichte van de grenswaarde van 20 µg/m 3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide op het meetpunt in Philippine is ongeveer 20-26 µg/m 3 en blijft eveneens onder de grenswaarde van 40 ug/m 3. De uitstoot van zwaveldioxide vertoont schommelingen, deze worden vooral veroorzaakt door een wisselende doorzet bij enkele bedrijven. De uitstoot van vermestende stoffen (ammoniak en stikstofdioxiden) vertoont een licht dalende trend. Voor de depositie op natuurgebieden worden de vermestende stoffen van meer belang geacht dan de verzurende stoffen. De depositie van stikstof op kwetsbare natuurgebieden is stabiel maar zal naar verwachting verder dalen. Het is te vroeg om uitspraken te doen over de haalbaarheid van de doelstellingen voor 2030 voor risico s voor mens en natuur. Leefomgevingskwaliteit en het afwegingskader Leefomgevingskwaliteit Het is nog onduidelijk of de doelen voor de lange termijn (2030) worden gehaald. Er zijn vele activiteiten uitgevoerd waarbij de leefomgevingskwaliteit wordt verbeterd. Tevens is meer inzicht verkregen van de feitelijke situatie via met name sectoraal onderzoek, maar ook via integraal onderzoek zoals bij milieu en gezondheid. Ook is meer inzicht verkregen van de last die mensen ervaren via het integrale onderzoek naar de sociale staat van Zeeland. Geluidhinder en stilte In de provinciale milieuverordening zijn acht industrieterreinen van regionaal belang aangewezen. Voor één terrein is een beheersplan vastgesteld. Voor twee terreinen is het beheerplan in procedure. Het aantal woningen binnen geluidszones rondom bedrijventerreinen en industrieterreinen van regionaal belang met een geluidsbelasting hoger dan 60 db(a) is door de verplaatsing van de Schelde gedaald van 47 in 2005 naar 14 in 2009. Geluidhinder als gevolg van provinciale wegen met meer dan 6 miljoen voertuigen is in kaart gebracht. Stilte: De geluidssituatie in milieubeschermingsgebieden met betrekking tot verkeer op hoofdwegen is verbeterd. In milieubeschermingsgebieden had in 2005 door verkeer op rijkswegen en provinciale wegen 10149 ha een geluidsbelasting hoger dan 38 dbl den. In 2007 was 8487 ha hoger dan 38 dbl den. Het totale oppervlak milieubeschermingsgebied (land en water) bedroeg toen 68128 ha. De provinciale milieuverordening is voor milieubeschermingsgebieden in 2009 aangepast. Lichthinder en duisternis In de afgelopen periode is deelgenomen aan het interprovinciale project licht en duisternis. Met het opstellen van het uitvoeringsprogramma/actieplan licht en duisternis is gewacht totdat de resultaten hiervan bekend zijn. Er is subsidie verleend voor 5 pilots, waaronder enkele aangepaste verlichtingsvormen. Bij een aantal bedrijven is het opstellen van een verlichtingsplan in de vergunning opgenomen. 15

Regionale en lokale luchtkwaliteit Er is sprake van beperkte overschrijding van streefwaarden als gevolg van industriële emissies. Het gaat hierbij met name om lokale uitstoot rondom industriële activiteiten (Dow, Thermphos) die niet of slechts beperkt leiden tot een overschrijding van de streefwaarde in de woonomgeving. Voor fluoride wordt het maximaal toelaatbaar risico niveau (MTR) nog overschreden. De uitstoot van een groot aantal stoffen wordt gemeten. De meeste vertonen op de langere termijn (sinds 2000) een dalende trend. De lange termijndoelstelling voor bescherming van vegetatie aan ozon wordt nog overschreden. De grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide werden langs wegen in de periode 2006-2008 slechts beperkt overschreden. Voor de toekomst is de verwachting dat er alleen in jaren met ongunstige meteorologische condities nog sprake kan zijn van beperkte overschrijdingen. Geurhinder Er is een provinciale handreiking en inventarisatie geurhinder opgesteld waardoor de beoordeling van milieuvergunningen als van ruimtelijke plannen mogelijk is. Ook is er meer inzicht is in de mate van geurhinder. Bij een aantal bedrijven zijn voorzieningen getroffen om geurhinder tegen te gaan. De belangrijkste aandachtspunten zijn het oostelijk deel van het Sloegebied en Sas van Gent. Afval Het verminderen van de afvalstroom in omvang en schadelijkheid wordt niet gehaald. De totale hoeveelheid neemt toe, evenals de hoeveelheid gevaarlijk afval. De nuttige toepassing van afvalstoffen (inclusief hergebruik product) is van minimaal 62% in 2006 gedaald naar minimaal 59% in 2008. Wanneer de opgeslagen afvalstoffen buiten beschouwing worden gelaten wordt in 2006 82% nuttig toegepast en is dit 78% in 2008. Brandbare stoffen worden nog gestort. Er is nog geen sprake van het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet geschikt is voor hergebruik. Het beëindigen van het storten van het overschot aan brandbaar afval is nog niet gerealiseerd. De hoeveelheid te verwijderen afval wordt bepaald door verbranden als vorm van verwijdering en storten. Zowel de hoeveelheid verbrand afval als gestort afval is de laatste jaren toegenomen. Van het beperken van de hoeveelheid te verwijderen afval is nog geen sprake. In Zeeland ontstaat per inwoner het meeste huishoudelijk afval van Nederland. Dit wordt mede veroorzaakt door de grote aantallen toeristen. Zeven gemeenten halen de doelstelling voor bronscheiding van huishoudelijk afval. De bronscheiding bedraagt 58% in Zeeland ten opzichte van 49% in Nederland. Bodemkwaliteit Duurzaam bodembeheer wordt als onderdeel van het integraal toetsingskader ontwikkeld. Duurzaam bodemgebruik vraagt om integraal werken binnen gebiedsprojecten. Directe resultaten zijn het bepalen van fysieke bodemkwaliteiten voor aardkundige waarden en mogelijkheden voor warmte-koude opslag. Voor bodemsanering is de verwachting dat de doelstelling om 20% van de bekende werkvoorraad weg te werken nu al gehaald is, dan wel op korte termijn gehaald wordt. De inventarisatie van spoedeisende locaties ligt op schema om in 2010 af te ronden. De laatste gasfabriek is gesaneerd. Waterkwaliteit Kaderrichtlijn Water De oppervlaktewaterkwaliteit is de laatste decennia wel verbeterd, maar voldoet met name voor stikstof, enkele zware metalen en bestrijdingsmiddelen nog niet aan de doelen. De ecologische kwaliteit is overal ontoereikend. De doelen en maatregelen om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water zijn opgenomen in het stroomgebiedsbeheerplan voor het Scheldestroomgebied. Voor Zeeland zijn deze uitgewerkt in de omgevingsplanuitwerking Kaderrichtlijn Water. Over de maatregelen zijn afspraken gemaakt met de waterschappen en met Rijkswaterstaat. Diffuse bronnen Ten aanzien van de diffuse bronnen heeft de provincie een informerende en stimulerende rol. in de afgelopen jaren zijn vooral behaald in projecten rond het beperken van gebruik van bestrijdingsmiddelen in de landbouw en door gemeenten, bewustwording bij de recreatievaart en bij educatieprojecten op scholen. Deze activiteiten worden de komende jaren voortgezet, waarbij meer aandacht komt voor gebiedsgerichte projecten. Overige lozingen De doelen uit het omgevingsplan zijn grotendeels gehaald. Vrijwel alle gemeenten voldoen aan de basisinspanning, waarbij hemelwaterafvoer wordt afgekoppeld van de riolering. Aanpak van overige lozingen in het buitengebied vindt plaats via het spoor van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Waterbodems Het opruimen van verontreinigde baggerspecie loopt voorspoedig. Als dit jaar twee lopende projecten zijn afgerond, is ongeveer 70% gereed. Voor toepasbare baggerspecie zijn toepassingen gezocht, zoals bij de inrichting van de Staats- Spaanse linies en de landschapsterp bij Zierikzee. Waterkwantiteit Voor het buitengebied zijn de optimale grondwaterstanden vastgesteld en wordt in 2010 het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) vastgesteld. Voor wateroverlast zijn de normen opgenomen in de Waterverordening Zeeland. Doel is om in 2015 het buitengebied op orde te hebben, in samenhang met de uitvoering van de KRW maatregelen. Knelpunt hierbij is de grondaankoop. Stedelijk gebied richt zich op afkoppeling van hemelwater van het riool. Knelpunt ligt bij het bestaand gebouwd gebied, waar ingrepen kostbaar zijn. De uitvoering hiervan vindt plaats door de gemeenten, die in veruit de meeste gevallen de gestelde doelen halen. Het onderzoek naar verzilting wordt in 2010 afgerond. Ecologische en natuurlijke kwaliteit Natuurbescherming Door actieve toepassing van de (groene) wetten zijn de natuurgebieden in Zeeland goed beschermd tegen areaalver- 16

lies en aantasting van de kwaliteit. Bij onvermijdelijke verlies van natuurwaarden is er wettelijk gecompenseerd. De implementatie van het Natura 2000 beleid krijgt steeds meer vorm. Een deel van de aanwijzingen zijn inmiddels vastgesteld de rest is in voorbereiding. Het Beheerplan Voordelta is vastgesteld, het beheerplan Deltawateren (Rijkswaterstaat) en de 5 binnendijkse beheerplannen (provincie) zijn in procedure. Natuurontwikkeling Er is sinds 2006 441 ha verworven en 823 ha nieuwe natuur ingericht verspreid over de provincie. Daarnaast is direct grenzend aan de Westerschelde 304 ha nieuwe inlagen aangelegd in het kader van de Natuurcompensatie Westerschelde (2 e verdieping, NCW). In totaal is 2/3 van de opgave uit het omgevingsplan gerealiseerd. Het zeer ambitieuze doel om in 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geheel te realiseren wordt vermoedelijk niet gehaald, vooral door knelpunten bij de (vrijwillige) grondverwerving. Desondanks verloopt de realisatie van de EHS in Zeeland voorspoedig en lijkt de realisering van de kerngebieden van de EHS en de Natte As in 2015 haalbaar. Hiermee wordt tegelijkertijd een belangrijke bijdrage geleverd aan de structuurverbetering van de landbouw (warme sanering slechte landbouwgrond) en het waterbeheer (omzetting laaggelegen natte gronden). Agrarisch natuurbeheer heeft meer mogelijkheden gekregen, m.n. het akkerrandenbeheer. In ca. 50% van de beheersgebieden (1413 ha) is een beheersovereenkomst afgesloten. Ecologische verbindingszones Van de bestaande opgave van 205 km is door de waterschappen ruim 150 km gerealiseerd. In 2009 is de nota Ecologische Verbindingszones uit 1996 herzien, waardoor de opgave is samenhang is gebracht met de maatregelen uit de KRW. Soortenbescherming Jaarlijks zijn ca. 15 projecten gerealiseerd die gericht zijn op tal van typisch Zeeuwse soorten, zoals kustbroedvogels, bloemdijkplanten, vleermuizen, vlinders, duinvalleisoorten, noordse woelmuis, patrijs, steenuil en zeehonden. Vanaf 2009 gebeurt dit via de leefgebiedenbenadering met daarbij speciale aandacht voor akkersoorten. Verbreding natuurbeleid Waterretentie in de EHS is in vrijwel alle nieuwe en bestaande natuurgebieden gerealiseerd. Door omzetting van laaggelegen landbouwgronden in natuurgebied hoeven deze niet door het waterschap met grote investering te worden beschermd tegen wateroverlast. Recreatief medegebruik is verder ingevuld. In 2009 is de provinciale Nota Toegankelijkheid Natuurgebieden vastgesteld. Op dit moment is van de Zeeuwse natuurgebieden 4 % afgesloten, 34 % goed beleefbaar, 50 % normaal toegankelijk en 12 % optimaal toegankelijk. Een breed scala aan maatregelen is uitgevoerd om de toegankelijkheid van natuurgebieden te vergroten, o.a. voor mensen met een functiebeperking. Landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit Een zorgvuldige inpassing van hoogbouw heeft plaatsgevonden. De in het omgevingsplan opgenomen hoogtematen hebben kaderstellend en dempend gewerkt. In nagenoeg alle initiatieven met hoogbouw hoger dan de opgenomen hoogtematen is een goede discussie gevoerd over beeldkwaliteit en uitstraling op de omgeving. In sommige gevallen heeft dit geleid tot een (fors) lagere bebouwingshoogte, in andere gevallen is het ontwerp van het gebouw verbeterd en/of hoogbouw beter onderbouwd. De landschappelijke inbedding heeft bij veel initiatieven geleid tot de aanleg van een afschermende groengordel. Dit heeft een positief effect gehad, m.n. bij ontwikkelingen die zich niet goed verhouden tot het Zeeuwse landschap, zoals bedrijventerreinen, bedrijfsgebouwen en industrie. Daarnaast biedt het omgevingsplan nadrukkelijk de mogelijkheid om via maatwerk, bijv. bij woningbouw of recreatie, te komen tot een goede alternatieve inbedding in het landschap. Van deze mogelijkheid is echter nog slechts beperkt gebruik gemaakt. Bij bijna alle grote ontwikkelingen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Aan het behouden van het uitzicht op het landschap en de steden vanaf de economische assen wordt steeds meer invulling gegeven. Bij grotere ontwikkelingen langs de A58 en N62, waarvoor een routeontwerp is opgesteld, is stelselmatig aandacht besteed aan de beleving vanaf de snelweg. Dit is tevens opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening. Cultuurhistorische kwaliteit Door de integratie van cultuurhistorie in het omgevingsplan is een impuls gegeven aan de combinatie van natuur- en landschapsontwikkeling en versterking van cultuurhistorische elementen. Dit is het duidelijkst zichtbaar bij de Staats- Spaanse Linies (SSL), waar de afgelopen jaren een aantal forten en dijken is opgeknapt. Natuurontwikkeling is ingezet om aan het fysiek herstel invulling te geven. De SSL zal komende jaren via Interreg 4 verder hersteld, zichtbaar en beleefbaar gemaakt worden. Voor het behoud en functioneren van traditionele windmolens is het molenbiotoop ontwikkeld en opgenomen in de ruimtelijke verordening. Actief fysiek behoud van cultuurhistorische en aardkundige waarden vindt met name via brede inzet van natuurmiddelen plaats vinden, zolang er geen ander instrumentarium beschikbaar is. Met de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening is een groot deel van de verantwoordelijkheid van het behoud van archeologische waarden bij de gemeenten komen te liggen. Belangrijk resultaat van de afgelopen jaren is dat alle Zeeuwse gemeenten een eigen archeologiebeleid hebben of gestart zijn met de voorbereidingen. In 2008 is er een studie uitgevoerd naar de in Zeeland aanwezige aardkundig waardevolle gebieden. Dit heeft geleid tot het rapport Aardkundige waarden in Zeeland. Daarnaast zijn twee gebieden aangewezen als aardkundig monument, namelijk Oranjezon te Vrouwenpolder en Hoeve Van der Meulen te s-heer Abtskerke. Nationaal Landschap Het hoofddoel in het beleid voor het Nationaal Landschap is de kernkwaliteiten in het nationaal landschap behouden en versterken. Een groot aantal projecten is gestart en afgerond die een bijdrage leveren aan behoud en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve elementen. Dit is nu al zichtbaar in realisatie van het landschapsnetwerk in de hele Zak van Zuid-Beveland, versneld herstel van onderdelen van de Staats-Spaanse Linies in West Zeeuws- 17

Vlaanderen, extra aanleg van beplanting langs waterschapswegen en meer mogelijkheden voor erfbeplanting en herstel van kleine cultuurhistorische elementen in het Nationaal Landschap. In hoeverre deze positieve bijdragen voldoende zijn om de kernkwaliteiten ook voor de langere termijn te behouden en of er een duidelijk merkbare verbetering van de totale landschapskwaliteit ontstaat, is vooralsnog niet te zeggen. Er loopt een landelijk initiatief om daar een beeld van te geven. Deltawateren Een ontwerp-uitvoeringsprogramma kon in 2007 niet de goedkeuring van het Rijk krijgen. De doelstelling om in 2006 een uitvoeringsprogramma op basis van de op basis van de integrale visie De Delta in zicht op te stellen is niet gerealiseerd. In 2007 heeft de Deltaraad (inmiddels Stuurgroep Zuidwestelijke Delta geheten) het programmabureau Zuidwestelijke Delta ingesteld, dat als taak kreeg om een hernieuwd uitvoeringsprogramma (gericht op de korte en middenlange termijn) op te stellen. Dit zal in 2010 worden voltooid. In de afgelopen jaren hebben de provincie en het programmabureau de problematiek en de kansen van de Deltawateren op nationaal niveau duidelijk onder de aandacht gebracht. Het gedachtegoed van de integrale visie is opgenomen in het Nationale Waterplan en de adviezen van de Commissie Veerman. Het programmabureau (voorheen de Deltaraad) heeft inmiddels de opdracht gekregen het deelprogramma Zuidwestelijke Delta van het Nationale Deltaprogramma op te stellen. Dit programma is gericht op de lange termijn. Voor de keuze van de maatregelen en het benutten van kansen voor integrale oplossingen wordt voor de verschillende deltawateren een aantal studies verricht. Het programmabureau geeft hierbij in het uitvoeringsprogramma de relatie van de Zuidwestelijke Delta met landelijke wateropgaven. Voor de afzonderlijke deltawateren zijn de belangrijkste resultaten: * Op advies van het Bestuurlijk Overleg Krammer Volkerak kiest het kabinet in het Nationaal Waterplan er voor om uiterlijk in 2015 het meer weer zout te maken. Uit de planstudie is gebleken dat dit de enige manier is om het blauwalgenprobleem op te lossen. Voorwaarde hiervoor is wel, dat de zoetwaterproblematiek, die door verzilting van het meer ontstaat, is opgelost. Cruciaal daarbij zijn de uitkomsten van een praktijkproef om na te gaan hoe het lekverlies van zout water door de Volkeraksluizen kan worden beperkt. In 2012 zal een uitvoeringsbesluit genomen worden. Dit geldt ook voor de planstudie Waterberging Volkerak-Zoommeer, waarin de mogelijkheden van berging van rivierwater bij zeer hoge afvoeren onderzocht worden. * De studie naar de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie van de Grevelingen is afgerond. Hieruit blijkt dat het vergroten van de uitwisseling met Noordzeewater, met een doorlaatmiddel in de Brouwersdam, een effectieve maatregel is. Er is voor de Grevelingen een MIRT verkenning (Meerjaren-programma Infrastructuur, Ruimte en Transport), samen met een planmer (milieu effectrapportage), opgestart en gekoppeld aan de planstudie Waterberging Volkerak Zoommeer. * Het Nationaal Park Oosterschelde heeft samen met Rijkswaterstaat, de provincie en de gemeente Reimerswaal een werkconferentie over de zandhonger georganiseerd. Deze werkconferentie heeft er ook toe geleid dat de problematiek van de zandhonger nadrukkelijke aandacht heeft gekregen in het rapport van de Commissie Veerman en in het Nationaal Waterplan. De verkenning zandhonger moet leiden naar een voorkeursaanpak van suppleties en verdediging. In de uitvoering zijn de volgende resultaten geboekt. * Aanwijzing van de Voordelta tot Natura2000 gebied en vaststelling van het beheerplan, in samenhang met de natuurcompensatie voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte * Voor het Veerse Meer is in 2008 gestart met de aanpassing van het winterpeil. Dit wordt in drie jaar stapsgewijs verhoogd naar -0.30 m NAP en zal fluctueren tussen NAP - 0.20m en NAP -0.40m. 3.3.2 Omgaan met (economische) dynamiek Zeehavens en transportassen Industrie- en haventerreinen De provincie streeft ernaar om voldoende fysieke ruimte en milieuruimte beschikbaar te stellen voor een goede ontwikkeling van de Zeeuwse havens en industrie. Door uitgifte van terreinen is de noodzaak voor zorgvuldig ruimtegebruik steeds duidelijker aanwezig. Er is een meetinstrument opgesteld voor zorgvuldig ruimtegebruik, maar in de praktijktest waren de eerste resultaten onbevredigend. Dit instrument dient verder uitgewerkt te worden. De gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone bouwt voort op het ROM-1 project (Ruimtelijke Ordenings- en Milieu) in de kanaalzone. De gebiedsvisie is in 2009 vastgesteld. De uitvoering van het projectplan wordt in een samenwerkingsovereenkomst tussen provincie, Zeeland Seaports, het Rijk en de gemeente Terneuzen opgenomen. Goederenvervoer * Weg: Het belangrijkste knelpunt in het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer voor de weg is de opwaardering van de N62 (tussen de A58 en Zelzate) tot volwaardige stroomweg. Deze wordt de komende jaren uitgevoerd, waarbij gestreefd wordt naar aanleg conform de meest milieuvriendelijke variant. * Vaarwegen: In 2008 is met Rijkswaterstaat (RWS) en ZSP een netwerkanalyse voor de binnenvaart opgesteld. Daarbij is geconcludeerd dat het aantal laad- en loskades en binnenhavens door omvorming naar een recreatie- en/of woonfunctie een knelpunt vormt. Daarnaast vormen toenemende wachttijden voor sluizen een probleem. De capaciteit van het sluizencomplex bij Terneuzen blijft hierbij een belangrijk knelpunt. * Ter bevordering van vervoer over water investeert Zeeland Seaports in faciliteiten voor de binnenvaart. Een locatie voor een nieuwe haven voor binnenvaart en watergebonden bedrijventerrein is nog niet gerealiseerd. * Spoor: In 2008 is de Sloelijn gereed gekomen die het Sloegebied verbindt met het hoofdspoor langs de A58. De oude Sloelijn met meer geluidhinder en risico s op het gebied van de externe veiligheid is tegelijkertijd buiten gebruik gesteld. Langs de Zeeuwse Lijn (hoofdspoor) wordt door Prorail in 18

samenspraak met aanliggende gemeenten en provincie al enkele jaren gewerkt aan een pakket maatregelen ter vermindering van de geluidsbelasting, wat waarschijnlijk eind 2009 wordt vastgesteld * Westerschelde Container Terminal: Zeeland Seaports heeft verzocht gebruik te mogen maken van de mogelijkheden die de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening biedt en de Westerschelde Container Terminal (WCT) planologisch mogelijk te maken via een provinciaal inpassingplan. Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 18 december 2009 besloten de procedure voor de WCT voort te zetten. Overige bedrijventerreinen De doelstelling om bedrijventerreinontwikkeling zoveel mogelijk plaats te laten vinden in de stedelijke ontwikkelingszones is niet gehaald. Zeelandbreed is slechts 25,2% van het nieuwe areaal in deze zones terecht gekomen. Deze tendens is een voortzetting van de trend die al in de omgevingsbalans van 2006 werd waargenomen. De doelstelling om bedrijventerreinontwikkeling zoveel mogelijk geconcentreerd plaats te laten vinden is iets beter gehaald: 62 % van het areaal nieuw terrein is terecht gekomen op de grootschalige terreinen. Maar dit betekent nog steeds dat 38 % van het nieuwe areaal terecht is gekomen op kleinschalige terreinen, waar groei in principe niet werd toegestaan. Met de introductie van de bedrijventerreinenprogramma s is de verantwoordelijkheid voor bedrijventerreinontwikkeling bij de samenwerkende gemeenten in de regio gelegd. Het blijkt dat dit nog steeds leidt tot een versnipperde ontwikkeling van kleinschalige lokale bedrijventerreinen. Voor een duurzame macro-economische ontwikkeling van Zeeland is deze versnippering onwenselijk. De provincie zal ruimer gebruik maken van haar bevoegdheden om deze beleidsdoelen te realiseren. Van de potentiële transformatieopgave is een groot deel van de plannen reeds in uitvoering. Dit zijn met name de stedelijke transformatiegebieden. Herstructurering van verouderde bedrijventerreinen blijft hierbij achter. Dit is ook landelijk het geval, reden voor het Rijk om met provincies en gemeenten een convenant op te stellen waarbij de provincie het initiatief neemt om een uitvoeringsprogramma herstructurering op te stellen. Duurzaam ondernemen Havens en industriegebieden Het project Vitaal Sloegebied en Kanaalzone is succesvol. Hiermee wordt via samenwerking vernieuwende benaderingen voor de industrie toegepast. In de periode 2006-2009 zijn een aantal projecten uitgevoerd op het gebied van duurzame innovatieve chemie, restwarmtebenutting, parkmanagement en zorgvuldig ruimtegebruik. Midden- en kleinbedrijf De benadering voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) verschilt van de benadering voor de industrie. Stimulering geschiedt via cursussen met MKB-milieubarometer als instrument en voorbeeldprojecten met uitgebreide communicatie hierover. De provincie heeft een MVO-Event (maatschappelijk verantwoord ondernemen) georganiseerd om projecten beter onder de aandacht te brengen. Dit is door ruim 2000 mensen bezocht. Een ondernemersnetwerk MKB is opgericht. Uitgangspunt is dat het bedrijfsleven zelf haar verantwoordelijkheid neemt. Transities De transities uit het omgevingsplan hebben betrekking op energie. Doelstellingen van transities en transitie-denken zijn opgenomen in de strategienota energie en klimaat en het Uitvoeringsprogramma Energie en Klimaat. De provincie heeft deelgenomen aan het thematisch bredere transitie-denken met vertegenwoordigers uit onderwijs, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers. Hierin werd gewerkt aan vernieuwing, nieuwe transitiepaden en projecten. Binnen het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling zijn twee succesvolle transitieprojecten gestart: eiwittransitie en De Kering 2039. Landbouw en platteland Verkaveling en schaalvergroting De beschikbare cultuurgrond is sinds 2006 slechts licht gedaald en omvat tot ongeveer 120.000 ha. Door de daling van het aantal bedrijven is de gemiddelde bedrijfsgrootte in Zeeland toegenomen met 3,5 ha tot 37,2 ha. Deze schaalvergroting is in lijn met de landelijke trend. De provincie ondersteunt de vrijwillige kavelruil door middel van het ILG-instrumentarium om de agrarische verkaveling te optimaliseren. Kavelruil wordt niet alleen ingezet voor de realisatie van landbouwkundige structuurversterking, maar ook en vooral in combinatie met het realiseren van overheidsdoelen. Dit levert goede resultaten op en deze aanpak zal daarom worden voortgezet. Visserij en aquacultuur Het provinciaal bestuur heeft in de periode 2006 t/m/ 2009 een aantal initiatieven op het gebied van visserij en aquacultuur ondersteund. Het betreft met name de steun voor het ontwikkelen van mosselzaadvanginstallaties en de binnendijkse teelt van schelpdieren, zagers en zilte gewassen. In overleg met de Zeeuwse gemeenten en waterschappen is een planologisch kader voor binnendijkse aquacultuur opgesteld. In 2009 is door het Kwaliteitsteam Zeeland de nota Naar een ruimtelijke strategie voor aquacultuur gepresenteerd. Begin 2009 is de provinciale grondwaterheffing gewijzigd ten gunste van aquacultuurbedrijven. Biologische landbouw Het oppervlak biologische landbouw in Zeeland is gelijk gebleven aan de afgelopen jaren. Het aandeel biologische landbouw is evenals in het jaar 2005 0,9 % van het beschikbare landbouwareaal. Dit ligt onder het landelijk gemiddelde van 2,6 %. Een aantal agrariërs is bezig met de omschakeling naar biologisch landbouw, zodat een stijging van het areaal wordt verwacht. Het provinciale beleid richt zich op pilots in de keten tussen producent en afnemer. Glastuinbouw In het omgevingsplan is het stimuleren van de concentratie van nieuwe glastuinbouwbedrijven in de Kanaalzone opgenomen. Samen met Zeeland Seaports en de gemeente Terneuzen wordt deze locatie aangelegd. Hierbij wordt de restwarmte en het CO 2 van nabij gelegen industrie benut voor 19

de glastuinbouw. De eerste fase van 80 ha wordt in gebruik genomen. De eerste ondernemers hebben zich al gevestigd. Het beleid is erop gericht om solitair glas niet verder te laten groeien. In 2008 is een onderzoek afgerond naar de ontwikkeling van solitair glas in de provincie. Hieruit blijkt dat er een evenwicht is tussen saneringen en uitbreidingen van solitair glas voor uitbreidingen boven de twee hectare naar maximaal vier hectare. De inschattingen voor de periode na 2012 zijn onvoldoende betrouwbaar om een concrete conclusie voor het beleid aan te verbinden. Verbrede landbouw Het aantal bedrijven dat inkomen verwerft uit verbrede landbouwactiviteiten is sinds 2005 sterk gedaald van 1800 naar ongeveer 1000 in 2008 en 2009. De daling is het sterkst bij de activiteiten agrarisch natuurbeheer, huisverkoop en loonwerk. Voor de Nieuwe Economische Dragers zijn sinds de introductie in 2002 62 initiatieven positief beoordeeld. Dit blijft achter bij de verwachting. Gemeenten geven aan dat de huidige procedure met betrekking tot het realiseren van een nieuwe economische drager veel potentiële initiatiefnemers lijkt af te schrikken. Agroproductieparken De afgelopen jaren is het concept agroproductiepark verder uitgewerkt. Er is een consortium gevormd van private en publieke partijen (waaronder de provincie en de gemeente Terneuzen). Onder leiding van Zeeland Seaports is het concept gerealiseerd in de vorm van het Biopark Terneuzen. Recreatie Werkgelegenheid in de recreatiesector is sinds 2006 licht toegenomen, waarbij wel opgemerkt moet worden dat de werkgelegenheid in de hotelsector met 6 % is gedaald. De gebiedsprojecten Rondom het Veerse Meer, Natuurlijk Vitaal en Waterdunen leveren een bijdrage in de recreatieve herstructurering. Door gebruik te maken van de ruimte die het vereveningsprincipe biedt hebben circa 40 ondernemers uitbreidingen en een kwaliteitsverbetering op hun bedrijven tot stand gebracht. Gebruiksfuncties Deltawateren Het omgevingsplan geeft meer ruimte aan jachthavenontwikkeling en deze ruimte wordt ook benut. In de het project Perkpolder en in de stedelijke transformatieprojecten in Vlissingen en Goes is jachthavenontwikkeling opgenomen in de ontwikkelingsplannen. In totaal gaat het hier om 1750 ligplaatsen. Daarnaast zijn er in bestemmingsplannen een aantal jachthavenuitbreidingen opgenomen, zoals in Kats, Arnemuiden, Sophiahaven en Wolphaartsdijk. Samen vormen dit circa 400 ligplaatsen. In Bruinisse wordt een uitbreiding met 800 ligplaatsen aangelegd. In de ontwikkelingsplannen voor de deltawateren (Veerse Meer, Grevelingen, Oosterschelde) wordt ook aandacht gegeven aan een breed scala aan watersportactiviteiten, zoals de kleine watersport en de duiksport. De aangekondigde planuitwerking voor functies op de Deltawaren is nog niet gerealiseerd. Mobiliteit In het recent vernieuwde PVVP is een nadrukkelijker link gelegd met omgevingskwaliteiten en omgevingsbeleid, door middel van de toevoeging leefbaarheid. Dit komt naar voren in een gewijzigde doelstelling voor het aspect mobiliteitsbeleid. Ook is nadrukkelijker een link gelegd tussen verkeers- en vervoersbehoefte en de verschillende gebiedsprofielen. Daarbij zijn de knelpunten tussen verkeers- en vervoerbeleid en andere beleidsterreinen (milieu, economie, natuur) nadrukkelijker in beeld gebracht. De doelen uit het omgevingsplan zijn daarbij nog niet volledig gehaald, wel is een start gemaakt met de uitvoering ervan. Wat ten opzichte van het nieuwe PVVP nog mist in het omgevingsplan is de genoemde uitwerking van de gebiedsprofielen en de integratie met andere beleidsvelden (naast omgevingsbeleid bv. ook milieubeleid, economisch beleid. Bereikbaarheid Auto Bereikbaarheid auto wordt niet mee getoetst aan de minutengrens (10 minuten), maar aan de kilometergrens (10 kilometer). Een goede doorstroming van het verkeer betekent in Zeeland dat het verkeer geen significante vertraging mag ondervinden tussen herkomst en bestemming. Hier wordt in de huidige situatie voor het overgrote deel aan voldaan. Specifieke infrastructurele werken zijn in uitvoering of worden op korte termijn gestart voor: - N57 op Walcheren; - Sloeweg en Tractaatweg (N62); - Sluiskiltunnel; - N61 in Zeeuws-Vlaanderen. Nieuw zijn: - verkenning naar verkeersveiligheid op N59 Schouwen- Duiveland; - verkenning A58 Brabant-West (van groot belang voor Zeeland). Bereikbaarheid openbaar vervoer Toegankelijkheid openbaar vervoer (bussen en haltes) is en/of wordt op korte termijn sterk verbeterd. In de nieuwe concessies is opgenomen dat iedere kern door middel van het openbaar vervoer ontsloten moet zijn. De netwerkstructuur is hierop aangepast. Deze doelstelling uit het omgevingsplan is derhalve gehaald. Met het vergroten van de aantrekkelijkheid van andere vervoerswijzen is gestart door middel van de uitwerking van de gebiedsprofielen. Zo zijn op Schouwen-Duiveland (gebiedsprofiel dag- en verblijfsrecreatie initiatieven met gratis openbaar vervoer en de OV-fiets (fietsverhuur tegen lage tarieven) gestart. Bereikbaarheid fiets Oplossing van knelpunten in het recreatieve en utilitaire netwerk loopt. Diverse knelpunten zijn reeds aangepakt. Voor het bevorderen van de rol van de fiets (ook in voor- en natransport) wordt verwezen naar het voorgaande punt en de initiatieven daarin. Leefbaarheid In de jaarlijks op te stellen Actieprogramma s PVVP zijn diverse acties ter bevordering van de leefbaarheid opgenomen. Voorbeelden van acties die zijn/worden gedaan zijn: - bussen op biogas; 20

- standaard onderzoek naar barrièrewerking van grote in-.. frastructurele werken voor de fiets; - bij grote infrastructurele werken aandacht voor de cul-. tuurhistorie kernen (Belvedère). Wegencategorisering Het inrichten van de wegen conform de verkeersplanologische functies en gebieden uit het PVVP loopt, maar is nog niet afgerond. Ook de andere wegbeheerders worden hierop aangesproken. Overigens is de verkeersplanologische functiekaart in het PVVP en het wegencategoriseringsplan gewijzigd ten opzichte van die in het omgevingsplan. Luchtvaartterreinen Het onderdeel van de Wet luchtvaart waarin de overdracht van taken en bevoegdheden is opgenomen is per 1 november 2009 in werking getreden. Het doel is implementatie van taken en bevoegdheden die door het Rijk naar de provincie zijn overgedragen. Het gaat hierbij om regionale en kleine luchtvaart in het provinciale (ruimtelijk) beleid. 3.3.3 Bewoonbaar Zeeland, sociaal, dynamisch en veilig Sociale leefomgevingskwaliteit In opdracht van de provincie Zeeland heeft SCOOP een rapport samengesteld over de Sociale Staat van Zeeland, de staat van Zeeland op sociaal gebied. In dit rapport zijn de kansen en bedreigingen voor een aantal beleidsthema s genoemd, gebaseerd op een grootschalig bevolkingsonderzoek, eerder uitgevoerde onderzoeken en een dossierdiscussie onder experts op de verschillende beleidsthema s. Thema s die aan orde komen zijn bijvoorbeeld veiligheid, gezondheid, mobiliteit, wonen en niveau van voorzieningen. De gegevens uit de Sociale Staat zijn input voor (nieuw) beleid. Verschillende beleidsfactoren kunnen deze gegevens gebruiken voor het formuleren van en het stellen van prioriteiten bij beleidsdoelstellingen. Met de presentatie van de Sociale Staat in januari van dit jaar is de sociale omgevingskwaliteit echter nog niet geoperationaliseerd. De beschikbaarheid van al deze gegevens leidt niet automatisch tot het nastreven van sociale doelen bij het uitvoeren van ruimtelijke plannen. In een volgend omgevingsplan zouden sociale doelen geëffectueerd kunnen worden door het ontwikkelen van normen. Voorbeelden hiervan zijn voldoende speel- en ontmoetingsruimte of leefbaar groen, toegankelijkheid en bereikbaarheid van recreatieruimte voor doelgroepen als jeugd. Deze normen kunnen gebruikt worden bij het realiseren of herstructureren van (nieuwe) woonwijken, toetsing van plannen voor gezonde wijken/dorpen, het opstellen van een regioagenda of het invullen van gebiedsgerichte projecten. Wonen en de woonomgeving Wonen Voor de communicatie en sturing op beleidsdoelen is het instrument van de planningslijst niet passend gebleken. De lijsten hebben te vaak het karakter van wensenlijstjes en door gemeenten wordt de verkregen vrijheid wel benut, maar de bijbehorende verantwoordelijk te weinig genomen. Het bestaande instrumentarium zal daarom worden aangepast. De regio s Walcheren, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen voldoen over de periode 2004-2008 aan de bundelingsdoelstelling. Net als ten tijde van de vorige Omgevingsbalans halen de regio s De Bevelanden en Schouwen-Duiveland de bundelingsdoelstelling niet. Voor de planning op de lange termijn voldoen de regio s Zeeuws-Vlaanderen en De Bevelanden niet aan de doelstelling. De regio s De Bevelanden en Tholen hebben in de periode 2004-2008 de meeste moeite om aan de inbreidingsdoelstelling te voldoen. Voor Tholen is wel een duidelijke stijgende lijn te zien. De Bevelanden voldoen als regio aan de inbreidingsdoelstelling van 50 procent, maar de gemeenten Borsele en Kapelle scoren aanzienlijk lager dan de andere regiogemeenten. Voor de provincie als geheel geldt dat de gemeenten gezamenlijk ruim voldoen aan de doelstelling. In de periode 2008-2012 voldoet alleen de gemeente Kapelle niet aan de inbreidingsdoelstelling. De afwijking wordt door de regio als geheel gecompenseerd. Voor de langere termijn (2013-2017) voldoen de regio s Zeeuws-Vlaanderen en De Bevelanden niet aan inbreidingspercentage van 50 procent. De afwijking in Zeeuws-Vlaanderen is echter minimaal en alle gemeenten voldoen aan de minimumeis van 40 procent. Voor de Bevelandse gemeenten Borsele, Kapelle en Noord- Beveland geldt dat zij ver onder de inbreidingsdoelstelling uitkomen. Overigens voldoen alle regio s als geheel op de lange termijn aan de inbreidingsdoelstelling en Zeeland als geheel dus ook. De steden in het stedennetwerk blijven achter bij de taakstelling voor de woningbouwafspraken tot 2010. De vier stedelijke gemeenten hebben gezamenlijk voor de periode 2005 tot en met 2008 zo n 3000 woningen gebouwd, wat gelijk staat aan 83 procent van de taakstelling over die periode. De verwachting is wel dat in het jaar 2009 onvoldoende woningen wonden gerealiseerd om de uiteindelijke doelstelling voor de gehele periode tot 2010 te halen. Bevorderen woonmigratie De doelstelling om jaarlijks met 1900 inwoners te groeien wordt niet gehaald, ondanks de inspanningen op het gebied van promotie en woningbouw. De afgelopen jaren is de provincie een discussie gestart over de demografische veranderingen op basis van het rapport Onverkende Paden. Deze discussie (Nieuw!Zeeland) heeft geleid tot het boekwerkje Op Pad! waarin de nieuwe uitgangspunten van het provinciale beleid worden geformuleerd. Met deze uitgangspunten wordt geanticipeerd op de veranderingen die er op demografisch gebied te verwachten zijn (vergrijzing, bevolkingsdaling). De belangrijkste conclusie is dat niet moet worden ingezet op bevolkingsgroei, maar dat gestreefd moet worden naar kwaliteit in plaats van kwantiteit. Dit betekent dat de provincie Zeeland de doelstelling van gematigde bevolkingsgroei zal loslaten. Wonen in het landelijk gebied Sinds de inwerkingtreding van het omgevingsplan hebben zich 17 initiatieven voorgedaan waarbij gebruik wordt gemaakt van de Zeeuwse ruimte voor ruimteregeling. Dit betekent dat er in redelijke mate gebruik wordt gemaakt van de regeling. Ruimtelijke kwaliteitswinst is één van de uitgangspunten voor deze regeling. Er kan geconstateerd worden dat 21

met de regeling een bijdrage wordt geleverd aan het versterken van de landschappelijke waarden in het buitengebied. Wel is in de praktijk gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over welke objecten voor sloop in aanmerking komen en hoeveel woningen voor de sloop van een bepaald object gerealiseerd mogen worden. In het omgevingsplan zijn woonparken geïntroduceerd als een vorm van landelijk wonen en een belangrijke kostendrager voor het oplossen van fysieke problemen en/of een bijdrage leveren aan gewenste fysieke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Hierdoor kan ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt worden en landschappelijke en culturele waarden kunnen worden behouden en versterkt. De figuur van woonparken heeft in ieder geval geprikkeld tot initiatieven. In de meeste gevallen is een fysiek probleem uitgangspunt geweest, soms is dat ook andersom het geval geweest. Belangrijke initiatieven zijn: - Veerplein Kruiningen (250 woningen) - Veerplein Perkpolder (150 woningen) - Golfbaan Brugse Vaart te Oostburg (75 woningen) - Haven Sint Annaland (± 150 woningen) - Innovation Island (350 woningen) - Der Boede Koudekerke (± 50 woningen) - Golfbaan Domburg: (± 50 Woningen) De regeling voor het realiseren van woonparken wordt gewijzigd. Het instrument blijft bestaan, maar wordt in overleg met de gemeenten benut voor fysieke knelpunten die op voorhand bepaald zijn, waarbij de toepassing binnen de woningbouwprogrammering past. In het kader van het experiment boerenerven biedt het omgevingsplan aan iedere gemeente de mogelijkheid om met een pilotproject te komen. Tot nog toe is er sprake geweest van vier verkenningen en slechts één concreet project. De experimenten blijken vooral een legitimatie te bieden voor het verruimen van bouwmogelijkheden van de ruimte voor ruimte regeling. Echte vernieuwende kwaliteiten worden niet toegevoegd en de regeling zal worden be-ëindigd. Kwaliteit van de woonomgeving Verbetering van de integrale woonkwaliteit heeft geleid tot een aantal proefprojecten, zoals de etalageprojecten duurzaamheid (Motorsportcentrum, passief bouwen Wissekerke, passief verbouwen Middelburg) en de voorbeeldprojecten organisch groeien in Serooskerke, Aardenburg en Oudelande. Het is nog te vroeg om deze te evalueren. Enkele etalageprojecten hebben last van de stagnatie in de bouw. De provincie heeft in 2009 met Bouwend Zeeland en Delta het proefproject Meer met Minder in Koudekerke gestart, waarin energiebesparing in de bestaande woningvoorraad wordt gerealiseerd. Dit wordt in 2010 in de heel Zeeland toegepast. Milieu en gezondheid Uit het interprovinciaal onderzoek naar milieu en gezondheid blijkt dat geluid door wegverkeer en industrie in Zeeland de belangrijkste factoren voor de gezondheid zijn. In vergelijking met andere provincies is de situatie in Zeeland goed. De stad centraal Over het algemeen zijn de steden erin geslaagd de aantrekkingskracht van de binnenstad te handhaven en worden initiatieven genomen om deze te versterken. Een voorbeeld hiervan is de planvorming rond van een binnenstadsontsluiting langs de oostkant van Middelburg in relatie tot de aanleg van de N57. Bij de vier grote stedelijke transformatieprojecten (Goese Schans, Scheldekwartier, Axelse Dam, Ramsburg) is, elk binnen zijn eigen dynamiek, duidelijke voortgang geboekt. Detailhandel: in de steden is de leegstand in de binnenstad teruggelopen, m.u.v. Vlissingen, waar een lichte stijging plaatsvond. Wel is in Middelburg het aandeel van de branche vrije tijd in het centrum aanzienlijk afgenomen, als gevolg van de opening van soortgelijke winkels op de Mortiere boulevard en het ZEP. De druk om aan de rand van steden detailhandel te laten vestigen neemt toe. Er dient blijvend aandacht te worden geschonken aan de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnensteden. In 2009 is de kantorenmarkt in Zeeland opnieuw in kaart gebracht. Kantoorontwikkeling heeft overwegend plaatsgevonden in het centrum of bij openbaar vervoersknooppunten. Leegstand is 3 % voor Middelburg en 8-9 % voor de andere steden. De druk om kantoren buiten de erkende locaties toe te staan neemt met name in Middelburg toe. Ook vraagt de markt om locaties die meer aan de stadsrand liggen en derhalve beter ontsloten zijn voor de auto. Nutsvoorzieningen Het beleid om buisleidingen zoveel mogelijk te bundelen is tot nu toe opgevolgd. Knelpunten bij het reserveren van ruimte voor de leidingenstrook worden in overleg met de gemeenten zo goed mogelijk opgelost. Bij vermeerdering van het aantal buisleidingen in de Gasdam in het Land van Saeftinge ontstaat een knelpunt met het omliggend Natura 2000 gebied. Op dit moment worden verschillende oplossingen hiervoor in kaart gebracht. Veiligheid Kustveiligheid De planstudies voor de zwakke schakels zijn afgerond en inmiddels wordt volop gewerkt aan de versterking. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het versterken van de steenbekleding van de dijken langs de Westerschelde en Oosterschelde. Met het huidige tempo wordt het doel om in 2015 klaar te zijn gehaald. De deelname aan het project ComCoast heeft in Zeeland geleid tot twee pilots voor innovatieve vormen van waterkeringen: de overslagbestendige dijk Ellewoutsdijk en het project Perkpolder. Externe veiligheid Procesmatig is bereikt dat alle overheidspartijen (provincie, gemeenten en veiligheidsregio) de nieuwe wettelijke taken op het gebied van externe veiligheid structureel uitvoeren. De inhoudelijke doelen waarop de provincie invloed heeft zijn bereikt. Het risicoregister en de risicokaart is up-to-date, de vergunningen van alle bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) zijn actueel, bij alle relevante bedrijven worden bij vergunningverlening de best beschikbare maatregelen genomen om de veiligheid zo hoog mogelijk te maken. Er zijn geen situaties waarbij het BEVI vraagt om een sanering. Er staan 594 bedrijven in het Risicoregister gevaarlijke stof- 22

fen. De provincie is het bevoegd gezag voor 43 inrichtingen waarbij het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van toepassing is. De Plaatsgebonden Risico (PR) 10-6 contour buiten de inrichtingsgrens is in 2009 veroorzaakt door 22 inrichtingen. Het oppervlak van de PR 10-6 contour buiten de inrichtingsgrens is van 546 hectare in 2006 gedaald naar 372 hectare in 2009. Binnen de 10-6 contour zijn er in 2009 geen kwetsbare objecten en 32 beperkt kwetsbare objecten. Risicobeheersing rond het transport van gevaarlijke stoffen via het basisnet en buisleidingen is sterk in ontwikkeling. 3.3.4 Regionale afspraken Veel van de provinciale doelstellingen kunnen slechts worden bereikt als het provinciale beleid doorwerkt naar de gemeenten en in de uitvoering wordt samengewerkt met de gemeenten. Daarom zijn in het omgevingsplan regionale agenda s opgenomen waarin de gemaakte afspraken zijn vastgelegd. De provinciale organisatie is gewijzigd om deze samenwerking beter vorm te kunnen geven. De effectiviteit voor de realisatie van de provinciale beleidsdoelstellingen van een intensieve samenwerking met de gemeenten wordt steeds meer zichtbaar. Op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling is deze samenwerking, ook onder invloed van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening die inmiddels in werking is getreden, opnieuw vormgegeven en geïntensiveerd. Om de verschillende wateropgaven in Zeeland te realiseren zijn tussen de waterschappen en de provincie proces - en prestatieafspraken vastgelegd in Regionale Bestuursakkoorden. Met deze afspraken zetten de provincie Zeeland en de waterschappen gezamenlijk in op het realiseren van een robuust en veerkrachtig regionaal watersysteem in Zeeland. Ook vanuit het Provinciaal Verkeer en Vervoersplan wordt samengewerkt met gemeenten. Het is belangrijk om dit goed aan te laten aansluiten bij het de regionale afspraken in het omgevingsplan. 3.3.5 Uitvoering, aanpak en instrumenten Gebiedsgerichte aanpak Op basis van het omgevingsplan is in de afgelopen periode ingezet op het versterken van de ontwikkelings- en uitvoeringsgerichte aanpak voor die gebieden waar de grootste opgaven liggen. Bij de vernieuwing van de aanpak is ook de landelijke ontwikkeling betrokken zoals het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De belangrijkste conclusies bij de aanpak tot nu toe zijn: * Het instellen van een afdeling Gebiedsontwikkeling sluit aan op een bredere beleidsoriëntatie op gebiedsgericht en uitvoeringsgericht werken. Daarbij is het van groot belang de bestuurlijke inzet vast te houden bij deze aanpak en beleidsoriëntatie. * In Zeeland heeft de provincie een nadrukkelijke regisseursrol bij ILG en bij gebiedsontwikkeling. * De gebiedsontwikkeling in Zeeland is pragmatisch en instrumenteel van aard; er is geen sprake van een vaste structuur of aanpak maar veeleer is sprake van maatwerk. * De nadruk bij gebiedsontwikkeling waarbij de provincie de trekker is ligt bij het landelijk gebied; bij gebiedsontwikkeling in de grotere steden is de gemeente vaak trekker ondersteund door de provincie. * Uitvoeringsgereed is nog geen realisatie. De rol van de provincie bij daadwerkelijke realisatie is nog niet altijd duidelijk. * Er zijn relatief veel gebiedsprojecten gaande. Het blijkt moeilijk om daarin te prioriteren en te focussen, ook omdat de voorspelbaarheid van de processen zeer beperkt is. Tegelijkertijd vergt ook het ontwikkelen van nieuwe projecten aandacht omdat dergelijke processen een lange incubatietijd kennen. * De rol van de provincie als opdrachtgever van de Dienst Landelijk Gebied behoeft meer aandacht. Inmiddels is in Zeeland en Noord Brabant een pilot gestart. * Op 9 december 2009 is de grondnota in Provinciale Staten (PS) vastgesteld. Met deze nota kan de provincie slagvaardiger optreden op de grondmarkt om zodoende de provinciale doelen te kunnen realiseren. Via de afdeling Gebiedsontwikkeling met daarin zowel de gebiedsprojecten als het ILG-instrumentarium wordt een belangrijke bijdrage geleverd door op een integrale manier te werken aan de opgaven die in het omgevingsplan zijn verwoord. Belangrijke opgaven waaraan wordt bijgedragen zijn o.a. de kwaliteit van de Deltawateren (Natuurpakket Westerschelde), kustveiligheid, de recreatieopgaven, watersport, de realisatie van de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van Zeeland en Vitaal Platteland. Nieuwe accenten en ontwikkelingsgerichte benadering Principe van verevening Het omgevingsplan is gericht op een duurzame ontwikkeling van de provincie, waarbij investeren in (economische) dynamiek op een evenwichtige wijze wordt gecombineerd met het investeren in (omgevings)kwaliteit. Daarvoor zijn nieuwe instrumenten ontwikkeld, waarvan het principe van verevening er één is. Inmiddels wordt dit instrument drie jaar toegepast en heeft een eerste evaluatie plaatsgevonden. In de evaluatie zijn de gegevens van ruim 200 initiatieven beschouwd. Het merendeel van deze initiatieven was voorheen planologisch niet mogelijk. Er kan dan ook geconstateerd worden dat met de ingezette benadering en in het verlengde daarvan met het principe van verevening impulsen worden gegenereerd voor de (economische) dynamiek in het landelijk gebied. Door de initiatiefnemers zal gezamenlijk voor meer dan 4 miljoen euro geïnvesteerd worden in het versterken van de kwaliteit van hun (directe) omgeving. Daarmee mag van een substantiële investering in de omgevingskwaliteit worden gesproken, die bovendien in redelijke mate overeenkomt met de vooraf geformuleerde uitgangspunten. Wel zijn in de evaluatie een aantal aanbevelingen opgenomen om de toepassing van het instrument te verbeteren. Kwaliteitsteam In het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 introduceert de provincie het kwaliteitsteam. Met het kwaliteitsteam wil de provincie een impuls geven aan het versterken van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. In 2007-2008 heeft het kwaliteitsteam aan zeven projecten 23

meegewerkt. Voor de periode 2008-2009 zijn acht projecten benoemd waaraan het kwaliteitsteam een bijdrage heeft geleverd. De inzet van het kwaliteitsteam is gericht op het geven van een impuls aan het versterken van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten en het nadrukkelijker betrekken van de verschillende facetten van omgevingskwaliteit bij de visie- en planvorming van ontwikkelingen. Tot nu toe levert deze inzet een positieve bijdrage op in de verschillende projecten. Dit voor wat betreft de inhoud, maar ook wat betreft het proces van de visie- en planvorming. In veel gevallen, in het bijzonder bij moeizaam verlopende en complexe projecten, werkt de inzet van het kwaliteitsteam als een katalysator. Wel is een vroege inzet belangrijk in het proces omdat dit de beste resultaten geeft. Uitvoeringsstrategie bestaande instrumenten Ruimtelijk instrumentarium Op 15 februari 2008 hebben Provinciale Staten de Kadernota Wro vastgesteld. In de Kadernota is op hoofdlijnen een standpuntbepaling neergelegd waarin richting is gegeven aan de inzet van het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium (wettelijke en niet-wettelijke instrumenten). Op 27 juni 2008 is een uitwerking van de Kadernota vastgesteld waarbij de beleidsdoelen van het omgevingsplan direct zijn gekoppeld aan de beschikbare uitvoeringsinstrumenten. In essentie geeft de uitwerking aan dat de provincie veel beleid wil realiseren door middel van overleg en samenwerking met gemeenten en andere partijen. Ten behoeve van deze aanpak is binnen de afdeling Ruimte een apart cluster Relatiebeheer gevormd, met als doel om het provinciale beleid in vooroverleg met gemeenten op integrale wijze vorm te geven. Verder is er besloten dat geen van de beschikbare wettelijke instrumenten op voorhand worden uitgesloten. In 2010 wordt de ruimtelijke verordening vastgesteld waarin vijftien onderwerpen uit het omgevingsplan zijn benoemd, waarbij de verordening dient ter bescherming van bijzondere kwaliteiten en provinciale belangen (ruimtelijke thema s). Milieu-instrumenten Het belangrijkste milieu-instrument is de milieuvergunning. Hiermee heeft de provincie een instrument waarmee de milieudruk door deze bedrijven direct kan worden beïnvloed. Het betreft maatregelen en handelingen bij de grotere bedrijven (industrie en afvalverwerkers) gebaseerd op (inter)nationaal beleid en regelgeving. De provincie is het bevoegd gezag voor circa 200 bedrijven in Zeeland. Bijna 80% van de verleende vergunningen wordt binnen 6 maanden verleend. Door middel van het verlenen van de vergunningen is een vermindering van de milieudruk door bestaande bedrijven bereikt en is daarmee ruimte gecreëerd voor nieuwe bedrijvigheid. In het kader van het Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie zijn landelijke convenanten met onder andere Chemie en Basismetaal afgesloten. Integrale milieutaakstellingen zijn afgesproken die uiterlijk in 2010 bereikt dienen te zijn. Tien grote Zeeuwse industriële bedrijven hebben vier generaties bedrijfsmilieuplannen opgesteld waarin onderzoek en maatregelen zijn opgenomen. Er zijn ten opzichte van het basisjaar 1985 aanzienlijke reducties van de milieubelasting gerealiseerd. Naar verwachting worden bij de chemische industrie voor 64 van de 74 stoffen de reductiedoelstellingen voor 2010 gehaald. De niet gerealiseerde doelstellingen betreffen onder andere de uitstoot van SO 2, NO x en cadmium. Bij de basismetaal worden de reductiedoelstellingen naar verwachting voor 26 van de 41 stoffen gehaald. De niet gerealiseerde landelijke doelstellingen betreffen onder andere de uitstoot van SO 2, NO x, zware metalen, fijn stof en fluoriden. Door het programma leren voor duurzame ontwikkeling is duurzame ontwikkeling hoger op de politieke agenda komen te staan. Duurzame ontwikkeling komt inmiddels bij alle grotere beleidsprogramma s terug. Duurzame ontwikkeling krijgt vorm via voorbeeldprojecten die steeds vaker onderdeel uitmaken van een meerjarige integrale beleidscyclus (van project naar beleidstraject). Duurzame ontwikkeling wordt zelfstandig door anderen opgepakt. 3.4 Voorgenomen wijzigingen van het omgevingsplan 2006-2012 Milieubeleidsplan Het huidige Milieubeleidsplan, zoals opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2006 2012 wordt na het aflopen van de huidige looptijd van 4 jaar éénmalig verlengd met twee jaar. Het huidig milieubeleid is adequaat voor het behalen van de gestelde doelen voor 2012. Landbouw In overleg met de Zeeuwse gemeenten en waterschappen is een planologisch kader voor binnendijkse aquacultuur opgesteld. Om dit planologisch kader vast te stellen is een planwijziging nodig. Voor de locatie Sirjansland is aanwezige ontwikkelingsruimte nagenoeg ingevuld. Er is een voorstel voor inbreiding binnen de grenzen van het voor glastuinbouw bedoelde gebied en door een landschappelijke afronding van de locaties. Dit plan gaat uit van een extra vestigingsmogelijkheid van 12 hectare bovenop de te vergunnen 40 ha. Een plan voor landschappelijke inbedding en verevening maakt onderdeel uit van het voorstel. Om dit voorstel mogelijk te maken is een planwijziging voor de locatie Sirjansland nodig. In de intensieve veehouderij worden een aantal wettelijk verplichte eisen ingevoerd, waaronder de regeling op grond van het Besluit Huisvesting en dierenwelzijneisen. Het merendeel van de bestaande bedrijven moet overgaan op een andere bedrijfsvoering. Bestaande bedrijven moeten uiterlijk 1 april 2010 aan het Ministerie van LNV plannen presenteren op welke wijze men gaat voldoen aan de nieuwe eisen. Voor de noodzakelijke investeringen is volgens de sector de uitbreiding van de bestaande bedrijven noodzakelijk. Voor de provincie zijn er kansen om in het verlengde hiervan de bestaande Zeeuwse bedrijven met een hoofdtak intensieve veehouderij een kwaliteitsslag te laten maken. Daarbij is vooral de verbetering van de milieukwaliteit en landschappelijke uitstraling belangrijk. Het huidige beleid laat uitsluitend ruimte voor uitbreiding in beperkte mate van het aantal dieren. De strikte norm uit het Streekplan Zeeland van 20% is losgelaten om meer maatwerk te bieden aan de gemeenten. De term in beperkte mate wordt, op basis van jurisprudentie, uitgelegd als 20-25% van het bestaande bedrijfsvloeroppervlak. 24

Op korte termijn kan een oplossing geboden worden door de term in beperkte mate uit de beleidsteksten en de provinciale ruimtelijke verordening te schrappen. Dit stelt de gemeenten in de gelegenheid bestaande bedrijven uitbreidingsruimte te geven tot maximaal 5000 vierkante meter bedrijfsvloeroppervlak. Dat is de bovenmaat die in het huidig beleid is aangegeven. De afname van het aantal bedrijven en de vermindering van het aantal dieren over de afgelopen periode bieden mogelijkheden voor een gelimiteerde groei van de nu nog aanwezige bedrijven. Er zal geen sprake zijn van een grootschalige ontwikkeling van de intensieve veehouderij sector. Een duurzaam bedrijfsperspectief wordt slechts geboden aan individuele bestaande bedrijven. Nieuwvestiging is en blijft uitgesloten. De afgelopen jaren is gebleken dat de komst van, voornamelijk buitenlandse, seizoensarbeiders groter is in omvang en verblijftijd dan voorzien was in het omgevingsplan. In het nieuwe omgevingsplan zullen hiervoor nieuwe beleidskaders worden opgenomen. Vooruitlopend hiervoor wordt voorgesteld om de punten waar reeds mee ingestemd is via een beleidsbrief te wijzigen in het huidige omgevingsplan. Dit betreft de verruiming van het seizoen van maximaal 10 weken tot de periode die in de VZG-notitie genoemd is en de verruiming van de regeling voor nieuwe economische dragers (NED) op dit punt. Wonen Op het gebied van woningbouw is meer regionale afstemming en samenwerking nodig, meer kwantitatief realisme, meer samenhang tussen kwantiteit en kwaliteit en meer samenhang tussen nieuwbouw en de opgaven in de bestaande woningvoorraad. De huidige inzet op vooral kwantiteit lijkt meer een belemmering voor de woningbouwproductie dan een stimulans. Er dient een aangepast stelsel van programmering te komen dat: * uitgaat van een gezamenlijke opgave van gemeenten (in regioverband) en provincie. * de ruimtelijke doelen van het omgevingsplan realiseert. * getalsmatig een realistisch fundament heeft. * meer samenhang brengt tussen nieuwbouw en herstructurering/transformatie van de bestaande woningvoorraad * meer samenhang brengt tussen kwantiteit en kwaliteit. * zich richt op de daadwerkelijke productie van woningen. * voldoende sturend vermogen heeft. Hiermee verschuiven vier accenten ten opzicht van de werkwijze tot nu toe namelijk, meer regionale afstemming, het woningbouwprogramma meer afstemmen op de demografische ontwikkeling, meer aandacht voor de bestaande woningvoorraad en meer sturing (ook door gemeenten). Aan een overmaat aan plannen dient een halt te worden toegeroepen. Hoewel de voorstellen veel meer een systeemwijziging betreft is er strikt genomen ook sprake van een beleidswijzing. Het betreft het hanteren van de woningbehoefteprognose als basis voor de regionale programma s. In het omgevingsplan is juist opgenomen de woningbehoefteprognose niet langer als basis te gebruiken. Voorgesteld wordt het omgevingsplan te wijzigen in die zin dat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose als basis wordt gebruikt voor de nieuwe woningbouwprogrammering. Wonen in het landelijk gebied Een verdere vereenvoudiging van de Zeeuwse ruimte voor ruimteregeling is noodzakelijk om de ontstane onduidelijkheid bij de toepassing in de praktijk weg te nemen. In de planwijziging wordt verduidelijkt welke categorieën voor de regeling in aanmerking komen en wat hiervoor maximaal mag worden teruggebouwd. Hiertoe worden de volgende aanbevelingen gedaan: * Vrijkomende agrarische bebouwing wordt vrijkomende bebouwing in het buitengebied. * Maximaal 3 woningen. * Per woning/bouwkavel wordt minimaal 850 m 2 schuur of 0,5 hectare glas gesaneerd. * Afwijkingen van het maximum aantal woningen/minimale oppervlakte te saneren bebouwing kan alleen met een financiële onderbouwing. * Categorie A bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen mag niet gesloopt worden. * Categorie B bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen, deze mag in principe niet gesloopt worden. Maatwerk is mogelijk. Het experiment boerenerven komt te vervallen. De regeling voor het realiseren van woonparken wordt gewijzigd. Het instrument blijft bestaan, maar wordt in overleg met de gemeenten benut voor fysieke knelpunten die op voorhand bepaald zijn, waarbij de toepassing binnen de woningbouwprogrammering past. Kwaliteit van de woonomgeving, milieu en gezondheid In een planwijziging zal worden opgenomen dat om psychische risico s te voorkomen het bouwen van woningen voor permanente bewoning op stortplaatsen niet mogelijk is. Luchtvaart Het onderdeel van de Wet luchtvaart waarin de overdracht van taken en bevoegdheden is opgenomen is per 1 november 2009 in werking getreden. Hierbij zijn taken en bevoegdheden op het gebied van regionale en kleine luchtvaart overgedragen aan de provincie. Hierbij wordt een ontheffingsbeleid voorgesteld voor tijdelijk gebruik van een terrein als luchthaven en de vestiging van luchthaventerreinen die uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van algemeen belang. Bij dit laatste moet gedacht worden aan helihavens bij ziekenhuizen, brandweerkazernes e.d. voor traumahelikopters. Bedrijventerreinen Voor een duurzame macro-economische ontwikkeling van Zeeland is de voortgaande versnippering van bedrijventerreinen onwenselijk. De provincie zal ruimer gebruik maken van haar huidige bevoegdheden om deze beleidsdoelen te realiseren door: * dit beleid aan te scherpen en te verankeren in het Convenant Bedrijventerreinen * nadere regels hierover op te nemen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Hiervoor is een regeling in voorbereiding waarbij de uitgangspunten en doelstellingen uit het omgevingsplan (verplichting tot regionale samenwerking d.m.v. bedrijventerreinprogramma s, bundeling en concentratie) beleidsneutraal worden doorvertaald. 25

Paragraaf 5.3 van het omgevingsplan bevat een passage die tot onduidelijkheid leidt. De passage Voor de overige grootschalige bedrijventerreinen is alleen een beperkte uitbreiding mogelijk in de vorm van een stedenbouwkundige afronding en als er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (p. 111) blijkt bij toepassing bijvoorbeeld strijdig blijken te zijn met de algemene beleidslijn uit het omgevingsplan: conform ons tweesporenbeleid mag de toename van bedrijventerreinareaal immers plaatsvinden op de grootschalige bedrijventerreinen. Bovenstaande zin is dan te veel een beperking en is bovendien de afgelopen jaren nooit zo strikt toegepast. Advies is daarom deze passage te herzien. Verevening De tekst verevening voor nieuwe landgoederen wordt aangepast n.a.v. het geval Kustlicht. De handreiking verevening wordt aangepast op basis van de laatste inzichten. Met de gemeenten wordt een convenant opgesteld, waarin de eerder gemaakte afspraken over de toepassing van het vereveningsprincipe worden bekrachtigd. 26

4. Omgevingskwaliteit als uitgangspunt Omgevingsbalans 2009 4.1 Inleiding Met de keuze in het omgevingsplan voor het tweesporenbeleid is gekozen voor het benutten van de economische kansen met het gelijktijdig versterken van de specifieke Zeeuwse omgevingskwaliteiten. Voor het versterken van de omgevingskwaliteiten zijn drie manieren aangegeven. Allereerst kan dat door direct te investeren in omgevingskwaliteiten, zoals door het treffen van maatregelen op plaatsen waar de omgevingskwaliteit nog niet aan de eisen voldoet, of door de omgevingskwaliteiten te versterken, zoals door de realisatie van de EHS. Ten tweede is er de toepassing van (wettelijke) regelgeving, normen en afspraken. Ten derde biedt het omgevingsplan een afwegingskader hoe om te gaan met de omgevingskwaliteiten bij de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Dit hoofdstuk gaat in op de programma s voor de versterking van de omgevingskwaliteiten en de voortgang in de afgelopen jaren. Daarbij wordt aangegeven of de doelstellingen in het omgevingsplan binnen bereik liggen. 4.2 Omgaan met omgevingskwaliteiten Voor het omgaan met omgevingskwaliteiten bij de inpassing van nieuwe ontwikkelingen zijn twee strategieën aangegeven: beschermen of ruimte geven voor een nadere afweging. Beschermen is van toepassing op zeer kwetsbare en waardevolle gebieden. Voor de overige gebieden is er ruimte voor een nadere afweging, waarbij aan de hand van het afwegingskader in het omgevingsplan nieuwe ontwikkelingen kunnen worden ingepast. Het afwegingskader bestaat uit wettelijke kaders, beschrijvingen en kaarten voor de volgende omgevingskwaliteiten: - mondiale en nationale milieukwaliteit - leefomgevingskwaliteiten - bodemkwaliteit - waterkwaliteit - waterkwantiteit - ecologische en natuurlijke kwaliteit - landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit - cultuurhistorische kwaliteit 4.3 Mondiale en nationale milieukwaliteit 4.3.1. Klimaat De klimaatproblematiek is niet alleen een Zeeuws, maar een mondiaal probleem. Voor deze problematiek zijn de gevolgen van de verontreiniging van de atmosfeer met broeikasgassen door menselijke activiteiten van belang. De broeikasgassen houden de door de aarde uitgestraalde warmte tegen waardoor de gemiddelde temperatuur op aarde stijgt. De belangrijkste broeikasgassen ten gevolge van menselijke activiteiten die hieraan bijdragen zijn: koolstofdioxide (CO 2 ), methaan (CH 4 ), distikstofoxide (N 2 O), halonen en chloorfluorkoolwaterstoffen (HFK s en PFK s). De provinciale activiteiten met betrekking tot het klimaatbeleid richten zich op: * energiebesparing bij de industrie; * activiteiten ter uitvoering van de Zeeuwse strategienota Energie & Klimaatbeleid; * realisatie windenergie. Doelstellingen Als doelstelling voor het klimaatbeleid staat in het omgevingsplan 2006-2012 het leveren van een evenredige bijdrage aan de realisatie van de nationale klimaatdoelstellingen. De nationale klimaatdoelstelling is de uitstoot van broeikasgassen te verminderen met 6% in de periode 2008-2012 ten opzichte van 1990. De nationale klimaatdoelstellingen zijn inmiddels aangepast. In de Zeeuwse strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 sluit de provincie Zeeland zich hierbij aan. Het doel van de provincie Zeeland is het leveren van een evenredige bijdrage aan de nationale doelstellingen op het gebied van energiebesparing, duurzame energie en de uitstoot van broeikasgassen is. Voor Zeeland gelden nu de volgende doelstellingen: * een verlaging van de broeikasgasemissie met 1700 kton CO 2 -equivalenten in de periode 2005-2020 voor niet-ets activiteiten; * een gemiddelde energiebesparing van 2% per jaar voor alle niet-ets activiteiten in de periode 2008-2020; * een aandeel van 4% duurzame energie in 2010 en een aandeel van 20% duurzame energie in 2020 voor het totale Zeeuwse energieverbruik. In de paragraaf over de Zeeuwse strategienota wordt nader op de doelstellingen ingegaan. Energiebesparing bij de industrie Volgens de Omgevingsbalans 2006 levert de industrie- en energiesector in Zeeland de grootste bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen. In het jaar 2000 was dit in Zeeland meer dan 80%. Het gemiddelde in Nederland voor de industrie- en energiesector was ongeveer de helft van de uitstoot. Het grote aandeel van de uitstoot door de industrie en elektriciteitscentrales komt doordat: Zeeland relatief veel energie intensieve industrie heeft; Zeeland netto exporteur is van elektriciteit, dus veel uitstoot in Zeeland is voor gebruik elders; Zeeland relatief dun bevolkt is, waardoor er relatief lage uitstoot in andere sectoren is. De provincie Zeeland maakt via bedrijfsmilieuplannen afspraken met de grote industrie over broeikasgassen. Bij de vergunning zijn energiebesparende maatregelen belangrijk. Aangewezen categorieën van bedrijven moeten vanaf oktober 2007 voldoen aan de Integrated Pollution Prevention and Control richtlijn (IPPC) met de best beschikbare technieken waarbij ook energie efficiëntie een aandachtspunt is. 27

Tabel 1 Uitstoot van broeikasgassen door de industrie- en energiesector in Mton CO 2 -eq. Jaar CO 2 N 2 O PFK (C 2 F 6 ) CH 4 + HFK s + SF 6 Totaal 1990 8,3 3,1 1,5 0.1 13,1 1995 11,1 3,1 1,2 0.1 15,5 1996 11,7 3,1 1,2 0.1 16,1 1997 10,9 3,2 1,3 0.1 15,4 1998 10,0 3,0 1,7 0,03 14,7 1999 11,9 2,9 1,7 0,07 16,6 2000 11,6 2,7 1,8 0,02 16,1 2001 11,8 3,0 1,7 0,03 16,5 2002 12,6 2,9 1,3 0,02 16,9 2003 12,9 2,7 0,7 0,03 16,4 2004 13,0 3,3 0,1 0,02 16,4 2005 12,4 3,2 0,08 0,01 15,7 2006 11,8 3,3 0,05 0,02 15,1 2007 12,1 2,4 0,07 0,09 14,7 2008 11,8 0,4 0,07 0,09 12,3 Bron: tot 1998 TNO, vanaf 1998 Provincie Zeeland In tabel 1 is de uitstoot van broeikasgassen door de industrieen energiesector in Zeeland weergegeven. Om de bijdrage van de verschillende broeikasgassen aan het broeikaseffect onderling te kunnen vergelijken wordt als rekeneenheid de CO 2 -equivalent (CO 2 -eq.) gebruikt. Hierin wordt rekening gehouden met de mate waarin een gas bijdraagt aan het broeikaseffect. De dominante bijdrage bij de broeikasgassen in de industrieen energiesector wordt veroorzaakt door CO 2 (toename in bijdrage van 79% in 2005 naar 96% in 2008). De uitstoot van overige broeikasgassen is flink afgenomen. De in de Omgevingsbalans 2006 aangekondigde verlaging van de uitstoot van N 2 O in de salpeterzuurfabrieken van Yara is gerealiseerd in 2007 en heeft in 2008 geleid tot een reductie van circa 2,9 Mton CO 2 -equivalent. De toename van 0,06 Mton CO 2 -equivalent bij methaan (CH 4 ) komt door de emissie van 3 kton methaan bij de stortplaatsen. Met ingang van 2007 zijn naast gegevens van de industrie- en energiesector ook emissies van stortplaatsen in het elektronisch milieujaarverslag opgenomen. De uitstoot van broeikasgassen vond eerder ook plaats, maar de bijdrage was toen nog niet in beeld. Naast een afname van de overige broeikasgassen is er met ingang van 2005 ook sprake van een afname in de uitstoot van CO 2. Tussen 1990 en 2008 is de uitstoot van broeikasgassen bij de industrie- en energiesector met 6,1% afgenomen. Natuurlijk hebben er in deze periode diverse veranderingen plaatsgevonden (uitbreiding bedrijven, stoppen bedrijven, veranderen industriële processen). Zo is de kolencentrale van de Electriciteits Produktiemaatschappij Zuidnederland (EPZ) in de laatste maanden van 2005 en een deel van 2006 stilgelegd. Onduidelijk is welke invloed de lagere productie vanwege kredietcrisis in 2008 heeft gehad op de emissiegegevens. Met ingang van 2008 zijn alleen directe emissies bij Thermphos meegenomen, eerder waren ook abusievelijk de emissies die elders plaatsvonden als gevolg van de activiteiten van dit bedrijf meegeteld. De Zeeuwse uitstoot van CO 2 bij de industrie- en energiebedrijven wordt voornamelijk veroorzaakt door acht grote bedrijven, deze produceren ruim 98% van de CO 2 emissies in deze sector. De procentuele bijdrage van deze bedrijven in 2008 is: * Dow (26%), * Yara (19%), * EPZ (17%), * Elsta (14%), * Total (14%), * Zalco (3%), * Thermphos (3%) * Cargill (2%). De oorspronkelijke doelstelling om 6% minder broeikasgassen te emitteren ten opzichte van 1990 is voor de industrie- en energiesector in 2008 gehaald. Belangrijke ontwikkelingen voor de periode 2009-2012 betreffen de Sloecentrale en Yara. De nieuwe Sloecentrale is in 2009 volledig in bedrijf genomen, de eerste unit kwam eind oktober in bedrijf en de tweede unit volgde in december. Met de Sloecentrale zal de emissie van CO 2 in Zeeland jaarlijks met circa 3 Mton toenemen (22,9% ten opzichte van 1990). Met de bouw van de nieuwe ureumfabriek en de in bedrijf name in 2011 zal de emissie van CO 2 met circa 0,3 Mton per jaar verminderen (2,3% ten opzichte van 1990). Resterende CO 2 en restwarmte worden benut voor de grootschalige glastuinbouw bij Glastuinbouw Terneuzen. Twaalf Zeeuwse energie intensieve bedrijven nemen deel aan het convenant Benchmarking. De deelnemende bedrijven willen uiterlijk in 2012 tot de wereldtop behoren betreffende het efficiënt gebruik van energie in procesinstallaties, zodat de emissie van CO 2 wordt beperkt. In Nederland moet dit leiden tot een jaarlijkse vermindering van 5 tot 6 Mton CO 2. In januari 2005 is de Europese CO 2 -emissiehandel van kracht geworden en is de Wet milieubeheer hierop aangepast. Het systeem van emissiehandel is van toepassing op grote energie-intensieve bedrijven, die door efficiëntieverbetering de uitstoot van CO 2 per eenheid product zullen verlagen. Dit systeem van emissiehandel, ook wel ETS (Emission Trading System) genoemd, speelt zich af op Europees niveau en onttrekt zich voor een groot deel aan de provinciale verantwoordelijkheid. De emissieplafonds voor deze categorie bedrijven worden via Europese afspraken vastgelegd. De bedoeling was om de emissiehandel vrijuit te laten werken. Vanaf 2005 mogen om die reden bij deelnemers aan de CO 2 -emissiehandel geen energievoorschriften meer in de milieuvergunning worden opgenomen. Het rijk heeft de provincies hiermee een belangrijk middel uit handen genomen om energiebesparing te verplichten bij energie-intensieve bedrijven. Het convenant Benchmarking is aangepast aan de introductie van de CO 2 -emissiehandel. Bedrijven die aan de handel meedoen waren vanaf 2005 niet langer verplicht een Energie Efficiency Plan met maatregelen op te stellen en hebben dit de afgelopen vier jaren dan ook niet meer gedaan. In Zeeland doen zeven benchmarkbedrijven mee aan de emissiehandel. In de eerste ronde (van 2001 t/m 2004) van het convenant Benchmarking waren bedrijven verplicht rendabele maatregelen te treffen om de afstand tot de wereldtop te overbruggen. In de tweede ronde (van 2005 t/m 2008) waren de minder rendabele maatregelen aan de beurt. Door de komst van de CO 2 -emissiehandel is deze verplichting om minder rendabele maatregelen te treffen komen te vervallen. Dit heeft ertoe 28

geleid dat het convenant Benchmarking zijn kracht en effectiviteit heeft verloren en het ondersteunende verificatiebureau begin 2009 is opgeheven. Uit de monitoringrapportages blijkt dat er beperkt energiebesparingsmaatregelen bij de Zeeuwse CO 2 -emissiehandelbedrijven worden uitgevoerd en dat de energie-efficiëntie de laatste jaren verslechterd. De CO 2 -emissiehandel heeft onder andere door een overschot en lage prijzen nog geen stimulerend effect gehad op de reductie van de CO 2 -emissie en energiebesparing. Om invulling te geven aan de energiebesparingdoelstellingen van het kabinet voor de industrie zijn de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE) en de meerjarenafspraak energie-efficiëntie 2001-2020 voor de niet-ets ondernemingen (MJA3) afgesloten. Twaalf minder energie-intensieve provinciale bedrijven nemen deel aan het convenant Meerjarenafspraken Energie Efficiency MJA3. Dit convenant is met name effectief omdat het zich naast energiebesparing binnen het bedrijf ook richt op energiebesparing in de keten en duurzame energie. Van enkele nieuwe deelnemers aan het convenant zoals de rioolwaterzuiveringen van het Waterschap worden hoge energieefficiëntieverbeteringen verwacht. In het najaar van 2009 hebben de deelnemende bedrijven hun energieplannen voor de komende vier jaar bij de provincie ingediend. Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid2008-2012 Het Rijk heeft in het werkprogramma Schoon en Zuinig besloten in te zetten op een reductie van broeikasgasuitstoot van 30% in 2020 ten opzichte van het uitstootniveau in 1990. Daarnaast worden doelen gesteld met betrekking tot energiebesparing en duurzame energie. In 2008 heeft de provincie Zeeland de Strategienota Energieen Klimaatbeleid 2008-2012 vastgesteld. Op 2 juni 2009 heeft Gedeputeerde Staten (GS) het Uitvoeringsprogramma Energie en Klimaat 2008-2012 vastgesteld waarin voor de periode 2008-2012 is vastgelegd op welke wijze de provincie haar doelen wil bereiken. In dit programma positioneert de provincie Zeeland zich als voorloper in het energie- en klimaatbeleid. De provincie Zeeland wil het doel bereiken door allereerst zelf het goede voorbeeld te geven en te streven naar een klimaatneutrale organisatie in 2012. Daarvoor wordt een routeplan en een Zeeuws Klimaatfonds opgezet. De provincie heeft weinig directe invloed, maar wil de mogelijkheden die er wel zijn optimaal benutten. De directe mogelijkheden die de provincie heeft zijn ruimtelijke ordening, vergunningverlening, concessieverlening en subsidieregeling voor haalbaarheidsstudies. Daarbij ziet de provincie een aantal rollen en taken voor zichzelf: - Afstemmen van de uitvoering met andere overheden. - Coördineren en faciliteren van de uitvoering van activiteiten en projecten met externe partners. - Bijhouden van de ontwikkelingen in het licht van het beoogde resultaat (monitoring en rapportage). - Het stimuleren van bewustwording door informatieoverdracht, debat, e.d. - Externe communicatie over de voortgang. Het hart van het uitvoeringsprogramma wordt gevormd door een overzicht van activiteiten en projecten, die in de komende jaren door externe partners worden opgepakt en waarvoor de provincie zoveel mogelijk de helpende hand zal bieden. Voor alle activiteiten zijn projectbladen gemaakt, welke steeds aan de actualiteit worden aangepast. In die zin is het Energie- & Klimaatbeleid 2008 2012 een levende actie, dat wordt gebruikt voor overleg met partners, prioriteitstelling, monitoring en rapportage. In het uitvoeringsprogramma is ook een voorstel voor een subsidieregeling opgenomen. Voor het uitvoeringsprogramma is het nodig om gebruik te maken van een monitoringmethodiek die inzicht geeft in broeikasgasemissies, energiebesparing en het aandeel duurzame energie. Het gebruik van nationale protocollen is nodig om de resultaten te kunnen vergelijken met die van andere provincies en de rijksoverheid. Bovendien is het wenselijk dat de gemeenten dezelfde methodiek hanteren. De volgende gegevens komen uit de Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 en geven daarmee de nulsituatie voor de vernieuwde doelstellingen. Tabel 2 geeft de nulmeting voor de broeikasgasemissie niet-ets activiteiten Als nulmeting voor de doelstelling van 30% verlaging voor broeikasgasemissies in de periode 2005-2020 voor niet-ets activiteiten geldt een emissieniveau van 5.664 kton CO 2 -equivalent in 2005. De nationale streefwaarde gaat uit van 1990 als basisjaar. Omdat de landelijke emissieniveaus in 1990 enigszins vergelijkbaar zijn met die van 2005 worden als nulmeting de bekende getallen uit 2005 gebruikt. De ETS-bedrijven vallen buiten de doelstelling omdat de provincie hierop vanwege de emissiehandel geen directe invloed heeft. Tabel 2 Zeeuwse broeikasgasemissies in 2005 in Mton CO 2 equivalent Kooldioxide Distikstofdioxide Methaan Tetrafluormethaan Totaal % (CO 2 ) lachgas (N 2 0) (CH 4 ) Freon 14 (CH 4 ) ETS-bedrijven 11,1 3,0 0,01 0 14,2 71,5 Niet-ETS activiteiten 4,4 0,5 0,7 0,05 5,7 28,5 Totaal 15,5 3,5 0,7 0,05 19,9 100,0 Bron: emissieregistratie (2007), CF 4 gegevens afkomstig van de Provincie Zeeland 29

Tabel 3 geeft de nulmeting voor energiebesparing van niet- ETS activiteiten. Tabel 3 Zeeuws energieverbruik in 2005 Energieverbruik (PJ) Energieverbruik (%) ETS-bedrijven 130 72,2 Niet-ETS 50 27,8 activiteiten Totaal 180 100,0 Bron: Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 Als nulmeting voor de doelstelling van een gemiddelde energiebesparing van 2% per jaar voor alle niet-ets activiteiten in de periode 2008-2020 geldt een energieverbruik van 50 PJ in 2005. Tabel 4 geeft de nulmeting voor het aandeel duurzame energie: Tabel 4 Aandeel duurzame energie in Zeeland in 2005 Aandeel Aandeel duurzame duurzame energie (PJ) energie (%) Windenergie 1,2 0,66 Bijstoken biomassa 0,8 0,44 Overig 0,1 0,06 Totaal 2,1 1,16 Bron: Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 Als nulmeting voor de doelstelling van 4% duurzame energie in 2010 en 20% duurzame energie in 2020 voor het totale Zeeuwse energieverbruik geldt een aandeel duurzame energie van 1,2% in 2005. Een aantal initiatieven loopt al. In Hulst is er een initiatief voor een biomassacentrale. Hiervoor is het vergunningentraject opgestart. Deze centrale zal hout gebruiken als brandstof met een uitstoot van kortcyclische CO 2. Kortcyclische CO 2 is afkomstig van biomassa. Deze CO 2 is enkele weken, maanden of jaren daarvoor bij de groei van de biomassa uit de atmosfeer onttrokken, zodat over maximaal enkele tientallen jaren beschouwd de netto CO 2 -emissie gelijk aan nul is. Het vermogen is 10 MWe. Onderzocht wordt of warmte geleverd kan worden aan bedrijven of woningen in de buurt. De planning is dat de biomassacentrale in 2012/2013 operationeel is. Er is een initiatief voor een milieuvergunningaanvraag voor een waterstofcentrale en vergassingsinstallatie in het Sloegebied. In de vergassingsinstallatie worden kolen, biomassa en andere brandstoffen vergast tot CO 2 en waterstof. Het CO 2 wordt afgevangen en gebruikt als grondstof elders of ondergronds opgeslagen, bijvoorbeeld in gasvelden op de Noordzee. Het waterstof dient als brandstof voor de elektriciteitscentrale. De centrale krijgt een vermogen die vergelijkbaar is met het vermogen van de Sloecentrale. De mogelijke opstart is naar verwachting 2014/2015. In Reimerswaal loopt het initiatief de Groene Poort om door vergisting van agrarische reststromen biogas te gaan produceren en dit in te zetten in de warmtekrachtcentrale bij de glastuinbouw. Dit project staat in de belangstelling vanwege het sluiten van de regionale kringlopen en als potentiële leverancier van groen gas voor de bussen in Midden-Zeeland. De provincie heeft het initiatief genomen voor openbaar vervoer met bussen op aardgas (vanaf januari 2009) en vervolgens groen gas (vanaf juli 2009). De bussen op groen gas zijn tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Coalitie voor rijden op Biogas (CROB). Dit project heeft een positief effect op de luchtkwaliteit door de verminderde uitstoot van fijn stof en stikstofoxiden. Daarnaast is het positief voor het klimaat door een vermindering van de broeikasgasemissie met 17,5 kton CO 2 per jaar. Vanaf eind 2009 wordt restwarmte en CO 2 ingezet voor milieuvriendelijke en duurzame glastuinbouw bij Glastuinbouw Terneuzen dat onderdeel is van Biopark Terneuzen. De restwarmte en CO 2 is afkomstig van Yara. Hiermee wordt ruim 90% aan fossiele brandstoffen bespaard en is Glastuinbouw Terneuzen het meest duurzame glastuinbouwgebied van Nederland. Op de mogelijkheden van warmte-koude opslag (WKO) voor energie in de provincie Zeeland wordt ingegaan in paragraaf 4.5 bij bodem. In het project Okeanos van de provincie Zeeland wordt samengewerkt met andere landen om de voor Zeeland en Nederland meest succesvolle vormen van getijde- en golfenergie verder te ontwikkelen. Het bedrijfsleven en overheden uit Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Nederland en de Europese Commissie tonen veel belangstelling voor het initiatief. Mogelijk worden ook Europese gelden beschikbaar gesteld. Samenwerking met Canada is gezocht, omdat daar veel ervaring bestaat met de praktische inpassing van getijdenenergie. Onder de noemer Meer met Minder is samen met Zeeuwse bedrijven en de gemeente Veere een start gemaakt met het energiezuinig maken van huizen in Zeeland. Dit heeft directe voordelen voor de eigenaren van de woningen. Figuur 2 Bussen op biogas 30

Door te investeren in energiezuinige kwaliteiten van hun woning verlagen zij hun maandelijkse energienota, verbeteren zij hun wooncomfort en verhogen zij de verkoopwaarde van hun woning. Hierbij leveren zij bovendien een eigen individuele bijdrage, hoe klein dan ook, aan de oplossing voor de mondiale klimaat- en energieproblematiek. Op grond van de eerste resultaten ontwikkelt de provincie een stimuleringsregeling. Conclusies De in het omgevingsplan opgenomen evenredige bijdrage aan de realisatie van de nationale klimaatdoelstellingen is voor de industrie- en energiesector in 2008 gehaald. De uitstoot aan broeikasgassen door de industrie- en energiesector is sinds 2006 verder afgenomen. Dit is vooral het gevolg van de afname van de industriële uitstoot van broeikasgassen anders dan CO 2, in het bijzonder door de reductie van de uitstoot van distikstofoxide. De uitstoot van CO 2 is sinds 2006 niet verder afgenomen. Inmiddels zijn de nationale klimaatdoelstellingen aangescherpt. In de Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 blijft de evenredige bijdrage aan de (nieuwe) nationale klimaatdoelstellingen het doel. Er zijn doelen voor verlaging broeikasgasemissie, energiebesparing en aandeel duurzame energie. De doelen gelden voor 2020 en zijn gerelateerd aan de niet-ets sectoren. De activiteiten in het Uitvoeringsprogramma Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 zijn hierop gericht. Een aanvullende inspanning voor het monitoren van de desbetreffende activiteiten is nodig om te kunnen bepalen of de doelen worden bereikt. Zeven energie intensieve bedrijven nemen sinds 2005 deel aan de CO 2 -emissiehandel (ETS). De CO 2 -emissiehandel heeft onder andere door een overschot en lage prijzen nog geen stimulerend effect gehad op de reductie van de CO 2 - emissie en energiebesparing. Agendapunten Uitvoeren van de acties die zijn genoemd in het Uitvoeringsprogramma Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012. Windenergie Doelstellingen In 2001 zijn het Rijk, de provincies en gemeenten overeengekomen dat in 2010 in Nederland tenminste 1500 megawatt aan windvermogen op landlocaties gerealiseerd moet zijn. Voor de provincie Zeeland is de inspanningsverplichting 205 MW. De doelstelling van de provincie is om in 2010 minimaal 250 MW gerealiseerd te hebben. De oorspronkelijke taakstelling is zowel landelijk als door de provincie Zeeland in 2007 gerealiseerd. Als alle inmiddels vergunde projecten gebouwd worden dan wordt de hogere provinciale doelstelling gehaald. Er zijn voldoende projecten in voorbereiding om het in Zeeland geplaatste vermogen de komende jaren te laten groeien tot circa 450 MW. De provincie speelt daarmee in op de doelstellingen van het kabinet om het niet bij1500 MW te laten maar in te zetten op 2000 MW die vergund moet zijn in 2011. Het Rijk, provincies, gemeenten, brancheorganisaties en milieu- en natuurorganisaties hebben in een werkplan nieuwe afspraken hierover gemaakt. Tabel 5 Voortgang realisatie windenergie in MW Fase 2003 2006 2009 Gerealiseerd 60 115 205 Alle vergunningen verleend - - 45 In procedure 102 90 90 In voorbereiding 116 209 110 Totaal 278 415 450 Bron: Provincie Zeeland Voor de projecten op Neeltje Jans/Roggeplaat en in de gemeente Tholen zijn alle vergunningen verleend. Het project Kreekrak in de gemeente Reimerswaal is in procedure. Het totale vermogen is afhankelijk van de oplossing van de radarproblematiek van de vliegbasis Woensdrecht. Projecten op Neeltje Jans, in het Sloegebied en aan de Gouweveerse zeedijk in de gemeente Schouwen-Duiveland zijn nog in voorbereiding. Conclusies Zeeland heeft de doelstelling voor 2010 gerealiseerd en met de plannen die in voorbereiding zijn wordt het windvermogen bijna verdubbeld. Agendapunten Vanuit de rijksoverheid wordt gewerkt aan een landelijke visie die voor de periode 2011-2020 nog eens 2000 MW extra moet opleveren. 4.3.2 Grootschalige luchtkwaliteit De verontreinigingen die zich over grote afstand in de lucht verplaatsen behoren tot de grootschalige luchtverontreiniging. Kenmerk is dat ze zich over Europa verspreiden. Stoffen die veel aandacht krijgen zijn fijn stof en stikstofdioxide in verband met de luchtkwaliteitseisen en gezondheidseffecten. Ook de verzurende en vermestende stoffen worden tot de grootschalige luchtverontreiniging gerekend. In het kader van de NEC-richtlijn (National Emission Ceilings) zijn nationale plafonds vastgesteld voor NO x, SO 2, NH 3 en VOS die in 2010 moeten worden gehaald. Om deze plafonds in te vullen is in de nota Erop of Eronder een toedeling naar doelgroepen, waaronder industrie en energiesector, gemaakt. Inmiddels wordt gewerkt aan nieuwe plafonds voor 2020, met ook een plafond voor fijn stof (PM 2,5 ). Doelstellingen Algemene doelstelling: In 2030 is de grootschalige luchtkwaliteit zodanig verbeterd dat er slechts sprake is van een verwaarloosbaar risico voor mens en natuur. Doelstelling voor fijn stof: Overschrijdingssituaties van fijn stof dienen zo snel mogelijk na 2005 te worden beëindigd. Doelstelling voor verzurende stoffen: In 2030 is meer dan 95% van de Zeeuwse EHS afdoende beschermd tegen verzuring. 31

Fijn stof In tabel 6 is de trend van de gemiddelde achtergrondconcentraties van fijn stof over de jaren 1994-2008 weergegeven. Achtergrondconcentraties zijn concentraties die worden aangetroffen op plaatsen in de provincie die niet direct onder invloed liggen van een lokale bron zoals een fabriek of drukke weg. Tabel 6 Jaargemiddelde achtergrondconcentratie van fijn stof 1994 2008 in µg/m³ Jaar Fijn stof 1994 35 1995 35 1996 39 1997 36 1998 32 1999 29 2000 29 2001 28 2002 30 2003 33 2004 26 2005 25 2006 26 2007 25 *2008 21-25 Bron: Milieu en natuurcompendium, gegevens 2008 zijn gebaseerd op basis van GCN kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving De jaargemiddelde achtergrondconcentratie van fijn stof is de afgelopen jaren ongeveer 25 µg/m 3 (de grenswaarde is 40 ug/m 3 ). Er is sprake van een stabilisatie van dit niveau. In tabel 7 staan de meetresultaten van het meetpunt Philippine. Dit is een meetstation waar achtergrondconcentraties worden gemeten. De verschillen in weersomstandigheden bepalen in hoge mate de verschillen tussen de kalenderjaren. Gedeputeerde Staten hebben in 2006 het Actieplan fijn stof Zeeland vastgesteld. In de tussenevaluatie Actieplan fijn stof Zeeland (januari 2009) is de uitvoering van projecten uit dit actieplan beschreven. Uit de evaluatie blijkt dat veel acties opgepakt zijn. Behalve de maatregelen die in het kader van het Actieplan fijn stof bij bedrijven zijn getroffen, hebben ook andersoortige acties invloed gehad op de emissies en immissies van fijn stof in Zeeland. Een voorbeeld daarvan zijn de verkeersmaatregelen die door gemeenten worden genomen. Ook de maatregelen die worden getroffen op (inter)nationaal niveau, hebben effect op de fijn stof concentraties in Zeeland. Een voorbeeld daarvan is de (vervroegde) invoering van de Euro 5 (Europese uitstootnorm voor koolmonoxide, roet, koolwaterstoffen en stikstofoxiden). Een belangrijke actie uit het actieplan is de invoer van aardgas bij de concessieverlening openbaar vervoer. Hierdoor is het openbaar vervoer via bussen op biogas tot stand gekomen. Verdere informatie hierover is te vinden in paragraaf 4.3.1 bij klimaatbeleid. De industrie is een belangrijke doelgroep in het Zeeuwse actieplan. In de periode 2000-2008 is een aanzienlijke vermindering van de fijn stof uitstoot door de Zeeuwse industrie gerealiseerd; de geregistreerde uitstoot verminderde van 1411 ton naar 616 ton. Om een beter regionaal beeld van de concentratie fijn stof te verkrijgen, zijn samen met het RIVM meetpunten voor fijn stof geplaatst bij Axel (in 2008) en bij Nieuwdorp (in 2009). In samenhang met de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN kaarten) is verdere actie voor een regionaal beeld niet nodig. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) levert jaarlijks kaarten met grootschalige concentratie- en depositieniveaus voor Nederland van diverse luchtverontreinigende stoffen waarvoor Europese regelgeving bestaat. De concentratiekaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen en zijn bedoeld voor een jaarlijks grootschalig beeld van de luchtkwaliteit in Nederland voor zowel het verleden als in de toekomst. Aangezien de overschrijdingen van de grenswaarden van fijn stof beperkt zijn, is er in overleg met het Rijk in Zeeland geen Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit opgericht als onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit. Dit is een programma waarin Rijk, sommige provincies en een aantal gemeenten samenwerken bij het vaststellen van maatregelen die nodig zijn om in Nederland de normen te halen. Conclusies De achtergrondconcentratie fijn stof is van 22-28 µg/m 3 in 2005 gedaald naar 21-25 µg/m 3 in 2008. De achtergrondconcentratie fijn stof is lager dan de grenswaarde. Lokaal kan er sprake zijn van een overschrijding van de daggrenswaarde voor fijn stof. Het aantal overschrijdingsdagen van het daggemiddelde op meetstation Philippine fluctueert door de meteorologische omstandigheden in dat jaar. Het aantal overschrijdingsdagen was 16 dagen in 2005, 33 dagen in 2006, 17 dagen in 2007 en 10 dagen in 2008. Het aantal overschrijdingsdagen is lager dan de norm van 35 dagen/jaar. Tabel 7 Gegevens fijn stof meetpunt Philippine Stof Eenheid Norm 2005 2006 2007 2008 Fijn stof (PM 10 ) Jaargemiddelde concentratie fijn stof 40 µg/m 3 23 29 24 21 Fijn stof (PM 10 ) Aantal dagen met een concentratie fijn stof 35 dagen 16 33 17 10 hoger dan 50 µg/m 3 Bron: Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2003-2006, 2007, 2008, RIVM 32

Agendapunten Voor de uitvoering van de middellange termijn maatregelen, opgenomen in het Zeeuwse Actieplan fijn stof, zal aangesloten worden bij projecten waarvan de fijn stof problematiek integraal onderdeel uitmaakt. De bedoeling is dat GS eind 2010 opnieuw wordt geïnformeerd over de voortgang van de acties uit het Actieplan. De nieuwe afspraken over nationale plafonds (2020) zijn bepalend voor de inspanningen van de industrie vanaf 2010. Naast normen en metingen voor PM 10 wordt er steeds meer naar PM 2,5 en de ultra fijne fractie gekeken, omdat deze subklasse mogelijk het schadelijkst is. Hoe kleiner de deeltjes, hoe dieper ze in de longen kunnen doordringen.. Het voldoen aan de grenswaarde voor fijn stof betekent niet dat er geen sprake meer is van een gezondheidsrisico. Aandacht voor verdere reducties bij de industrie blijft noodzakelijk. In de toekomst zal naast het voldoen aan de grenswaarde voor fijn stof (PM 10 ) ook moeten worden voldaan aan de normstelling voor PM 2,5. Dit is van betekenis bij het opstellen van het volgend omgevingsplan. Uitvoering is onderdeel van vergunningverlening. Hierbij wordt rekening gehouden met de nationale plafonds voor 2020. Verzurende en vermestende stoffen (SO 2, NO x, NH 3, VOS) Vermindering van de uitstoot bij bedrijven levert een bijdrage aan de nationale emissieplafonds voor 2010 (8.6.4, doelgroepenbeleid en industrie). In tabel 8 staat de uitstoot van de Zeeuwse industrie (inclusief de energiecentrales) over de periode 2000-2008. In de afgelopen jaren zijn door bedrijven maatregelen getroffen om de emissies te reduceren. Door groei van de industrie wordt dit deels gemaskeerd. Zo is de emissie van NO x verminderd doordat er DeNOx-installaties en nieuwe branders zijn geïnstalleerd. De schommeling van SO 2 wordt vooral veroorzaakt door hogere doorzet bij enkele bedrijven. De concentratie zwaveldioxide in de lucht is al vele jaren laag (ca. 3 µg/m 3 ). De grenswaarde van 20 µg/m 3 voor het jaar- en wintergemiddelde SO 2 -concentratie is de afgelopen jaren niet overschreden. Ook de grenswaarden voor bescherming van de mens tegen effecten van kortdurende blootstelling (uurgemiddelde concentratie en daggemiddelde) werden niet overschreden. In tabel 9 staan de meetresultaten van het meetpunt Philippine. Dit is een meetstation waar achtergrondconcentraties worden gemeten. Landelijk gezien zit de achtergrondconcentratie al van voor 2000 op dit niveau (de grenswaarde is 40 ug/m 3 ). De verschillen tussen de kalenderjaren worden vooral bepaald door de weersomstandigheden. In 2006 is onderzocht in welke mate er in Zeeland sprake is van een te hoge stikstofdepositie op de natuur. Voor de natuur wordt de stikstofdepositie kritischer geacht dan de zure depositie. In 2006 bedroeg de gemiddelde stikstofdepositie in Zeeland 1680 mol/ha.jr. In 2007 was dat 1632 mol/ha.jr. Voor 2010 wordt een gemiddelde van 1650 mol/ha.jr als doelstelling gehanteerd. Aangezien het stikstofdepositieniveau de laatste jaren redelijk stabiel blijft is de nulmeting in de Omgevingsbalans 2006 nog actueel. In 2009 is de aanwijzing van zeer kwetsbare natuur volgens de Wet ammoniak en veehouderij van kracht geworden. De meeste kwetsbare natuurgebieden in Zeeland worden door deze aanwijzing gevrijwaard van een toename van depositie van stikstof afkomstig uit veehouderijen. Voor een aantal stoffen is een belangrijke inspanning door de Zeeuwse bedrijven geleverd. Het doelgroepenbeleid milieu en industrie (zie paragraaf 8.6.4) is voor het behalen van deze resultaten belangrijk geweest. De inspanningen voor verzurende stoffen zijn: Ammoniak Voor ammoniak zijn de afgelopen periode geen belangrijke wijzigingen opgetreden. Zwaveldioxide Total en EPZ hebben hun bijdrage aan de landelijke reductiedoelstelling voor SO 2, naar aanleiding van het NEC-plafond, geleverd. Bij de raffinaderij van Total wordt de SO 2 -emissie per 2010 bijna gehalveerd door in plaats van olie meer gas te gaan verstoken op de diverse procesfornuizen. Ook van de aluminiumsmelters in Nederland (Zalco in Tabel 8 Uitstoot van verzurende stoffen door de Zeeuwse industrie (inclusief energiecentrales) in kton/jaar Stof 2000 2002 2004 2005 2006 2007 2008 Ammoniak 0,8 0,7 0,7 0,6 0,6 0,6 0,6 Zwaveldioxide 7,4 7,2 7,7 8,6 7,6 7,0 8,0 Stikstofoxiden 10,5 10,8 10,1 8,8 7,1 6,8 6,7 Vluchtige organische stoffen 2,8 2,5 1,5 2,3 1,6 1,9 1,9 Bron: Provincie Zeeland op basis van milieujaarverslagen bedrijven Tabel 9 Gegevens stikstodioxide meetpunt Philippine Stof Eenheid Norm 2005 2006 2007 2008 Stikstofdioxide (NO 2 ) Jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide 40 µg/m 3 20 21 26 26 Bron: Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2003-2006, 2007, 2008, RIVM 33

Vlissingen-Oost en Aldel in Delfzijl) wordt in het kader van het NEC-plafond een inspanning verlangd voor het verminderen van de SO 2 -emissie vanuit de electrolyseovens. Deze maatregel is niet gerealiseerd omdat discussie is ontstaan over het level playing field in Europa. De nieuwe BREF moet hier uitsluitsel over geven. Waarschijnlijk wordt de maatregel vanaf 2015 verplicht. Stikstofdioxide Voor stikstofoxiden gelden landelijke doelstellingen en een NEC-plafond. Voor NO x wordt de luchtkwaliteitsnorm in het Sloegebied niet overschreden. Bij de Zeeuwse bedrijven zijn resultaten geboekt bij de DeNOx-installatie bij EPZ en low NO x branders bij diverse bedrijven. Bij Total heeft het overschakelen van olie op gas een gunstig effect op de uitstoot van NO x. In de revisievergunning voor Dow zijn maatregelen voorzien bij de kraakfornuizen om op termijn de NO x -emissie terug te dringen. Door de bouw van de Sloecentrale komt er een nieuwe bron van NO x in het Sloegebied bij. Vluchtige organische stoffen (VOS) De bedrijven waar het meest wordt uitgestoten zijn Dow, Total en Thermphos. Sinds 2005 geldt voor VOS een systematische monitoring waarbij diffuse emissies worden opgespoord en bestreden. PROMOTE project De provincie Zeeland heeft vanaf augustus 2007 tot en met 2009 deelgenomen aan het Europese PROMOTE project van ESA (European Space Agency). Dit project maakt onderdeel uit van het programma Global Monitoring for Environment and Security (GMES). Doel van GMES is het stimuleren van samenwerking tussen leveranciers en gebruikers van satellietinformatie. Doel van het PROMOTE project voor de provincie Zeeland is het ontwikkelen van diensten over de luchtkwaliteit in Zeeland op basis van satellietmetingen, meteorologische gegevens en modelberekeningen. Door BMT ARGOSS (de leverancier) is een verwachtingendienst en een analyserapportage gemaakt. Het betreft de luchtkwaliteit voor ozon, stikstofoxiden, zwaveldioxide, ammoniak en fijn stof (zowel PM 10 als PM 2,5 ). De provincie heeft de producten geëvalueerd. In de loop van het project zijn deze kwalitatief flink verbeterd. Voor een operationele toepassing is een verdere ontwikkeling nodig. Het gebruik van satellietinformatie over de luchtkwaliteit is echter beperkt. Conclusies De achtergrondconcentratie zwaveldioxide is ongeveer 3 µg/m 3 en daarmee laag ten opzichte van de grenswaarde van 20 µg/m 3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide op het meetpunt in Philippine is ongeveer 20-26 µg/m 3 en blijft eveneens onder de grenswaarde van 40 ug/m 3. De uitstoot van zwaveldioxide vertoont schommelingen, deze worden vooral veroorzaakt door een wisselende doorzet bij enkele bedrijven. De uitstoot van vermestende stoffen (ammoniak en stikstofdioxiden) vertoont een licht dalende trend. Voor de depositie op natuurgebieden worden de vermestende stoffen van meer belang geacht dan de verzurende stoffen. Er zijn geen nieuwe gegevens over de overschrijding van kritische stikstofdepositie in natuurgebieden. De depositie van stikstof op kwetsbare natuurgebieden is stabiel maar zal naar verwachting verder dalen. Het is te vroeg om uitspraken te doen over de haalbaarheid van de doelstellingen voor 2030 voor bescherming van de gezondheid van de mens en voor het tegengaan van nadelige effecten op de vegetatie. Agendapunten Landelijk worden er afspraken met de industrie gemaakt voor het bereiken van de nationale emissieplafonds voor 2020. In het volgend omgevingsplan zal aandacht worden besteed aan de implementatie van de NEC afspraken met de industrie. 4.4 Leefomgevingskwaliteiten 4.4.1 Leefomgevingskwaliteit en het afwegingskader Doelstellingen In 2030 zijn de omgevingskwaliteiten passend voor de functie van een gebied. Het ruimtelijk vastleggen en inzichtelijk maken van leefomgevingskwaliteiten vordert gestaag. In de desbetreffende sectorale paragrafen staat hierover meer informatie. Voor de leefomgevingskwaliteiten is een indicatieve kwaliteitskaart en een afwegingstabel Milieukwaliteiten in het omgevingsplan 2006-2012 opgenomen. Onderscheid is gemaakt in de regio s West Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren, Zak van Zuid-Beveland, Schouwen-Duiveland / Tholen / Sint Philipsland / Noord-Beveland, Oost Zeeuws-Vlaanderen, (Overig) Zuid-Beveland en Kanaalzone / Sloegebied. Relevante milieukwaliteiten zijn luchtkwaliteit, licht, externe veiligheid, geluid en geur. Voor een indicatie over de leefomgevingskwaliteit in gebieden is eind 2009 informatie verkregen uit het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland van SCOOP. In de paragraaf over sociale leefomgevingskwaliteit (paragraaf 6.1) wordt nader ingegaan op dit onderzoek. Het unieke van dit onderzoek is dat dit op eenzelfde wijze in de gehele provincie is uitgevoerd. Hierdoor zijn vergelijkingen tussen gebieden mogelijk. zijn beschikbaar over de last die inwoners in Zeeland hebben van diverse milieu-aspecten. Relevante informatie voor de afwegingstabel Milieukwaliteiten betreft last van stof/roet (luchtkwaliteit), last van licht, last van lawaai en last van stank. Bij last van lawaai is onderscheid gemaakt in de oorzaken: verkeer, industrie en bedrijven, vliegtuigen en schepen. Bij last van stank is onderscheid gemaakt in verkeer, bedrijven, landbouw en schepen. Van een aantal gebieden zijn geen gegevens bekend. Dit is het geval voor bedrijventerreinen en voor de tien kleine kernen in de gemeente Sluis. Deze kernen fungeerde als pilot voor het Zeeuwse onderzoek. De desbetreffende vragen waren geen onderdeel van de pilot. Gegevens in de provincie Zeeland zijn bekend in 148 gebieden. Het aantal kernen bedraagt 112. Het aantal wijken bedraagt 36, deze wijken liggen in Goes, Middelburg, Terneuzen, Vlissingen en Zierikzee. 34

Figuur 3 Aantal gebieden waar mensen soms of vaak last hebben van een bepaald milieuaspect Bron: Provincie Zeeland op basis van gegevens uit onderzoek De Sociale Staat van Zeeland In figuur 3 zijn de milieuaspecten opgenomen. Hierin staat het percentage mensen dat in het desbetreffende aantal gebieden soms of vaak last heeft van het genoemde milieuaspect. Bij veel gebieden met een laag percentage wordt de situatie voor dat milieuaspect als goed ervaren. Uit de figuur is te bepalen van welke milieuaspecten de mensen het meeste last hebben. Tevens is te bepalen of de last breed wordt ervaren of in een beperkt aantal gebieden. Tenslotte is te bepalen of er een gebied is waar de situatie aanmerkelijk slechter is dan in andere gebieden. Het minste last ondervinden mensen van stank van scheepvaart, van licht van industrie, van lawaai van scheepvaart, van stank van verkeer en van lawaai van vliegtuigen. In een groot deel van de gebieden hebben de mensen zelden last van lawaai van industrie en bedrijven, van stof of roet en van stank van bedrijven. Hierbij zijn wel een aantal gebieden waar veel last wordt ervaren. De meeste last ervaren mensen van stank van landbouw, van verkeerslawaai en van rommel op straat. Deze vormen van last worden breed ervaren. Last van verkeerslawaai Last van verkeerslawaai komt in de gehele provincie voor. In het algemeen hebben mensen het meeste last van verkeerslawaai in de steden. Er zijn twaalf gebieden waar meer dan 60% van de mensen soms of vaak last van verkeerslawaai ervaren zijn. Dat zijn Kapellebrug, Binnenstad in Vlissingen, Lievenspolder in Terneuzen, Eindewege, Binnenstad/Java in Terneuzen, Middengebied in Vlissingen, Goes-Centrum, Goes-West, Malta in Zierikzee, Binnen de Vesten in Zierikzee, Triniteit in Terneuzen en Zandstraat. In Kwadendamme en in Kats is de situatie het gunstigste. Er zijn negen gebieden waar meer dan 75% zelden last heeft van verkeerslawaai. Het valt op dat hierbij drie wijken in steden zijn, namelijk Overzuid in Goes, Noordhoek in Goes en Poortambacht in Zierikzee. In figuur 4 is per gebied het percentage van de bevolking dat zelden, soms of vaak last heeft van verkeerslawaai weergegeven. Last van lawaai van industrie en bedrijven Last van lawaai van industrie en bedrijven komt vanzelfsprekend bij de grotere bedrijfsterreinen voor, vooral bij de industriegebieden Sloe en Kanaalzone. Er zijn tien gebieden waar 40% of meer van de mensen soms of vaak last van lawaai van industrie en bedrijven ervaren. Dat zijn Sluiskil, Oude Vaart in Terneuzen, Nieuwdorp, Sas van Gent, Borssele, Eindewege, Nieuw en Sint Joosland, Zandstraat, Schore en s- Heerenhoek. Van deze tien gebieden liggen alleen Eindewege, Nieuw en Sint Joosland en Schore niet bij de industriegebieden Sloe en Kanaalzone. In figuur 5 is per gebied het percentage van de bevolking dat zelden, soms of vaak last heeft van lawaai van industrie en bedrijven weergegeven. Last van lawaai van vliegtuigen Last van lawaai van vliegtuigen komt in vrijwel de gehele provincie voor. Er zijn acht gebieden waar meer dan 30% van de mensen soms of vaak last hebben van lawaai van vliegtuigen. Dat zijn: Oud-Sabbinge, Rilland, Sluiskil, Aardenburg, Lewedorp, Overslag, Oostkapelle en Sas van Gent. 35

Figuur 4 Last van verkeerslawaai Bron: Provincie Zeeland op basis van gegevens uit onderzoek De Sociale Staat van Zeeland Figuur 5 Last van lawaai van industrie en bedrijven Bron: Provincie Zeeland op basis van gegevens uit onderzoek De Sociale Staat van Zeeland 36

Figuur 6 Last van stank van bedrijven Bron: Provincie Zeeland op basis van gegevens uit onderzoek De Sociale Staat van Zeeland Figuur 7 Last van stof of roet Bron: Provincie Zeeland op basis van gegevens uit onderzoek De Sociale Staat van Zeeland 37

Last van lawaai van scheepvaart Last van lawaai van scheepvaart hebben mensen vooral in de Kanaalzone. Daarnaast komt het ook relatief veel voor in Schore. Er zijn vier gebieden waar meer dan 30% van de mensen soms of vaak last hebben van lawaai van scheepvaart. Dat zijn: Sluiskil, Schore, Binnenstad/Java in Terneuzen en Oude Vaart in Terneuzen. Last van stank van verkeer Last van stank van verkeer komt vooral in het centrum van de steden voor. Stank van verkeer geeft minder last dan lawaai van verkeer. Er zijn acht gebieden waar meer dan 30% van de mensen soms of vaak last hebben van stank van verkeer. Dat zijn Middelburg-Binnenstad, Goes-Centrum, Kapellebrug, Binnenstad/Java in Terneuzen, Zandstraat, Middengebied in Vlissingen, Triniteit in Terneuzen en Spuikom/Boulevard/Vredehof in Vlissingen. Last van stank van verkeer komt goed overeen met last van lawaai van verkeer. Zes van de acht gebieden behoren tot de twaalf gebieden waar men soms of vaak last heeft van lawaai van verkeer. Last van stank van bedrijven Veel gebieden waar soms of vaak last van stank van bedrijven door mensen wordt ervaren liggen bij de grote industriegebieden Sloe en Kanaalzone. Een aantal gebieden liggen in het buitengebied en zijn gerelateerd aan bepaalde bedrijven die vanwege geuroverlast bekend zijn. In figuur 6 zijn deze gebieden te herkennen. Stank van bedrijven is een milieuaspect waar mensen relatief vaak last van hebben. Er zijn elf gebieden waar meer dan 40% van de mensen soms of vaak last hebben van stank van bedrijven. Dat zijn: Sas van Gent, Nieuwdorp, Sluiskil, s-heerenhoek, Westdorpe, Borssele, Biezelinge, Lewedorp, Kortgene, Zandstraat en s- Gravenpolder. Last van stank van landbouw Last van stank van landbouw komt in vrijwel de gehele provincie voor. Mensen in het buitengebied hebben de meeste last van stank van landbouw. Er zijn elf gebieden waar meer dan 60% van de mensen soms of vaak last heeft van stank van landbouw. Dat zijn: Ritthem, Zandstraat, Hengstdijk, Westdorpe, Gapinge, Vogelwaarde, IJzendijke, Graauw, Nieuwdorp, Eindewege en Grijpskerke. Last van stank van landbouw komt juist niet voor in de (binnen)stad. Dat wordt onderstreept door de gebieden waar meer dan 90% van de mensen zelden last hebben van stank van landbouw, vijf van de zes gebieden zijn wijken in Vlissingen en Terneuzen. Ook in Renesse hebben meer dan 90% van de mensen zelden last van stank van landbouw. Last van stank van scheepvaart Last van stank van scheepvaart komt zeer beperkt voor. Er zijn drie gebieden waar meer dan 20% van de mensen soms of vaak last hebben van stank van scheepvaart. Dat zijn: Sluiskil, Binnenstad/Java in Terneuzen en Spuikom/Boulevard/Vredehof in Vlissingen. Last van stof of roet Last van stof of roet is vooral een probleem in de gemeente Terneuzen. Van de twaalf gebieden waar meer dan 40% van de mensen soms of vaak last hebben van stof of roet liggen er elf in de gemeente Terneuzen. Het enige gebied buiten de gemeente Terneuzen is s-heerenhoek. De drie gebieden waar de mensen duidelijk het meeste last hebben van stof of roet zijn Oude Vaart (80,7% heeft soms of vaak last), Sluiskil (67% heeft soms of vaak last) en Sas van Gent (57,7% heeft soms of vaak last). In figuur 7 is per gebied het percentage van de bevolking dat zelden, soms of vaak last heeft van stof of roet weergegeven. Last van licht van industrie Last van licht van industrie komt vooral voor bij grote industrieterreinen. Het komt het meest voor in Rilland, veroorzaakt door de industrie rond Antwerpen. Hier heeft 45,2% van de mensen soms of vaak last van licht van industrie. Daarnaast zijn er nog zeven gebieden waar minder dan 30% maar meer dan 20% van de mensen soms of vaak last hebben van licht van industrie. Dat zijn: Sluiskil, Nieuw en Sint Joosland, Hoek, Ritthem, s-heerenhoek, Nieuwdorp en Borssele. Last van rommel op straat Last van rommel op straat komt in de gehele provincie voor. In het algemeen hebben mensen het meeste last van rommel op straat in de steden. Er zijn dertien gebieden waar meer dan 70% van de mensen soms of vaak last hebben van rommel op straat. Twaalf gebieden zijn wijken in Goes, Middelburg, Terneuzen, Vlissingen en Zierikzee. De enige kern is Sint- Maartensdijk. Last van rommel op straat komt het meest voor in de Binnenstad in Vlissingen. Hier heeft 86,7% van de mensen soms of vaak last van rommel op straat. In Nisse (90% heeft zelden last), in Goese Meer (86,4% heeft zelden last) en in s-heer Abtskerke (85,6% heeft zelden last) is de situatie het gunstigste. Gebieden in afwegingstabel Milieukader In het omgevingsplan is op p. 44 een afwegingstabel Milieukwaliteiten opgenomen. Hierin staat voor het afwegingskader per regio welke strategielijnen in de verschillende regio s worden gehanteerd en welke milieukwaliteiten van belang zijn. Relevante milieukwaliteiten voor het afwegingskader zijn luchtkwaliteit, lichthinder, veiligheidsrisico s, geluidhinder en stank. Luchtkwaliteit is beperkt onderzocht (alleen stof en roet). Externe veiligheidsrisico s zijn geen onderwerp van het onderzoek geweest. Rommel op straat (zwerfvuil) is wel onderzocht, maar is niet als een relevante milieukwaliteit in het omgevingsplan benoemd. Hieronder staat een korte beschouwing van de regio s op basis van de door de mensen ervaren milieukwaliteiten (met uitzondering van rommel op straat). Dit is een eerste impressie. De gegevens uit dit onderzoek zijn eind 2009 beschikbaar gekomen. Zeeuws-Vlaanderen: Er zijn geen negatieve milieukwaliteiten uit het onderzoek naar boven gekomen. De enige keer dat de gemeente Sluis hiervoor is genoemd betreft last van lawaai van vliegtuigen in Aardenburg. De gegevens van de gemeente Sluis zijn echter niet volledig. Deze gemeente was de pilotgemeente voor het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland. De vragen naar milieukwaliteiten maakten hier nog geen onderdeel van uit. Van de vijftien gebieden in de gemeente Sluis zijn slechts gegevens beschikbaar in de vijf grootste gebieden 38

Walcheren: Met name Middelburg en Vlissingen zijn voor diverse milieuaspecten genoemd. In de karakteristiek staat hierbij een redelijke milieukwaliteit. De milieukwaliteit in de rest van Walcheren is als zeer goed aangemerkt. Dit komt overeen met de bevindingen in het onderzoek. Zak van Zuid-Beveland: De resultaten komen goed overeen met de beschrijving van de karakteristiek in het omgevingsplan. Schouwen-Duiveland / Tholen / Sint Philipsland / Noord- Beveland: De resultaten komen goed overeen met de beschrijving van de karakteristiek in het omgevingsplan. Last van verkeerslawaai is het belangrijkste aandachtspunt. Oost Zeeuws-Vlaanderen: Kapellebrug in Oost Zeeuws-Vlaanderen is genoemd met betrekking tot last van verkeerslawaai. Meerdere gebieden zijn genoemd in verband met stank door landbouw. Dit laatste lijkt het belangrijkste aandachtspunt. Overig Zuid-Beveland: De milieukwaliteit in overig Zuid-Beveland is als redelijk omschreven met lokaal knelpunten. Niet beschreven als lokaal knelpunt is lichthinder in Rilland. Dit is echter met afstand het gebied in Zeeland waar het meeste last van lichthinder van bedrijven wordt ervaren. Kanaalzone / Sloegebied: Het is duidelijk dat in de grote industriegebieden de meeste last wordt ervaren. Als strategie wordt de huidige milieukwaliteit als uitgangspunt geaccepteerd. Met het onderzoek is meer inzicht gekomen in de beleving van de mensen die hier wonen. Juist in deze gebieden is via de TLO op een andere wijze eerder onderzoek gedaan naar de beleving van de mensen. Er zijn verschillen tussen de resultaten van het telefonische leefsituatie onderzoek bij Sloe en Kanaalzone en SCOOP onderzoek (schriftelijke enquête in de gehele provincie). Het SCOOP onderzoek geeft hogere percentages voor mensen die last hebben van een milieuaspect. Een verklaring is de andere onderzoeksmethodiek. Waarom dit verschil er is en wat dit betekent vergt nadere studie. Conclusies Op sectoraal niveau komt meer en betrouwbaardere informatie beschikbaar. In het algemeen verbetert de leefsituatie. Naar aanleiding van inventarisaties worden knelpunten en aandachtspunten vastgesteld en worden er gericht maatregelen genomen. De leefomgevingskwaliteiten moeten in 2030 passend zijn voor de functie van een gebied. Hiervoor is een indicatieve milieukwaliteitskaart gemaakt. De gewenste leefomgevingskwaliteiten per gebied zijn beschreven, ze zijn niet getalsmatig vastgelegd. Het is nog onduidelijk of de doelen voor de lange termijn (2030) worden gehaald. Er zijn vele activiteiten uitgevoerd waarbij de leefomgevingskwaliteit wordt verbeterd. Tevens is meer inzicht verkregen van de feitelijke situatie door vooral sectoraal onderzoek, maar ook door integraal onderzoek zoals bij milieu en gezondheid (zie 6.2.2). Meer inzicht is verkregen van de last die mensen ervaren via het integrale onderzoek naar de sociale staat van Zeeland. De resultaten uit het onderzoek naar de sociale staat van Zeeland voegt een extra element toe aan de bekende gegevens, namelijk de beleving van de mensen. In de benadering van de leefomgevingskwaliteiten wordt uitgegaan van specifieke milieu- en omgevingskwaliteiten. Uit het onderzoek naar de sociale staat van Zeeland komt veel informatie over de last die door de Zeeuwse bevolking wordt ervaren. Deze informatie kan bij verdere beleidsontwikkeling worden meegewogen. Agendapunten Sectoraal onderzoek naar milieuaspecten en vastleggen van de gegevens wordt gecontinueerd. Structurele monitoring van de leefomgevingskwaliteiten is nodig om de resultaten toegankelijk en uitwisselbaar te maken. De resultaten van het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland zijn recent beschikbaar gekomen. Voor het volgende omgevingsplan zal de betekenis van deze gegevens in samenhang met de praktische omstandigheden moeten worden bezien. In de Sociale Staat van Zeeland is onderzoek gedaan naar de beleving van mensen. Milieu onderzoek tracht kwantitatieve meetgegevens te verkrijgen en te relateren aan normen. Het verband tussen de beleving van mensen en de (objectieve) meetwaarden is interessant. Een verband wordt verwacht, maar het resultaat is onduidelijk. Meerdere factoren hebben invloed op de beleving van mensen. 4.4.2 Geluidhinder en stilte Inleiding Geluidhinder heeft een belangrijke invloed op de beleving van de omgevingskwaliteit. Stilte, waarbij gebiedseigen geluiden niet verloren raken in gebiedsvreemde geluiden, is een belangrijke waarde in natuurgebieden. Geluidhinder Doelstellingen In 2030 heerst in alle gebieden een goede akoestische kwaliteit. Nader uitgewerkt naar de verschillende gebieden betekent dit dat: * Woningen binnen geluidszones rondom bedrijventerreinen en industrieterreinen van regionaal belang een geluidsbelasting van maximaal 60 db(a) op de gevel zullen ondervinden. * Voor woningen binnen geluidszones langs provinciale wegen in 2010 alle situaties met een geluidsbelasting van meer dan 63 db zijn aangepakt. Industrieterreinen van regionaal belang In de provinciale milieuverordening zijn acht industrieterreinen van regionaal belang aangewezen. Dit zijn Arnestein, Vlissingen-oost, Schelde/Buitenhaven, Terneuzen-west, Oostelijke Kanaaloevers, Sluiskil-oost/Kanaaleiland, Poel- en Ghellinckpolder en Axelse Vlakte II. Voor vijf terreinen zijn er nog geen beheerplannen. Voor het regionale industrieterrein Vlissingen-oost is een beheerplan vastgesteld. Voor de industrieterreinen Axelse Vlakte II en Schelde/Buitenhaven is het beheerplan in procedure. 39

Het aantal woningen binnen geluidszones rondom bedrijventerreinen en industrieterreinen van regionaal belang met een geluidsbelasting hoger dan 60 db(a) is door de verplaatsing van de Schelde gedaald van 47 in 2005 naar 14 in 2009. Het aantal woningen dat hinder ondervindt van de industrie op industrieterreinen van regionaal belang wordt gegeven door het aantal woningen binnen de geluidszone met een hoger geluidsniveau dan 50 db(a). Dit aantal is momenteel nog niet bekend. Ter indicatie is wel berekend dat 16.497 woningen meer dan 50 db(a) ondervinden door activiteiten op alle gezoneerde bedrijfsterreinen in Zeeland. Verkeer In tabel 10 zijn de resultaten van de geluidsniveaukaart als gevolg van geluidhinder door verkeer (op basis van verkeersstromenkaart voor rijkswegen en provinciale wegen) weergegeven. De resultaten zijn verkregen door berekeningen en geven een indicatie van de situatie. Tabel 10 geeft de werkelijke geluidsbelasting. Volgens de Wet geluidhinder moet voordat getoetst wordt aan de normen in deze wet een correctie, in deze situatie van 2 db, voor geluidsbelasting als gevolg van verkeer worden toegepast in verband met het stiller worden van voertuigen. Het aantal woningen in de tabel met > 65 dbl den is relevant voor vergelijking met de doelstelling. Als het aantal woningen met (gecorrigeerd) > 63 db in 2010 nul is, dan wordt in ieder geval aan de doelstelling voldaan. De doelstelling geldt echter alleen voor provinciale wegen terwijl de tabel de situatie geeft voor provinciale wegen én rijkswegen. Bovendien moeten alle woningen met een geluidsbelasting van > 63 db in 2030 zijn aangepakt. In veel gevallen betreffen het woningen die al zijn aangepakt in het kader van sanering verkeerslawaai. De gegevens geven derhalve geen direct antwoord of aan de doelstelling is voldaan, maar geven een indicatie van de ontwikkelingen en de maximale taakstelling. Het aantal woningen dat een geluidsbelasting heeft van meer dan 63 dbl den langs rijkswegen en provinciale wegen is gestegen van 84 in 2005 naar 194 in 2007. Het geluidsbelaste oppervlak is in verhouding minder gestegen dan het aantal woningen. De belangrijkste invloedsfactoren op de geluidsbelasting zijn meer verkeer, het bouwen van woningen, het aanleggen van geluidswallen en verfijningen in de rekensystematiek. Zo is de situatie bij onder meer de rijkswegen gedetailleerder in beeld gebracht. De geluidskaart voor provinciale wegen met meer dan 6 miljoen voertuigen per jaar is opgesteld. Langs de Deltaweg en de Nieuwe Vlissingseweg is het geluidsniveau op woningen hoger dan 63 db. In het actieplan zijn voor de Deltaweg geen maatregelen voorgesteld omdat deze niet mogelijk zijn. Bovendien zijn de woningen in het kader van het project sanering wegverkeerslawaai reeds voorzien van geluidsisolatie voor een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat. Voor de Nieuwe Vlissingseweg wordt een onderzoek voorgesteld naar de effecten van geluidreducerend asfalt. Conclusies In de provinciale milieuverordening zijn acht industrieterreinen van regionaal belang aangewezen. Voor één terrein is een beheerplan vastgesteld. Voor twee terreinen is het beheerplan in procedure. Het aantal woningen binnen geluidszones rondom bedrijventerreinen en industrieterreinen van regionaal belang met een geluidsbelasting hoger dan 60 db(a) is door de verplaatsing van de Schelde gedaald van 47 in 2005 naar 14 in 2009. Geluidhinder als gevolg van provinciale wegen met meer dan 6 miljoen voertuigen is in kaart gebracht. Bij twee knelpunten worden woningen tot meer dan 63 dbl den belast: langs de Deltaweg en Nieuwe Vlissingseweg. Bij de eerste weg zijn geen verdere maatregelen mogelijk, bij de tweede weg zal onderzoek plaatsvinden naar stil asfalt. Door verkeer op rijkswegen en provinciale wegen is het aantal woningen dat een geluidsbelasting heeft van meer dan 63 dbl den van 84 in 2005 gestegen naar 194 in 2007. Agendapunten Uiterlijk in 2013 wordt een geluidskaart opgesteld voor provinciale wegen met meer dan 3 miljoen voertuigen per jaar. Aansluitend wordt voor deze wegen een actieplan opgesteld. Stilte Doelstellingen Voor stilte is als doelstelling opgenomen: * Behoud van stilte in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de wetlands door de heersende geluidsbelasting te handhaven en maximaal 40 db(a) toe te staan. In tabel 11 is de situatie voor de geluidsbelasting in milieubeschermingsgebieden als gevolg van geluidhinder door verkeer (op basis van verkeersstromenkaart voor rijkswegen en provinciale wegen) bepaald. De resultaten zijn verkregen door berekeningen en geven een indicatie van de situatie. Tabel 10 Berekende geluidsbelasting door verkeer op rijkswegen en provinciale wegen Geluidsbelasting Nulsituatie 2005 Situatie 2007 dbl den Aantal woningen Oppervlakte (ha) Aantal woningen Oppervlakte (ha) 38-48 70.472 59.904 70.397 56.022 48-53 10.067 14.201 10.965 14.140 53-65 5520 13.080 4917 12.350 > 65 84 1840 194 2281 Bron: Provincie Zeeland 40

Tabel 11 Berekende geluidsbelasting in milieubeschermingsgebieden Geluidsbelasting 2005 2007 dbl den (ha) (ha) 38-48 7558 6196 48-53 1567 1417 53-65 953 804 > 65 71 70 Bron: Provincie Zeeland De berekende gegevens kunnen niet direct worden vergeleken met de doelstelling. De doelstelling heeft betrekking op het achtergrondniveau en de berekende gegevens hebben betrekking op de geluidsbelasting door verkeer langs hoofdwegen. De milieubeschermingsgebieden zoals aangewezen in de Provinciale Milieu Verordening (PMV) kwamen destijds bovendien niet overeen met alle gebieden die zijn genoemd in de doelstelling. In de milieubeschermingsgebieden had 10149 ha in 2005 een geluidsbelasting hoger dan 38 dbl den door verkeer op rijkswegen en provinciale wegen. Hiervan was 2591 ha hoger dan 48 dbl den. In 2007 was 8487 ha hoger dan 38 dbl den waarvan 2291 ha hoger dan 48 dbl den. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen land en water. Het totale oppervlak van de milieubeschermingsgebieden in Zeeland was in februari 2009 (peildatum) 68128 ha. De geluidssituatie in milieubeschermingsgebieden met betrekking tot verkeer op hoofdwegen is verbeterd. De gemeente Borsele is bezig met het opstellen van een geluidplan voor het buitengebied. Verwacht wordt dat dit medio 2010 wordt vastgesteld. Gelet op de actie om stilte als kwaliteit in de Zak van Zuid-Beveland te handhaven en te verbeteren heeft de provincie een bijdrage geleverd als klankbord en door middel van geluidsmetingen bij het industrieterrein Sloe. Verder provinciaal onderzoek in de Zak van Zuid- Beveland is overbodig. De Provinciale Milieu Verordening is voor het beschermen van de milieubeschermingsgebieden gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op een differentiatie in gebieden en het daarbij horend beschermingsniveau, het aanbrengen van overgangsgebieden tussen milieubeschermingsgebieden en gebieden zonder bescherming en het aanbrengen van een duidelijk onderscheid tussen het beschermen van stilte als intrinsieke waarde in een bepaald gebied en bescherming tegen effecten (verstoring). Aanleiding voor deze wijziging waren ongewenste en niet beoogde situaties bij toepassing van de eerdere bepalingen in de PMV. De randvoorwaarden voor stilte zijn aangepast. Vanzelfsprekend wordt hiermee bij de nog uit te voeren activiteiten rekening gehouden. Conclusies In milieubeschermingsgebieden had in 2005 door verkeer op rijkswegen en provinciale wegen 10149 ha een geluidsbelasting hoger dan 38 dbl den. In 2007 was 8487 ha hoger dan 38 dbl den. De geluidssituatie in milieubeschermingsgebieden met betrekking tot verkeer op hoofdwegen is verbeterd. De doelstelling kan niet over het gehele milieubeschermingsgebied worden gehaald. Onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende beschermingsniveaus binnen de milieubeschermingsgebieden. De regelgeving in de PMV is hiervoor aangepast. Agendapunten Resterende acties zijn: * Uitvoeren belevingsonderzoeken. * Meten geluidsbelasting aan de randen van de Kapelse en Yerseke Moer, de Manteling en de Kop van Schouwen. * In kaart brengen ambities voor de periode tot 2012 ten aanzien van de akoestische kwaliteit in de EHS en het saneren van storende geluidsbronnen. Van belang is tevens het project Instrumenten bescherming stiltegebieden. Dit PRISMA (Programma IPO Strategische Milieu Agenda) project start in 2010 en heeft als doel het beschermen, versterken en ontwikkelen van stiltegebieden (milieubeschermingsgebieden). Voor het volgend omgevingsplan dient de samenhang tussen stilte en ruimtelijk beleid te worden versterkt. Het PRISMA project wil hiervoor instrumenten ontwikkelen. In het volgend omgevingsplan kunnen deze een plaats krijgen. 4.4.3 Lichthinder en duisternis Zeeland is een donkere plek tussen de Randstad en Antwerpen. Maar de duisternis in Zeeland wordt ook bedreigd. Ieder jaar wordt het 3 tot 9 procent lichter in Zeeland. Daarom is in het omgevingsplan 2006 lichthinder en duisternis als thema opgenomen. Doelstellingen Duisternis is in het omgevingsplan onderkend als een bedreigde kwaliteit. In het omgevingsplan is als doelstelling opgenomen: * Het beschermen van duisternis De lichtsituatie 2006 vormt de nulmeting en bestaat uit een kaart met de hemelhelderheid, een kaart met de lichtbronnen in Zeeland en de geïdentificeerde knelpunten. Volgens de Omgevingsbalans 2006 wordt de lichtsituatie in 2012 weer in beeld gebracht. Uit het onderzoek naar de Sociale Staat van Zeeland van SCOOP zijn resultaten beschikbaar over de last die inwoners in Zeeland hebben van licht van industrie. Een interprovinciaal (PRISMA) project licht en duisternis is in 2009 door de gezamenlijke provincies uitgevoerd. Doel van het project is het ontwikkelen van een raamwerk voor beleid en uitvoering. Met het raamwerk verkrijgt de provincie bouwstenen voor beleid en uitvoering over licht en duisternis. Hierna wordt gestart met de uitwerking van de resultaten in een uitvoeringsprogramma/actieplan duisternis. In samenwerking met de andere provincies is een handboek opgesteld voor de aanpak van lichthinder door de provincie. Dit handboek is in december 2009 gereed en geeft de provincie hulpmiddelen om lichthinder mee te wegen bij het verlenen van vergunningen en het beoordelen van ruimtelijke plannen. De afgelopen periode zijn een aantal pilotprojecten gestart vooruitlopend op het actieplan/uitvoeringsprogramma licht 41

en duisternis. Voor de volgende pilotprojecten is subsidie verleend: * Het ontwikkelen van een module licht en duisternis door de gemeente Schouwen-Duiveland. Aan de hand van 6 thema s heeft de gemeente een module licht en duisternis opgesteld die door de raad is vastgesteld. De uitvoering van deze module zal de komende jaren plaatsvinden. Subsidie is verleend voor een onderzoek naar de knelpunten op lichtgebied in de gemeente Schouwen-Duiveland. * Vliegwielproject bij jachthaven Marina port Zeelande. Doel van dit project was ervaring opdoen met led verlichting langs de kade. De ervaring van de gebruikers van de kade was van groot belang. * Led verlichting bij Kasteel Westhove; * Slimme verlichting voor camping Groede; * Nacht van de nacht voor Zeeuwse Milieufederatie. Daarnaast zijn een aantal acties uitgevoerd die zijn aangekondigd in het Omgevingplan: * Bij een aantal bestaande bedrijven is in de vergunning opgenomen dat een verlichtingsplan moet worden opgesteld. * De provincie heeft in 2009 een Beleidsnota Openbare Verlichting op provinciale wegen in Zeeland vastgesteld met als titel Effe Dimmen!. De provincie gaat waar mogelijk dimbare verlichting toepassen. Uitgangspunt is dat dit niet ten koste mag gaan van de verkeersveiligheid. Zeeland is de eerste provincie waar dimbare verlichting op een dergelijke schaal wordt toegepast. Naast de energiebesparing levert dit ook een grote bijdrage aan het donker houden van de provincie Zeeland. Conclusies Met het opstellen van het uitvoeringsprogramma/actieplan licht en duisternis is gewacht totdat de resultaten van het interprovinciale project bekend zijn. De resultaten van de pilots worden hier straks bij betrokken. Agendapunten Voor de periode 2009-2012 resteert het opstellen van het uitvoeringsprogramma/actieplan licht en duisternis. De resultaten van de pilots worden bekend gemaakt zodat andere bedrijven hier ook mee aan de slag kunnen. 4.4.4 Regionale en lokale luchtkwaliteit In het omgevingsplan zijn een aantal specifieke luchtverontreinigende stoffen opgenomen, omdat: * er harde grenswaarden gelden (bijvoorbeeld voor fijn stof); * ze aandacht verdienen vanuit een regionale invalshoek (bijvoorbeeld fluor); * er een inspanning geldt vanuit landelijke taakstellingen (integrale milieutaakstelling industrie). In deze paragraaf komen de stoffen aan de orde die uitgestoten worden door bedrijven en bepalend zijn voor de luchtverontreiniging in de omgeving van die bedrijven. Daarnaast komt de luchtverontreiniging langs wegen aan de orde. Doelstellingen In 2010 mogen de streefwaarden niet meer worden overschreden ten gevolge van uitstoot/emissies van bedrijven. Hierbij wordt uitgegaan van de kwaliteitsniveaus aan de rand van woonlocaties. Relatie tussen uitstoot en concentratie in de omgevingslucht: De concentratie van een verontreiniging in de lucht op leefniveau in de omgeving van een bron (bijvoorbeeld een fabriek) is sterk afhankelijk van de eigenschappen van de bron. Als een verontreiniging via een hoge schoorsteen wordt uitgestoten en de rookgassen zijn warm (wat vaak het geval is), dan zal in de omgeving van die schoorsteen (3-5 kilometer) de verontreiniging nauwelijks op grondniveau terug te vinden zijn. De verontreiniging wordt diffuus via hogere luchtlagen over grote afstanden verspreid. Bij lage bronnen, bijvoorbeeld bij op- en overslagactiviteiten, zijn verontreinigingen wel in de directe omgeving terug te vinden. Ook andere factoren zijn van belang, grote deeltjes slaan dichtbij de bron neer. Tabel 12 Uitstoot van stoffen van belang voor de luchtkwaliteit in ton/jaar 2000 2002 2004 2005 2006 2007 2008 Fluoride 201 173 233 158 129 133 155 Etheen 478 548 470 308 416 329 218 Ethyleenoxide 6,8 6,6 9,0 7,0 3.5 4.3 4.1 Fijn stof 1411 1341 1110 882 841 789 616 Koolmonoxide 40.733 45.554-41.110 35.010 33.881 35.795 Benzo(a)pyreen 0,018 0,009 0,007 0,010 0,015 PAK s 4,2 3,1 2,3 1,5 1,5 1,3 1,6 Benzeen 28 28 21 18 17 20 20 Cadmium 0,3 1,0 0,7 0,7 1,0 0,5 0,8 Lood 1,3 2,9 1,7 1,8 2,1 1,1 1,2 Chroom 0,2 0,3 Koper 0,2 1,0 Kwik 0,017 0,020 Zink 1,2 3,1 4,6 4,8 5,5 2,8 3,0 Bron: Provincie Zeeland op basis van milieujaarverslagen van bedrijven Opmerking: cijfer fluoride in 2005 is aangepast ten opzichte van de Omgevingsbalans 2006. 42

Het stoffenbeleid is aanzienlijk gewijzigd. Bedrijven zijn verplicht op basis van de EG-verordening Pollutant Release and Transfer Register (PRTR) jaarlijks hun uitstoot naar onder andere de lucht te rapporteren. De toepassing van deze verordening leidt voor de Zeeuwse bedrijven tot een lijst van 38 stoffen waarover gerapporteerd moet worden. Deze lijst is vervolgens het uitgangspunt om na te gaan of de uitstoot kan leiden tot een relevante beïnvloeding van de luchtkwaliteit in de omgeving van het bedrijf waar de uitstoot plaatsvindt. Niet alle gerapporteerde uitstoot leidt tot overschrijding van normen voor de luchtkwaliteit. De mate van luchtverontreiniging door een industriële uitstoot is van verschillende factoren afhankelijk (zie kader). Op basis van de eigenschappen van de bron(nen) en de hoeveelheid uitgestoten verontreiniging zijn de volgende stoffen aan de doelstelling uit het omgevingsplan getoetst: fluoride, etheen, ethyleenoxide, fijn stof, koolmonoxide, benzo(a)pyreen, benzeen en de zware metalen lood, cadmium, zink, chroom, kwik en koper. Via Europese richtlijnen zijn er voor meerdere stoffen luchtkwaliteitsnormen gesteld. Bij deze stoffen is getoetst aan het wettelijk kader. Dioxines zijn toegevoegd omdat deze via een meting zijn aangetroffen. In tabel 12 is de ontwikkeling van de uitstoot over de periode 2000-2008 van deze stoffen opgenomen. Vervolgens wordt ingegaan op luchtkwaliteit voor de afzonderlijke stoffen. Fluoride In tabel 13 zijn de jaargemiddelde concentraties voor fluoride opgenomen die in Nieuwdorp en Sas van Gent zijn gemeten. De MTR-waarde wordt nog overschreden, deze bedraagt 0,05 µg/m 3. Het achtergrondniveau ligt op het niveau van de MTR voor het jaargemiddelde. Dit betekent dat de streefwaarde nog ver buiten bereik ligt, deze is namelijk een factor 100 lager dan de MTR waarde. De belangrijkste risicogroepen zijn planten en vee. De Technische Commissie ex. artikel 2 schade- en preventieregeling luchtverontreiniging Sloe (houdt zich bezig met de monitoring van schade en het initiëren van preventiemaatregelen met betrekking tot de uitstoot van fluoriden en de invloed hiervan op de land- en tuinbouw in de directe omgeving van het Sloegebied. Al een aantal jaren zijn er geen schadeclaims. Tabel 13 Fluoridemetingen Nieuwdorp en Sas van Gent Jaar Nieuwdorp Sas van Gent 2000 0,31 0,18 2001 0,41 0,21 2002 0,22 0,11 2003 0,19 0,07 2004 0,24 0,10 2005 0,18 0,09 2006 0,15 0,09 2007 * * 2008 * * Bron: Provincie Zeeland Opmerking: * = niet beschikbaar, meetgegevens zijn nog niet gevalideerd. Preventief worden er nog wel antifluoridenbrokjes aan schapen verstrekt. Etheen De concentratie etheen door industriële activiteiten ligt op 2 µg/m 3 in de directe omgeving van Dow. Deze waarde is op ongeveer 3 kilometer van Dow afgenomen naar 0,5 µg/m 3, de streefwaarde van etheen. De normstelling is gericht op bescherming van gewassen. Ethyleenoxide De bijdrage door industriële activiteiten bij Dow bedraagt ongeveer 0,01 µg/m 3 aan de rand van de woonomgeving. De streefwaarde bedraagt 0,03 µg/m 3. Fijn stof In de periode 2000-2008 is een aanzienlijke vermindering van de fijn stof uitstoot door de Zeeuwse industrie gerealiseerd; de geregistreerde uitstoot verminderde van 1411 ton naar 616 ton. De wettelijke grenswaarden voor fijn stof worden niet overschreden. Dit blijkt uit informatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en uit verspreidingsberekeningen. Het Planbureau voor de Leefomgeving verstrekt jaarlijks informatie over de actuele fijn stof concentraties. Verspreidingsberekeningen worden uitgevoerd bij een vergunningsaanvraag. Voor fijn stof is geen streefwaarde beschikbaar. De huidige concentratie ligt ver boven het risiconiveau dat wordt nagestreefd bij een streefwaardeniveau. Het grootste deel van de concentratie fijn stof wordt bepaald door de achtergrondconcentratie. Het landelijk actieplan fijn stof voor de industrie en voortschrijdende techniek zijn bepalend voor verdere reducties bij de industrie. Koolmonoxide De Europese grenswaarde voor bescherming van de mens bedraagt 10.000 µg/m 3 (als glijdend 8 uurswaarde). Er is geen streefwaarde. De concentratie ligt ver onder de grenswaarde. Benzo(a)pyreen Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK) vormen een grote groep verwante koolwaterstoffen. De concentratie benzo(a)pyreen wordt doorgaans als maatgevend beschouwd, omdat benzo(a)pyreen iéén van de meest giftige verbindingen is. De totale gerapporteerde industriële uitstoot ligt rond de 15 kilogram per jaar (variërend tussen 7 en 18 kg/jaar). Dit leidt niet tot werkelijke verhoging van de achtergrondconcentratie, deze ligt onder de Europese streefwaarde van 1 ng/m 3 (waaraan vanaf 2013 moet worden voldaan). Verlaging van de industriële uitstoot verloopt via aanscherping van de Nederlandse emissie richtlijnen (NeR). Benzeen Benzeen wordt door verschillende bronnen in Nederland en daarbuiten geëmitteerd. De hierdoor ontstane achtergrondconcentratie bedraagt ongeveer 0,5 µg/m 3. Dit niveau is de laatste jaren redelijk stabiel. Lokale verhoging vanwege uitstoot door Dow aan de rand van de woonomgeving ligt lager dan 1 µg/m 3. De Europese grenswaarde is 5 µg/m 3. Deze waarde geldt vanaf 2010. 43

Zware metalen Bij Thermphos worden zware metalen cadmium, lood, zink, chroom, koper en kwik uitgestoten. Via verspreidingsberekeningen en metingen (cadmium) is nagegaan of er sprake is van overschrijding van de streefwaarden voor deze metalen. Voor cadmium is er een Europese streefwaarde. Voor kwik is er geen streefwaarde beschikbaar. De uitstoot van kwik is zo laag dat dit leidt tot een verwaarloosbare extra bijdrage in de lucht in de omgeving van het bedrijf. Alleen voor chroom wordt de streefwaarde beperkt overschreden. Hierbij is uitgegaan van een de slechtste denkbare situatie, waarbij alle chroom als zeswaardig chroom aanwezig is. Dioxines Dioxines zijn aangetroffen bij metingen in de schoorstenen van Thermphos. Er heeft nader onderzoek plaatsgevonden via twee sporen. Het eerste spoor heeft betrekking op de volksgezondheid, RIVM heeft hiervoor bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusie was dat er geen risico voor de volksgezondheid is. Het tweede spoor heeft betrekking op de emissies. Op basis van een plan van aanpak wordt onderzoek gedaan naar wat er vrij komt, welke parameters hierbij van belang zijn en hoe de emissie kan worden beperkt. Door middel van vergunningvoorschrift(en) wordt dit nader ingevuld. Door de provincie is de concentratie dioxines in de lucht bij Nieuwdorp gemeten. De concentratie ligt op het niveau van de achtergrondconcentratie in Nederland. Er is geen streefwaarde bekend, maar het streven is er op gericht om de emissie zo ver mogelijk terug te dringen. Ozon Ozon wordt niet uitgestoten maar ontstaat onder invloed van zonlicht uit stikstofoxiden en koolwaterstoffen. De normstelling voor ozon is gericht op bescherming van de gezondheid van de mens en het tegengaan van nadelige effecten op de vegetatie. Ter bescherming van de gezondheid mogen in 2010 maximaal 25 dagen voorkomen met een ozonconcentratie hoger dan 120 µg/m 3 (hoogste 8-uursgemiddelde). De overschrijding van deze norm is sterk afhankelijk van de meteorologische omstandigheden. In 2006 was er sprake van een warme zomer. Toen werden op het meetpunt Zierikzee ongeveer 15 dagen met overschrijding van de norm geregistreerd, in 2007 waren dat 8 dagen. Overigens bevat de meetreeks in 2006 niet voldoende data voor een nauwkeurige berekening van het Tabel 14 Jaargemiddelde AOT 40 vegetatiebescherming in Zierikzee en Philippine Jaar AOT40-waarde (µg/m 3 ) Zierikzee Philippine 2005 7157 5694 2006 13222* 17909 2007 8030 4230 2008 8272 7266 Bron: Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2003-2006, 2007, 2008, RIVM Opmerking: * = meetreeks niet voldoende data voor nauwkeurige berekening aantal dagen met overschrijding. In 2007 en 2008 waren er geen dagen met ernstige zomersmog door ozon. Ter bescherming van vegetatie is een AOT 40 -waarde (Accumutated exposure Over a Threshold) als richtwaarde vastgesteld. Voor deze waarde wordt voor alle uren met ozonconcentraties boven 80 µg/m 3 (= 40 ppb) het verschil tussen de daadwerkelijke concentratie en 80 µg/m 3 gesommeerd. Dit geldt in de periode 1 mei tot 31 juli tussen 8 uur en 20 uur. De lange termijn doelstelling (AOT 40 van 6000 µg.uur/m 3 ) voor bescherming van vegetatie aan ozon wordt doorgaans nog overschreden. In tabel 14 staat de berekende jaargemiddelde waarden voor de meetpunten Zierikzee en Philippine voor de jaren 2005 tot en met 2007 (AOT 40 vegetatiebescherming mei-juli). Toets luchtkwaliteit Tabel 15 geeft het overzicht van de gehaltes in de lucht voor de verschillende stoffen in relatie tot een relevante toetswaarde. Inspanningen Zeeuwse industrie Voor diverse stoffen is een belangrijke inspanning geleverd door Zeeuwse bedrijven. Het doelgroepenbeleid milieu en industrie (zie paragraaf 8.6.4) is voor het behalen van deze resultaten belangrijk geweest. Het gaat om de stoffen: * Fluoriden De emissie van Zalco is sinds 2005 met ongeveer 25% verminderd, onder andere door de introductie van de middenvoeding op de electrolyseovens. De emissie bij EPZ is globaal gelijk gebleven maar fluctueert per jaar afhankelijk van het aantal bedrijfsuren. De emissie van Thermphos is eveneens globaal gelijk gebleven maar geeft in 2008 een verhoging te zien door storingen in de gaswassers van de sinterfabriek. * Etheen De etheenemissie bij Dow is in 2008 afgenomen door de plaatsing van een katalytische afgasverbranding voor de silo-emissies. Een verdere vermindering wordt verwacht. Gemeten vanaf 1985 is bij Dow een reductie van 90% bereikt. * Ethyleenoxide Eind 2009 is bij Dow een forse reductie gerealiseerd door het elimineren van een open koelsysteem. * Fijn stof Aandacht is besteed aan het terugdringen van fijn stof emissies bij de industrie. Zo is gekeken naar de betrouwbaarheid van de emissiegegevens. Sinds 2008 is er landelijk overeenstemming over het bepalen van fijn stof emissies uit puntbronnen en oppervlaktebronnen. Onder andere door deze nieuwe berekeningsmethodieken is de fijn stof verladingsemissie bij Yara in Sluiskil verlaagd. Bij veel bedrijven worden maatregelen genomen om de fijn stof emissie uit puntbronnen terug te brengen tot maximaal 5 mg/nm 3. * Zware metalen Voor cadmium is sprake van een reductiedoelstelling bij Thermphos. Door middel van het Care-project wordt een reductie van de emissie van cadmium en andere metalen beoogd vanaf 2010. Conclusies Voor fluoride wordt het MTR niveau overschreden. Voor de 44

Tabel 15 Overzicht van gehaltes van stoffen in de lucht Eenheid Toetswaarde Waarde nulmeting Waarde (2005) (2008 tenzij anders vermeld) fluoriden μg/m 3 0,05 (a) 0,18 (m) 0,15 (m) (2006) etheen μg/m 3 0,5 (b) 2 (n) 2 (n) ethyleenoxide μg/m 3 0,03 (b) 0,01 (n) < 0,01 (n) fijn stof μg/m 3 40 (c) 22-28 (o) 21-25 (o) koolmonoxide μg/m 3 10.000 (c) < 900 < 900 benzo(a)pyreen ng/m 3 1 (d) ca. 0,2 (p) ca. 0,2 (p) benzeen μg/m 3 5 (c) 0,2-0,5 (p) 0,2-0,5 (p) cadmium ng/m 3 5 (d) ca. 0,9 (n+p) ca. 0,9 (n+p) lood ng/m 3 500 (c) 5-12 (p) 7-14 (p) chroom ng/m 3 0,025 (b) ca. 0,06 (n) ca. 0,06 (n) koper ng/m 3 3,8 (e) ca. 1,4 (n) ca. 1,4 (n) kwik ng/m 3 50 (f) 2-3 (q) 2-3 (q) zink ng/m 3 304 (e) ca. 30 (n) ca. 30 (n) ozon (AOT 40 ) μg.uur/m 3 6000 (d) ca. 7200 (p) ca. 8200 (p) Bron: RIVM, PBL, Provincie Zeeland Verklaring toetswaarde: (a) = MTR, (b) = Nederlandse streefwaarde, (c) = grenswaarde, (d) = Europese streefwaarde, (e) = indicatieve rekenwaarde, (f) = voorstel grenswaarde uit Europese position paper. Verklaring waarde luchtkwaliteit: (m) = meting provincie Zeeland, (n) = alleen bijdrage uit verspreidingsberekening, (o) = GCN kaarten van PBL, (p) = jaaroverzicht luchtkwaliteit van RIVM, (q) = modelberekeningen. overige genoemde stoffen geldt dat de concentratie ofwel onder of bij etheen in de buurt ligt van de streefwaarde. Er is dus sprake van beperkte overschrijding van streefwaarden door industriële emissies. De lange termijndoelstelling voor bescherming van vegetatie aan ozon wordt nog overschreden. Agendapunten Bij situaties waar vermoed wordt dat er sprake kan zijn van overschrijding van streefwaarden zal worden gemonitord. In de vergunningverlening moeten de gevolgen worden opgenomen van het zelfstandig brongericht spoor van de beste beschikbare technieken (BBT), aanscherping NeR, minimalisatieverplichting en andere ontwikkelingen. Hierbij is extra aandacht nodig voor de mogelijkheden tot vermindering van de uitstoot van fluoride. Lokale luchtkwaliteit langs wegen Gemeenten, Rijkswaterstaat en de provincie gaan periodiek na of er plaatsen zijn waar naar verwachting de grenswaarden van de stoffen uit de Wet luchtkwaliteit worden overschreden. De laatste jaren wordt de onderliggende informatie centraal berekend en aan de gemeenten en provincie ter beschikking gesteld. Bij drukke verkeerswegen kunnen lokaal grenswaarden worden overschreden. Uit ervaring is bekend dat het dan om fijn stof of stikstofdioxide gaat. In tabel 16 zijn het aantal gerapporteerde overschrijdingssituaties over de periode 2006-2008 vermeld. De locaties liggen langs drukke wegen in de stedelijke omgeving. De verwachting is dat in de nabije toekomst zich geen of nauwelijks overschrijdingen zullen voordoen door toepassing van betere motortechnieken. Conclusies De grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide werden langs wegen in de periode 2006-2008 slechts beperkt overschreden. Voor de toekomst is de verwachting dat er alleen in jaren met ongunstige meteorologische condities nog sprake kan zijn van beperkte overschrijdingen. Tabel 16 Aantal locaties met overschrijding van de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit. Stof Grenswaarde Stad Aantal locaties 2006 2007 2008 Fijn stof 35 dagen > 50 µg/m 3 Goes 2 0 0 (24-uur gemiddelde) Middelburg 6 0 0 Terneuzen 1 0 0 Stikstofdioxide 40 µg/m 3 Goes 2 0 0 (jaargemiddelde) Middelburg 6 0 0 Bron: RIVM, PBL 45

Agendapunten Als voldaan wordt aan grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxiden is er nog steeds sprake van een gezondheidsrisico. Dit betekent dat verlaging van de concentraties op de agenda blijft staan. Enerzijds door lagere emissies bij de industrie en anderzijds door een ruimtelijk beleid te voeren waarbij rekening wordt gehouden met de blootstelling aan luchtverontreiniging. De monitoring van plaatsen waar mogelijk sprake is van een overschrijding wordt overeenkomstig landelijke afspraken over rekenmethodiek en rapportage voortgezet. 4.4.5 Geurhinder Geurhinder speelt een belangrijke rol in de beleving van de omgeving. Op plaatsen waar geurhinder optreedt heeft dit een sterke negatieve invloed op het woongenot van mensen. Geurhinder vormt, naast geluidhinder, de belangrijkste categorie in de klachten van omwonenden van bedrijven. Doelstellingen In het omgevingsplan is een doelstelling opgenomen: * In 2010 dient ernstige geurhinder (hedonische waarde gelijk aan 2 of negatiever) als gevolg van bedrijven, waarvoor provincie bevoegd gezag is, te zijn voorkomen. Dit geldt voor 98% van de tijd. In de doelstelling is de term ernstige geurhinder geobjectiveerd door de toevoeging hedonische waarde gelijk aan 2 of negatiever. Daartoe dienen in geurrapportages ook de hedonische waarden te worden meegenomen. Inmiddels gebeurt dat ook. Uit de geuronderzoeken blijkt dat in bijna alle gevallen aan de doelstelling wordt voldaan. Bij Cargill zijn, sinds het laatste geurrapport, diverse aanpassingen verricht om de geur verder terug te dringen. In 2010 wordt hier een nieuw onderzoek uitgevoerd. Bij TRN (Total Raffinaderij Nederland) is in 2007 een snuffelploegmeting uitgevoerd, waaruit bleek dat ook hier niet aan de doelstelling wordt voldaan. Inmiddels heeft TRN maatregelen genomen en wordt het geuronderzoek herhaald. De resultaten daarvan zijn nog niet bekend. De gegevens uit geuronderzoeken van bedrijven, samen met gegevens uit onder andere vergunningen, zijn in een GIS bestand verzameld. Hierdoor is een beter inzicht ontstaan van de feitelijke geursituatie rondom bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is. In het omgevingsplan zijn de volgende actiepunten opgenomen: * opstellen provinciale handreiking geurhinder; * in samenwerking met de regio opstellen uitvoeringsprogramma geurhinder 2007-2013; * inventarisatie geurhinder van en afspraken maken met bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is; * implementatie Wet geurhinder en veehouderij in overleg met de regio. Op 4 december 2007 is de interne handreiking geur met de titel Alle neuzen dezelfde kant op vastgesteld. De handreiking verwoordt de wijze waarop het beleid van het omgevingsplan moet worden uitgevoerd. Hierin zijn stappenplannen opgenomen voor zowel de beoordeling van milieuvergunningen als van ruimtelijke plannen. Er is geen uitvoeringsprogramma geurhinder opgesteld in samenspraak met de regio s omdat nut en noodzaak daarvan bij nader inzien ontbreekt. Bij bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, is de aandacht voor geurhinder de laatste jaren toegenomen. Enerzijds is bij nieuwe bedrijven geurhinder als aspect beoordeeld; anderzijds is bij bestaande bedrijven meer aandacht ontstaan voor de mate van geurhinder. Bij de bedrijven waarvan bekend is dat zij geurhinder (kunnen) veroorzaken, zijn geuronderzoeken voorgeschreven in vergunningen of zijn geuronderzoeken bij de aanvragen ingediend. Bij nieuwe geuronderzoeken wordt er op toegezien dat deze zijn gebaseerd op de hedonische waarden. Ook bij beoordeling van ruimtelijke plannen is geur een aandachtspunt. De meest in het oog springende voorbeelden hiervan zijn de situatie in Sas van Gent (opstellen nieuw bestemmingsplan, bouwen op Kanaaleiland) en een herstructurering in s-heerenhoek, die door de geurcirkel van TRN in het gedrang kwam. Implementatie van Wet geurhinder en veehouderij is door de provincie gebeurd voor die bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is. Gemeenten huren de benodigde kennis in. Er is geen regionaal overleg opgestart. Conclusies Er is meer inzicht en aandacht voor het aspect geur, ook bij bedrijven. Bij diverse bedrijven zijn fysiek maatregelen getroffen om de geurhinder verder terug te dringen. Bij een varkenshouderij in Tholen wordt een proef uitgevoerd met nieuwe technieken om de geurhinder verder te beperken. Het is nog onbekend of de doelstelling wordt gehaald. Er is duidelijke voortgang doordat er meer inzicht is in de mate van geurhinder en doordat er bij bedrijven daadwerkelijk voorzieningen zijn getroffen. De oostkant van het Sloegebied en Sas van Gent zijn de gebieden waar geur een belangrijk aandachtspunt is. Agendapunten Het uitvoeringsprogramma wordt niet meer opgesteld, omdat nut en noodzaak ontbreekt. Overleg met de regio over implementatie Wet geurhinder en veehouderij is niet meer nodig. De provincie wil de geurhinder van bedrijven verder inventariseren en geurhinder verbeteren door afspraken te maken met de bedrijven. Voor monitoring en evaluatie is het belangrijk dat geuronderzoeken periodiek herhaald worden om zo veranderingen inzichtelijk te krijgen. Nu worden geurcontouren vaak als harde lijn in ruimtelijke plannen gezien, wat mogelijk tot onbedoelde beperkingen leidt. Deze constatering is gebaseerd op één voorval, namelijk TRN. Zoals aangegeven zijn daar maatregelen getroffen en is daar naar verwachting geen sprake meer van beperkingen. In het volgende omgevingsplan zal op basis van de dan beschikbare kennis en gegevens wellicht een heroverweging van dit standpunt moeten plaatsvinden. Voorop staat echter dat allereerst de kwaliteit van de gegevens goed moet zijn en eventuele overlast zo veel mogelijk aan de bron moet worden teruggedrongen. 4.4.6 Afval Afvalstoffen worden onderscheiden in huishoudelijke afval- 46

stoffen, bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Het beheer van huishoudelijke afvalstoffen is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het beheer van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijksoverheid, provincie en gemeenten. Uitvoering vindt plaats door vooral marktpartijen. De taken van de provincie betreft het verlenen van vergunningen en ontheffingen, handhaving, stimulerende activiteiten (preventie, afvalscheiding, nieuwe initiatieven), ondersteunen gemeenten en nazorg stortplaatsen. Doelstellingen De doelstelling is een beheer van afvalstoffen overeenkomstig de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer. In navolging van het Landelijk Afvalbeheerplan zijn de volgende operationele doelen geformuleerd: * De afvalstroom in omvang en schadelijkheid verminderen. * Stimulering van innovatie bij preventie en afvalbeheer. * Versterken van relatieve ontkoppeling tussen ontwikkeling Bruto Binnenlands Product en het totale afvalaanbod. * Stimulering van nuttige toepassing van afvalstoffen (hergebruik) tot 83% in 2012, met als referentie 77% in 2000. * Optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet voor hergebruik geschikt is. * Beperken van de hoeveelheid te verwijderen afval. * Einde van het storten van het overschot aan brandbaar afval. Huishoudelijke afvalstoffen De provincie stimuleert en faciliceert gemeenten betreffende afvalscheiding door consumenten. Hiertoe behoort ook monitoring en benchmarking (vergelijken en analyseren van resultaten van gemeenten). De gemeentelijke doelstelling voor het scheiden van afval door huishoudens (bronscheiding) en de richtlijnen voor de gescheiden inzameling van Groente-, Fruit- en Tuinafval (GFT) en papier en karton verschillen per gemeente. Zeven gemeenten halen de doelstelling voor bronscheiding van huishoudelijk afval, vier gemeenten hebben meer dan 90% van de doelstelling gehaald en bij twee gemeenten is de situatie onbekend. Geen enkele gemeente haalt alle doelstellingen en richtlijnen. De gemeente Sluis voldoet wel aan alle richtlijnen, alleen de bronscheiding voldoet niet aan de doelstelling. De gemeente Hulst heeft voor alle fracties in vergelijking met 2005 betere resultaten gehaald, dit komt door de ingebruikname van de vernieuwde milieustraat. Het aanbod aan papier neemt de laatste jaren gestaag toe. Het groeiende aantal gemeenten met papierbakken heeft hier vermoedelijk aan bijgedragen. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Goes. Hier zijn in 2006 papierbakken geïntroduceerd en is het aanbod tussen 2005 en 2007 met 24 kg per inwoner toegenomen. Tabel 17 Scheidingsresultaten huishoudelijk afval per gemeente in 2007 Bronscheiding GFT Papier en karton Glas Textiel KCA Grof-vuil Doel = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = 53-60% 85-140 75-95 23 5 2 75% kg/inw kg/inw kg/inw kg/inw kg/inw Borsele 60 63 140 160 95 83 20 3 2 78 Goes 56 58 105 96 85 91 28 3 1 75 Hulst 60 58 140 167 95 94 24 5 2 75 Kapelle 60 60 125 121 90 88 24 5 1 76 Middelburg 53 56 85 91 75 83 24 2 1 71 Noord-Beveland 60 63 140 182 95 101 31 1 2 76 Reimerswaal 60-140 - 95 - - - - - Schouwen-Duiveland 60-140 168 95 79 24 2 - - Sluis 60 58 140 154 95 99 30 5 2 78 Terneuzen 60 55 125 117 90 83 21 2 2 77 Tholen 60 62 140 91 95 70 16 3 1 88 Veere 60 65 140 110 95 120 36 4 2 78 Vlissingen 53 52 85 68 75 72 25 2 2 74 Bron: CBS en SenterNovem. Van de gemeente Reimerswaal zijn na 2003 geen cijfers bekend. Van de gemeente Schouwen- Duiveland zijn de gegevens na 2005 onvolledig Toelichting tabel Betekenis kleurcodering: groen: doel of richtlijn gehaald, oranje: meer dan 90% van doel of richtlijn gehaald, rood: minder dan 90% van doel of richtlijn gehaald. Doel bronscheiding betreft het gescheiden ingezameld huishoudelijk afval ten opzichte van het totaal ingezameld huishoudelijk afval. Richtlijn grofvuil betreft het gescheiden ingezameld grof huishoudelijk afval ten opzichte van het totaal ingezameld grof huishoudelijk afval. 47

Tabel 18 Scheidingsresultaten huishoudelijk afval voor Zeeland en Nederland Jaar Bronscheiding GFT Papier Glas Textiel KCA Grofvuil (%) (kg/inw) en (kg/inw) (kg/inw) (kg/inw) (kg/inw) (%) karton (kg/inw) Doel = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = Richtlijn = 53-60 85-140 75-95 23 5 2 75 Zeeland 2005 56 120 79 22 3,0 1,9 73 2006 57 116 83 24 3,1 1,5 75 2007 58 119 86 25 2,9 1,5 77 2008 58 113 85 23 3,1 1,4 77 Nederland 2005 48 84 64 21 3,6 1,3 65 2006 48 79 66 21 3,8 1,3 66 2007 49 80 68 21 4,0 1,3 68 2008 49 79 68 21 4,2 1,3 67 Bron: CBS Met name de gescheiden inzameling van textiel lijkt nog voor verbetering vatbaar, maar de inzameling verloopt vooral via charitatieve instellingen. Het is onduidelijk of de bekende gegevens representatief zijn voor de werkelijke situatie. De gescheiden inzameling van grof huishoudelijk afval is een succes. Ook de gescheiden inzameling van glas is een succes, het resultaat in de kustgemeenten is hierbij aanmerkelijk hoger. In de loop van 2009 zijn de gemeenten gestart met de gescheiden inzameling van kunststofafval. Voor Zeeland en Nederland zijn de resultaten over de jaren 2005-2008 weergegeven in tabel 18. In Zeeland vindt meer bronscheiding plaats dan het gemiddelde in Nederland, wat deels wordt veroorzaakt doordat Zeeland minder verstedelijkt is. Alleen in de provincies Limburg, Friesland en Noord-Brabant is er sprake van een betere bronscheiding. De bronscheiding in Zeeland neemt nog toe. Grofvuil wordt beter gescheiden door de goede voorzieningen op milieustraten. In Zeeland ontstaat het meeste huishoudelijk afval per inwoner. In 2008 was dit 721 kilo per inwoner (de hoogste hoeveelheid ooit) ten opzichte van 561 kilo per inwoner in Nederland. In alle Zeeuwse gemeenten komt meer vrij dan het gemiddelde in Nederland. Het gemiddelde per inwoner varieert aanzienlijk tussen gemeenten. In de kustgemeenten bedraagt het meer dan 900 kilo per inwoner. Dit wordt veroorzaakt door relatief veel vakantiegangers (in vakantiewoningen) ten opzichte van een laag bevolkingsaantal. Aan huishoudelijk restafval ontstond in 2008 in Zeeland 246 kilo per inwoner ten opzichte van 241 kilo per inwoner in Nederland. Het verschil tussen Zeeland en Nederland betreft dus vooral de gescheiden aangeboden afvalstoffen. Ten opzichte van het gemiddelde in Nederland wordt er minder textiel aangeboden. Het aanbod GFT fluctueert terwijl het aanbod klein chemisch afval (KCA) afneemt. Gestort overschot brandbaar afval In tabel 19 is de totale hoeveelheid in Zeeland gestorte afvalstoffen (exclusief op de stortplaats nuttig toegepaste secundaire bouwstoffen (BSB-bouwstoffen)) en de totale hoeveelheid in Zeeland gestorte brandbare afvalstoffen weergegeven. Op de stortplaats Koegorspolder worden in 2006 geen afvalstoffen meer gestort. Er is nog één stortplaats in Zeeland operationeel. Per 31 december 2008 bedraagt de restcapaciteit op stortplaats Noord- en Midden Zeeland 1.562.371 m 3. Met stortverboden wordt het storten van herbruikbaar of brandbaar afval beperkt. Ontheffing hiervan is mogelijk indien de verbrandingsinstallaties volledig worden benut (vollast). De ontheffingen worden door de provincie verleend. De vollastverklaringen worden door SenterNovem afgegeven. In Nederland werd in 2006 circa 2 Megaton brandbaar afval gestort. De doelstelling is om het storten van brandbaar restafval te reduceren tot 0 Megaton in 2012. Landelijke maatregelen hebben effect op de exploitatie van stortplaatsen. Er resteert uiteindelijk alleen afval waarvoor geen andere verwerkingsmogelijkheid bestaat dan storten. Het ministerie van VROM laat de economische situatie van de Tabel 19 Gestort afval in Zeeland (exclusief toegepaste BSB-bouwstoffen) Hoeveelheden Bron 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 (kton/jaar) Gestort afval in Zeeland SenterNovem 204 189 207 205 189 178 167 Gestort brandbaar afval Provincie 151 126 101 123 151 131 106 in Zeeland (met ontheffing) Bron: Provincie Zeeland en SenterNovem 48

stortsector onderzoeken. Het Rijk zal daarna het veiligstellen van de noodzakelijke stortcapaciteit nader invullen. Hoeveelheid bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen In 2005 is het meldingensysteem voor afvaloverdrachten binnen Nederland vernieuwd. Het nieuwe meldingensysteem veroorzaakte omschakelingsproblemen bij de bedrijven. Dit was vooral het geval in 2005 en wellicht ook in 2006. Dit is te zien aan de hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door primaire aanbieders uit Zeeland. In 2005 is dit 972 kiloton (waarvan 47 kiloton gevaarlijk afval) met daarna een aanzienlijke stijging, namelijk 1214 kiloton in 2006 (waarvan 65 kiloton gevaarlijk afval), 1342 kiloton in 2007 (waarvan 79 kiloton gevaarlijk afval) en 1444 kiloton in 2008 (waarvan 132 kiloton gevaarlijk afval). Onbekend is welke toename is veroorzaakt door het ontbreken van gegevens en welke hoeveelheid is veroorzaakt door een daadwerkelijke toename van de afgegeven afvalstoffen. In tabel 20 staat het door de oorspronkelijke aanbieders afgegeven afval verdeeld naar de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer. Voor afval dat eerst werd opgeslagen is het bepalen van de uiteindelijke wijze van verwerking lastig omdat afval via verschillende tussenstappen zijn eindbestemming bereikt. Naast afgifte in Nederland zijn er ook oorspronkelijke aanbieders in Zeeland die afval exporteren naar het buitenland. Het betreft vooral grotere industriële bedrijven. De hoeveelheden voor Zeeland zijn niet bekend en niet opgenomen in tabel 20. Stimuleren van innovatie bij preventie en afvalbeheer geschiedt deels via activiteiten in het kader van duurzaam ondernemen. De deelname aan kansrijke projecten als vervolg op het Actieplan biomassa worden via het Uitvoeringsprogramma Energie en Klimaat uitgevoerd. Bijvoorbeeld de projecten meestook biomassa EPZ centrale en groen gas uit bio-reststromen. De Hogeschool Zeeland heeft een inventariserende studie afgerond naar beschikbaarheid en verwerkingstechnieken. Als vervolg vindt een haalbaarheidsonderzoek plaats. Conclusies Zeven gemeenten halen de doelstelling voor bronscheiding van huishoudelijk afval, vier gemeenten halen meer dan 90% van de doelstelling en bij twee gemeenten is de situatie onbekend. Geen enkele gemeente haalt alle doelstellingen en richtlijnen. De gescheiden inzameling in Zeeland succesvol. De bronscheiding bedraagt 58% in Zeeland en 49% in Nederland. De scheiding van deelstromen is voor GFT, papier en karton, glas, klein chemisch afval en grofvuil beter dan in Nederland. De scheiding van textiel is minder dan in Nederland. In Zeeland ontstaat per inwoner wel het meeste afval: 753 kilo per inwoner in 2007 ten opzichte van 569 kilo per inwoner in Nederland. Hiervan is 255 kilo per inwoner huishoudelijk restafval (gemengd afval) ten opzichte van 242 kilo per inwoner in Nederland. Voor de aangeboden hoeveelheid huishoudelijk afval geldt geen doelstelling. Op basis van de gegevens zijn indicaties over de operationele doelstellingen mogelijk. Het verminderen van de afvalstroom in omvang en schadelijkheid wordt niet gehaald. De totale hoeveelheid neemt toe, evenals de hoeveelheid gevaarlijk afval. De relatieve ontkoppeling tussen afvalaanbod en Bruto Zeeuws Product is, op basis van de bekende gegevens, nog niet bereikt. Voor deze conclusie zijn echter wel gegevens over een langere periode gewenst. De nuttige toepassing van afvalstoffen (inclusief hergebruik product) is van minimaal 62% in 2006 gedaald naar minimaal 59% in 2008. Wanneer de opgeslagen afvalstoffen buiten beschouwing worden gelaten wordt in 2006 82% nuttig toegepast en is dit 78% in 2008. Het doel is nog niet gehaald en de trend is negatief. Volgens tabel 20 worden brandbare afvalstoffen nog gestort. Er is nog geen sprake van het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet geschikt is voor hergebruik. De hoeveelheid te verwijderen afval wordt bepaald door verbranden als vorm van verwijdering en storten. Zowel de hoeveelheid verbrand afval als gestort afval is de laatste jaren toegenomen. Van het beperken van de hoeveelheid te verwijderen afval is nog geen sprake. Het beëindigen van het storten van het overschot aan brandbaar afval is nog niet gerealiseerd. Aandachtspunten voor monitoring en evaluatie Voor de nulmeting in de Omgevingsbalans 2006 zijn de volgende indicatoren benoemd: Tabel 20 Voorkeursvolgorde van in Zeeland afgegeven afvalstoffen Voorkeursvolgorde 2006 2007 2008 (bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen) kton % kton % kton % Onbekend (bewaren/overslag/opbulken) 298 25 278 21 352 24 Hergebruik product 35 3 72 5 72 5 Nuttige toepassing voor stoffen en materialen 631 52 670 50 689 48 Nuttige toepassing voor energieterugwinning 80 7 85 6 85 6 Verbranden als vorm van verwijdering 90 7 92 7 95 7 Storten als vorm van verwijdering 80 7 145 11 151 10 Totaal 1214 100 1342 100 1444 100 Bron: Provincie Zeeland op basis van gegevens Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), databank Amice 49

* ontstane hoeveelheid afval (totaal en fractie gevaarlijk afval) wijze van verwijderen in hoeveelheden en percentages * hoeveelheid gestort overschot brandbaar afval. De eerste twee indicatoren zijn gebaseerd op de in 2005 vernieuwde centrale databank bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. De nulmeting uit 2005 kan vervallen gelet op de aanpassingsproblemen met het nieuwe meldingensysteem bij bedrijven. Gelet op de looptijd van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 is als nieuwe nulmeting het jaar 2006 gekozen. Nieuwe nulmeting Ontstane hoeveelheid afval (totaal en fractie gevaarlijk afval): * Totale hoeveelheid afval in 2006 is 1214 kiloton, waarvan 65 kiloton gevaarlijk afval. Nieuwe nulmeting Wijze van verwijderen in hoeveelheden en percentages: * Verbranden van afval als vorm van verwijderen: in 2006 is dit 90 kiloton (7%). * Storten: in 2006 is dit 80 kiloton (7%). Nieuwe nulmeting Gestort overschot brandbaar afval: * De hoeveelheid gestort brandbaar afval in Zeeland in 2005 was 123 kiloton. Deze indicator wordt niet beïnvloed door de opstartproblemen met de vernieuwde centrale databank. Voor de duidelijkheid is het gewenst dat de nulmeting hetzelfde jaar betreft. De hoeveelheid gestort brandbaar afval in Zeeland in 2006 was 151 kiloton. Agendapunten De in het omgevingsplan opgenomen actie Onderzoek kansen grensoverschrijdend beheer van te verwijderen afval, als door landelijk beleid deze mogelijkheid ontstaat, bij voorkeur met relevante partners wordt niet meer uitgevoerd. Dit vindt al plaats sinds Delta Milieu een meerderheidsbelang heeft genomen in Indaver. Deze beheert de voor Zeeland belangrijkste voorziening voor afvalverwijdering door verbranding in het buitenland. Door het Activiteitenbesluit en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vindt er een verschuiving van het bevoegd gezag plaats van het merendeel van de afvalbeheerinrichtingen van de provincie naar de gemeenten. Van de ongeveer 120 inrichtingen zal de provincie alleen het bevoegd gezag blijven voor de inrichtingen die vallen onder de IPPCverplichtingen. Het vernieuwde Landelijke Afvalbeleidplan (LAP 2) is per 24 december 2009 in werking getreden. Een nieuwe Kaderrichtlijn afvalstoffen is op 12 december 2008 in werking getreden. De nationale overheid moet deze richtlijn binnen twee jaar implementeren in de Nederlandse regelgeving. Het landelijke afvalbeleid is nog niet aangepast aan de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Hiervoor zal op korte termijn een wijziging volgen. Het gewijzigde beleid zorgt vooral voor aanpassingen bij vergunningverlening. Figuur 8 Kansenkaart warmte-koude opslag open systemen 50

Figuur 9 Kansenkaart warmte-koude opslag gesloten systemen 4.5 Bodemkwaliteit Duurzaam gebruik en beheer van de bodem Het bodembeleid is de afgelopen jaren stap voor stap vernieuwd en verbreed. De Beleidsbrief Bodem (VROM, 2003) stelde een meer duurzame omgang met de bodem centraal. Op 1 januari 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) in werking getreden waarmee de doelen uit de Beleidsbrief Bodem concreet werden. Op 1 juli 2008 trad de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (nwro) in werking. Hierin heeft de ondergrond een vergelijkbare plaats als de bovengrond gekregen. Daarmee heeft de bodem een plaats gekregen in de lagenbenadering in het ruimtelijke domein. Door deze beleidsmatige verankering is een kader gecreëerd waarbinnen duurzaam beheer en gebruik van de bodem vorm kan krijgen. Doelstellingen Om in Zeeland tot duurzaam gebruik en beheer van de bodem te komen is in het omgevingsplan de volgende doelstelling geformuleerd: Het voorkomen van bodemverontreiniging en het afstemmen van het (beoogde) gebruik van de bodem op de chemische, fysische en biologische kwaliteit van de bodem. In de periode 2006-2009 is een stevige impuls gegeven aan een stimuleringsbeleid voor duurzaam bodembeheer. In 2006 en 2007 heeft hierbij de nadruk gelegen op de voorbereiding voor een snelle implementatie van het Besluit bodemkwaliteit binnen het Zeeuws Platform Bodembeheer. Dit besluit vormt een krachtig instrument om vanuit bodemchemisch perspectief tot afstemming te komen tussen de werkvelden bodem, water en ruimte. Vooral de voor en door de Zeeuwse overheden georganiseerde meerdaagse cursus De Bbk-marathon kreeg landelijk veel waardering. Duurzaam gebruik en beheer van de bodem gaat echter verder dan het bodemchemische spoor. In 2008 is daarom het landelijk initiatief Bewust Bodemgebruik van start gegaan waarin ook de provincie Zeeland actief deelneemt. Op 26 november 2008 vond in dat kader De Dag van de Zeeuwse Bodem plaats waarbij tal van thema s op gebied van bodem en ondergrond werden gepresenteerd. In 2008 is een provinciale inventarisatie uitgevoerd naar aardkundige waarden in Zeeland op basis waarvan GS een lijst van 27 aardkundig waardevolle gebieden heeft vastgesteld. Daarop voortbordurend zijn het Oranjezon duingebied bij Vrouwenpolder en het gebied Hoeve v.d. Meulen te s Heer- Abtskerke door GS aangewezen als aardkundig monument (zie paragraaf 4.10.3). In 2008 is het stimuleringsprogramma voor duurzaam gebruik en beheer van de bodem onder de naam t Zeeuws Bodemvenster van start gegaan. Dit stimuleringsprogramma bestaat onder andere uit de bouw van een internetapplicatie waarin gegevens over de bodem en ondergrond worden getoond. Dit gebeurt door middel van kaarten, achtergrondin- 51

formatie en beleidsdocumenten. Ook zit er een afwegingskader aan gekoppeld. Landelijk wordt in het kader van de op te stellen Rijksvisie nagedacht of er een landelijke afwegingskader/bodemtoets gaat komen. De applicatie is bedoeld voor plan- en gebiedsontwikkelaars om mogelijkheden en beperkingen van de bodem in een vroegtijdig stadium te betrekken en mee te wegen bij planvorming. Er worden workshops georganiseerd om met gebiedspartners te ontdekken wat bodem betekent voor een gebiedsopgave. In 2007 is de provinciale bodemcontactgroep gestart om tot beter contact en afstemming te komen met marktpartijen, werkzaam op gebied van vastgoed en adviesdiensten. Bodemthema s worden tijdens werkconferenties 1 à 2 maal per jaar vanuit financieel, juridisch en organisatorisch perspectief aan de orde gesteld. Dat bodem ook betekenis kan hebben voor het energievraagstuk blijkt uit de in 2008/2009 opgestelde Zeeuwse kansenkaarten. Deze zijn op 14 mei 2009 aan een breed publiek gepresenteerd. Vooral voor de gesloten systemen is Zeeland bij uitstek geschikt, blijkt uit de haalbaarheidstool voor toepassing van warmte-koude opslag (WKO) in de bodem. Frequenter en diepgaander gebruik van de bodem leidt nogal eens tot het aantreffen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Om projectbelemmering en buitengewone kosten te voorkomen wordt in 2009/2010 een signaleringskaart met risicogebieden voor explosieven opgesteld. Medio 2009 is tussen het Rijk, Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging Nederelandse Gemeenten (VNG) en Unie van Waterschapppen (UvW) het bestuurlijk convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties getekend. Bovenstaande werkzaamheden zijn geheel in lijn met de afspraken op het gebied van duurzaam gebruik van de bodem uit dit convenant. Conclusies De provincie is goed op weg met het beleid voor een duurzamer bodemgebruik. Fysische bodemkwaliteiten zoals aardkundige waarden en de mogelijkheden voor WKO zijn in kaart gebracht. Het stimuleringsprogramma t Zeeuws Bodemvenster voorziet in het digitale bodemloket, de nota voor duurzaam bodembeheer met actieprogramma en een bodemtoets. Duurzaam bodemgebruik vraagt om integraal werken binnen gebiedsprojecten. De ervaringen die binnen het stimuleringsprogramma zijn opgedaan leren dat het inbrengen van bodemthema s binnen dergelijke projecten als positief wordt ervaren. Het in kaart brengen van de biologische kwaliteit van de bodem is nog niet opgepakt. Dit geldt ook voor de interactie tussen bodem en grondwater en de gevolgen voor de chemische kwaliteit van beide systemen. De komende jaren gaan waarschijnlijk de landelijke onderzoeksprogramma s op die gebieden lopen. De provincie Zeeland sluit hierbij aan. Zeeland is één van de actiefste provincies op het gebied van duurzaam gebruik en beheer van de bodem. Dit leidt tot veel landelijke aandacht en verzoeken vanuit kennisinstituten en uitvoeringsorganisaties tot het uitvoeren van pilots in Zeeland. Agendapunten In de periode 2009 2012 krijgt het stimuleringsprogramma t Zeeuws Bodemvenster verder gestalte. Daarbij zal de focus liggen op de volgende aspecten: * Waar en onder welke condities is warmte-koude opslag in de ondergrond kansrijk en hoe kan toepassing gestimuleerd worden; * Hoe kunnen bodem en ondergrond op duurzame wijze een rol spelen bij functietoekenningen bovengronds en hoe kunnen vanuit de bodem kwaliteitsverbeteringen in het landelijke gebied worden gerealiseerd; * Ondergronds ruimtegebruik en de bodemfuncties in het bebouwd gebied moeten in kaart worden gebracht. Op deze wijze kunnen toekomstige functietoekenningen op geordende en duurzame wijze plaatsvinden en kunnen onverwachte buitengewone kosten bij ontwikkelingen dan wel bij beheer worden voorkomen; * Hoe kunnen kwaliteiten van bodem en ondergrond bijdragen tot identiteit en herkenbaarheid van de leefomgeving en wat is de bereidheid om deze kwaliteiten te benutten en te behouden; * Kunnen toepassingen van duurzaamheidprincipes voor de bodem bijdragen aan de toepassing van duurzaamheidprincipes bovengronds. Het bovenstaande moet er toe leiden dat bodem en ondergrond een vast onderdeel is binnen ruimtelijke planvorming en gebiedsbeheer en als zodanig wordt verankerd binnen het nieuwe omgevingsplan. Bodemsanering De accenten binnen de bodemsanering verschuiven steeds meer van een milieuhygiënisch gerichte aanpak naar een aanpak die gestuurd wordt door ruimtelijke en economische ontwikkelingen. De risico s die een bodemverontreiniging voor een bepaald gebruik van een locatie met zich meebrengt moeten door een bodemsanering worden weggenomen. Medefinanciering door derden is daarbij belangrijk. Tegelijkertijd is medio 2009 op landelijk niveau het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties afgesloten waarin de aanpak van (potentieel) spoedeisende locaties aan korte termijnen wordt gebonden. Doelstellingen De doelstellingen zijn: * In 2015 dienen alle spoedeisende locaties gesaneerd dan wel beheersbaar te zijn. * In 2030 dienen alle overige ernstig verontreinigde locaties gesaneerd dan wel beheersbaar te zijn. Afgeronde bodemsaneringen In tabel 21 staan per initiatiefnemer het aantal saneringen dat is afgerond van 2006 tot en met 2008. Daaraan ten grondslag Tabel 21 Afgeronde bodemsaneringen in 2006, 2007 en 2008 Provincie Gemeenten Derden 2006 4 3 32 2007 5 5 31 2008 2 2 31 52

liggen beschikkingen op saneringsplannen en evaluatierapporten. Werkvoorraad In 2004 is een Zeeuwse werkvoorraad van ongeveer 13.400 locaties bepaald waarvan de bodem (potentieel) verontreinigd is. In de afgelopen jaren zijn op veel locaties historische bodemonderzoeken, veldonderzoek of bodemsaneringen uitgevoerd. Op basis daarvan kunnen locaties uit de werkvoorraad worden verwijderd. De provincie was tussen 2004 en medio 2009 bij 1845 van dergelijke locaties betrokken. De gemeenten zijn in de afgelopen periode ook actief geweest om (potentieel) verontreinigde locaties te onderzoeken. Eind 2009 is de uitwisseling tussen de provinciale en de gemeentelijke bodemgegevensbestanden gerealiseerd. Daarna kan op elk gewenst moment worden bepaald hoe groot de omvang van de werkvoorraad is. Spoedeisende locaties In 2007 is via een landelijke systematiek bepaald dat er op basis van bodemrisico s in Zeeland op ongeveer 450 locaties mogelijk sprake is van een spoedeisende sanering. In november 2009 zijn door het toepassen van landelijke beoordelingscriteria circa 400 locaties onderzocht. Zo kan er een oordeel worden gegeven of er sprake is van een spoedeisende sanering. Op circa 50 locaties wordt dit onderzoek nog uitgevoerd. Weigeraars Bodemsanering Bedrijfsterreinen (BSB) De BSB-Stichting Zuid heeft 158 bedrijven bij de provincie aangemeld die weigerachtig zijn om hun bedrijfsterrein verkennend te onderzoeken. De provincie past op die bedrijven flankerend beleid toe. Van de 158 bedrijven zijn er 86 niet onderzoeksplichtig, Inmiddels zijn 61 bedrijven voldoende onderzocht. Elf bedrijven zijn nog in behandeling bij de provincie. Bedrijvenregeling In totaal zijn 298 Zeeuwse bedrijfslocaties bij de provincie aangemeld in het kader van de bedrijvenregeling op basis van de Wet bodembescherming. Bovendien zijn in dat kader ook veertig bedrijfslocaties bij het Bodemcentrum aangemeld. Al deze bedrijven hebben daardoor de mogelijkheid veilig gesteld om te zijner tijd een subsidieverzoek in te dienen voor de bodemsaneringskosten. Dat wil niet zeggen dat zij ook aanspraak maken op een subsidie. Inmiddels zijn vijf subsidies daadwerkelijk verleend. bemiddelt om de vraag naar grond te koppelen aan het aanbod van vrijkomende grond. Via deze win-win situaties is veel geld bespaard en zijn in totaal 23 stortlocaties van een goede afdeklaag voorzien. Conclusies Het is op dit moment niet exact bekend hoeveel locaties uit de werkvoorraad geschrapt kunnen worden. De verwachting is dat de werkvoorraad al met de geplande 20% is verminderd. Naar verwachting zijn eind 2010 alle spoedeisende locaties geïnventariseerd. Agendapunten Medio 2009 is het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties getekend door de minister van VROM, de minister van LNV, de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, het IPO, de VNG en de UvW. Voor bodemsanering gelden de volgende doelstellingen, die als gewijzigde doelstellingen in het omgevingsplan opgenomen moeten worden: * Dat in alle gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering bij huidig gebruik spoedeisend is wegens humane risico s, uiterlijk in 2015 een noodzakelijke sanering zal hebben plaats gevonden dan wel tijdelijke beveiligingsmaatregelen zijn genomen waarmee de risico s afdoende worden beheerst; * Uiterlijk in 2015 zal een overzicht beschikbaar zijn van de spoedlocaties waar sprake is van overige risico s (ecologie en verspreiding). In dat overzicht zal per locatie worden aangegeven welke (tijdelijke) maatregelen zijn genomen of zijn voorzien. Partijen streven er naar de risico s van bodemverontreiniging in 2015 in ieder geval te beheersen; * Uiterlijk in 2011 is inzicht noodzakelijk over omvang, risico s en saneringskosten van de aanpak van bodemverontreiniginggevallen die onder de Waterwet (gaan) vallen; * Gevallen van regionale waterbodemverontreiniging die zijn veroorzaakt door een puntbron op de landbodem zullen door de provincie binnen 5 jaar na vaststelling van de spoedeisendheid worden aangepakt. Het gaat om de gevallen die aangepakt moeten worden ten behoeve van het bereiken van de gewenste gebieds- c.q. waterkwaliteit als bedoeld in de Waterwet; Figuur 10 Slotmanifestatie van de sanering van de laatste gasfabriek in Axel Zeeuwse gasfabrieksterreinen In 1999 is een convenant gesloten tussen DELTA, gemeenten, waterschappen en de provincie om de bodem van de vijftien resterende Zeeuwse gasfabrieksterreinen te saneren. Eind 2008 is de laatste van deze terreinen gesaneerd. Er zijn nu nog een aantal grondwatersaneringen op die terreinen aan de gang. Afdekken voormalige stortplaatsen In de provincie zijn 287 voormalige stortlocaties bekend. Hiervan zijn er 149 niet voorzien van een goede afdekking waardoor er contactrisico s zijn. Deze stortplaatsen moeten worden voorzien van een betere afdeklaag. De provincie 53

* Uiterlijk in het najaar van 2011 zal een tussenbalans (midterm review) worden vastgesteld om na te gaan of de partijen op schema liggen wat betreft het behalen van de ambities van het Convenant. Voor het huidige omgevingsplan wordt de volgende planwijziging voorgesteld: Het realiseren van nieuwe woonbebouwing op terreinen waar in het verleden afval is gestort, acht de provincie niet raadzaam. Hiermee wil de provincie voorkomen dat eventueel psychische gezondheidsklachten bij bewoners ontstaan. 4.6 Waterkwaliteit 4.6.1. De Europese Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is gekenmerkt door een complex implementatieproces. Gedurende 2008 en 2009 zijn alle opgestelde doelen en de daaraan gerelateerde maatregelpakketten uitgewerkt in waterplannen van het Rijk, provincies, rijkswaterstaat en waterschappen. Begin 2010 start de uitvoeringsfase van de Europese Kaderrichtlijn Water. De maatregelen die binnen Zeeland worden uitgevoerd om te voldoen aan de KRW doelen worden gefaseerd tot 2027 uitgevoerd. Binnen het Zeeuwse deelstroomgebied van de Schelde zijn de regionale waterdoelen en maatregelen uitgewerkt in een provinciale uitwerking van het omgevingsplan Zeeland planherziening omgevingsplan Zeeland: Europese Kaderrichtlijn Water, milieudoelstellingen water 2010-2015. Deze uitwerking bestaat uit een gedetailleerd hoofd- en bijlagenrapportage en een samenvattende plantekst. De plantekst is een beleidsamenvatting van het hoofd- en bijlagenrapport en dient ter vervanging van de huidige paragraaf 4.6 in het omgevingsplan Zeeland 2006-2012. De planherziening omgevingsplan Zeeland, uitwerking Europese Kaderrichtlijn Water is op 13 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. Doelstellingen Oppervlaktewateren Binnen Zeeland zijn in de planherziening omgevingsplan Zeeland milieudoelstellingen geformuleerd voor KRW waterlichamen en overige wateren. De maatregelen die binnen het Zeeuwse deelstroomgebied van de Schelde zullen worden uitgevoerd betreffen vooral inrichtingsmaatregelen langs (hoofd)waterlopen zoals de realisatie van natuurvriendelijke oevers en vispassages. Tabel 22 geeft een overzicht van de maatregelen die gedurende 2010-2015 worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn ook opgenomen in het stroomgebiedbeheerplan Schelde en in de waterbeheerplannen van de Zeeuwse waterschappen. Grondwater De grondwaterlichamen moeten voldoen aan de daarvoor afgeleide drempelwaarden en aan de goede kwantitatieve toestand. Voor de grondwaterlichamen volstaan de generieke maatregelen van het Rijk voor het behalen van deze KRW doelstelling. Agendapunten Voor het volgend omgevingsplan dienen de doelen en maatregelen uit de planherziening overgenomen te worden. Daarbij moet tevens aandacht worden besteed aan de voortgang die in 2015 voor deze doelen bereikt is en de mogelijke wijzigingen die dit met zich mee brengt. Hierbij is de afstemming met de waterbeheerders in de regio noodzakelijk. 4.6.2 Diffuse bronnen De laatste tien jaar vormen diffuse bronnen de belangrijkste oorzaak voor een slechte waterkwaliteit in de binnendijkse wateren in Zeeland. Deze bronnen komen onder andere uit het stedelijk gebied (zinken dakgoten, koperen waterleidingen en chemische bestrijdingsmiddelen), uit de landbouw (zware metalen, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen) en uit de scheepvaart (afvalwaterlozingen, antifouling, olie- en smeermiddelen). Tabel 22 Kaderrichtlijn water maatregelen voor de regionale waterlichamen tot 2015 Nr. Maatregelnaam Eenheid Omvang 1 Regulering waterbeweging en hydromorfologie Vispasseerbaar maken kunstwerken stuks 31 (stuwen en gemalen) Verbreden/ natuurvriendelijke oevers km 100,3 bij langzaam stromend / stilstaand water 2 Overige maatregelen Uitvoeren actief visstandbeheer ha 111 3 Uitvoeren onderzoek en pilots Onderzoek aantal 4 4 Overige instrumentele maatregelen Uitvoeren onderzoek stuks 7 Intensivering handhaving % 20 5 Generieke brongerichte maatregelen Uitvoeringsprogramma diffuse bronnen Mestbeleid, actieprogramma uit 4 e en 5 e nitraatrichtlijn Convenant Duurzame gewasbescherming 54

Doelstellingen Het bewustzijn van en de aandacht voor diffuse bronnen mag niet verminderen, maar moet juist sterker worden. Daarvoor is extra inzet (personeel en materieel) van alle partijen nodig (provincie, rijkswaterstaat, waterschappen en gemeenten). De Provincie heeft een initiërende en stimulerende rol bij het terugdringen van emissies uit diffuse bronnen. Die rol maakt de Provincie waar via de stichting Mineralen en Middelen Meester (MMM), die tot doel heeft de emissies vanuit de landbouw te verminderen, en het Regioteam Zuiver Zeeuws Water (ZZW), dat zijn acties richt op andere diffuse bronnen. Daarnaast zijn via het PSEB verschillende projecten uitgevoerd met als doel terugdringen van de emissies van gewasbeschermingsmiddelen en mest, zoals de toepassing van GPS in de fruitteelt en de productie van een stikstofadvies programma voor aardappelen op basis van satellietbeelden. Figuur 11 geeft meetpunten met normoverschrijdingen voor stikstof, koper, zink en glyfosaat. Deze stoffen zijn een maat voor de waterkwaliteit in Zeeland. Glyfosaat is de werkzame stof in veel bestrijdingsmiddelen op verhardingen en teelten, zoals Round-Up. Het algemene beeld van koper en zink is verbeterd in de periode 2006-2008 t.o.v. de voorgaande periodes. De stikstofconcentraties is iets verslechterd. Bij de figuren moet opgemerkt worden dat een deel van de gegevens niet automatisch verwerkt is. Door de handmatige verwerking is de kans op fouten groter en kunnen de weergegeven gegevens tot 3 % afwijken van de werkelijkheid. Over 2006 en het eerste deel van 2007 zijn als gevolg van het gebruik van een onjuiste analysetechniek geen betrouwbare gegevens van glyfosaat beschikbaar bij het waterschap. Van 2008 is weer een complete set met gegevens met zelfs twee flinke overschrijdingen van de MTR in het beheersgebied van Waterschap Zeeuwse Eilanden. Mineralen en Middelen Meester (Landbouw) In 2006 is nieuw mestbeleid van kracht geworden waarmee Nederland aan de Europese Nitraatrichtlijn voldoet. De agrarische sector is door dit nieuwe beleid aan strenge regels gebonden rond de hoeveelheid mest die op het land gebracht mag worden en het tijdstip waarop dat mag gebeuren. Sinds 2003 is het landelijke convenant duurzame gewasbescherming van kracht. Het convenant heeft tot doel om in 2010 een reductie van de milieubelasting door bestrijdingsmiddelen te bereiken van 95% ten opzichte van 1998. De stichting heeft zich ingespannen om de agrarische sector bewust te maken van zijn mogelijkheden de milieubelasting door emissies van mest en bestrijdingsmiddelen te verminderen. De volgende acties heeft de stichting in de rapportageperiode uitgevoerd: * Eenmalige uitgave en verspreiding van de brochure Europese Kaderrichtlijn Water en landbouw. * Jaarlijkse uitgave en verspreiding van een gewasbeschermingsmiddelenstoplicht voor de akkerbouw. Het stoplicht is een schema waaruit blijkt wat de milieubelasting is van de verschillende gewasbeschermingsmiddelen en welke middelen een probleemstof vormen in het oppervlaktewater in Zeeland. Door de heldere indeling in kleurklassen ziet de akkerbouwer in een oogopslag door welke milieuvriendelij- Figuur 11 Meetpunten met normoverschrijdingen voor stikstof, koper, zink en glyfosaat aantal meetpunten aantal overschrijdingen aantal meetpunten aantal meetpunten 55

ke middelen hij een sterk belastend middel kan vervangen, afhankelijk van gewas en toepassing. * Uitgave en verspreiding van een gewasbeschermingsmiddelenstoplicht voor de fruitteelt. * Uitvoering van het project Werken aan weerbaarheid (5 groepen boeren maken voor de plaagbestrijding gebruik van natuurlijke vijanden die van nature in en rond hun percelen aanwezig zijn zodat ze het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen kunnen beperken). * Functionele Agro-Biodiversiteit), bedoeld om te onderzoeken of de akkerbouwer op basis van een simpel waarschuwingssysteem het aandurft chemische plaagbestrijding achterwege te laten. * Uitgave en verspreiding van de halfjaarlijkse nieuwsbrief met informatie over waterkwaliteit, de projecten en de eigen mogelijkheden om emissies te verminderen; * 2 themabijeenkomsten rond zichtbaar maken van emissies van gewasbeschermingsmiddelen tijdens het spuiten, de zin en onzin van bespuiten en discussie over waterkwaliteit met landbouw en gewasbeschermingsmiddelenhandel. * Informatie over de acties van de stichting Mineralen en Middelen Meester is terug te vinden op www.mmmeester.com. Regioteam Zuiver Zeeuws Water Het Regioteam Zuiver Zeeuws Water houdt zich onder andere bezig met de volgende thema s: duurzaam beheer van de openbare ruimte, duurzaam bouwen, duurzame recreatievaart, afkoppelen, educatie en communicatie. Door acties op deze thema s te ondernemen hoopt het Regioteam een goede bijdrage te leveren aan het behalen van de doelstellingen die de Kaderrichtlijn Water stelt. Hieronder is een selectie van de uitgevoerde acties opgesomd. Duurzaam beheer van de openbare ruimte In 2006 is in samenwerking met Wageningen UR het Praktijknetwerk Duurzaam Terreinbeheer Zeeland opgericht. Vanuit het Praktijknetwerk zijn de Zeeuwse gemeenten jaarlijks bezocht, is per gemeente het bestrijdingsmiddelengebruik geïnventariseerd en is begeleiding aangeboden. Er zijn excursies georganiseerd, themabijeenkomsten gehouden en cursussen aangeboden. Het Praktijknetwerk komt twee keer per jaar bijeen. Tijdens deze bijeenkomsten wordt kennis uitgewisseld en worden deelnemers op de hoogte gehouden van de meest recente ontwikkelingen. Inmiddels zijn vier gemeenten gecertificeerd voor het bronzen niveau op de milieubarometer van de Stichting Milieukeur. Dit zijn gemeente Middelburg, Noord-Beveland, Veere en Hulst. Bij alle Zeeuwse gemeenten ligt het verbruik onder de geldende norm van 2 liter glyfosaat per hectare verharding. Duurzaam Bouwen In 2006 is een brochure gerealiseerd en deze brochure wordt nog steeds regelmatig aangevraagd en bij evenementen waar het Regioteam een stand heeft vindt er gretig aftrek van de folder bij het publiek. Of er daadwerkelijk duurzamer gebouwd wordt naar aanleiding van de brochure is niet bekend. Duurzame Recreatievaart Er is in deze periode veel aandacht besteed om het Lozingsverbod van toiletwater wat per 1 januari 2009 ingegaan is onder de aandacht te brengen te promoten. Figuur 12 Gebruik van glyfosaat in de Zeeuwse gemeenten Roundup l/ha Bron: Provincie Zeeland 56

Er zijn enquêtes gehouden, een promotiespotje gemaakt, folders gemaakt en een multifunctionele poster om de watersporter bekend en bewust te maken van het lozingenverbod. Dit is goed gelukt. Afkoppelen Het Regioteam heeft een afkoppelfolder gemaakt en deze gratis ter beschikking gesteld aan gemeenten, zodat deze burgers kan informeren bij afkoppelprojecten in hun gemeenten. Zes gemeenten hebben tot nu toe de folder aangevraagd. Educatie en communicatie Het Regioteam heeft in samenwerking met het IVN (IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie) consulentschap het brakwaterlespakket ontwikkelt. Het brakwaterlespakket wordt veel gebruikt door de Zeeuwse basisscholen. In navolging hiervan is de watermenukaart ontwikkeld. Dit is een doorgaande leerlijn, waar het aanbod in watereducatie overzichtelijk bij elkaar staat. Ook heeft het Regioteam geholpen om de Watervlo inmiddels twee keer naar Zeeland te halen. Dit is een educatieschip waar heel veel over de waterketen en het watersysteem te leren is. Dit is een groot succes, aangezien beide keren het schip volledig volgeboekt was onder schooltijd. Ook tijdens publieksdagen was er ook een grote opkomst. Verder staat het Regioteam op diverse evenementen om mensen bewuster te maken van het water en diffuse bronnen. Ook beheert het Regioteam twee websites. www.zuiverzeeuwswater.nl en www.zeeuwsewaterwijzer.nl Conclusies Voor provincies is het lastig om vorm te geven aan diffuse bronnenbeleid. De provincie is niet in bevoegd om regels te stellen. Dit kunnen alleen de waterschappen en het Rijk. De provincie kan dus alleen informeren en stimuleren. Het effect daarvan is lastig te bepalen. De doelen t.a.v. diffuse bronnen kunnen niet goed worden gekwantificeerd. Hierdoor is het lastig om kort en bondig te evalueren en te monitoren. Landbouw Met name door het Europese en rijksbeleid wordt de agrarische sector zich er steeds meer van bewust dat de agrarische praktijk effect heeft op het oppervlaktewater en dat boeren emissies kunnen verminderen. Uit de projecten is gebleken dat het heel goed mogelijk is om plagen te bestrijden zonder chemische bestrijding, tenzij schadedrempels te hoog worden. Ten opzichte van de vorige periode zijn er voor de landbouw minder acties uitgevoerd. Wel is er voorwerk gedaan voor de periode na 2009. Desondanks is er in Zeeland veel kennis gegenereerd rond functionele agrobiodiversiteit die voor de rest van Nederland en het Rijk relevant is. Overige diffuse bronnen Bij de recreatievaart zijn er de afgelopen periode goede resultaten behaald waardoor de bewustwording bij de watersporter vergroot is. Ook bij gemeenten is op het gebied van onkruidbestrijding een grote slag geslagen. Gemeenten hebben het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen weten terug te dringen tot onder de norm. De bewustwording van burgers is de afgelopen periode vergroot. Zeker bij de jeugd slaat watereducatie goed aan, waarna dit ook aan de ouders doorgegeven wordt. Het Regioteam Zuiver Zeeuws Water is nog één van de weinige overgebleven actieve Regioteams in het land. Binnen Zeeland wordt het Regioteam als een zeer positieve factor beschouwd om richting en uitvoering te geven aan het diffuse bronnen beleid. Agendapunten In de komende jaren zal de stichting Mineralen en Middelen Meester de communicatie verder intensiveren. Daarnaast zoekt de stichting verder naar mogelijkheden om de toepassing van FAB (Functionele Agro-Biodiversiteit: zoveel mogelijk achterwege laten van chemische bestrijding van plagen) aantrekkelijker te maken voor de sector. Tenslotte zal MMM twee grote projecten uitvoeren. De eerste is een gebiedsgericht project ter vermindering van emissies uit verschillende bronnen dat in samenwerking met het regioteam Zuiver Zeeuws Water wordt uitgevoerd. Het doel is te onderzoeken of met een gebiedsgerichte aanpak daadwerkelijk een verbetering in de waterkwaliteit gerealiseerd kan worden en of dit een geschikte aanpak is voor de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het tweede is een akkerrandenproject waarin een grotere groep akkerbouwers leert werken met FAB en onderzocht wordt of akkerranden een substantiële bijdrage leveren in de vermindering van emissies. Het Regioteam Zuiver Zeeuws Water heeft in 2009 een nieuw actieprogramma opgesteld. Hier staat in wat het Regioteam in de komende periode gaat doen om emissies uit diffuse bronnen verder te verminderen en de bewustwording van mensen te vergroten op het gebied van diffuse bronnen. Naast bovengenoemde thema s gaat het Regioteam zich ook bezighouden met het terugdringen van medicijnresten en hormoonverstorende stoffen in het watersysteem. 4.6.3 Overige lozingen Overige lozingen zijn de lozingen vanuit de riolering, de afvalwaterzuiveringen (AWZI) en vanuit septictanks. Doelstellingen In 2009 voldoet iedere gemeente aan de basisinspanning voor riolering. Aansluitend wordt ingezet op het waterkwaliteitsspoor. Jaarlijks wordt 1% van bestaand bebouwd gebied afgekoppeld en bij nieuwbouw wordt 95% van het oppervlak niet aangesloten op de riolering die naar de zuivering gaat. Met de basisinspanning worden eisen gesteld aan de uitstoot vanuit het riool. De vervolgaanpak, het waterkwaliteitspoor, richt zich op het halen van kwaliteitsdoelen van het ontvangende water. Deze doelen worden per gebied geformuleerd, uiteraard rekening houdend met de KRW. Los van de basisinspanning wordt nog altijd afgekoppeld; jaarlijks is het streven 1% van het bestaande bebouwd gebied af te koppelen. Tot nu toe lukt dit. Bij nieuwbouw is sprake van niet aankoppelen. Het beleid is dat minimaal 95% van het verhard oppervlak niet via de riolering naar de zuivering afwatert, maar dat het schone regenwater afgevoerd wordt naar 57

de lokale sloot of andere voorziening. Ook dit percentage wordt gehaald door de gemeenten. Er worden maatregelen uitgewerkt die nodig zijn binnen het waterkwaliteitsspoor. Het gaat dan om verdere sanering van de overstorten of een kwaliteitsverbetering van het ontvangende water. Bijvoorbeeld betere doorspoeling of vergroting van het water zodat de natuurlijke zuivering wordt gestimuleerd. Ook worden Optimalisatiestudies (OAS) verricht. De gemeente en het waterschap kijken naar de afvalwaterketen en zoeken naar de plaats waar efficiënte maatregelen getroffen kunnen worden. De milieubelasting van de lozingen in het buitengebied is gering. De wettelijke eis waaraan een septictank moet voldoen; 6 m³ inhoud, geeft een geringe meerwaarde ten opzichte van de bestaande septictanks. Er zal niet worden ingezet op grootschalige vervanging van de te kleine septictanks. Nieuwe lozingen zullen wel moeten voldoen aan de wettelijke eisen. Hier wordt ingezet op een Individuele Behandeling Afvalwater (IBA) klasse 2 of aansluiting op de riolering. Dit gebeurt vanwege de geringe meerkosten en de toename in zuiveringsrendement. Met deze aanpak wordt recht gedaan aan het Stand Still beginsel voor de milieubelasting. Conclusies Op een gemeente na voldoen alle Zeeuwse gemeenten aan de basisinspanning. De gemeenten halen de afkoppeldoelstellingen. Agendapunten Het afkoppelen van verhard oppervlak blijft een aandachtspunt. De bewustwording bij de burger moet vergroot worden. Het besef bij de burger is van belang voor het slagen hiervan. De risico s door verkeerd gebruik, bijvoorbeeld door het gebruik van bestrijdingsmiddelen, kunnen door efficiënte communicatie worden beperkt. De overheden moeten het goede voorbeeld geven. 4.6.4 Waterbodems In 2002 verscheen het Tienjarenscenario Waterbodems. De conclusie was dat Nederland een achterstand heeft met het baggeren van, veelal vervuilde, waterbodems. Om de baggerachterstanden weg te werken en de vervuilde waterbodems op te ruimen hebben de waterschappen en gemeenten baggerplannen opgesteld. Doelstellingen Baggerspecie die vrijkomt bij het onderhoud van vaarwegen, havens en watergangen moet weer bruikbaar zijn als waardevolle grondstof en vrij benut kunnen worden; In 2027 dient aan de waterbodemopgave voldaan te zijn en het baggertempo is dan gelijk aan de natuurlijke aanwas; In 2012 is 25% van de waterbodemopgave gereed; In beschermde gebieden dient de (verontreinigde) waterbodem verwijderd te zijn, zodat in 2015 een goede toestand behaald kan worden. Regionaal Bestuursakkoord Waterbodems In april 2007 is er een Regionaal Bestuursakkoord Waterbodems afgesloten voor het hele Scheldestroomgebied. Met het Bestuursakkoord hebben de overheden tot drie jaar na ondertekening toegang tot het baggerdepot de Slufter van Rijkswaterstaat. Voorwaarde was dat de overheden korte en lange termijn bestemmingen voor de opslag en/ of verwerking van baggerspecie in eigen regio onderzochten. De periode 2006-2009 is gebruikt voor het uitwerken van verschillende bestemmingen die in het Bestuursakkoord staan. Bij de uitwerking is rekening gehouden met het Besluit Bodemkwaliteit (in werking getreden op 1 januari 2008) en de Waterwet (in werking getreden op 1 januari 2010). Deze nieuwe wetten hanteren een integrale benadering, waarbij handelingen in de waterbodem gekoppeld worden aan andere doestellingen in het gebied. Voorbeelden zijn het voorkomen van overstromingen of het beperken van wateroverlast en waterschaarste, natuurontwikkeling of recreatiedoelen. De bescherming van milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem staat bij ingrepen in de waterbodem niet langer centraal, maar is één van de doelstellingen geworden. Verontreinigde waterbodems worden beoordeeld in het bredere kader van het verbeteren van de gebiedskwaliteit. Regionale waterbodems kunnen alleen gekwantificeerd worden tot en met 2008, het jaar waarin de klassenindeling werd opgeheven. In 2006 lag er in Zeeland in totaal 171.000 m 3 aan verontreinigde baggerspecie, ofwel niet toepasbare specie. Sinds 2006 is een goede voortgang geboekt bij het baggeren van regionale wateren. Tabel 23 geeft de locaties en hoeveelheden. Tabel 23 Baggerlocaties en hoeveelheden bagger Jaar Locatie Hoeveelheid (m 3 ) 2007 Rioolsloot en stedelijk gebied 30.000 Middelburg Goes, Grote waterleiding 12.400 2008 Vlissingen, Schuitvaartgracht e.o. 3600 Middelburg, Vest 3540 2009 Zierikzee, Zoete en Zoute gracht 35.098 Bron- en Spuikreek 38.000 Bron: Provincie Zeeland Bovenstaande tabel geeft een totaal van 122.638 m 3 aan niet toepasbare baggerspecie. Dit houdt in dat er ongeveer nog 48.362 m 3 (28%) verontreinigde baggerspecie overblijft voor Zeeland. In totaal is dus 72% van de niet toepasbare baggerspecie opgeruimd. De resterende hoeveelheid zal opnieuw getoetst moeten worden aan het nieuwe beleid en aan de nieuwe indeling. De normen zijn versoepeld dus de verwachting is dat het minder wordt. Benutten van baggerspecie In het kader van het Bestuursakkoord zijn verschillende bestemmingen voor (toepasbare) baggerspecie onderzocht. Een van de mogelijke bestemmingen is het toepassen van baggerspecie in een geluidswal, ook wel landschapsterp genoemd. In januari 2010 start het project landschapsterp in 58

Zierikzee. In totaal kan hier 100.000 m 3 grond worden verwerkt. Daarnaast is gestart met het herstellen van een deel van de Staatsspaanse Linie in Zeeuws-Vlaanderen met toepasbare baggerspecie. Deze linie wordt afgedekt met een leeflaag van schone grond. In totaal wordt hier ongeveer 10.000 m 3 grond in verwerkt. Agendapunten Met het nieuwe beleid voor de periode 2009-2012 wordt de waterbodemopgave voor 2012 herzien. Op basis daarvan gaat het waterschap met de gemeenten zoeken naar regionale bestemmingen voor toepasbare baggerspecie. Voor de niet toepasbare baggerspecie wordt niet alleen gekeken naar de Slufter, maar worden ook andere mogelijkheden onderzocht. De verwachting is dat de doelen in het omgevingsplan in deze periode grotendeels worden gehaald. 4.6.5 Zwemwater In Zeeland zijn 54 officiële zwemwaterlocaties. Op deze zwemwaterlocaties worden tussen 15 april en 15 september door de waterbeheerders monsters genomen. Hiermee wordt de kwaliteit van het zwemwater onderzocht. Als de kwaliteit niet voldoet aan de doelstellingen zoals deze zijn opgenomen in de Europese richtlijn, dan kan de Provincie in overleg met de waterbeheerder een zwemverbod voor die locatie afkondigen. Doelstellingen De doelstellingen voor het zwemwater komen voort uit de Europese Zwemwaterrichtlijn. In het omgevingsplan is opgenomen dat wateren met de functie zwemwater moeten voldoen aan de geldende wettelijke normen. In 2009 zijn drie locaties van de officiële lijst gehaald, namelijk De Ouwerkerkse Kreek en Schelphoek op Schouwen- Duiveland en de Otheense Kreek bij Terneuzen. Op deze locaties wordt niet of nauwelijks gezwommen. Er zijn ook niet officiële locaties onderzocht waarvan bekend is dat er gezwommen wordt. Het ging daarbij om het Goese Sas, het Goese Meer, het kanaal door Walcheren en een aantal kustlocaties. In het Goese Meer is een aantal keren geïnventariseerd of er zwemmers aanwezig waren. Er waren mensen aan het kanoën en in een bootje aan het varen, maar zwemmers zijn daar tijdens de inventarisaties niet gezien. Agendapunten De komende jaren wordt de nieuwe zwemwaterrichtlijn uitgevoerd. Alle zwemwaterlocaties worden onderzocht op de fysieke veiligheid en op aanwezigheid van een zwemwaterprofiel. Jaarlijks wordt een informatiedag over zwemwater georganiseerd. In 2009 en 2010 worden potentiële nieuwe zwemwaterlocaties in kaart gebracht. 4.7 Waterkwantiteit 4.7.1 Inleiding Wateroverlast en watertekort zijn twee uitersten waar het gaat om waterkwantiteit. Klimaatverandering, zeespiegelstijging en daling van de bodem vergen bijzondere aandacht bij het omgaan met hoeveelheden water. 4.7.2 Stedelijk gebied Het stedelijk waterbeheer heeft betrekking op regenwater, grondwater en oppervlaktewater en omvat zowel de opvang als afvoer van stoffen via de riolering, oppervlaktewater infiltratie, riooloverstorten en zuiveringsinstallaties. Het voorkomen van wateroverlast en het verbeteren van de waterkwaliteit staan centraal. Doelstellingen Instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, duurzaam afgestemd met het gebruik. Alle gemeente dienen in 2007 een vastgesteld waterplan te hebben. Gemeenten koppelen jaarlijks 1% van het bestaande bebouwde gebied af (als grens voor de kern geldt het referentiejaar 2002). In nieuw bebouwd gebied dient 95% van het verharde oppervlak te worden afgekoppeld. Afkoppelen Het afkoppelen van regenwater van de riolering in bestaand bebouwd gebied en het niet aansluiten van regenwater op de (vuilwater)riolering bij nieuwbouwgebieden is bij de meeste gemeenten een algemeen geldende beleidsdoelstelling en wordt in veruit de meeste gevallen gehaald. Meer is te lezen in paragraaf 4.6.3. Waterplannen, basisinspanning en waterkwaliteitsspoor In 2009 is een inventarisatie gedaan naar de inzet van gemeenten bij integraal waterbeheer. Vrijwel alle Zeeuwse gemeenten beschikken over een actueel stedelijk waterplan. Alleen gemeente Kapelle beschikt nog niet over een actueel waterplan. Vanuit deze waterplannen is al een redelijk goed beeld omtrent de KRW-opgave en de stedelijke wateropgave. Indien maatregelen noodzakelijk zijn voor KRW of stedelijke wateropgave is dit veelal in overleg met het waterschap reeds opgepakt en voor zover mogelijk uitgewerkt. Vrijwel alle Zeeuwse gemeenten voldoen op dit moment aan de basisinspanning. Met de gemeente Sluis zijn afspraken gemaakt dat zij in 2012 aan de basisinspanning voldoet. Inmiddels zijn ook alle gemeenten in samenwerking met het waterschap bezig met de uitwerking van het waterkwaliteitsspoor. Conclusie Gemeenten maken goede voortgang met het stedelijk waterbeheer. Er wordt over het algemeen een goede samenwerking gezocht met het waterschap. De doelstellingen worden op een enkele uitzondering na gehaald. Agendapunten Er zijn geen wijzigingen van de doelstellingen nodig. 4.7.3 Landelijk gebied Naast de problemen van teveel of te weinig water kent 59

Zeeland nog een extra moeilijkheid: De invloed van de zoute buitenwateren. In de zomer is de vraag naar zoet water vaak groter dan het aanbod. De landbouw is gebaat bij een goede zoetwatervoorziening, terwijl kenmerkende en waardevolle Zeeuwse flora en fauna vaak juist gebaat is bij zoute invloeden. Doelstellingen Het in stand houden van gezonde en veerkrachtige watersystemen, duurzaam afgestemd met het gebruik. Deze algemene doelstelling wordt verder gespecificeerd in de doelen voor de specifieke onderwerpen. Wateroverlast voor de landbouw Wateroverlast kan voor grote schade zorgen in de landbouw. Als er water op het land ligt, kunnen agrariërs de grond niet bewerken en in ernstige gevallen kan de oogst mislukken. Doelstellingen De normen voor wateroverlast zijn gedefinieerd binnen het Nationaal Bestuursakkoord Water, beter bekend als Waterbeheer 21 e eeuw, (WB21). Voor akkerbouw geldt dat bij een bui die statistisch gezien eens per 25 jaar voorkomt, hooguit 1% van het landoppervlak mag inunderen. Voor grasland geld eens per 10 jaar en 5% inundatie. In Zeeland is vanwege de grote verwevenheid van deze typen landgebruik ervoor gekozen in principe overal eens per 25 jaar aan te houden. De norm voor gebieden met kassen is eens per 50 jaar 1% inundatie. Voor stedelijk gebied is de norm eens per 100 jaar, 0%. Uit modelberekeningen door de waterschappen volgt in welke mate de gebieden aan de normen voldoen. Vervolgens kijkt men welke maatregelen er moeten worden uitgevoerd om het gebied alsnog te laten voldoen. Volgens het omgevingsplan moet in 2015 het watersysteem zodanig op orde zijn, dat het tot 2050 aan de gestelde normen voldoet. In 2012 is ongeveer 75% van deze opgave afgerond. In de Regionale Bestuursakkoorden water zijn de afspraken ten aanzien van voortgang, verantwoordelijkheden, financiering en verslaglegging in grote lijnen vastgelegd. De planning voor de gebiedsuitwerkingen, de modelberekeningen, wordt niet overal gehaald. Ook zijn er aanzienlijke vertragingen bij de uitvoer van maatregelen, met name veroorzaakt door moeizame, langdurige trajecten op het gebied van grondaankoop. Aan de andere kant valt de wateropgave vanuit WB21 over het algemeen mee. De meeste gebieden voldoen voor een groter deel aan de normen dan eerder was voorzien. Er zijn dan ook vaak minder ingrijpende maatregelen nodig. Desalniettemin is een flinke inspanning nodig om de streefdata van 2012 en 2015 te halen. Conclusies Er moet nog hard gewerkt worden om in 2012 voor 75% en in 2015 voor 100% te voldoen aan de normen voor wateroverlast. Agendapunten De normen blijven hetzelfde. De wateropgave volgt uit de modelberekeningen. Eventuele aanpassingen van normering bij enkele gebieden, op voordracht van de waterschappen. Verzilting Verzilting van grondwater kan leiden tot schade voor de landbouw. Doelstellingen Vroegtijdige signalering van potentiële verziltingsproblemen, zodat hierop geanticipeerd kan worden. Deltares voert een onderzoek uit naar de verzilting en verzoeting van het freatisch grondwater (het ondiepe grondwater) in de provincie Zeeland. Het onderzoek zal inzicht geven in de verzilting- en verzoetingprocessen. Het resultaat is een provinciedekkende kaart met de dikte van de zoetwaterlens, zowel voor de huidige situatie als voor een aantal toekomstscenario s waarin de effecten van de klimaatwijziging zijn verwerkt. Op basis van deze kaarten kan afgeleid worden waar en wanneer problemen als gevolg van verzilting kunnen optreden. Dit onderzoek zal naar verwachting begin 2010 afgerond zijn. Het voorkomen van verzilting is integraal opgenomen in de ontwerpen van Waterdunen en Perkpolder. Daarnaast is er een zoutmonitoring in deze gebieden gestart. Conclusies Er zijn nog geen conclusies te trekken voor het onderzoek naar verzilting is afgerond. Agendapunten Aansluitend aan dit onderzoek kunnen met het ontwikkelde modelinstrumentarium maatregelen worden geanalyseerd om de verziltingeffecten te voorkomen of te beperken. Effectieve maatregelen kunnen vervolgens bij de herziening van het omgevingsplan tot beleid worden gemaakt. Een pilot zou daar onderdeel van uit kunnen maken. Watertekort voor de landbouw Met name de klimaatwijzigingen en het verzilten van het Volkerak Zoommeer hebben een aanzienlijke invloed op de zoetwatervoorraad. In de gebieden waar nu zoet water wordt ingelaten, is dit in de toekomst niet meer vanzelfsprekend. Doelstellingen Een duurzame en natuurlijke zoetwatervoorziening Het zout maken van het Volkerak Zoommeer om de waterkwaliteitsproblemen tegen te gaan heeft direct consequenties voor de gebieden daaromheen. Voorwaarde voor het verzilten van het Volkerak Zoommeer is dat de zoetwatervoorziening moet zijn geregeld. De laatste jaren is veel onderzoek gedaan naar mogelijkheden zoet water van elders aan te voeren. In 2010 zal de Rijksoverheid een principebesluit nemen over het al dan niet verzilten van het Volkerak Zoommeer. Momenteel worden de oplossingsrichtingen voor de zoetwatervoorziening per gebied nader uitgewerkt en worden de kosten en baten beter in beeld gebracht. Eind 2011 of begin 2012 wordt het definitieve besluit genomen. De verzilting van het Volkerak Zoommeer is voorzien in 2015. 60

Conclusies Er zijn nog geen conclusies te trekken totdat de onderzoeken zijn afgerond. Agendapunten Als meer duidelijk is over de zoetwaterdiscussie kunnen uitspraken gedaan worden over het toekomstige beleid met betrekking tot de zoetwatervoorziening. Grondwater (onttrekking en infiltratie) Grondwater is het niet zichtbare deel van het watersysteem. Dit water is van belang voor grondgebonden functies en activiteiten, en voor de drinkwaterfunctie. Doelstellingen De aanvulling (door neerslag) is en blijft groter dan de onttrekking aan zoete grondwatersystemen. Voor het onttrekken van grondwater zijn regels opgesteld. De grondwateronttrekkingen kunnen vallen onder de registratieplicht, algemene regels of vergunningplicht. Dit is afhankelijk van onder andere de locatie, de omvang en de kwaliteit (zoet of zout) van het op te pompen grondwater. Zo worden de zoetwaterbellen in stand gehouden. Per 22 december 2009, als de nieuwe Waterwet van kracht wordt, gaan de grondwatertaken voor een groot deel naar het waterschap. De provincie gaat dan alleen nog over de onttrekkingen voor koude/ warmteopslag, openbare drinkwatervoorziening en voor grote (>150.000 m 3 /jaar) industriële onttrekkingen. Conclusies De doelstelling wordt gehaald. Agendapunten In het volgende omgevingsplan moet het zogenaamde Brijnbeleid bij Provincie Zeeland worden opgenomen. In de glastuinbouw is veel water nodig. Veel tuinders pompen hiervoor grondwater op. Ze halen dit water uit de zogenaamde eerste watervoerende laag. Dit water is vaak onvoldoende zoet om direct gebruikt te kunnen worden in de kassen. Daarom wordt het water verzoet. Het zoete water gaat naar de kassen, het restproduct, een ingedikte zoutoplossing, het brijn, wordt teruggepompt de bodem in, meestal in de diepere tweede watervoerende laag. De vraag naar de aanvaardbaarheid van lozingen van brijn speelt al langer bij andere provincies als bijv. Zuid-Holland. Daar is inmiddels onderkend dat het tot problemen kan leiden in de diepere tweede watervoerende laag. Het probleem ontstaat doordat het brijn verontreinigd kan zijn met zware metalen, bestrijdingsmiddelen en nutriënten. Samen met het brijn wordt deze verontreiniging verplaatst naar de schone tweede watervoerende laag en daar kan het tot problemen met de grondwaterkwaliteit leiden. De oplossing is óf minder brijn in de bodem lozen, óf op andere wijze afvoeren dan wel nabehandelen. Voorlopig is deze problematiek in Zeeland nog nauwelijks aan de orde geweest, maar kan op afzienbare termijn wel gaan spelen. Het is daarom goed om beleid op dit punt te formuleren. Bij een vergunningaanvraag voor het lozen van brijn moet de aanvragende partij bewijzen dat de brijnlozing geen invloed heeft op het ontvangende grondwater. Om die informatie te kunnen beoordelen is een beleidskader noodzakelijk. In dat beleidskader zal aandacht gegeven moeten worden aan de aanwezigheid van zware metalen en bestrijdingsmiddelen in het brijn, de functie en kwetsbaarheid van grondwaterlichamen, de chloridenconcentratie van het brijn en die van de watervoerende laag waar het naartoe gaat. Grondwaterstand en oppervlaktewaterpeil De klimaatwijzigingen, zeespiegelstijging en daling van de bodem vergen bijzonder aandacht bij het omgaan met hoeveelheden water. Zo zijn voor de verschillende gebruiksfuncties optimale (grond)waterstanden gedefinieerd. In geval van extremen zijn afspraken gemaakt over hoe vaak een gebied mag inunderen. Ook hier weer gerelateerd aan de gebruiksfunctie. Doelstellingen Optimalisatie van de afstemming van het watersysteem op de functies Het Gewenst Grond en Oppervlaktewater Regime (GGOR) wordt door de waterschapen uiterlijk in 2010 vastgesteld en uiterlijk in 2018 gerealiseerd en vastgelegd in peilbesluiten. Door de provincie zijn, in samenspraak met de waterschappen, per gebruiksfunctie optimale grondwaterstanden opgesteld. Per gebied wordt nu door de waterschappen een afweging van de verschillende eisen gemaakt om zodoende tot een GGOR te komen. Deze afwegingen worden uitgevoerd binnen de gebiedsuitwerkingen in het kader van het NBW (Nationaal Bestuursakkoord Water), beter bekend als WB21 (Waterbeheer 21 e eeuw). Als tussenresultaten zijn afgesproken dat het GGOR uiterlijk in 2010 (theoretisch) is vastgesteld en in 2018 gerealiseerd en in peilbesluiten wettelijk vastgelegd. Wat betreft het voldoen aan de inundatienormen is afgesproken dat in 2012 75% van het gebied voldoet en in 2015 100%. Gezien de koppeling van GGOR met WB21 is het streven in 2015 alles gereed te hebben. Conclusies Er is enige vertraging voor wat betreft de gebiedsuitwerkingen bij de waterschappen. Het streven uiterlijk in 2015 te voldoen aan de eisen van WB21 blijft overeind. Agendapunten De einddatum van 2015 blijft. Verdroging Verdroogde gebieden zijn natuurgebieden met een te lage grondwaterstand, onvoldoende kwel of een afhankelijkheid van de aanvoer van water van onvoldoende kwaliteit waardoor de natuurwaarden bedreigd worden. Doelstellingen Op advies van de Taskforce Verdroging concentreert de aanpak van verdroging zich sinds 2007 op binnen de EHS geselecteerde TOP-gebieden. Doelstelling is dat de verdroging in deze gebieden in 2015 is opgelost. 30 gebieden, met in totaal 9300 ha, zijn als TOP-gebied aangewezen. Figuur 13 toont de TOP-gebieden in Zeeland. 61

Figuur 13 kaart TOP-gebieden In de figuur is tevens is de verdrogingstoestand van de EHS weergeven. Het betreft de situatie in december 2008. Via het EHS-spoor worden grotere eenheden gerealiseerd die zich meer lenen voor het nemen grotere hydrologische maatregelen. De waterschappen organiseren t/m 2012 gebiedsprocessen die resulteren in peilbesluiten. Tijdens deze processen vindt ook de GGOR-uitwerking plaats die resulteert in concrete en realistische verdrogingsmaatregelen. Binnen de zeeuwse TOP-gebieden ligt het accent op de vraag of hogere oppervlaktewaterpeilen gerealiseerd kunnen worden om daarmee ook hogere grondwaterstanden en nattere condities te creëren. Agendapunten In 2010 evalueren het Rijk en de provincies de voortgang van de verdrogingsbestrijding bij de midterm-review in het kader van het ILG. 4.8 Ecologische en natuurlijke kwaliteit Centraal staat de realisatie van de Zeeuwse Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Bestaande natuurwaarden worden wettelijk beschermd en actief beheerd. Nieuwe natuurwaarden worden ontwikkeld. Afzonderlijke natuurgebieden worden onderling verbonden, waardoor er een samenhangend netwerk ontstaat (EHS). Door soortspecifieke maatregelen wordt de Zeeuwse biodiversiteit behouden en verbeterd. Daarnaast wordt er zoveel mogelijk gestreefd naar verbreding van het natuurbeleid door agrarisch natuurbeheer, het vasthouden van water in natuurgebieden, recreatief medegebruik, de combinatie van natuur en cultuur en door nieuwe verbindingen tussen de werkvelden Natuur en Zorg en Natuur en Jeugd. 4.8.1 Bestaande natuurgebieden Bescherming Doelstellingen Het behouden van bestaande natuurgebieden via wettelijke bescherming. Het behoud van het areaal en de kwaliteit vindt plaats door toepassing van de Natuurbeschermingswet, de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Wro. In de gebieden waar aantasting maatschappelijk onvermijdelijk is vindt natuurcompensatie plaats. De desbetreffende wetten zijn actief toegepast door toetsing van de ontwerpbestemmingsplannen en door ontheffingen en vergunningen. Er is compensatie toegepast bij Natuurcom- 62

pensatie Westerschelde (NCW, 2 e verdieping), de Westerschelde Containerterminal, provinciale wegen (onder andere bij de N61, N57 en de rondweg Aardenburg) en diverse locale projecten (woningbouw, uitbreiding recreatie). Conclusies De bescherming van bestaande natuurwaarden heeft adequaat plaatsgevonden. Het areaal aan bos- en natuurgebied is niet afgenomen en de kwaliteit is beschermd tegen interne en externe bedreigingen. Als maatschappelijk verlies onvermijdelijk is, wordt zorgvuldig aandacht besteed aan een goede wettelijke compensatie. Agendapunten Voor de nieuwe Nb-wet zullen vijf provinciale beheerplannen worden opgesteld en door RWS een beheerplan voor de Deltawateren. Via een nieuwe decentralisatieronde zullen waarschijnlijk delen van de F&F wet, de Boswet en het Faunafonds naar de provincie overgaan, wat leidt tot een nog centralere rol van de provincie bij het natuur- en landschapsbeleid in Nederland. Voor de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgesteld met daarin bepalingen over de ruimtelijke bescherming van bestaande en nieuwe natuur en de natuurcompensatie. Beheer Doelstellingen Het verbeteren van de kwaliteit van bestaande natuurgebieden. Kwaliteitsverbetering vindt plaats door het actief beheren van de bestaande natuurgebieden conform de natuurdoelen van het Natuurgebiedsplan Zeeland (2005). De Zeeuwse natuurgebieden worden grotendeels professioneel en adequaat beheerd op basis van het Programma Beheer (SN). Op 1 januari 2009 was 18.340 ha in beheer bij Staatsbosbeheer (SBB), Natuurmonumenten (NM) en het Zeeuwse Landschap (HZL) en een aantal particulieren. Dit beheer wordt via de SN gesubsidieerd. Daarnaast krijgt HZL aan aanvullende provinciale subsidie van ca 770.000 per jaar. Door de Dienst Landelijk Gebied (DLG) en de beheerders worden via steekproeven de resultaten in het veld gemeten, waaruit gemiddeld een positief beeld naar voren komt. Conclusies Het merendeel van de Zeeuwse natuurgebieden worden goed beheerd en daarbij worden de gestelde natuurdoelen gehaald. Agendapunten Vanaf 2010 treedt het nieuwe stelsel SNL in werking met een geheel nieuwe opzet van doelen, pakketten, vergoedingen, controleren en meten. De overgang verloopt zo soepel mogelijk op basis van het nieuwe Natuurbeheerplan Zeeland (2010), dat het Natuurgebiedsplan Zeeland (2005) vervangt. Aandachtspunt in het nieuwe plan is de benodigde financiën: is er voldoende LNV-geld via ILG en is daarbij een herverdeling mogelijk tussen provincies onderling. Figuur 14 Natura 2000 gebieden in Zeeland 63

4.8.2 Natuurontwikkeling: nieuwe natuur EHS en Natte As Doelstellingen Versnelde realisatie van 5372 ha nieuwe natuur t.b.v. de EHS in Zeeland voor 2013. De nieuwe natuur EHS (5372 ha) en Natte As (1400 ha in Zeeuws-Vlaanderen en oostelijk Zeeland) zijn begrensd in het Natuurgebiedsplan Zeeland. Deze gebieden worden verworven en ingericht op basis van door GS vastgestelde natuurontwikkelingsplannen. In het omgevingsplan wordt uitgegaan van een zeer ambitieuze, versnelde uitvoering, met afronding van de EHS in 2013 en de Natte As in 2018. Er zijn negen natuurontwikkelingsplannen opgesteld en er is 823 ha ingericht verspreid over de hele provincie. Enkele voorbeelden: deelgebieden Plan Tureluur zuidkust Schouwen, St. Laurense Weihoek, Vroongebied Westkapelle, Zwaakse Weel, diverse kreken in West en Oost Zeeuws- Vlaanderen, Braakman-noord, Groot Eiland. Daarnaast zijn in het kader van het Natuurcompensatieprogramma Westerschelde (NCW 2e verdieping) direct aangrenzend aan de Westerschelde negen projecten uitgevoerd met een totale oppervlakte van 304 ha, waaronder de Herdijkte Zwartepolder en de Margarethapolder. Conclusies De natuurontwikkeling van de Zeeuwse EHS en Natte As verloopt voorspoedig maar onvoldoende om de ambitieuze streefdatum van 2013 te halen. Er is ca. 2/3 van de opgave van het omgevingsplan gerealiseerd. Dit wordt veroorzaakt, doordat de grondverwerving plaats vindt op vrijwillige basis. Dit vereist een zorgvuldige aanpak met veel maatwerk en een vaak omvangrijk en langdurig ruilproces, o.a. via het Plan van Toedeling binnen landinrichtingsprojecten ( Schouwen-oost). De compensatieprojecten van NCW zijn conform planning uitgevoerd. Agendapunten De komende jaren zal het accent moeten liggen op versnellen van de grondruilen. Er is 1063 ha ruilgrond van LNV voor de EHS beschikbaar, die nog uitgeruild moet worden naar de begrensde natuurontwikkelingsgebieden. Op basis van de nieuwe provinciale Nota Grondbeleid zal een breed instrumentarium ingezet kunnen worden in combinatie met een gerichte aansturing van het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) van DLG, de aankoper voor de provinciale EHS. Daarmee lijkt de realisering van de kerngebieden van de EHS/Natte As in 2015 haalbaar. 4.8.3 Ecologische verbindingszones Naar aanleiding van de geformuleerde acties uit het omgevingsplan 2006-2012 is gedurende 2009 de nota Natte ecologische verbindingszones Zeeland uit 1996 in samenspraak met beide waterschappen herzien. De herziene nota beschrijft streefbeelden en opgaven van twee typen ecologische verbindingszones (EVZ) die beide gekoppeld zijn aan (hoofd)waterlopen. De herziene nota 2009 omvat twee typen lijnvormige verbindingszones: De natte ecologische verbindingszones of nevz (type 1) met een opgave van 1,5 ha/km (gemiddeld 15 m brede flauwe oever) en de Robuuste Natte ecologische verbindingszones of Natte As corridors (type 2) met een opgave van 2,0 ha/km (gemiddeld 20 m flauwe oeverzone). De Natte As corridors maken onderdeel uit van de Natte As opgave Zeeland. Bij de opgave van beide Natte Ecologische verbindingszones is met name getracht om deze maximaal te koppelen met de wateropgaven WB21 en de Europese Kaderrichtlijn Water. De herziene nota Natte ecologische verbindingszones Zeeland zal begin 2010 door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld. Doelstellingen * Realisatie van ecologische verbindingszones. * Realisatie van een Natte As van Zijpe tot Zwin. Natte en droge ecologische verbindingszones verbinden de natuurgebieden tot één ecologisch netwerk. In het omgevingsplan is voor realisatie geen concreet doel opgenomen. Wel was eerder een doel vastgelegd in de Nota ecologische verbindingszones uit 1996, waarbij het streefbeeld bestond uit een 10 m brede natuurvriendelijke oever. Gekoppeld aan de fasering van Europese Kaderrichtlijn Water maatregelen wordt nu beoogd tot 2018, uiterlijk 2027, een totale opgave van circa 151 km natte ecologische verbindingszones (type 1) en circa 38 km Natte As corridor (type 2) te realiseren. Van de oorspronkelijke 205 km natte EVZ opgave uit 1996, is door de waterschappen tot eind 2008 al ruim 150 km gerealiseerd. Tabel 25 geeft het overzicht. De tracés van de natte ecologische verbindingszones die nog Tabel 24 Doelen voor natte ecologische verbindingszones en Natte As corridor Beheersgebied Nota 1996 Herziening 2009 Type 1: nevz Type 2: Natte As corridor Waterschap Zeeuwse Eilanden 145 80 5 Waterschap Zeeuws-Vlaanderen 60 72 33 Totaal 205 151 38 Bron: Waterschappen 64

Tabel 25 Realisatie van natte ecologische verbindingszones uit de Nota 1996 Beheersgebied km Gerealiseerd (km 2008) Waterschap Zeeuwse Eilanden 60 24 Waterschap Zeeuws-Vlaanderen 145 126 Totaal km natte EVZ (1996) 205 150 Bron: Waterschappen niet zijn gerealiseerd zijn in 2009 herzien. Deze overlappen deels de oude opgave uit 1996 of sluiten hierbij aan. De stand van zaken voor realisatie en resterende opgave staat in tabel 26. Bij het realiseren van nieuwe natte ecologische verbindingszones gelden na vaststelling van het herziene beleid de nieuwe provinciale uitgangspunten als randvoorwaarde. toont de locatie van gerealiseerde en nog te realiseren EVZ s. Bij het opstellen van Regionale Bestuursakkoorden Water tussen de provincie en de Zeeuwse waterschappen wordt gezocht naar de maximale synergie tussen wateropgaven en andere provinciale doelen of doelen van het Rijk. Op basis van samenvallende doelen worden binnen de Bestuursakkoorden Tabel 26 Realisatie en resterende opgave natte ecologische verbindingszones Beheersgebied type 1: nevz gerealiseerd (2008) Rest opgave Waterschap Zeeuwse Eilanden 80 23 57 Waterschap Zeeuws-Vlaanderen 72 41 31 Totaal 152 64 88 Beheersgebied type 2: Natte As corridor gerealiseerd (2008) Rest opgave Waterschap Zeeuwse Eilanden 5 1 4 Waterschap Zeeuws-Vlaanderen 33 10 23 Totaal 38 11 27 Bron: Waterschappen Figuur 15 Gerealiseerde en uit te voeren tracés natte ecologische verbindingszones 65

bestuurlijke afspraken gemaakt. De afspraken betreffen mede financiering van opgaven en realisatie van de doelen die de organisaties voor ogen hebben. Voor doelrealisatie van de natte ecologische verbindingszones is een voortgang van 10,5 kilometer per jaar vereist. Voor de Natte As corridors moet 4,7 kilometer per jaar gerealiseerd worden. 4.8.4 Soortenbescherming Doelstellingen De doelstelling is het behoud van de Zeeuwse biodiversiteit. Het stimuleren van Zeeuwse biodiversiteit, conform de provinciale Nota Soortenbescherming, vindt plaats door het uitvoeren van een breed scala aan projecten. Jaarlijks zijn ongeveer vijftien projecten uitgevoerd met gemiddeld 75.000 rijksgeld en 75.000 cofinanciering uit Kwaliteitsimpuls Groen. Dit heeft geleid tot een impuls voor tal van typisch Zeeuwse soorten, zoals kustbroedvogels, bloemdijkplanten, vleermuizen, vlinders, duinvalleisoorten, noordse woelmuis, patrijs, steenuil en zeehonden. De provincie voert geen afzonderlijke monitoring uit voor specifieke soorten, met uitzondering van de zeehonden. Conclusies De inspanningen en resultaten zijn conform de opgave van de beleidsnota. Agendapunten De komende jaren wordt de soortenbescherming ingericht via de nieuwe leefgebiedenbenadering van het Rijk en de provincies. Dit betekent een meer integrale benadering, waarbij een soortenproject ook bijdraagt aan andere doelen (verbreding) en andere doelen meer rekening houden met soortenbescherming (meekoppeling). Voor Zeeland gaat het om de leefgebieden kust, moeras en akkers. Hiervoor wordt extra rijksgeld beschikbaar gesteld. basis van het nieuwe Natuurbeheerplan Zeeland (2010). Dit moet leiden tot minder bureaucratie bij het agrarische natuurbeheer en een meer planmatige collectieve aanpak via de Agrarische Natuurverenigingen (ANV s). Natuur en waterberging Doelstellingen Passend binnen de natuurdoelen realiseren van zoveel mogelijk waterretentie binnen natuurgebieden. Alle bestaande Zeeuwse natuurgebieden zijn geschikt om water vasthouden om het totale watersysteem tijdens piekbelastingen te ontlasten. Dit kan soms wel ten koste gaan van de opvangfunctie voor winterganzen door het onderlopen van het grasland. Daarnaast zijn praktisch alle laaggelegen landbouwgronden begrensd als nieuwe natuur. Een aanzienlijk deel hiervan is inmiddels al omgezet in nieuwe natuur. Enkele voorbeelden: Plan Tureluur Schouwen, St. Laurense Weihoek Walcheren, Kapelse en Yerseke Moer en tientallen kreekresten in Zeeuws-Vlaanderen Conclusies Bestaande en nieuwe natuurgebieden in Zeeland leveren een forse bijdrage aan de opvang van water tijdens perioden van overlast. Door het omzetten van lage landbouwgrond in natuur hoeven de waterschappen niet langer kostbare investeringen te doen om deze gronden droog te houden. Natuurontwikkeling draagt daarmee bij aan de wateropgaven van WB21 en KRW. Agendapunten De komende jaren zal gestreefd worden naar verdere natuurontwikkeling op de resterende laaggelegen landbouwgronden met een lastige drooglegging. Met name de verdere uitbouw van de Natte As zal hieraan bijdragen. Figuur 16 Waterberging in natuurgebieden 4.8.5 Verbreding natuurbeleid Agrarisch natuurbeheer Doelstelling Versterking van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Het bevorderen van agrarisch natuurbeheer gebeurt via de Stimuleringsregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) in 3009 hectare beheersgebied, conform het Natuurgebieds-plan Zeeland. In de helft van de beheersgebieden, in totaal 1413 hectare op 1 januari 2009, is een beheersovereenkomst afgesloten. Daarbij is er extra aandacht voor faunaranden, waarvoor 500 hectare begrensd is, en binnendijken, waar vraaggestuurde extra begrenzing plaatsvindt. Conclusies Agrarisch natuurbeheer heeft meer mogelijkheden gekregen, die beter benut worden door het vraaggestuurde aanbod. Agendapunten In 2010 treedt het nieuwe stelsel van de SNL in werking op Recreatief medegebruik Doelstellingen Passend binnen de natuurdoelen het bevorderen van recreatief medegebruik door openstelling en aanleg voorzieningen. In 2009 verschijnt de provinciale Nota Toegankelijkheid Natuurgebieden. In 2009 is van de Zeeuwse natuurgebieden 4 % afgesloten, 34 % goed beleefbaar, 50 % normaal toeganke- 66

lijk en 12 % optimaal toegankelijk. Daarnaast zijn vele maatregelen getroffen om de natuurgerichte recreatie te bevorderen. In deze collegeperiode gaat het o.a. om 4 vogelhutten, 5 uitzichtpunten (o.a. Scherpenissepolder), de vogelboulevard en uitzichttoren Plan Tureluur, een bezoekerscentrum op Neeltje Jans, wandel, fiets- en ruiterpaden en picknickplaatsen in 9 gebieden, een speelbos en een vogeltrekpost (Margarethapolder). Ook is aandacht besteed aan de toegankelijkheid van natuurgebieden voor mensen met een functiebeperking. Vanuit de Beleidsprogrammering Sociale Zorg zijn hierbij verschillende projecten gesubsidieerd, onder andere de toegang van een deel van het natuurgebied De Manteling, het toegankelijk maken van een duinovergang in de gemeente Veere en de aanleg van tien toegankelijke vissteigers bij vijf kreken in Schouwen-Duiveland. Tot slot is in september 2008 een wandelpad in gebruik genomen dat rolstoelvriendelijk is en aansluit op woonzorgcentra. Conclusies De Zeeuwse EHS is opengesteld voor het publiek. Er is in Zeeland een grote variatie aan natuurgebieden, ieder met een eigen gevoeligheid voor verstoring en mogelijkheden voor natuurbeleving. Tegelijkertijd zijn er verschillende motiefgroepen: van echte natuurminnaars en vogelaars tot sporters en gezelligheidszoekers. Door typen gebieden, openstelling, voorzieningen en doelgroepen slim te combineren is er voor elk wat wils. Op deze manier biedt de Zeeuwse EHS ruime mogelijkheden aan bewoners en toeristen om van de natuur te genieten. Agendapunten Op basis van de nieuwe provinciale Nota Toegankelijkheid Natuurgebieden (2009) zal in samenwerking met de beheerders de toegankelijkheid en de beleefbaarheid verder worden geoptimaliseerd, vanuit het principe voor elk wat wils. Hiervoor worden jaarlijks actieprogramma s opgesteld en uitgevoerd met de inzet van de Kwaliteitsimpuls Groen. Figuur 17 Toegankelijkheid natuurgebieden in procent Bron: Provincie Zeeland. Natuur en Cultuur Doelstellingen Het uitvoeren van de visie Staats Spaanse linie (SSL), het algeheel behoud en de versterking van cultuurwaarden. De SSL is in uitvoering genomen via de programma s Interreg 3 en SSL Nationaal Landschap met daarbij fysiek herstel van forten, schansen en liniedijken (Vb: Olieschans Aardenburg) en opening van SSL-museum in IJzendijke. Aanvraag Interreg 4 is ingediend. Daarnaast zijn inmiddels via natuuraankopen en natuurbeheer de resterende waardevolle Zeeuwse cultuurlandschappen praktisch geheel veiliggesteld. Voorbelden: inlagen en karrevelden Schouwen en Tholen, Oudlandreservaten Kapelse en Yerseke Moer, Ganzen- en Heggengebied, Hengstdijkse Putting, het merendeel van de binnendijken, praktisch alle vliedbergen en kasteelbergen en Karolingische burcht. Via natuurontwikkeling worden genivelleerde aardkundige waarden zoals kreekbeddingen en geulpatronen weer zichtbaar in het landschap. Conclusies Het herstel SSL ligt op schema. Natuuraankopen en natuurbeheer zorgen in de praktijk als enige middel voor fysieke veiligstelling van nog resterende cultuurlandschappen. Zolang er geen zelfstandig aankoop- en beheersinstrumentarium is voor cultuurwaarden in het buitengebied, blijft een brede inzet van natuurmiddelen, zoals al enige decennia gebeurt, de enig mogelijkheid tot fysieke veiligstelling van deze waarden. Agendapunten SSL zal komende jaren via Interreg 4 verder hersteld, zichtbaar en beleefbaar gemaakt worden. Bescherming van cultuurhistorische en aardkundige waarden zal via brede inzet van natuurmiddelen blijven lopen, zolang er geen ander instrumentarium beschikbaar is. Natuur en Zorg, Natuur en Jeugd Doelstellingen In het omgevingsplan is hier nog geen doelstelling voor geformuleerd. Door de provincie is contact gelegd tussen natuurbeheerders en zorgsector (o.a. via Klaverblad). Dit heeft geleid tot samenwerkingsverbanden, waarbij psychiatrische patiënten, exgedetineerden en mensen met extra begeleiding ingeschakeld worden bij het beheer van natuur en landschap. Daarnaast wordt getracht de jeugd meer te verbinden met de natuur, o.a. door het ontwikkelen van een digitaal natuurspel ( serious game ) in samenwerking met Het Zeeuwse Landschap, de Hogeschool Zeeland en Zeeuwse middelbare scholen. Verder wordt de aanleg van speelbossen (o.a. Linie, Westduin) en natuurspeelplaatsen (Goes, Middelburg) gestimuleerd via SBB en gemeenten. Conclusies Het begin is er en het enthousiasme bij betrokken partijen is groot. De meeste knelpunten zitten bij praktische zaken. Agendapunten Op grond van de pilotprojecten wordt gezocht naar verdere uitbouw van deze nieuwe verbindingen. 67

4.9 Landschappelijke kwaliteit en beeldkwaliteit 4.9.1 Landschap, beeldkwaliteit en het afwegingskader In het omgevingsplan zijn herkenbaarheid en identiteit aangegeven als belangrijke uitgangspunten bij het afwegingskader voor landschap en beeldkwaliteit. Ontwikkelingen dienen naar aard, schaal en omvang aan te sluiten bij het landschap. 4.9.2 Beeldkwaliteit Beeldkwaliteit is de kwaliteit van de omgeving zoals bewoners en bezoekers die op een plek ervaren en beleven. Belangrijke aspecten daarbij zijn bijvoorbeeld hoogbouw, cultuurhistorische elementen, architectuur, de inrichting van openbare ruimte, vergezichten (uitzicht) en landschappelijke inpassing. Doelstellingen Behoud en versterking van de identiteit, diversiteit en belevingswaarde (inclusief toegankelijkheid) van het landschap. Versterken van de beeldkwaliteit en landschappelijke aantrekkelijkheid van Zeeland. Zorgvuldige inpassing van hoogbouwontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen en elementen worden zodanig ingebed dat ze een logisch onderdeel uitmaken van het landschap. Behoud van het uitzicht op het landschap en de steden vanaf de economische assen en Zeelandroutes. Vergroten kennisniveau over identiteit en beeldkwaliteit per regio. Bij ieder plan met uitstraling op het landschap zijn landschappelijke kwaliteit, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing meegenomen in de afweging en plantoetsing. Als actie is opgenomen het opstellen van een beeldkwaliteitsplan bij nieuwe ontwikkelingen waarbij de provincie betrokken is. Bij veel ontwikkelingen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld door de initiatiefnemer. Bij infrastructurele ontwikkelingen zijn geen of nauwelijks beeldkwaliteitsplannen opgesteld. Als actie is opgenomen het uitvoeren van een onderzoek naar het stimuleren van landschappelijk voorinvesteren. Een dergelijk onderzoek is niet uitgevoerd. Bij verschillende plannen is wel aandacht gevraagd voor landschappelijk voorinvesteren, maar dit heeft niet tot noemenswaardige resultaten geleid. Het Routeontwerp A58-N62 is opgesteld, overeenkomstig de actie om samen met gemeenten en rijkswaterstaat beeldkwaliteitsplannen voor de Zeelandroutes en economische assen op te stellen. Voor de (andere) Zeelandroutes is dit nog niet gedaan. Als actie was opgenomen het uitvoeren van onderzoek naar identiteit en beeldkwaliteit en het ontsluiten van verworven kennis hierover. Dit is (nog) niet gebeurd. Een zorgvuldige inpassing van hoogbouw heeft plaatsgevonden. De in het omgevingsplan opgenomen hoogtematen hebben kaderstellend en dempend gewerkt. In nagenoeg alle initiatieven met hoogbouw hoger dan de opgenomen hoogtematen is een goede discussie gevoerd over beeldkwaliteit en uitstraling op de omgeving. In sommige gevallen heeft dit geleid tot een (fors) lagere bebouwingshoogte, in andere gevallen is het ontwerp van het gebouw verbeterd en/of hoogbouw beter onderbouwd. De landschappelijke inbedding heeft bij veel initiatieven geleid tot de aanleg van een afschermende groengordel. Dit heeft een positief effect gehad, m.n. bij ontwikkelingen die zich niet goed verhouden tot het Zeeuwse landschap, zoals bedrijvigheid en industrie. Daarnaast biedt het omgevingsplan nadrukkelijk de mogelijkheid om via maatwerk, bijvoorbeeld bij woningbouw of recreatie, te komen tot een goede alternatieve inbedding in het landschap. Van deze mogelijkheid is echter slechts beperkt gebruik gemaakt. Bij bijna alle grote ontwikkelingen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit is niet alleen het gevolg van de verplichting in het omgevingsplan, de aandacht voor kwaliteit lijkt een steeds bredere acceptatie te krijgen. Aan het behouden van het uitzicht op het landschap en de steden vanaf de economische assen wordt steeds meer invulling gegeven. Bij grotere ontwikkelingen langs de A58 en N62, waarvoor een routeontwerp is opgesteld, is stelselmatig aandacht besteed aan de beleving vanaf de snelweg. Dit is tevens opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening. De actie met betrekking tot het vergroten van het kennisniveau over identiteit en beeldkwaliteit per regio is nog niet uitgevoerd. Conclusies De voortgang ligt op schema. Nog niet alle acties zijn uitgevoerd. De acties die wel zijn uitgevoerd, het toetsen op hoogbouw, landschappelijke inpassing, het routeontwerp hebben een goed effect op het behoud van de landschappelijke kwaliteit van Zeeland. Het gebruik van beeldkwaliteitsplannen is merkbaar toegenomen. Agendapunten Het landschapsbeleid staat stevig in het omgevingsplan; de opgenomen passages (bijvoorbeeld over de groengordel van 10 meter en de hoogbouwmaten) geven een stevige onderhandelingspositie en hebben een preventieve werking. Het is echter de vraag of de doorwerking van deze passages onder de nieuwe Wro even stevig zal zijn als bij de plantoetsing oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Landschap en beeldkwaliteit zijn immers (met uitzondering van het routeontwerp) niet opgenomen in de verordening. Daarom is het van belang om de doorwerking van dit onderwerp te monitoren om te bezien of dit onderwerp in de toekomst in de verordening opgenomen dient te worden. Behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk doel in het omgevingsplan. Ontwikkelingen zijn mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit toeneemt. Bij het onderwerp beeldkwaliteit blijkt het wel mogelijk om regels te stellen ten aanzien van specifieke aspecten van ruimtelijke kwaliteit, zoals hoogbouw. Ook is het goed mogelijk om per locatie en ontwikkeling beeldkwaliteitsplannen te beoordelen. Maar het begrip versterken van ruimtelijke kwaliteit is onvoldoende geoperationaliseerd om de betekenis van de gezamenlijke ontwikkelingen in beeld te brengen. Ook blijft het moeilijk om de initiatieven onderling te vergelijken en te prioriteren op basis van hun effecten op de ruimtelijke kwaliteit. 68

4.9.3 Landschappelijk groen Doelstellingen In het omgevingsplan is in de doelstelling het verband tussen landschappelijk groen en de landschapsstructuur aangegeven. Deze is: het accentueren van de structuur van het landschap door landschappelijk groen. Hierbij zijn landschappelijke elementen onderscheiden in vlakken, lijnen en punten. De vlakken bestaan uit de aanleg van vier recreatiebossen van 300 ha. Hiervan zijn de bossen op Walcheren en Braakman-noord gerealiseerd. Het Sloegroen in Borsele is gedeeltelijk aangelegd. In West Zeeuws-Vlaanderen is nog geen voortgang geboekt. De lijnen worden gerealiseerd door de publieke beheerders van beplantingen van wegen, kanalen en dijken. Dit vindt plaats door structureel en planmatige aanleg en onderhoud. De punt-elementen worden gerealiseerd door de Stichting Landschapsbeheer Zeeland. 4.9.4 Het landschapsnetwerk Doelstellingen Het vergroten van de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van het landschap in combinatie met het stimuleren van de toeristisch-recreatieve ontwikkeling en infrastructuur. Dit is nader uitgewerkt in de volgende operationele doelen voor de planperiode: * Vergroten van de (recreatieve) toegankelijkheid van het landelijk gebied. * Versterken en leesbaar maken van de landschapsstructuur en uitvoering geven aan de wateropgave. * Het beschermen van het landelijke en provinciale routenetwerk voor wandelen en fietsen. * Versterken van toeristische voorzieningen. In december 2006 is de Beleidsnota Wandelnetwerk Zeeland vastgesteld. Het doel van het Wandelnetwerk Zeeland is drieledig, namelijk het ontsluiten van het platteland voor de wandelaar, de realisatie van een aantrekkelijk wandellandschap en de vindbaarheid via promotie van het nieuwe toeristische product voor de wandelaar. Het uitgangspunt is de realisatie van 500 km Wandelnetwerk Zeeland in 2013. Het omgevingsplan gaat uit van een dekkend netwerk. Dat is voor wandelaars bijgesteld. Niet heel Zeeland is namelijk aantrekkelijk om te wandelen. Er zijn ook gebieden die beter op de fiets verkend kunnen worden. Om het Wandelnetwerk Zeeland (WNZ) te ontwikkelen, duurzaam in stand te houden en te vermarkten werken provincie als coördinator, Stichting landschapsbeheer Zeeland als projectleider, verantwoordelijk voor beheer en afsluiten boerenlandcontracten en Routebureau Zeeland voor promotie nauw samen. Bij de ontwikkeling van een wandelnetwerk worden uiteenlopende partijen als gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, recreatieondernemers, dorpsraden, agrariërs, e.d. uitgenodigd voor een bijdrage. Op deze manier worden verschillende initiatieven verknoopt tot een afwisselend, aantrekkelijk wandelnetwerk. Denk aan ommetjes rond een gemeente, een pad door een natuurterrein en langs een of akkerrand. Voor de wateropgave ontstaan mooie verbrede oevers die met het WNZ verknoopt kunnen worden. Ook voert de route langs dorpen, aantrekkelijke kernen, fraaie boerderijen en horeca. Deze samenwerking krijgt vorm tijdens het project in een werkgroep en een klankbordgroep. Inmiddels is er een regeling voor Boerenlandpaden tot stand gekomen. Deze is bedoeld om ontbrekende verbindingen in het netwerk tot stand te brengen. Het contract wordt voor zeven jaar afgesloten en tevens is een WA verzekering van toepassing. In de wandelnetwerken zijn recreatieve voorzieningen zoals bankjes, overstapjes, trekvlotten, bruggen, uniforme bewegwijzering e.d. opgenomen. Eind 2009 was ook de layout van het start(overzichts)paneel en de wandelkaart gereed. Aan de hand hiervan worden alle panelen en kaarten vormgegeven. De gebiedsinformatie is uiteraard maatwerk. Een belangrijke component is de landschapsversterking. Voorbeelden hiervan zijn het maken van robuuste oevers, herstel van dijkbeplanting, het herstel van cultuurhistorische elementen langs de route, herstel van kenmerkende erfbeplanting e.d. Naast de beleidsnota is inmiddels een checklist en een informatieblad opgesteld. De checklist is bedoeld voor participanten of initiatiefnemers die aan de slag willen met de ontwikkeling van een wandelnetwerk. In het informatieblad wordt een ieder geïnformeerd over de inmiddels gerealiseerde uniforme bewegwijzering van het Wandelnetwerk Zeeland en het logo. Bestaande routes worden zoveel mogelijk opgenomen in de nieuwe bewegwijzering zodat het aantal voorzieningen beperkt blijft. Intussen liggen er heel wat kilometers in het veld. Voorafgaand aan de wandelnota is het Kiekendiefpad ontwikkeld. Dit netwerk van 75 km is een herkenbaar onderdeel geworden van het WNZ. In de mooie Zak van Zuid-Beveland is de eerste fase in april 2009 geopend met 80 km wandelnetwerk. Hiervan is 21 km onverhard en loopt 7 km over boerenland. In mei 2010 wordt het gehele wandelnetwerk Sporen in de Zak geopend met een totaal van ca 180 km! Dan is ook de definitieve wandelkaart voor dit traject beschikbaar. Op Walcheren wordt formeel in het najaar van 2009 gestart met het Wandelnetwerk Walcheren. Onderdelen van het project lopen feitelijk al. In het najaar van 2009 wordt het traject Domburgse watergang opgeleverd met in totaal ca. 30 km. De oplevering van Walcheren zal vermoedelijk in 2010 of 2011 plaatsvinden met ca 185 km. In Oost Zeeuws-Vlaanderen is begin 2009 gestart. De eerste fase van ca. 75 km wordt in het voorjaar van 2010 opgeleverd. Het gehele netwerk wordt in 2011 geopend met in totaal 125 150 km. Op Schouwen- Duiveland wordt in 2010 een project ingediend. In West Zeeuws-Vlaanderen liggen plannen en wordt waarschijnlijk in 2010 gestart met de uitvoering. Conclusies Het Wandelnetwerk Zeeland loopt als een trein! In tegenstelling tot het fietsknooppuntensysteem kan het Wandelnetwerk Zeeland niet in een keer uitgerold worden. De ontwikkeling van het WNZ is in grote mate afhankelijk van de medewerking van private grondeigenaren. Dat kost tijd. Aandacht voor landschapsversterking is een aandachtspunt. In de praktijk is dit 69

onderdeel minder vanzelfsprekend dan het maken van kilometers. Momenteel wordt bijna overal in Zeeland gewerkt aan de ontwikkeling van het landschapsnetwerk en is de provincie onderweg naar de 500 km. 4.10 Cultuurhistorische kwaliteit 4.10.1 Cultuurhistorische kwaliteit Cultuurhistorie is één van de omgevingskwaliteiten van Zeeland en in belangrijke mate bepalend voor de beleving van de regionale identiteit. De aanwezigheid van cultuurhistorische elementen geeft een gebied meerwaarde. Het gaat hierbij niet alleen om zichtbare elementen, maar ook om onzichtbare elementen, zoals de archeologische en aardkundige waarden. Doelstellingen In het omgevingsplan is voor de cultuurhistorische kwaliteit als doelstelling opgenomen het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden. Hier wordt invulling aan gegeven door middel van drie inpasbaarheidstrategieën: behoud cultuurhistorische elementen en relicten, behoud door ontwikkeling en versterken samenhang en herkenbaarheid voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling. In de afgelopen periode is aan de acties uit het omgevingsplan invulling gegeven. Zo zijn er projecten die herstel, behoud en beleving van cultuurhistorische objecten en gebieden vergroten, mede mogelijk gemaakt. Dergelijke projecten zijn bijvoorbeeld de restauratie van de Zwartenhoekse Zeesluis en de subsidie aan Stichting Landschapsbeheer Zeeland om kleine cultuurhistorische elementen te behouden. Vanuit cultuurbudgetten wordt restauratie en instandhouding van met name molens, kerken, landhuizen/buitenplaatsen en boerderijen gerealiseerd. Specifiek op beleving gericht is bijvoorbeeld de uitvoering van de visie Staats Spaanse Linies. De afgelopen jaren is een aantal forten en dijken opgeknapt. Ook zijn nieuwe projecten gestart om aan het fysiek herstel invulling te geven. In 2010 wordt gestart met het opstellen van de toeristisch-recreatieve visie. In 2007 is de Nota Cultuurhistorie en Monumenten vastgesteld. Aan het beleid en de acties uit deze nota wordt uitvoering gegeven. Daarnaast zijn nog een aantal andere resultaten te benoemen die als succesfactoren bekeken kunnen worden. Bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland, uitvoerder van het provinciaal beleid, is meer aandacht gekomen voor het cultuurhistorisch landschap. In maart 2008 is er de functie van consulent landschap en historie gecreëerd. Belangrijk resultaat is het onderzoeksrapport Cultuurhistorie aan de Oosterscheldedijken in opdracht van projectbureau Zeeweringen. Hiermee wordt de afweging over het behoud, inpassing of aanpassing van cultuurhistorische objecten onderbouwd. Conclusies Alle acties uit het omgevingsplan zijn inmiddels tot uitvoering gebracht en hebben tot resultaten geleid. Ook zijn andere organisaties cultuurhistorie in de ruimtelijke processen gaan implementeren. Voor de komende periode wordt dezelfde weg vervolgd om de cultuurhistorie nog zichtbaarder maken. 4.10.2 Archeologische waarden Archeologische waarden maken onderdeel uit van de cultuurhistorie. Andere cultuurhistorische onderdelen richten zich op de zichtbare bovengrondse elementen, archeologische resten bevinden zich vaak onzichtbaar in de bodem. De (her)inrichting van de ruimte en de ontwikkeling vormen een bedreiging. Belang van het archeologisch erfgoed is dat zij een objectief verhaal vertelt dat een aanvulling biedt op de bestaande kennis. Voor een gedeelte van de geschiedenis vormt zij de enige informatiebron. Doelstellingen De doelstelling in het omgevingsplan is het behoud van archeologische waarden. Bij voorkeur op de plaats waar ze zich bevinden (in situ). Indien dat niet mogelijk is, is behoud op een andere plaats door middel van opgraving, uitwerking, rapportage en opslag aan de orde. Aan deze doelstelling kan op verschillende wijze invulling worden gegeven. Deze worden nader beschreven in de Nota Archeologie 2006-2012. De belangrijkste zijn: * Toets bij procedures waarin GS bevoegd gezag is; * Stimuleren archeologievriendelijk beheer en onderhoud; * Investeren in ophalen kennisachterstand en ondersteuning van gemeenten; * Actualiseren informatiebronnen. In de wet is aangegeven dat de provincie Archeologische Attentiegebieden aan kan wijzen wanneer de archeologische waarden volgens de provincie onvoldoende planologisch beschermd worden. Door de groeiende ruimtelijke druk komt steeds nieuwe archeologische informatie aan het licht. De omvang van deze waarden, zeker in relatie met wat nog in de verborgen is, kan niet met een kwantitatief resultaat benoemd worden. Met de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening komt een groot deel van de verantwoordelijkheid van het behoud bij de gemeenten te liggen. Belangrijk resultaat van de afgelopen jaren is dat alle Zeeuwse gemeenten een eigen archeologiebeleid hebben of gestart zijn met de voorbereidingen. De inhoud van het archeologiebeleid van de gemeenten Schouwen-Duiveland, Veere, Vlissingen en Middelburg is afgestemd met de portefeuillehouder archeologie. Het archeologiebeleid van de overige negen gemeenten is nog in ontwikkeling. Het projectplan geeft de mogelijkheid aan de provincie voor een dergelijke afstemming Er loopt een inventarisatie naar de planologische bescherming van terreinen van bekende archeologische waarden (AMK-terreinen). De resultaten daarvan zijn van belang bij het besluit over het al dan niet aanwijzen van Archeologische Attentiegebieden. Ad hoc wordt gekeken naar beheer en behoud van archeologische resten in situ. Voorbeeld is de rondweg Aardenburg, 70

waar onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden voor behoud in situ. In 2009 is de Archeologische Monumentenwacht Nederland in opdracht van de provincie een pilot gestart om te komen tot een nulmeting van de archeologische monumenten. Deze nulmeting vormt de basis voor de monitoring van de conservering van archeologische resten in die monumenten. Conclusies Het is niet mogelijk te zeggen of alle archeologische resten in Zeeland de afgelopen periode behouden zijn. Het is ook de vraag of dit mogelijk of noodzakelijk is. De meeste winst is behaald in het bewustwordingsproces. Gemeenten zijn zich bewuster van hun verantwoordelijkheden op het gebied van archeologie. Zeeland is de enige provincie in Nederland waar alle gemeenten of een eigen beleid hebben of bezig zijn met beleidsontwikkeling. Bijzonder is de regionale samenwerking op Walcheren en tussen de gemeenten Hulst, Sluis, Terneuzen, Reimerswaal, Kapelle, Borsele, Goes, Noord-Beveland en Tholen. Agendapunten In de periode 2009-2012 gaan we een stap verder en creëren aandacht voor het behoud en beheer naar de toekomst toe. Dit willen we bereiken door niet alleen ad hoc en op vrijwillige basis te werken, maar ook een gedegen plan van aanpak voor te leggen. 4.10.3 Aardkundige waarden De aardkunde bestudeert de natuurlijke processen die aan het aardoppervlak of in de eerste meters onder het aardoppervlak plaatsvinden en natuurlijke vormen die aan het aardoppervlak voorkomen. Dit zijn de geologische, bodemkundige, hydrologische en geomorfologische kenmerken. Deze kenmerken zijn de drager van de identiteit van het landschap. Ze zijn van invloed op de manier waarop de mens het land gebruikt en heeft ingericht. De aardkundige waarden zijn de meest kenmerkende en zeldzame aardkundige elementen. Bijvoorbeeld elementen die nog gaaf of duidelijk zichtbaar zijn of elementen die weinig voorkomen in Zeeland. Doelstellingen In het omgevingsplan is voor de aardkundige waarden als doelstelling opgenomen het behoud van de aardkundige waarden. Dit is nodig omdat aardkundige elementen onvervangbaar zijn. De natuur heeft vele eeuwen nodig gehad om het landschap te vormen. Ook hebben aardkundige waarden een wetenschappelijke en educatieve betekenis. Door tal van ingrepen, zoals ontgrondingen, egalisatie en bouw- en waterwerken gaat de herkenbaarheid van de aardkundige elementen verloren en daarmee wordt de identiteit van het landschap aangetast. In de afgelopen periode is de actie uitwerken inventarisatie aardkundig waardevolle gebieden uit het omgevingsplan uitgevoerd. In 2008 is er een studie uitgevoerd naar de in Zeeland aanwezige aardkundig waardevolle gebieden. Dit heeft geleid tot het rapport Aardkundige waarden in Zeeland. Twee kaarten uit dit rapport zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld: de kaart met alle gebieden die op provinciaal, nationaal of internationaal niveau van bijzondere aardkundige waarde zijn en de kaart met alle gebieden in Zeeland, die van aardkundige waarde zijn. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten de afgelopen periode twee gebieden aangewezen als aardkundig monument, namelijk Oranjezon in Vrouwenpolder en Hoeve Van der Meulen in s-heer Abtskerke. Conclusies Met het vaststellen van de twee genoemde kaarten en het aanwijzen van aardkundige monumenten is een deel van de doelstelling gerealiseerd. Er is nu bekend waar zich aardkundige waarden en aardkundig waardevolle gebieden bevinden. Hierdoor kan er bij toekomstige ontwikkelingen rekening mee gehouden worden. Agendapunten De actie voor de komende periode is het opnemen van de aardkundige waarden in het Zeeuws Bodemvenster. Vanwege nieuwe inzichten wordt de doelstelling aangepast naar behoud van aardkundige waarden en het microreliëf. Daarnaast zal er beleid opgesteld worden voor het in stand houden van de aardkundige waarden en het microreliëf en zal er van tijd tot tijd een aardkundig monument onthuld worden om zo n gebied in de spotlight te zetten. 4.11 Nationaal landschap Voor de kwaliteiten van Zeeland is landelijke erkenning: Zuidwest-Zeeland is in de Nota Ruimte aangewezen als nationaal landschap. Een landschap dat internationaal zeldzaam dan wel uniek is of kenmerkend voor Nederland. De erkenning biedt kansen en middelen om landschap en cultuurhistorie te behouden en verder te ontwikkelen. De drie deelgebieden van het Nationaal Landschap Zuidwest-Zeeland zijn Walcheren, West Zeeuws-Vlaanderen en de Zak van Beveland. Doelstellingen De doelstelling voor het Nationaal Landschap is: De kernkwaliteiten in het nationaal landschap behouden en versterken. Acties en prestaties zijn: Inventarisatie en nadere beschrijving van de kernkwaliteiten per deelgebied van het nationaal landschap. Vaststellen en uitvoeren van een uitvoeringsprogramma voor het nationaal landschap. Coördineren en meefinancieren van projecten ter behoud en versterking van de kernkwaliteiten. Stimuleren recreatieve ontwikkelingen in het nationaal landschap. Het Nationaal Landschap is rijksbeleid. De uitvoering ervan valt onder verantwoordelijkheid van de provincie. Dit komt tot uitdrukking in het vaststellen van de begrenzing en kernkwaliteiten in het omgevingsplan. De provincie heeft daarnaast de opgave het beleid verder uit te werken en het financieringskader op te stellen. Deze opgaven worden in nauwe samenwerking met partijen uit de regio opgepakt. Het uitvoeringsprogramma is in juli 2006 door Gedeputeerde Staten vastge- 71

steld. Het geeft aan welke projecten moeten worden gerealiseerd om de gezamenlijke doelstellingen te behalen en welke financiële voorwaarden daarbij horen. Met de vaststelling van de begrenzing van het Nationaal Landschap en de vaststelling van het Uitvoeringsprogramma zijn de eerste twee acties uitgevoerd. In het uitvoeringsprogramma wordt beschreven wat de kwaliteiten van landschap en cultuurhistorie zijn, hoe ze versterkt kunnen worden en hoe daar recreatief en toeristisch optimaal gebruik van kan worden gemaakt. In de uitvoering hebben partners in de regio ook een belangrijke formele rol. In ieder deelgebied van het Nationaal Landschap beoordeelt een regionaal bestuurlijk overleg de subsidieaanvragen Nationaal Landschap. Vanaf 2006 zijn alle projecten in het bestuurlijk overleg beoordeeld voordat GS een besluit hebben genomen over toekenning van subsidie. De financiële afspraken tussen Rijk en provincie over het nationaal landschap maken onderdeel uit van het provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied (pmjp) Zeeland. Om alle projecten in het uitvoeringsprogramma te realiseren zou tot 2013 naar schatting een rijksbijdrage nodig zijn van ongeveer 21,8 miljoen euro en een provinciale bijdrage van ruim 9 miljoen euro. De daadwerkelijk beschikbaar gestelde middelen voor realisatie van het uitvoeringsprogramma voor de periode 2007-2013 bedragen slechts 3,2 miljoen euro vanuit het Rijk en 2,13 miljoen euro vanuit de provincie. Vanwege dit beperkte budget is geprobeerd zoveel mogelijk projecten (mede) te financieren vanuit de Europese subsidieprogramma s Interreg en het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2). Na de vaststelling van het uitvoeringsprogramma in juli 2006 is een groot aantal projecten gestart en gerealiseerd ter behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten in het Nationaal Landschap. De projecten zijn gericht op het versterken van landschappelijke en/of cultuurhistorische kwaliteiten en op het verbeteren van toegankelijkheid en beleefbaarheid van het landschap. Bij de omgevingsbalans in 2006 was er nog geen sprake van afgeronde projecten, omdat de daadwerkelijke uitvoering een of meerdere jaren duurt. In 2007 is er maar aan enkele projecten subsidie toegekend, vanwege het uitblijven van goedkeuring van de ILG-subsidieverordening door het Rijk. Nieuwe projecten zijn om deze reden uitgesteld tot 2008. In 2008 zijn via de ILG-subsidieverordening twaalf nieuwe projecten gestart en twee projecten afgerond. Naast een ILG-bijdrage van circa 0,84 miljoen euro zijn hiervoor aanvullende POP2-subsidies verleend ter waarde van 0,66 miljoen euro. Het gaat om de volgende projecten: * de realisatie van een aardkundige wandelroute in Oranjezon; * herstel van het heggenlandschap Walcheren; * aanleg van het landschappelijk wandelnetwerk in Zuid- Beveland; * herstel van cultuurhistorisch waardevolle dijken in Zeeuws- Vlaanderen; * een project ter bevordering van burgerparticipatie in het nationaal landschap. Naast landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden door deze projecten ook natuur, recreatie of waterbergingsmogelijkheden verbeterd. Het stimuleren van recreatieve ontwikkeling in het Nationaal Landschap is in het omgevingsplan als aparte actie benoemd. In de praktijk wordt bij ieder project een bijdrage geleverd aan de recreatieve mogelijkheden. Conclusies Het hoofddoel in het beleid voor het Nationaal Landschap is het behouden en versterken van de kernkwaliteiten in het nationaal landschap. De bijbehorende acties zijn uitgevoerd. In hoeverre de hoofddoelstelling al is bereikt is niet in harde cijfers uit te drukken. Wel zijn een groot aantal projecten gestart en afgerond die een bijdrage leveren aan behoud en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve elementen. Vooralsnog is het niet te zeggen in hoeverre deze positieve bijdragen voldoende gewicht in de schaal leggen om de kernkwaliteiten ook voor de langere termijn te behouden. En of er een duidelijk merkbare verbetering van de totale landschapskwaliteit ontstaat. Er loopt een landelijk initiatief om daar een beeld van te geven. Vanaf 2006 is onder leiding van het ministerie van LNV gewerkt aan een kader voor monitoring van landschapskwaliteit. Dit heeft in 2008 geleid tot het uitvoeren van een nulmeting in alle nationale landschappen op basis van de kernkwaliteiten uit de Nota Ruimte. Deze nulmeting is opgenomen in het Milieu- en Natuurcompendium (www.milieuennatuurcompendium.nl) en is een product van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR). In de nulmeting is geprobeerd om de kernkwaliteiten zover mogelijk te kwantificeren in oppervlaktes. Kernkwaliteiten waarbij dat niet mogelijk was zijn buiten beschouwing zijn gelaten. Figuur 18 geeft als voorbeeld de nulmeting van het deelgebied Walcheren. Een eerste vervolgmeting is voorzien in het jaar 2013. Naast de monitoring van de kernkwaliteiten in het Nationaal Landschap, loopt er nog een aantal bredere evaluaties. In het kader van de ILG wordt in 2010 een midterm-review uitgevoerd, waarbij ook de Nationale Landschappen aan bod komen. Tegelijk vindt een evaluatie van de Nota Ruimte plaats, waarbij ook het beleid voor de Nationale Landschappen wordt bekeken. De lopende monitorings- en evaluatietrajecten zullen in 2010 een indruk geven van de investeringen en beleidsinspannin- Figuur 18 Nulmeting voor het deelgebied Walcheren van het Nationaal Landschap 72

gen op landelijk niveau. In 2013 zal een eerste landelijke effectmeting plaatsvinden op basis van de nulmeting van de landschapskenmerken door het CBS, PBL en WUR. Bij een succesvolle uitvoering van het beleid ontstaat binnen Zeeland voor het Nationaal Landschap naar verwachting een groeiend verschil tussen behoud en versterking van het landschap binnen en buiten de begrenzing. De verhoogde inspanning is al zichtbaar in: * realisatie van het landschapsnetwerk in de hele Zak van Zuid-Beveland; * versneld herstel van onderdelen van de Staats-Spaanse Linies in West Zeeuws-Vlaanderen; * extra aanleg van beplanting langs waterschapswegen; * meer mogelijkheden voor erfbeplanting en herstel van kleine cultuurhistorische elementen in het Nationaal Landschap. De verwachting is dat deze ontwikkeling in de periode 2009-2012 doorzet en dat de inspanningen in de monitoring van landschapskenmerken in 2013 zichtbaar zullen zijn. Agendapunten Een aandachtspunt bij de uitvoering van het beleid voor het Nationaal Landschap is handhaven van de balans tussen behoud en ontwikkeling. In het omgevingsplan is gekozen voor gelijktijdige inzet op versterking van het landschap in combinatie met economische ontwikkeling. Het Rijk heeft na vaststelling van de Nota Ruimte met Zeeland afspraken gemaakt over een kwalitatieve insteek bij woningbouw in het Nationaal Landschap in plaats van een beoordeling op basis van aantallen. Bij het opstellen van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte wordt deze maatwerkoplossing ter discussie gesteld, wat op termijn bijstelling van het provinciaal beleid noodzakelijk kan maken. Tevens heeft het Rijk voor behoud en versterking van het landschap minder financiële middelen beschikbaar gesteld via het ILG dan in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma NL nodig werd geacht. Naar verwachting zal het budget van het NL in 2010 uitgeput zijn, met als gevolg dat de uitvoering sterk vertraagt of zelfs stopt. De inzet van het Rijk in de AMvB Ruimte en de midtermreview ILG zal bepalend zijn voor de vooruitgang die de komende jaren in het Nationaal Landschap kan worden geboekt. In een volgend omgevingsplan kunnen resultaten uit evaluaties en wijzigingen in het rijksbeleid en financiering leiden tot een aangepast beleid in het Nationaal Landschap Zuidwest-Zeeland. Onvoldoende behoud en versterking van kernkwaliteiten, maar ook onvoldoende ruimte voor economische ontwikkeling, kunnen dan aanleiding geven om beleidsregels, begrenzing of kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aan te passen. 4.12 Kwaliteit deltawateren 4.12.1 De deltawateren integraal De kernkwaliteiten van de Deltawateren zijn de openheid en diversiteit. Het samenspel tussen natuur en cultuur heeft geleid tot wat de zuidwestelijke delta nu is. Er komen verschillende ontwikkelingen op het gebied af. Zo hebben de deltawerken het gebied veilig gemaakt, maar zij hebben ook gezorgd voor ecologische problemen. Dit gaat niet alleen ten koste van de ecologische waarde, maar ook van de economische waarde; recreatie, woningbouw en landbouw. De klimaatveranderingen zullen waarschijnlijk gevolgen hebben voor de functionering van de zeewering en de afvoer van de rivieren. Het deltagebied is een uitloopgebied voor de mensen in de omringende verstedelijkte omgeving. In de integrale visie De Delta in Zicht (2003) werd geconstateerd dat er nog veel te doen is aan de duurzame ontwikkeling van de Deltawateren. De integrale visie is geen blauwdruk, maar vormt slechts de start van een proces. De algemene strategie is wel duidelijk: herstel van de estuariene dynamiek. Dit houdt in het minder hard maken van de overgangen tussen de Deltawateren onderling. En tussen de Deltawateren en hun omgeving door het herstel van de overgang tussen rivieren, delta en zee. Doelstellingen In het omgevingsplan zijn voor de delta als geheel de volgende doelstellingen geformuleerd: * De ontwikkeling van een veilige en gezonde delta. * Herstel estuariene dynamiek. Hierbij horen de volgende acties en prestaties: * De provincie stimuleert door haar inzet in de Deltaraad en de daaraan verwante processen voor het realiseren van een duurzame delta. De Deltaraad stelt jaarlijks een werkplan vast. Op basis daarvan stellen de drie provincies een werkbudget beschikbaar. In 2006 wordt door de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland een ontwikkelingsprogramma Zuidwestelijke delta opgesteld. De betrokken partijen worden uitgenodigd hun inbreng te leveren. In financiële zin ondersteunt de provincie proces en projecten. Binnen het project Comcoast vindt onder andere een verkenning plaats van de bruikbaarheid van het concept Multifunctionele brede waterkering. De provincie levert hier een financiële bijdrage aan. In een aantal gevallen zijn voor de Deltawateren specifieke doelstellingen, acties en prestaties geformuleerd. Het gedachtegoed van de integrale visie op de Deltawateren is opgenomen in de Nota Ruimte. Hierin worden de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland gevraagd een Ontwikkelingsprogramma voor de Zuidwestelijke delta (ofwel: het Deltaprogramma) op te stellen. In 2006 hebben de drie deltaprovincies hun ambitieuze Agenda voor een Deltaprogramma verwoord in de Kracht van de Delta. In het najaar van 2006 werd het programma door de provincies en Rijk uitgewerkt in concrete voorstellen en projecten (het Deltaprogramma). Deze zijn vanaf 2007 opgepakt. Op basis van Kracht voor de Delta is een concept uitvoeringsprogramma opgesteld, dat de toets van vier DG s van het Rijk niet doorstaan heeft. Als gevolg daarvan is een bestuurlijke workshop georganiseerd, die heeft geleid tot de instelling van het programmabureau Zuidwestelijke Delta die werkt aan een herzien uitvoeringsprogramma. Het gedachtegoed van de Integrale Visie is opgenomen in het ontwerp Nationale Waterplan en de adviezen van de Commissie Veerman. In de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta (voorheen de Deltaraad) is afgesproken dat het uitvoeringsprogramma onderdeel gaat uitmaken van het Nationale Deltaprogramma. 73

Conclusies Het programmabureau is, ondanks vertraging, op stoom. Het uitvoeringsprogramma zal begin 2010 gereed zijn als gebiedsofferte voor het Nationaal Deltaprogramma. De problematiek en de kansen van de Deltawateren staan landelijk duidelijk op de kaart en zijn benoemd in het Nationaal Waterplan en het Advies van de Commissie Veerman. Dit wordt versterkt door de werkzaamheden van het programmabureau, dat agenderend werk verricht voor de relatie van de Zuidwestelijke Delta met de landelijke wateropgaven. Gesproken kan worden van een succesvolle doorstart, waarbij het aantal betrokken partijen en hun inbreng sterk is uitgebreid. Ten gevolge van de doorstart heeft het onderwerp meer landelijke status gekregen, waardoor ook op dat niveau het draagvlak voor forse maatregelen in de Zuidwestelijke Delta vergroot is. Agendapunten In deze periode wordt gestart met de uitvoering van het uitvoeringsprogramma, welke onderdeel is van het Nationale Deltaprogramma. Het is nog niet duidelijk hoe dit Deltaprogramma, de financiering en de aansturing ervan uit zullen gaan zien. Daarom kan nu nog niet aangegeven worden in welke mate de doelen, acties en prestaties bijgesteld zullen moeten worden. In het volgende plan moet aandacht komen voor de uitvoering van het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta, de rol van de provincie daarbij, de structuurvisie voor de Deltawateren (de kaders) en de manier waarop economische vitaliteit bevorderd kan worden binnen de kaders van het omgevingsplan. 4.12.2 De Deltawateren afzonderlijk Voordelta De Voordelta is het ondiepe zeegedeelte voor de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, inclusief de stranden en de intergetijdengebieden. Het is in 2008 aangewezen als Natura 2000 gebied. Hoofddoelstellingen zijn het veiligstellen van de natuurlijke ontwikkeling en het waarborgen van de veiligheid van de kust. De ecologische kwaliteiten zijn richtinggevend voor andere (ruimtelijke) ontwikkelingen. Doelstellingen Het Beheerplan Voordelta bevat spelregels voor het samengaan van menselijke activiteiten en natuurbescherming in dit gebied. Het doel van het beheerplan is: * in stand houden van de beschermde natuur in de Voordelta, * compenseren van verlies aan beschermde natuur bij aanleg van Maasvlakte 2 * binnen deze natuurbescherming ruimte bieden voor recreatie, visserij en andere activiteiten. Ter compensatie van de natuur die verloren gaat door de aanleg van de Tweede Maasvlakte is in de Voordelta een bodembeschermingsgebied (voorheen zeereservaat) gerealiseerd. De maatregelen die nodig zijn om het gebied te ontwikkelen zijn samen met de Natura 2000-doelen vastgelegd in het Beheerplan Voordelta. Om het gebied zowel ecologisch als economisch verder te ontwikkelen is een stimuleringsfonds van 12 miljoen euro beschikbaar. Deze gelden zijn inmiddels bijna geheel aangewend. Het Beheerplan Voordelta is in juli 2009 in werking getreden. Agendapunten Het monitoren van de Voordelta en bezien of de gestelde doelen uit het Beheerplan Voordelta worden gerealiseerd. Grevelingen De Grevelingen is na de afsluiting in 1971 een zout meer gebleven, maar heeft door een gebrek aan getijdendynamiek een ecologisch probleem met de waterkwaliteit. De kern van de problematiek is de ophoping van organisch materiaal gekoppeld aan zuurstofloze condities in en nabij de bodem van het meer. De geleidelijke afname van de waterkwaliteit heeft ingrijpende gevolgen gehad voor de visstand, de oesterkweek en het plantenleven. Daarnaast staat de recreatiesector langs de randen van het meer onder druk. Het verbeteren van de waterkwaliteit komt de natuurwaarden en economische waarden van het meer ten goede. Herstel van een beperkte getijdenwerkingkan worden gerealiseerd door het vergroten van de doorlaat in de Brouwersdam met een nieuwe scheepvaartverbinding of getijdenenergiecentrale als meekoppelende functionaliteiten. Tevens kan de Grevelingen een rol vervullen bij het bergen van rivierwater. Doelstellingen Het Rijk start een planstudie inzet hevel Grevelingendam en de provincie denkt hierin mee. Samen met de provincie Zuid-Holland en met diverse betrokkenen wordt onderzoek gedaan naar de ontwikkelingsmogelijkheden van het Grevelingen, pilotproject. Het Rijk heeft eind 2006 een studie uitgevoerd naar de effecten van de ingebruikname van de Flakkeese Spuisluis op het Grevelingenmeer. De resultaten laten een positief effect zien op de hydrodynamiek van het meer ten gunste van onder andere de problematiek van zuurstofloosheid in voornamelijk het oostelijke deel. Voor optimale effecten zijn bij uitvoering extra maatregelen nodig. De waterkwaliteit en ecologische toestand van de Grevelingen, vormden de aanleiding voor de studie Grevelingen Water en Getij. In die studie is onderzocht op welke wijze de waterkwaliteit van de Grevelingen zou kunnen worden verbeterd en welke mogelijkheden dat zou kunnen bieden voor waterberging, duurzame energie en de realisatie van een schutsluis. Deze studie is in januari 2009 afgerond met de volgende conclusies: * Het gecontroleerd terugbrengen van getij in de Grevelingen leidt tot duurzame verbetering van de waterkwaliteit, met name de zuurstofhuishouding. * Een doorlaat in de Brouwersdam om het getij terug te brengen kan worden gebruikt voor opwekking van getijde-energie. Vanaf een getijslag van 50 cm kan een getijcentrale 50.000 huishoudens van energie voorzien, waarmee Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland als het ware zelfvoorzienend worden in hun energiegebruik. * Een schutsluis voor de recreatievaart in de Brouwersdam is technisch realiseerbaar en maakt het Grevelingenmeer aantrekkelijker als vaarwater. 74

* Als de Grevelingen aan de oostzijde weer in open verbinding komt te staan met het Krammer Volkerak-Zoommeer, biedt de Grevelingen de mogelijkheid voor het bergen van rivierwater. De turbines van de getijdecentrale kunnen bij hoog water op de Grevelingen mogelijk worden ingezet als gemaal om het waterpeil versneld weer omlaag te brengen. De resultaten laten zien dat het vergroten van de uitwisseling met Noordzeewater, door middel van een doorlaatmiddel in de Brouwersdam, een effectieve maatregel is. Er is een alliantie opgericht om de Grevelingen publiek privaat verder te ontwikkelen tot een toeristische trekpleister van formaat met nieuwe getijde natuur en met een duurzame energievoorziening voor 50.000 huishoudens. Conclusies De voortgang ligt op schema. Agendapunten De MIRT Verkenning Grevelingen en planmer moet een aantal besluiten mogelijk maken: * het gecontroleerd terugbrengen van het getij door een nieuwe doorlaat in de Brouwersdam; * het vergroten van de waterberging via een verbinding in de Grevelingendam met het Volkerak-Zoommeer); * de aanleg van een getijcentrale in de Brouwersdam * de aanleg van een schutsluis (inclusief Jachthaven van de Toekomst) in de Brouwersdam * de ingebruikname van de Flakkeese Spuisluis. Naast deze besluitvorming is het van belang partners vinden voor het ontwikkelen van een getijdenenergiecentrale in de Brouwersdam. Ook is aandacht nodig voor de economische potenties voor de recreatiesector in relatie tot de verbetering van de waterkwaliteit. Volkerak-Zoommeer In het Volkerak-Zoommeer vormen vervuiling en blauwalgen al een aantal jaren een probleem, waardoor de ecologische waarden en de mogelijkheden voor recreatie negatief worden beïnvloed. Dit geldt ook voor de landbouw en het wonen aan het water. Daarnaast kan het Volkerak-Zoommeer een rol vervullen in de berging van rivierwater bij extreem hoge rivierafvoeren. Doelstellingen Het Rijk maakt een planstudie Waterkwaliteit Volkerak- Zoommeer. De provincie levert hieraan een financiële en personele bijdrage. Het Rijk doet een planstudie naar de berging van rivierwater op het Volkerak-Zoommeer; de Deltaraad denkt hierin mee. De Deltaraad initieert een fundamentele discussie over een duurzame zoetwatersituatie in de delta. Uit de planstudie is gebleken dat dit de enige manier is om het blauwalgenprobleem op te lossen. De zoetwaterdiscussies zijn inmiddels afgerond. De integrale rapportage is afgerond en dient als input voor het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta. Op advies van het Bestuurlijk Overleg Krammer Volkerak kiest het kabinet in het Nationaal Waterplan er voor om uiterlijk in 2015 het meer weer zout te maken. Voorwaarde hiervoor is wel, dat de zoetwaterproblematiek, die door verzilting van het meer ontstaat, is opgelost. Cruciaal daarbij zijn de uitkomsten van een praktijkproef om na te gaan hoe het lekverlies van zout water door de Volkeraksluizen kan worden beperkt. In 2012 zal een uitvoeringsbesluit genomen worden. Dit geldt ook voor de planstudie Waterberging Volkerak- Zoommeer, waarin de mogelijkheden van berging van rivierwater bij zeer hoge afvoeren onderzocht worden. Conclusies In de voorgaande periode was er scepsis over eventuele verzilting van het Volkerak Zoommeer. Er is nu, mede vanwege de brede discussie zoetwatervoorziening, acceptatie van het idee dat verzilting de enige oplossing voor de problemen is. Agendapunten In het volgend omgevingsplan ligt de nadruk op de uitvoering van de maatregelen. Hierbij is ook aandacht voor het waterbesparingsspoor. Het blijft nodig om de relatie te leggen met de Grevelingen en de grote rivieren. Ook de inrichting van het gebied en de economische ontwikkelingen, die mogelijk worden door het herstel van een gezond watersysteem, verdienen aandacht. Oosterschelde De Oosterschelde is een grootschalig intergetijdengebied met een grote mate van natuurlijkheid. De Oosterschelde is onderdeel van het stelsel van Nationale Parken in Nederland. Sinds de bouw van de Oosterscheldekering is het verschil tussen eb en vloed afgenomen, evenals de aanvoer van slib en zand vanuit zee. De geulen van de Oosterschelde zijn te groot voor de hoeveelheid water die er nu doorheen stroomt en vullen zich op met zand dat van de platen komt, de zogeheten zandhonger. De prognose is dat jaarlijks ongeveer 50 hectare schor, slik en plaat permanent onder water verdwijnt. Doelstellingen Behoud en versterking van de natuurlijke waarden met inachtneming van basisvoorwaarden voor een goed maatschappelijk functioneren van het gebied. Hierbij is als actie benoemd: Het Rijk verkent de zandhonger in de Oosterschelde. De doelen uit het Beheers- en Inrichtingsplan voor het Nationaal Park Oosterschelde zijn uitgewerkt in een jaarlijks actieprogramma. Intensivering van natuurbeheer en natuurontwikkeling Sinds de bouw van de stormvloedkering staat de buitendijkse natuur in de Oosterschelde onder druk, doordat het getijvolume en de dynamiek zijn afgenomen. Om het verlies aan schorren en slikken te compenseren is Plan Tureluur gestart. In dit project worden marginale landbouwgronden omgevormd tot brakke natuur. De deelgebieden ontwikkelen zich voorspoedig en voldoen aan de verwachtingen. Stimulering van natuur- en milieueducatie en natuurgerichte recreatie Om de kwaliteiten en mogelijkheden van het Nationaal Park onder de aandacht te brengen bij de omwonenden, is er een reizende expositie ontwikkeld die vanaf 2004 tot en met 2008 75

langs alle Oosterscheldegemeenten reisde. Er zijn allerlei projecten gerealiseerd, variërend van belevingspaspoorten tot activiteitenkalenders. Om het Nationaal Park ook in het veld zichtbaar te maken, de samenwerking tussen terreinbeheerders te laten zien en te zorgen voor eenduidige uitstraling, is een traject gestart om de terreinbebording gezamenlijk op te pakken. Concreet heeft dit geleid tot de ontwikkeling van informatiezuilen. In januari 2008 is een informatiecentrum door de minister van LNV geopend in het bedieningsgebouw van de stormvloedkering, het Topshuis. Dit bezoekerscentrum wordt druk bezocht. Inmiddels is een cursus gastheerschap gerealiseerd. Deze gastheren zijn de ambassadeurs van het Nationaal Park Oosterschelde richting hun klanten: bezoekers van campings, horeca, rondvaartboten en busreizen. Op vele manifestaties is het Nationaal Park Oosterschelde aanwezig. De wandeling langs de vloedlijn Hans Verkooijenwandeling mag zich steeds verheugen op veel belangstelling en ook de beschikbare educatieve materialen vinden gretig aftrek. Het Rijk verkent de zandhonger in de Oosterschelde Op 30 mei 2008 heeft het Nationaal Park Oosterschelde samen met Rijkswaterstaat, de provincie en de gemeente Reimerswaal een werkconferentie zandhonger georganiseerd. Het resultaat van deze conferentie was de ondertekening van de Verklaring van Yerseke. Daarin is de gezamenlijke inspanning voor de toekomst verwoord. Deze werkconferentie heeft er toe geleid dat de problematiek van de zandhonger mede in relatie tot de problematiek van het kustfundament nadrukkelijke aandacht heeft gekregen in het rapport van de Commissie Veerman. Dit rapport is vertaald in het Nationaal Waterplan. De zandhonger neemt daarin ook een prominente plaats in. Agendapunten Voorzetting van de uitbouw en realisatie van Plan Tureluur. In de verkenning zandhonger wordt een voorkeursaanpak van suppleties en verdedigingen voor de slik of plaatcomplexen ontwikkeld. Het voorkeursalternatief bevat: de investeringen, de bijhorende instandhoudingdoelen voor Natura 2000, het effect op het huidige gebruik van de Oosterschelde (scheepvaart, mossel en oesterkweek, en recreatie) en het effect op de huidige natuurwaarden van de Oosterschelde. Een aantal mogelijke maatregelen worden binnen de verkenning zandhonger beproefd en geëvalueerd. Dit zijn * een suppletie op een plaat * een suppletie voor een dijkvoet * een erosiebeperkende cascade oeververdediging Het voorkeursalternatief staat gepland voor het jaar 2013. Veerse Meer De waterhuishouding van het meer is sinds de afdamming in 1961 afgestemd op de landbouwfunctie van de omliggende polders en op de recreatieve functie van het meer in het zomerseizoen. Hierdoor ontstaat een onnatuurlijke peilverloop (hoog in de zomer, laag in de winter), de aanvoer van voedselrijk water uit de omliggende polders en schommelingen in het zoutgehalte in het Veerse Meer. Doelstellingen De provincie is medeopdrachtgever en initiatiefnemer voor de MER planstudie peilbeheer Veerse Meer. De MER planstudie is afgerond. Het peilbesluit Veerse Meer is genomen op 8 oktober 2007. Voor het Veerse Meer is in 2008 gestart met de aanpassing van het winterpeil. Dit wordt in drie jaar stapsgewijs verhoogd naar -0.30 m NAP en zal fluctueren tussen NAP -0.20 m en NAP -0.40 m. In periodes met extreme neerslag is er de mogelijkheid om een noodpeil in te stellen van NAP -0.50 m. De provinciale rol in het vervolgtraject ligt enerzijds op het vlak van monitoring van grondwater. Anderzijds bekijkt de provincie de mogelijkheid of er in plaats van een puur technische oplossing een meer efficiënte win-win situatie gevonden kan worden. Dit kan door koppeling van de peilwijziging aan andere projecten in het gebied zoals waterberging en/of natuurontwikkeling. Hiermee kan mogelijk een deel van de doelstellingen uit WB21, KRW en de natte EVZ gerealiseerd worden. Agendapunten Het vervolgtraject heeft een looptijd tot 2015 en wordt dan geëvalueerd. Hierbij zal gekeken worden of een verdere verhoging van het winterpeil tot de mogelijkheden behoort. Westerschelde De Westerschelde is het enige overgebleven estuarium in het deltagebied en vormt het Nederlandse deel van het Scheldeestuarium. Door het estuariene karakter en de omvang van het gebied is de Westerschelde één van de belangrijkste natuurgebieden van ons land. De Westerschelde is ook één van de drukste vaarwegen van de wereld. In verhouding tot de andere deltawateren is de recreatievaart en de beroepsvisserij beperkt. Wel heeft de Westerschelde een betekenis als kraamkamerfunctie voor vis. Doelstellingen Als actie voor de Westerschelde is opgenomen: * Uitvoeren natuurherstel van de ontwikkelingsschets Schelde-estuarium 2010 onder regie van de provincie. * Zorg dragen voor overleg en afstemming met gemeenten, waterschappen en maatschappelijke partijen rond de Westerschelde. In 2005 zijn de Scheldeverdragen ondertekend door de Vlaamse en Nederlandse regering, maar de uitvoering hiervan is nog geen feit. Voor de verbetering van de toegankelijkheid van het Schelde-estuarium zal de Schelde voor de derde maal verdiept worden, zodat schepen de haven van Antwerpen vlot en veilig kunnen bereiken. Voor het verbeteren van de natuurlijkheid van het estuarium in Zeeland zal het Natuurpakket Westerschelde worden gerealiseerd op Nederlands grondgebied. In de afgelopen jaren is de uitwerking van deze nieuwe estuariene natuur door de Commissie Maljers opnieuw bekeken. De commissie Nijpels heeft advies uitgebracht over de alternatieven voor de Hedwigepolder. De Provincie Zeeland werkt de natuurherstelprojecten uit. De uitwerking is in samenhang met een pakket aan compenserende en flankerende maatregelen voor betrokkenen, eigenaren, pachters en de landbouwsector. Er wordt rekening gehouden met integrale regionale ontwikkelingsplannen en 76

met koppeling van andere functies, zoals recreatief medegebruik. De projecten Hedwigepolder en Zwin worden voorbereid voor de uitvoering. Voor het Middengebied zijn de projecten Waterdunen, Perkpolder en 5 buitendijkse projectlocaties (Bath, Baalhoek, Knuitershoek, Ossenisse en Hoofdplaatpolder) door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als kansrijk bestempeld en worden nu uitgewerkt. In Perkpolder zijn ook ideeën uit het project Comcoast verwerkt. In het ontwerp voor het gebied zijn de volgende punten meegenomen: golfoverslag bestendige dijk, opgehoogd veerplein en een schorbuffer (zie ook 8.3.1 Gebieden en projecten). Agendapunten Op dit moment werkt de provincie aan de voorbereiding van de uitvoering van de projecten. 77

5. Omgaan met (economische) dynamiek Omgevingsbalans 2009 5.1 Inleiding Eén van de hoofddoelstellingen van het omgevingsplan is het faciliteren van de gewenste en noodzakelijke economische dynamiek. Het welslagen van deze doelstelling, in samenhang met de andere functies en de effecten op de omgevingskwaliteiten is mede bepalend voor het succes van het omgevingsbeleid. 5.2 Zeehavens en transportassen Het industrie- en havengebied in Vlissingen-Oost en de Kanaalzone in Zeeuws-Vlaanderen vormen een belangrijk onderdeel van de Zeeuwse economie. In de rijksnota s Pieken in de Delta en in de Nota Ruimte is dit haven- en industriecluster als economisch kerngebied benoemd. Doelstelling In het omgevingsplan is als doelstelling opgenomen: Verdere uitbouw en versterking van de Zeeuwse havengebieden, in harmonie met de omgeving en de omgevingskwaliteiten. Hierbij zijn de volgende acties en prestaties geformuleerd: * De provincie zal samen met Zeeland Seaports inzetten op het realiseren van zorgvuldig ruimtegebruik in de havengebieden, met name voor het Sloegebied. * Op initiatief van de gemeente Terneuzen zal gestart worden met het gebiedsgerichte ROM-2 project Kanaalzone. * De provincie zal samen met de gemeenten het uitgangspunt van zorgvuldig ruimtegebruik in de omgeving van havengebieden en transportassen uitwerken. * Uitwerken en realiseren kwaliteitsnetwerk rond havens in het actieplan goederenvervoer. * De provincie zal onderzoeken of het zonebeheerssysteem voor Vlissingen-Oost kan worden uitgebreid met de overige regionale milieuaspecten (externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur- en stofhinder) en kan worden toegepast in het gehele industrie- en havencluster. Zorgvuldig ruimtegebruik Er is een meetinstrument voor zorgvuldig ruimtegebruik. Dit instrument is getest, maar de resultaten waren onbevredigend. Er is een slag gemaakt om het meetinstrument te verfijnen. Uiteindelijk heeft dit niet tot het gewenste resultaat geleid. ROM-2 project kanaalzone Medio 2007 is een intentieovereenkomst getekend tussen Provincie Zeeland en Terneuzen om samen te werken. De intentieovereenkomst is tot stand gekomen als vervolg op ROM-1, als uitwerking en actualisering van het omgevingsplan en de structuurvisie voor de gemeente Terneuzen. De eerste stap is het uitwerken van de gebiedsvisie kanaalzone in combinatie met het starten van pilotprojecten. De gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone is in 2009 vastgesteld. De visie bestaat uit een beschrijvend deel en een uitvoeringsagenda. Het beleidsdocument is een bouwsteen voor de gemeentelijke structuurvisie (Wro) en ter uitwerking en actualisering van het omgevingsplan. De uitgevoerde pilot-projecten zijn: * Gezondheidskaart (Gezondheids Effect Screening, GES). Dit onderzoek is uitgevoerd door de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD), resultaat komt dit najaar beschikbaar. De uitkomsten van het onderzoek geven aan hoe inwoners hun omgevingskwaliteit (milieu, stof, e.d.) ervaren wat betreft gezondheid. * Agri- en Foodport Zeeland. Er loopt een haalbaarheidsonderzoek naar een agri- en foodport, welke wordt uitgevoerd door BCI (Buck Consultants), resultaat komt dit najaar beschikbaar. * Landschaps Uitvoerings Plan kanaalzone. Dit project is afgerond en de uitvoering wordt georganiseerd. * Onderzoek Ontwikkelingen binnenvaart in zeehaven Terneuzen. Het onderzoek is afgerond en de aanbevelingen zijn opgenomen in de gebiedsagenda bij de visie. * Multy Utillity Provider. Er wordt een (haalbaarheids)onderzoek gedaan naar de kansen van het ondergronds netwerk (buizen, kabels) voor het transport van grond- en afvalstoffen en producten. De uitkomst kan clustering van bedrijven bevorderen. De eerste fase van het onderzoek is afgerond en de haalbaarheid is aangetoond. De tweede fase wordt voorbereid, inclusief een Europees subsidieverzoek. Actieplan goederenvervoer Het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer voor Zeeland is een selectief netwerk van verbindingen waarop een hoge kwaliteit voor het goederenvervoer wordt geboden. Het netwerk omvat naast de weg ook de vaarwegen en het spoor. Het begrip kwaliteit omvat naast de bereikbaarheid van de economische centra zoals het Sloegebied en de Kanaalzone ook de kwaliteit van de leefomgeving en de verkeersveiligheid. Het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer voor Zeeland is neergelegd in kaartbeelden met knelpunten die nog moeten worden opgelost. Het netwerk omvat: * Wegen: de A58, N62 tot aan Zelzate en de N256 * Vaarwegen: Westerschelde, Oosterschelde, route Kanaal door Zuid Beveland - Krammersluizen - Haringvliet en het Kanaal van Gent naar Terneuzen. * Spoorwegen: de Sloelijn en het hoofdspoor door Midden - Zeeland alsmede de spoorlijnen in Zeeuws-Vlaanderen. In samenspraak met de Rijksoverheid wordt geïnvesteerd in: * het kwaliteitsnetwerk over de weg, * geluidsmaatregelen nemen op de Zeeuwse Spoorlijn * studies naar de capaciteit van het vaarwegennet (met name sluizen). Weg Het verkeer- en vervoersbeleid van de provincie en RWS is er op gericht dat de grote stromen vrachtverkeer van en naar de zeeuwse havens gebruik maken van het kwaliteitsnetwerk, 78

niet van de overige wegen. Doorgaand vrachtverkeer, zonder herkomst of bestemming in Zeeland, gebruikt bij voorkeur het zogeheten hoefijzer rondom Zeeland. Maatregelen om de doelstelling te bereiken zijn divers en afhankelijk van de problematiek. In 2008 is uitgebreid onderzoek gedaan naar de omvang van het doorgaand vrachtverkeer. Gebleken is dat de omvang van het doorgaand vrachtverkeer op bepaalde relaties is gegroeid maar in absolute zin beperkt blijft. De komende jaren is het belangrijkste project voor de weg de opwaardering van de N62 (tussen de A58 en Zelzate) tot volwaardige stroomweg. Daar waar mogelijk, wordt gestreefd naar een aanleg conform de meest milieuvriendelijke variant. Vaarwegen In 2007 is een actieprogramma opgesteld ten behoeve van de binnenvaart. Een van de acties was gezamenlijk met RWS en ZSP in 2008 een netwerkanalyse voor de binnenvaart opstellen. In de netwerkanalyse is, naast actiepunten voor de vaarwegen en eventuele knelpunten daarin, aandacht besteed aan het netwerk van binnenhavens en natte bedrijventerreinen. In 2008 heeft het Stakeholders Advies Forum (SAF) een eindadvies uitgebracht aan de regeringen van Nederland en België over vergroting van de capaciteit van het sluiscomplex bij Terneuzen. Zeeland Seaports investeert in faciliteiten voor de binnenvaart, ter bevordering van vervoer over water. In 2009 zijn in dit verband nieuwe binnenvaart wachtsteigers gerealiseerd. Spoor In 2008 is de geëlektrificeerde Sloelijn gereed gekomen die het Sloegebied verbindt met het hoofdspoor langs de A58. De oude Sloelijn is tegelijkertijd buiten gebruik gesteld. In samenspraak met aanliggende gemeenten en de provincie wordt al enkele jaren door Prorail langs de Zeeuwse Lijn (hoofdspoor) gewerkt aan een pakket maatregelen ter vermindering van de geluidsbelasting. Naar verwachting zullen eind 2009 geluidsmaatregelen door de minister van VROM worden vastgesteld. Zonebeheerssysteem In 2008 is de Beleidsregel zonebeheersysteem Industrieterrein Vlissingen-Oost (geluid) vastgesteld. Deze benadering staat model voor uitwerking op de industrieterreinen in de Kanaalzone. Uitwerking en invoering vindt plaats op natuurlijke momenten. Er is onderzocht of de systematiek kan worden uitgebreid met andere regionale milieuaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur- en stofhinder. De conclusie is dat alleen voor externe veiligheid een zonebeheerssysteem meerwaarde biedt. In het Sloegebied is een pilotproject gestart. Agendapunten In de komende jaren wordt gewerkt aan de uitvoering van de andere projecten uit de gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse kanaalzone. 5.2.1 Westerschelde Containerterminal Met de Westerschelde Containerterminal (WCT) wordt het haven- en industriegebied aan de zeezijde van het Sloegebied uitgebreid. De uitbreiding is bedoeld om in te spelen op de potenties die de havens hebben voor het containervervoer. Hierdoor worden de havens minder afhankelijk van de aanvoer van grondstoffen voor de chemische en petrochemische industrie. Daar ligt nu het belangrijkste accent op. De initiatiefnemer, Zeeland Seaports, heeft in 2001 een milieu-effectrapportage op laten stellen gericht op besluitvorming in het kader van het Streekplan. In overleg met de provincie en de gemeenten Borsele en Vlissingen is een economische analyse en een inrichtingsplan voor het natuurcompensatiegebied opgesteld. De gevolgen van de aan- en afvoer van containers via spoor-, weg- en binnenvaarttransport en de veiligheidsrisico s op de Westerschelde door de toename van het aantal containerschepen zijn onderzocht. Op 16 juli 2003 vernietigde de Raad van State het besluit tot vaststelling van de streekplanherziening omdat niet voldaan werd aan de vereisten van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Er stond ook niet vast of bij het transport van containers aan de eisen voor geluids- en trillingsoverlast kon worden voldaan. Naar aanleiding van deze uitspraak is in 2004 opdracht gegeven om in een aangevuld en geactualiseerd MER een kleinere WCT uit te werken. Tevens is een maatschappelijke kosten-baten analyse van het project opgesteld. Daarna werd bekend dat binnen de Sloehaven initiatieven voor grootschalige containerisatie werden ontwikkeld, welke een belangrijke rol spelen in de verdere besluitvorming rond de WCT. Het actualiseren van de MER en het opstellen van een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) is als actie in het omgevingsplan opgenomen. De initiatiefnemer heeft verzocht gebruik te mogen maken van de mogelijkheden die de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening biedt en de WCT planologisch mogelijk te maken via een provinciaal inpassingplan. Provinciale Staten hebben op 18 december 2009 besloten de procedure voor de WCT voort te zetten. 5.3 Overige bedrijventerreinen Het ontwikkelen van bedrijventerreinen wordt gezien als een instrument voor gemeenten en provincie om de locale economie te bevorderen. Bij de locatiekeuze speelt een goede ontsluiting nabij afzetgebieden en arbeidsmarkt en voldoende afstand tot woongebieden een rol. Door een gebrek aan afstemming en ruime planologische mogelijkheden kan een overaanbod aan bedrijventerreinen ontstaan. Dit is vanuit ruimtelijk perspectief onwenselijk, zowel vanuit het aspect van zorgvuldig ruimtegebruik, als voor de kwaliteit van de bedrijventerreinen. Doelstellingen De doelstellingen zijn: * Het in kwalitatief en kwantitatief opzicht optimaliseren van vraag en aanbod van bedrijventerreinen (exclusief zeehaventerreinen) in Zeeland. * Ontwikkeling van bedrijventerreinen vindt, zoveel mogelijk, geconcentreerd plaats in de stedelijke ontwikkelingszones. * Bieden van voldoende ruimte voor economische dynamiek aansluitend op het door de markt gewenste kwaliteitsprofiel. 79

Tabel 27 Ontwikkeling bedrijventerreinen 2006-2009 Stedelijke Overige Grootschalige Kleinschalige Ontwikkelings- gebieden terreinen terreinen zones % ha % ha % ha % ha De Bevelanden 26,0% 18.9 74,0% 38.5 65,2% 37.4 34,8% 20.0 Zeeuws-Vlaanderen 26,5% 17.0 73,5% 47.2 46,7% 30.0 53,3% 34.2 Walcheren 0,0% 0.0 100,0% 4.9 0,0% 0.0 100,0% 4.9 Tholen 82,3% 9.3 17,7% 2.0 Schouwen-Duiveland 90,5% 14.3 9,5% 1.5 Totaal Zeeland 25,2% 35.9 74,8% 90.6 62,3% 91.0 37,7% 62.6 Bron: IBIS en bedrijventerreinprogramma s, bewerking Provincie Zeeland Tabel 28 Herstructurering en transformatie bedrijventerreinen 2006-2009 Verouderd Gereed of in Harde Actie Waarvan areaal uitvoeringmatie Planvorming ondernomen transformatie De Bevelanden 132.2 61.35 10.9 54.7% 55.1 76.3% Zeeuws-Vlaanderen 133.95 5.95 38.5 33.2% 11 24.7% Walcheren 124.5 26 38 51.4% 6 9.4% Tholen 8.4 4.4 0 52.4% 4.4 100.0% Schouwen-Duiveland 25.2 5 0 19.8% 0 0.0% Totaal Zeeland 424.25 102.7 87.4 44.8% 76.5 40.2% Bron: IBIS en bedrijventerreinprogramma s, bewerking Provincie Zeeland * Bevorderen van duurzaam en intensief gebruik van de ruimte. * Bevorderen van herstructurering en revitalisering van bedrijventerreinen. Als acties zijn hierbij opgenomen: * Het opstellen van regionale bedrijventerreinenprogramma s * Driejaarlijks uitvoeren van een raming naar ruimtebehoefte * Jaarlijks uitvoeren van bedrijventerreinenenquête * Opnemen in regionale bedrijventerreinenprogramma s van een tijdschema wanneer plannen voor nieuwe terreinen kunnen worden opgestart * Opnemen van kwaliteitsprofielen in regionale bedrijventerreinenprogramma s * In geval van schaarse voorzieningen opnemen van thematerreinen in regionale bedrijventerreinenprogramma s * Onderzoek naar een nieuwe binnenvaartlocatie in Midden Zeeland * Subsidiering van herstructureringsprojecten * Monitoren van de onderhoudsstatus, de vitaliteit en de invloed op de omgevingskwaliteit van bedrijventerreinen * Stimuleren van samenwerking en afstemming tussen gemeenten op het gebeid van beheer en inrichting * Bij plannen voor nieuwe bedrijventerreinen wordt een beheerplan gevraagd. In heel Zeeland is gestart met het opstellen van bedrijventerreinprogramma s. Hiervoor is een regio-indeling gemaakt in vijf regio s: de Bevelanden, Walcheren, Zeeuws-Vlaanderen, Schouwen-Duiveland en Tholen. De twee laatst genoemde regio s waren als eerst gereed. Dit heeft vermoedelijk te maken met het feit dat regionale afstemming gemakkelijk is wanneer een regio bestaat uit slechts één gemeente. Op dit moment zijn nog van twee regio s geen bedrijventerreinprogramma beschikbaar, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen. Het ziet er naar uit dat dit voor Walcheren op korte termijn gereed zal komen, waarbij enkele harde noten gekraakt zijn. De regio Zeeuws-Vlaanderen heeft eind 2008 een ambtelijk stuk afgeleverd, dit is echter nooit bestuurlijk vastgesteld en bovendien inmiddels door de actualiteit ingehaald. De doelstelling om voor iedere regio bedrijventerreinprogramma s te hebben vastgesteld is dus na 3 jaar niet gehaald. Onderdeel van het omgevingsplan was een behoefteraming, in 2005 uitgevoerd door Buck Consultants International. In het omgevingsplan is opgenomen dat deze raming iedere vijf jaar zou worden herzien. Dit is eind 2008 gebeurd door Bureau Buiten. Reeds vóór inwerkingtreding van het omgevingsplan was een subsidieregeling voor herstructurering en revitalisering van bedrijventerreinen in het leven geroepen: de Impuls herstructurering en transformatie. Sinds 2005 is er aan herstructurering en transformatie ca. 3,3 miljoen uitgegeven. De projecten waaraan dit geld is besteed zijn bijna allemaal uitgevoerd 80

en hadden een totaal investeringsbudget van meer dan 12 miljoen. Deze subsidieregeling is niet een direct gevolg van het omgevingsplan, maar draagt wel bij aan de doelstellingen ervan. Overigens betrof deze 3,3 miljoen ook deels PSEBbudget. Conclusie Concentratie in stedelijke ontwikkelingszones De doelstelling om bedrijventerreinontwikkeling zoveel mogelijk plaats te laten vinden in de stedelijke ontwikkelingszones is niet gehaald. Zeelandbreed (althans m.b.t. de regio s waarin stedelijke ontwikkelingszones zijn gelegen ) is slechts 25,2% van het nieuwe areaal in deze zones terecht gekomen. Gezien de visie van het omgevingsplan, zowel op het gebied van landschap, RO als economie, is dit een slechte zaak. De reden van deze matige voortgang is gelegen in het feit dat in (het politieke totstandkomingsproces van) de regioagenda s behorende bij het omgevingsplan veel terreinen buiten de stedelijke ontwikkelingszones zijn aangewezen als grootschalige terreinen waarvoor groei toegestaan is. Concentratie op grootschalige bedrijventerreinen De doelstelling om bedrijventerreinontwikkeling zoveel mogelijk geconcentreerd plaats te laten vinden is (iets) beter gehaald: 62,3% van het areaal nieuw terrein is terecht gekomen op de grootschalige terreinen, waar volgens het omgevingsplan de groei moest plaatsvinden. Dit betekent echter dat nog steeds 37,7% van het nieuwe areaal terecht is gekomen op kleinschalige terreinen, waar groei in principe niet op werd toegestaan. Geconstateerd moet worden dat toepassing van de uitzonderingsregel ( Beperkte uitbreiding van kleinschalige bedrijventerreinen is mogelijk in de vorm van een stedenbouwkundige afronding en als sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ), bedoeld als flexibiliteit om onvoorziene doch wenselijke ontwikkelingen niet tegen te houden, eerder regel dan uitzonering is. Immers: kleinschalige terreinen zijn (veel) kleiner dan grootschalige terreinen, dus om een score van 37,7% te halen betreft ruim meer dan de helft van de gepleegde en geplande uitbreidingen een kleinschalig terrein. Bieden van ruimte voor economische dynamiek De voortgang van de doelstelling om voldoende ruimte voor economische dynamiek aansluitend op het door de markt gewenste kwaliteitsprofiel te bieden is moeilijk in cijfers te vatten. De signalering dat 37,7% van het nieuwe areaal op kleinschalige terreinen is ontwikkeld, en maar liefst 74,8% buiten de stedelijke ontwikkelingszones is terecht gekomen, belooft echter niet veel goeds. Dit zijn immers niet de gebieden waar de kansrijke economische structuur van Zeeland zich manifesteert. Deze ontwikkeling is ook gesignaleerd door bijvoorbeeld de Economische Impuls Zeeland en de Brabants-Zeeuwse Werkgeversorganisatie, en was reden voor deze partijen om aan de bel te trekken. Volgens hen is dit niet de juiste ontwikkelingsrichting omdat de kansrijke economische structuur van Zeeland hiermee niet verbetert. Duurzaam en intensief ruimtegebruik De doelstelling t.a.v. het bevorderen van duurzaam en intensief gebruik van de ruimte is eveneens moeilijk meetbaar. Een bruikbaar getal is de geplande en ontwikkelde ha bedrijventerrein in relatie tot de berekende behoefte. De behoefteraming van Buck (2005) ging uit van ca. 20 ha per jaar. De behoefteraming van Bureau Buiten (2008) bevestigt dit getal. De feitelijke en geplande ontwikkeling ligt echter veel hoger, namelijk boven de 30 ha per jaar in 2007 en 2008. In 2009 lag de uitgifte een stuk lager. Wanneer deze cijfers worden gerelateerd aan de werkgelegenheidscijfers, die nauwelijks groei laten zien, mag worden geconcludeerd dat geen sprake is van duurzaam en intensief ruimtegebruik. Overigens is een hogere toename van bedrijventerreinareaal niet vreemd in jaren van economische hoogconjunctuur. Behoefteramingen worden immers gemaakt uitgaande van een gemiddeld scenario. De jaren 2007 en 2008 kenden een bijzonder hoge economische groei. Dit beeld wordt bevestigd door een lagere uitgifte in 2009. Herstructurering en revitalisering Herstructurering bestaat uit ruwweg twee sporen: revitalisering waarbij de economische functie behouden blijft, en transformatie waarbij de functie van het terrein verandert. Een voorbeeld van transformatie is wanneer een terrein uit de markt wordt gehaald en er woningen worden gebouwd. Omdat de (direct) economische meerwaarde van transformatie beperkt is, wordt in de landelijke benadering vaak alleen revitalisering bedoeld wanneer wordt gesproken over herstructurering. Hoewel dit onderscheid in het omgevingsplan niet is gemaakt, wordt in de uitvoering steeds meer beseft dat de economische noodzaak tot herstructurering groeit. Wanneer transformatie als volwaardig onderdeel van herstructurering wordt beschouwd, wordt de herstructureringsdoelstelling uit het omgevingsplan goed opgepakt. Uit de analyse blijkt dat voor ca. 44% van het areaal verouderd bedrijventerrein actie is ondernomen. Van deze 44% is voor ongeveer de helft al gestart met herstructurering of transformatie (of is deze al afgerond), voor de andere helft is sprake van harde planvorming waarvan de verwachting is dat binnen de planhorizon van het omgevingsplan met uitvoering gestart zal worden. Gezien de complexiteit en kostbaarheid van herstructurering is een score van 44% niet slecht. Echter, wanneer deze cijfers onderscheidt in transformatie en echte herstructurering (revitalisering waarbij de economische functie van een gebied behouden blijft), verandert dit beeld enigszins. 40% van de verouderde terreinen waarbij actie is ondernomen heeft betrekking op transformatie, waarvan bovendien een groot deel al voor de inwerkingtreding van het omgevingsplan door gemeenten actief is opgepakt. In deze gevallen is het omgevingsplan eerder volgend (ondersteunend) dan leidend geweest. Overigens moet deze ondersteuning niet onderschat worden; een aantal belangrijke transformatieprojecten waren wellicht niet of veel later/moeizamer ontwikkeld zonder provinciale steun. Blijft onverlet dat van de verouderde terreinen waarvoor nog geen plannen zijn ontwikkeld, bij de overgrote meerderheid sprake zal moeten zijn van veel lastiger beschouwde revitalisering. Dus: transformatie is goed opgepakt; echte herstructurering in de vorm van revitalisering blijft achter. Hoewel in het omgevingsplan de term SER-ladder niet voorkomt, wordt de uitvoering ervan wel door de rode draad uit het omgevingsplan gesteund: zuinig ruimtegebruik en inbreiding voor uitbreiding. Landelijk zijn alle partijen het erover 81

eens dat de SER-ladder een voorwaarde is voor goede afweging en nut- en noodzaakdiscussies. In Zeeland wordt de SER-ladder nog niet vaak in de praktijk gebracht. In het kader van de bedrijventerreinprogramma s wordt het wel genoemd als afwegingsinstrument, maar feitelijke toepassing blijkt moeilijk: de SER-ladder is een afwegingsinstrument vóóraf, terwijl nu vaak ná locatiekeuze een ruimtelijke onderbouwing wordt geschreven. Het werkelijk hanteren van de SER-ladder betekent veel meer afweging vooraf, met meer aandacht voor de bestaande voorraad. Dit betekent een verandering van aanpak met de totnogtoe in Zeeland gangbare ontwikkelpraktijk. Eind 2009 is het Convenant Bedrijventerreinen tussen Rijk, IPO en VNG getekend, dat zich voor een belangrijk deel richt op een gezond evenwicht tussen vraag en aanbod. De lijn uit het Convenant is op hoofdlijnen een bekrachtiging van het Zeeuwse beleid. Uitgangspunten zijn: een realistische behoefteraming (reeds in het kader van het omgevingsplan uitgevoerd en gekoppeld aan ijzeren voorraad), niet-vrijblijvende regionale samenwerking (in omgevingsplan geïntroduceerd via programmering). Een constatering in de afgelopen periode is dat het ruimtegebruik op Zeeuwse bedrijventerreinen zeer onzuinig is. De zgn. terreinquotiënt (m² per arbeidsplaats) is blijkens landelijke cijfers in Zeeland meer dan het dubbele van andere perifere regio s, en zelfs 2½ keer zo hoog als het Nederlandse gemiddelde. Hiernaar hebben we onderzoek laten verrichten (Stec, 2010), waaruit een aantal interessante en relevante conclusies naar voren komt: de terreinquotiënt is inderdaad hoger dan gemiddeld, ook wanneer de specifieke Zeeuwse bedrijfsstructuur, arbeidsmarkt en arbeidsproductiviteit in acht wordt genomen. Andere conclusies van het onderzoek, waarin de oorzaak hiervan zou kunnen liggen, zijn de lage grondprijzen die geen prikkel vormen voor zuinig ruimtegebruik, oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen (particuliere opslag, woningen), relatief veel restruimte en onbebouwde kavels en relatief veel nieuwe bedrijventerreinen in ontwikkeling. Bundelingsbeleid In de Omgevingsbalans 2006 is geconstateerd dat het bundelingsbeleid uit het Streekplan 1997 zeer onsuccesvol is geweest. In de periode 2006-2009 is de bundeling beter uit de verf gekomen, hoewel nog steeds de (kwantitatieve) doelstelling uit het omgevingsplan niet gehaald is. Waarschijnlijk is deze verbetering het gevolg van de introductie van bedrijventerreinprogramma s als instrument. Ook het wegvallen van de mogelijkheid om bij dorpen een bedrijventerreinen aan te leggen van (danwel uitbreiden tot) 5 ha heeft bijgedragen aan het verbeteren van de bundeling. Daarentegen heeft de aanwijzing in het omgevingsplan van verschillende buiten de stedelijke ontwikkelingszones gelegen terreinen als grootschalig bedrijventerrein het behalen van de bundelingsdoelstelling gedempt. Regionale differentiatie Bij een regionale differentiatie moet vooral het verschil worden gemaakt tussen Noord-Zeeland (Schouwen-Duiveland en Tholen) en de rest van Zeeland. De herstructureringsopgave is in Noord-Zeeland (veel) kleiner dan elders en de ontwikkeling van nieuw areaal bedrijventerrein vindt veel meer geconcentreerd plaats op grootschalige terreinen. Hoewel op zowel Schouwen-Duiveland als Tholen een aantal kleinschalige terreinen is uitgebreid, betrof dit slechts een marginaal areaal; de uitbreidingen van de grootschalige terreinen daar was relatief vele malen groter. In de regio de Bevelanden is sprake van een redelijk integraal en breed gedragen bedrijventerreinprogramma. Hoewel ook in deze regio de vraag voor uitbreiding de behoefte(raming) ruim overstijgt, is in dit programma veel aandacht voor de kwalitatieve kant van bedrijventerreinbeleid. Zo wordt een voorstel voor grondprijsverhoging voorbereid, wordt een aantal terreinen getransformeerd naar woningbouw en wordt een herstructureringsfonds voorbereid. Op Walcheren is de regionale afstemming gecompliceerd, maar wordt wel zeer veel werk gemaakt van herstructurering: Arnestein is deels gerevitaliseerd en er zijn ambitieuze en kostbare plannen in voorbereiding op Arnestein-Noord (Herstaco, CZAV) en Stadshavens Vlissingen (Kenniswerf, Binnenhavens e.o.). De cijfers voor herstructurering zijn op Walcheren dan ook zeer goed: het percentage areaal waarop actie is ondernomen ligt hoger dan het Zeeuwse gemiddelde, bovendien betreffen de projecten echte herstructurering in de vorm van revitalisering. De gemeente Sluis kent een reusachtig aanbod aan bedrijventerrein (ca. 30 ha), wanneer dit wordt afgezet tegen de jaarlijkse behoefte (minder dan 1 ha). Verder blijft in Zeeuws- Vlaanderen de herstructureringsopgave iets achter bij het Zeeuwse gemiddelde. Aandachtspunten voor monitoring en evaluatie Het monitoringsinstrument, het Integraal Bedrijventerreinen Informatiesysteem (IBIS) van VROM, bevat veel verouderde en verkeerde informatie omdat de bijbehorende enquête door veel gemeenten niet of ontoereikend wordt ingevuld. Gaandeweg wordt dit systeem door de provincie verbeterd, de inschatting is dan op dit moment de bedrijventerreinen in IBIS een goede weergave geven van de werkelijke situatie. Dit betekent echter wel dat vergelijkingen met cijfers uit het verleden moeilijk wordt. Het is immers onduidelijk of verandering van cijfers het gevolg is van de verbeteringsslag of daadwerkelijke mutaties in het veld. Bovendien is het dweilen met de kraan open als ieder jaar de gegevens onvolledig worden ingevuld door gemeentes. Vraag: hoeveel moeite is het de provincie waard om IBIS te verbeteren en actueel te houden teneinde een volledig en accuraat beeld van bedrijventerreinen te hebben en houden? Agendapunten Voor het huidig omgevingsplan zijn er enkele aandachtspunten. Paragraaf 5.3 van het omgevingsplan bevat een passage die tot onduidelijkheid leidt. De passage Voor de overige grootschalige bedrijventerreinen is alleen een beperkte uitbreiding mogelijk in de vorm van een stedenbouwkundige afronding en als er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (p. 111) blijkt bij toepassing bijvoorbeeld strijdig blijken te zijn met de algemene beleidslijn uit het omgevingsplan: conform ons tweesporenbeleid mag de toename van bedrijventerreinareaal immers plaatsvinden op de grootschalige bedrijventerreinen. Bovenstaande zin is dan te veel een beperking en is bovendien de afgelopen jaren nooit zo strikt toegepast. Advies is daarom deze passage te herzien. 82

Voortvloeiend uit het advies van de Commissie Noordanus en het Convenant Bedrijventerreinen wordt in Zeeland in samenspraak met het Rijk en de Zeeuwse gemeenten een herstructureringsprogramma voor bedrijventerreinen opgesteld. Dit programma kan worden gezien als een uitwerking van het omgevingsplan. De provinciale ruimtelijke verordening vraagt om nadere regels. Hiervoor is een regeling in voorbereiding waarbij de uitgangspunten en doelstellingen uit het omgevingsplan (verplichting tot regionale samenwerking d.m.v. bedrijventerreinprogramma s, bundeling en concentratie) beleidsneutraal worden doorvertaald. Voor het volgend omgevingsplan zijn er de volgende overwegingen. Het instrument bedrijventerreinprogramma is onmisbaar voor een goed en toch flexibel bedrijventerreinbeleid. De uitvoering ervan moet echter verbeteren. Hiervoor is aandacht in bovengenoemde regeling die als gevolg van de PRV wordt opgesteld. Het Planbureau van de Leefomgeving heeft een onderzoek gedaan naar de toekomst van bedrijventerreinen en naar wenselijk bedrijventerreinbeleid. Geconcludeerd wordt dat er een verschuiving is van uitbreiding naar herstructurering. Het toestaan van een overprogrammering van vijf maal de jaarlijkse behoefte is in dat licht niet echt een reëel kader. Ontwikkelingen in relatie tot veranderende bevolkingsontwikkeling (krimp van de beroepsbevolking) komen hier nog eens bij, hetgeen betekent dat in een provincie als Zeeland nóg meer aanleiding is om de beleidsfocus te verschuiven van uitbreiding naar herstructurering. Inzetten op het transformeren van binnenstedelijke bedrijventerreinen kan voor extra druk op het buitengebied zorgen bij het zoeken naar een nieuwe geschikte locatie voor de uit te plaatsen bedrijven. In nieuw omgevingsplan moet meer vroegtijdige aandacht zijn voor deze consequenties. 5.4 Duurzaam ondernemen De provincie Zeeland stimuleert duurzaam ondernemen bij het MKB en het industriële bedrijfsleven. Dat gebeurt door middel van het uitvoeren van projecten en een voorwaardenscheppend beleid. Centraal staan de drie p s van duurzaamheid: people, planet en profit. Doelstellingen Bevorderen van duurzaam ondernemen Duurzaam ondernemen haven- en industriecluster De industriële bedrijvigheid in Zeeland concentreert zich in de Duurzaam ondernemen? Maatschappelijk verantwoord! Voor bedrijven die people, planet en profit in balans proberen te brengen, worden twee begrippen gehanteerd: duurzaam ondernemen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Beide begrippen worden door elkaar gebruikt, het einddoel voor beide benaderingen is gelijk. In het omgevingsplan en in deze Omgevingsbalans wordt steeds de term duurzaam ondernemen gehanteerd. havengebieden van Vlissingen-Oost (Sloegebied) en de Kanaalzone Zeeuws-Vlaanderen. Voor de bedrijven en voor de leefomgeving is het belangrijk dat de industriële ontwikkeling op een duurzame manier gebeurt. Het project Vitaal Sloegebied en Kanaalzone levert hieraan - onder het motto samenwerking loont - een bijdrage. Het richt zich op projecten die verdergaan dan het voldoen aan wet- en regelgeving en die voor people, planet en profit interessant zijn. In het project werken overheden, bedrijfsleven, onderwijs en maatschappelijke organisaties samen. De provincie speelt in dit kader een belangrijke faciliterende en initiërende rol door betrokken partijen bij elkaar te brengen en uit te dagen tot het uitvoeren van grensverleggende projecten. Vitaal Sloegebied en Kanaalzone heeft in de periode 2003-2005 onderdeel uitgemaakt van het Interreg III programma Milieuclusters op bedrijventerreinen in Euregio Scheldemond. Dat is een samenwerkingsverband van Zeeland met Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen. Binnen een nieuw Interreg III programma Bedrijventerreinmanagement is de samenwerking met dezelfde partners in de periode 2006-2008 gecontinueerd. Vitaal Sloegebied en Kanaalzone is daarna als zelfstandig project voortgezet. In de periode 2006-2009 zijn een tiental projecten/activiteiten uitgevoerd waaronder: * Project Duurzame innovatieve chemie (onder andere brochure De nieuwe Zeeuwse parels); * Jaarlijks twee tot drie bijeenkomsten van de Masterclass duurzaam ondernemen met circa 20-30 deelnemers per bijeenkomst; * Project Meetinstrument zorgvuldig ruimtegebruik; * Project Parkmanagement; * Project Stolpbenadering Sloe; * Project Restwarmtebenutting Sloegebied (gestart voorjaar 2009); * Project Duurzame inkoop. Duurzaam ondernemen heeft een structurele plek binnen het beleid van de bedrijven gekregen. Een deel van de bedrijven brengt een duurzaamheidsverslag uit. Conclusies Het project Vitaal Sloegebied en Kanaalzone kan het best worden omschreven als kraamkamer voor testen en toepassen van vernieuwende benaderingen. Benaderingen die door individuele partijen niet gemakkelijk te realiseren zijn, maar die door samenwerking wel kansrijk zijn. Naast het uitvoeren van grensverleggende projecten is kennisoverdracht een belangrijke pijler van het project Het project Vitaal Sloegebied en Kanaalzone kan alleen succesvol opereren als vanuit alle betrokken partijen (bedrijfsleven, overheden, onderwijs en maatschappelijke organisaties) voldoende gekwalificeerde projectleden beschikbaar zijn. Naast tijd en kennis is enthousiasme voor het werken aan een duurzame ontwikkeling een belangrijke vereiste. Aan deze voorwaarden wordt in ruime mate voldaan. Agendapunten Bij het uitvoeren van het beleid wordt samengewerkt door de betrokken beleidsafdelingen. De samenwerking tussen milieu en economie is tien jaar geleden al gestart, de samen- 83

werking met de afdeling Welzijn de sociale P van people, planet en profit is van recentere datum. De betrokken afdelingen willen komen tot een meer afgestemde aanpak op basis van een op te stellen uitvoeringsnota. Voorjaar 2009 is gezamenlijk een project gestart dat moet uitmonden in een dergelijke nota. De provinciale nota zal de basis vormen voor op te stellen uitvoeringsprogramma s voor MKB en industriële bedrijven. Voor de periode 2009 2012 staan binnen Vitaal Sloegebied en Kanaalzone de volgende onderwerpen centraal: * Duurzame innovatieve chemie (programma nieuwe parelprojecten) * Klimaat en energie (o.a. benutting restwarmte) * Vernieuwende waterbenaderingen (water als schaars goed) * Nieuwe regionale arrangementen (o.a. stolpbenadering) * Continueren Masterclass duurzaam ondernemen (inclusief 2 e ronde DuurzaamheidStrategie-Scans) en bijbehorende werkgroepen De volgende onderwerpen zullen in de projectperiode worden verkend: * Cradle to Cradle * Biodiversiteit (inclusief aandacht voor het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen) * Watermerk, 1 e Zeeuwse transitieagenda * Voor deze onderwerpen zal worden nagegaan welke bijdrage Vitaal Sloegebied en Kanaalzone hieraan kan leveren. Afstemming tussen de verschillende initiatieven is belangrijk. Daarom wordt aan communicatie meer aandacht gegeven. Waar mogelijk en zinvol zal het MKB bij projecten worden betrokken. Duurzaam Ondernemen Midden- en Kleinbedrijf en Communicatie De benadering voor het MKB verschilt van de benadering voor de industrie. De toegepaste methoden betreffen projecten, bijeenkomsten, cursussen, brochures en massamedia. De toegepaste contactvormen zijn persoonlijk (cursus, masterclass, partnerkring), schriftelijk (benchmarking), manifestaties (MVO-event, Contacta) en massamedia (website, krant, brochures en infobladen). Het doel is informeren, vervolgens enthousiasmeren en tenslotte gedrag veranderen. Stimulering Cradle to cradle in Zeeland Cradle to cradle gaat ervan uit dat afval niet bestaat en dat alles ontworpen moet worden met het idee dat het weer voedingsstof is voor een nieuw product of proces. De belangrijkste uitgangspunten van cradle to cradle (C2C) zijn: * Afval is voedsel * Gebruik hernieuwbare energiebronnen * Geniet van diversiteit Cradle to cradle zoekt naar oplossingen die goed zijn voor het milieu, goed zijn voor de mens en winst opleveren voor het bedrijf. In 2008 is de Hogeschool Zeeland in opdracht van de provincie begonnen met een inventarisatie van cradle to cradle onder het Zeeuwse MKB. Deze inventarisatie leverde een project op met zeven Zeeuwse ondernemers: vijf productiebedrijven en twee ontwikkelaars in het toerisme. De resultaten van dit project staan in de brochure Cradle to cradle in Zeeland (www.zeeland.nl). De resultaten worden gecommuniceerd naar de doelgroep via masterclasses en presentaties. Cursussen Duurzaam Ondernemen In de periode van 2006 tot 2009 hebben negen cursussen Duurzaam Ondernemen plaatsgevonden in de provincie. Deze cursussen zijn in samenwerking met gemeenten en ondernemersverenigingen georganiseerd en uitgevoerd door de stichting Stimular. In totaal hebben nu 193 deelnemers in acht gemeenten de cursussen gevolgd. In alle cursussen is de MKB-milieubarometer geïntroduceerd. Uit de evaluaties van de cursussen blijkt dat de milieubarometer een doeltreffend instrument is om verduurzaming op de agenda van de onderneming te krijgen. Er zijn in Zeeland meer dan 250 milieubarometers in gebruik. MVO-Event (Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) Op 27 maart 2008 heeft de provincie een groot MVO-Event in Goes georganiseerd. Het event werd geopend door ministerpresident Balkenende. Één van de hoofdsprekers was Michael Braungart, één van de bedenkers van het Cradle to Cradle concept. Ingrediënten waren een groot aantal workshops, beurs en informatiemarkt. Het MVO-Event werd bezocht door ruim 2000 bezoekers. Het was het grootste MVO-Event in Nederland tot dan toe. Schelpendrogerij Van der Endt-Louwerse uit Yerseke kreeg tijdens het MVO-Event het Ei van Columbus uitgereikt voor het bedrijf met de meest duurzame bedrijfsvoering. Door gebruik te maken van de Milieubarometer en door een hoge betrokkenheid van de werknemers, boekt het bedrijf substantiële milieuwinst. Het productieproces is schoner en zuiniger gemaakt. : 34% energiebesparing, 60% waterbesparing en 99% trillingsreductie. Interregionaal project Duurzaam is gewoon doen In het najaar van 2008 werd de samenwerking, die was opgestart voor het MVO-event, tussen de provincies Zeeland, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen vervolgd met een driejarig Interreg project. Voor dit project is een website ontwikkeld: www.duurzaamisgewoondoen.eu. Het project wordt afgesloten met een groot MVO-Event in Vlaanderen in maart 2011. Contacta Contacta is dé bedrijvencontactbeurs voor Zeeland en Zuidwest Nederland die elk najaar in Goes plaatsvindt. Vanaf 2001 gebruikt de provincie deze beurs om duurzaam ondernemen te promoten. Door de herhaling komt de duurzame boodschap krachtiger over bij de standhouders en de beursbezoekers. Communicatie met schriftelijk materiaal Voor het inspireren van ondernemers over duurzame ontwikkeling en duurzaam ondernemen worden artikelen, infobladen, nieuwsbrieven, verslagen, brochures en folders gemaakt met praktijkvoorbeelden, nieuwe activiteiten en resultaten. Ook de regionale media worden benaderd. De Ondernemer, de maandelijkse bijlage van de PZC en BN/De Stem met een 84

oplage van 210.000 exemplaren, plaatst geregeld artikelen over duurzaam ondernemen. FSI-project (Facilitating Sustainable Innovation) In de periode 2006-2009 was de provincie één van de partners in het Europese FSI project over duurzame innovatie. In dit driejarige project participeerden vertegenwoordigers uit zes landen (Zweden, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië, België en Nederland). Het doel was kennisuitwisseling. Het innovatieproject InnoGo is gericht op (techno)starters. Het doel is begeleiding naar een financierbaar businessplan en een werkend prototype. Het Zeeuws Innovatie Netwerk houdt jaarlijks het Zeeuws Innovatie Event waarbij kennisuitwisseling en deskundigheidsbevordering centraal staan. De Emergo, de Zeeuwse Innovatieprijs, wordt bij de opening van het Event uitgereikt. Vanaf 2010 rijdt een speciaal ingerichte innovatiebus langs bedrijventerreinen. De adviseurs in de bus gaan in op de mogelijkheden voor subsidie en samenwerking. Partnerkring De provincie heeft een periodiek overleg met MKB partners in duurzaamheid. Leden van de partnerkring zijn: Kamer van Koophandel, Syntens, MKB Zeeland, Vereniging Zeeuwse Gemeenten, ROC Zeeland, Hogeschool Zeeland, Zeeuwse Milieufederatie en Rabobank. De partnerkring dient, behalve voor uitwisseling van kennis en ervaringen, ook als een platform voor ideeën, initiatieven en mogelijke samenwerkingsprojecten. Conclusies De benadering voor het MKB verschilt van de benadering voor de industrie. Stimulering geschiedt via cursussen met MKBmilieubarometer als instrument en voorbeeldprojecten met uitgebreide communicatie hierover. Het door de provincie georganiseerde MVO-Event werd door ruim 2000 bezoekers bezocht. Met de activiteiten zijn goede resultaten geboekt, waarbij diverse activiteiten nog kunnen worden versterkt. Agendapunten Met de genoemde activiteiten zijn goede resultaten geboekt en de activiteiten worden de komende jaren voortgezet. Diverse activiteiten kunnen nog worden versterkt, bijvoorbeeld: * thema- en terugkombijeenkomsten naast en naar aanleiding van de cursussen voor oud-cursisten en andere belangstellenden; * thematische publicaties en artikelen naar aanleiding van of in samenwerking met andere activiteiten zoals de partnerkring, benchmarking, een masterclass of een manifestatie; * koppeling tussen publicaties op papier en activiteiten op het web; * starten van webcommunity van en voor Zeeuwse ondernemers. In oktober 2009 is op het symposium Sterker en Duurzamer Zeeland in Goes het MKB ondernemersnetwerk opgericht. De economische crisis en de MVO-activiteiten hebben de aandacht gevestigd op onderwerpen die kunnen bijdragen aan een Sterker en Duurzamer Zeeland. Vanaf het voorjaar van 2010 gaat het netwerk hiermee aan de gang. Uitgangspunt is dat het bedrijfsleven zelf haar verantwoordelijkheid neemt. Communicatie zal een structureler karakter krijgen. Dit kan bijvoorbeeld door per (half) jaar een thema vast te stellen dat op een herkenbare manier wordt uitgewerkt. Transities De transities uit het omgevingsplan hebben betrekking op energie. Transities zijn innovaties waarmee op de langere termijn trendbreuken kunnen worden gerealiseerd. Doelstellingen van transities en transitiedenken zijn opgenomen in de Zeeuwse Strategienota Energie- en klimaatbeleid 2008-2012 én het Uitvoeringsprogramma Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 (UPEK). Parallel hieraan is Hogeschool Zeeland in 2007, mede op basis van het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2004-2007 gestart met het thematisch bredere transitiedenken met vertegenwoordigers uit onderwijs, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers. Zij werken samen aan vernieuwing, nieuwe transitiepaden, aan het ontwikkelen van projecten met daarbij het versterken van de onderlinge samenhang. Er wordt naar een inspirerende toekomstvisie toegewerkt. Thema s zijn water, klimaat, havens, bevolkingsontwikkeling. Binnen het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling zijn twee succesvolle transitieprojecten gestart. De eerste betreft de eiwittransitie: het vervangen van dierlijke eiwitten door plantaardige eiwitten in voedsel- en productieketens. Dit is economisch en vanuit een duurzaam ontwikkelingsperspectief kansrijk. Hierbij kan worden gedacht aan het vervangen van visvoer door plantaardig voer en aan het benutten van reststromen in de voedselverwerkende industrie. Impuls is hiervoor ingeschakeld. De tweede betreft De Kering 2039, een initiatief in de gemeente Schouwen-Duiveland. Zij zijn met draagvlak van maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven gemeente en burgers gestart met toekomstbepalende projecten. Het betreft vraagstukken op het gebied van duurzaam bouwen, duurzame energie, de water- en klimaatopgave, recreatie- en toerisme, identiteit. De aanpak kan dienen als voorbeeld voor het transitiedenken op provinciaal niveau. Conclusies De transities uit het omgevingsplan hebben betrekking op energie. Doelstellingen van transities en transitiedenken zijn opgenomen in de Zeeuwse Strategienota Energie- en Klimaatbeleid 2008-2012 en het Uitvoeringsprogramma Energie- en Klimaatbeleid. De provincie heeft deelgenomen aan het thematisch bredere transitiedenken met vertegenwoordigers uit onderwijs, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers. Hierin werd gewerkt aan vernieuwing, nieuwe transitiepaden en projecten. Binnen het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling zijn twee succesvolle transitieprojecten gestart: eiwittransitie en De Kering 2039. 85

5.5 Landbouw en platteland 5.5.1 Versterken agrarische productiefunctie De landbouw, grootste grondgebruiker van Zeeland, zit ook in 2009 midden in een veranderingsproces: * liberalisering wereldhandel; * afname aantal agrarische bedrijven; * druk op de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied; * verwachtingen op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en milieu; verbreding landelijke gebied van productieruimte naar gebruiksruimte. De provincie biedt in beleidsmatige zin meer ruimte om tegemoet te komen aan de veranderende behoeften en de onzekere economische perspectieven. Zo versterkt de provincie het multifunctionele karakter van het landelijk gebied. Doelstellingen In het omgevingsplan zijn voor de landbouw en het platteland de volgende doelstellingen opgenomen: * Versterken economische vitaliteit en multifunctionele karakter van het landelijke gebied. * In stand houden en verder ontwikkelen agrarische productiefunctie en verwerkende industrie. * Bevorderen duurzaam en veilig producerende landbouw. * Bieden van flexibiliteit en ondersteunen van ontwikkelingsmogelijkheden aan de grondgebonden en verbrede landbouw, door onder andere: - Het optimaliseren van de agrarische verkaveling en streven naar schaalvergroting - Streven naar betere benutting beschikbaar zoet water - Bevorderen nieuwvestiging melkveehouderij - Bevorderen groei aquacultuur - Bevorderen groei van de biologische productie - Versterken samenwerking in de keten * Bevorderen geconcentreerde ontwikkeling niet-grondgebonden landbouw. - Concentratie van nieuwe glastuinbouwbedrijven in de Kanaalzone - Voorkomen grootschalige ontwikkeling intensieve veehouderij. Deze doelstellingen resulteren in een aantal acties en prestaties die bij de verschillende onderwerpen worden benoemd. Grondgebonden landbouw Het omgevingsbeleid voor de grondgebonden landbouw richt zich op een verbetering van de agrarische (productie)structuur en het realiseren van een hoogwaardige en duurzame kwaliteitsproductie. Sleutelwoorden daarbij zijn schaalvergroting, intensivering, diversificatie, innovatie en samenwerking. Schaalvergroting Het stimuleren van schaalvergroting is belangrijk om de concurrentiepositie van de Zeeuwse landbouw te handhaven en te versterken. Tabel 29 geeft een overzicht van de ontwikkeling van het grondgebruik en het aantal landbouwbedrijven over de periode 2003 tot 2009. Het blijkt dat de oppervlakte cultuurgrond in de periode 2003 2009 met bijna 2% is gedaald. Deze daling is in hoofdzaak toe te schrijven aan de daling in de periode 2003-2006. Na deze periode is de oppervlakte cultuurgrond nagenoeg gelijk gebleven. Tabel 29 laat een afname van het aantal landbouwbedrijven zien over de periode 2003-2009. In deze periode is het aantal bedrijven met bijna 15% gedaald. De daling heeft zich in de periode 2006-2009 iets versterkt doorgezet. Het gaat in die periode om gemiddeld 85 bedrijven per jaar. De daling van het aantal bedrijven afgezet tegen de relatief beperktere afname van de beschikbare cultuurgrond zorgt voor een toename van de gemiddelde bedrijfsgrootte. Uit de tabel blijkt dat de toename van de gemiddelde bedrijfsgrootte met name in de periode 2006 2009 sterker doorzet. De ontwikkelingen in Zeeland laten een zelfde beeld zien als de landelijke cijfers. Landelijk is er over de periode 2003-2009 een afname van de cultuurgrond van 1,8% en het aantal bedrijven van 4,6%. De gemiddelde bedrijfgrootte is landelijk 26,3 hectare. De gemiddelde bedrijfsgrootte in Zeeland is groter dan dit landelijk gemiddelde door de omvang van de akkerbouwsector in Zeeland. Figuur 19 geeft de ontwikkeling weer van het aantal bedrijven per type grondgebruik. Uit deze figuur blijkt dat er in alle vier de categorieën een afname van het aantal bedrijven in de periode 2000 2009 heeft plaatsgevonden. De afname is het grootst in de akkerbouw. Deze sector heeft ook de grootste omvang. Verder blijkt dat de glastuinbouw beperkt is. Figuur 19 Aantal bedrijven per type grondgebruik aantal Bron: CBS/LEI Tabel 29 Ontwikkeling landbouwbedrijven en cultuurgrond in Zeeland 2003 2005 2006 2009 2003 2009 Totale oppervlakte cultuurgrond (ha) 122.384 121.086 120.191 120.080-1,9 % Aantal bedrijven 3782 3617 3567 3226-14,7% Gemiddelde bedrijfsgrootte (ha) 32,4 33,5 33,7 37,2 +14,8% Bron: CBS/LEI 86

Voor het stimuleren van de schaalvergroting zijn de volgende acties en prestaties in het omgevingsplan opgenomen. * Optimaliseren agrarische verkaveling en bevorderen schaalvergroting door: * Inzet van de grondbank; * Ondersteunen van vrijwillige kavelruil (650 ha per jaar); * Herstel productiestructuur bij grootschalige ingrepen; * Bevorderen vernieuwende samenwerkingsconstructies. De nieuwe Wet investeringsbudget landelijk gebied (WILG) biedt het instrument kavelruil. Dat kan op verschillende manieren: zelfstandig, planmatig en wettelijk. Deze eerste twee zijn vormen van vrijwillige kavelruil. In het verleden heeft de provincie besloten ook zelfstandige kavelruil tussen agrariërs financieel te stimuleren. De criteria zijn voor de ILG-periode neergelegd in de provinciale ILG-subsidieverordening. Kavelruil wordt niet alleen ingezet voor landbouwkundige structuurversterking, maar ook in combinatie met het realiseren van overheidsdoelen (Rijk, provincie, waterschap, etc). De afweging welke vorm van kavelruil wordt ingezet, wordt per project door GS gemaakt. Op basis van een quick scan van een gebied wordt geadviseerd welke vorm van kavelruil ingezet zal worden om de doelstellingen te realiseren. In de regel wordt uitgegaan van vrijwillige vormen van kavelruil, tenzij er overtuigende redenen zijn om te kiezen voor wettelijke kavelruil. Naast de zelfstandige kavelruilen vinden er op dit moment planmatige kavelruilen plaats in West Zeeuws-Vlaanderen, Philippine en Maelstede-Dekker. Zoetwatergerelateerde teelten Voor zoetwatergerelateerde teelten, waarbij vooral vollegronds groenteteelt van belang is, is als actie geformuleerd: Ondersteunen initiatieven vanuit de sector voor zoetwatergerelateerde landbouw in gebieden met zoet grondwater. Tot op heden is hier geen actie op ondernomen. Er bestaat weinig belangstelling vanuit de sector. (Melk)veehouderij Het bevorderen van de melkveehouderij vindt plaats door dit ruimtelijk te faciliteren ontwikkeling. De ontwikkeling in de melkveehouderij in de periode 2006 2009 is weergegeven in tabellen 30 en 31. Hieruit blijkt dat het aantal bedrijven is afgenomen met een aantal van 74. Dat is bijna 18% van het aantal in 2006. De afname is het grootst bij bedrijven met minder dan 50 stuks vee. Het aantal bedrijven met meer dan 200 stuks vee is met 20 toegenomen. Het aantal dieren binnen de melkveehouderij is van circa 31000 toegenomen tot ruim 33100. Dat is een toename van 6,8%. De toename van het aantal dieren is toe te schrijven aan de bedrijven in de klasse van meer dan 200 stuks vee. Uit deze cijfers blijkt dat ook in de melkveehouderij sprake is van schaalvergroting. De verwachting uit de sector is dat deze schaalvergroting in de toekomst door zal zetten. Deze schaalvergroting kan gepaard gaan met een gewijzigde bedrijfsvoering. Bij een grotere schaal ligt het minder voor de hand om weidegang toe te passen. Het is van belang deze ontwikkeling te volgen juist ook omdat in het beleid ingezet wordt op de grondgebonden landbouw. Aquacultuur en zilte teelten In het omgevingsplan wordt het belang uitgelegd van de ruimtelijke gevolgen van de visserij en de nieuwe bedrijfstak aquacultuur. Er zijn kansen voor een omschakeling naar aquacultuur. Dit is met name het geval waar de veranderingen in het klimaat, de voorziene bodemdaling in kustprovincies en de toenemende verzilting een bedreiging lijken te vormen voor de gangbare landbouw. Tabel 30 Verdeling bedrijven naar aantal melk- en kalfkoeien per bedrijf in Zeeland Melk- en fokveebedrijven 2006 2007 2008 2009* totaal 418 423 387 344 1 tot 20 stuks 136 147 128 93 20 tot 50 stuks 63 65 54 44 50 tot 100 stuks 83 74 61 61 100 tot 200 stuks 108 103 103 98 200 stuks of meer 28 34 41 48 Bron: CBS/LEI Tabel 31 Verdeling aantal dieren naar aantal melk- en kalfkoeien per bedrijf in Zeeland Melk- en fokvee 2006 2007 2008 2009* totaal 31007 31130 32105 33106 1 tot 20 stuks 890 881 727 480 20 tot 50 stuks 2089 2109 1813 1465 50 tot 100 stuks 6133 5530 4596 4659 100 tot 200 stuks 15029 14422 14502 14000 200 stuks of meer 6866 8188 10467 12502 Bron: CBS/LEI 87

Het omgevingsplan noemt als acties en prestaties: * Ondersteunen en stimuleren initiatieven voor aquacultuur (minimaal 12 kansrijke initiatieven). * Uitwerken pilotproject inpasbaarheid en landschappelijke inpassing initiatief voor aquacultuur. Het provinciaal bestuur heeft in de periode 2006-2009 een groot aantal initiatieven op het gebied van aquacultuur ondersteund. Hierbij is financiële ondersteuning gegeven aan de ontwikkeling van de binnendijkse kweek van schelpdieren, zagers en zilte gewassen. Het project Zeeuwse Tong is daarvan een voorbeeld, evenals de kweek van kokkels in plan Tureluur en de teelt van zeekraal door agrariërs. In overleg met de Zeeuwse gemeenten en waterschappen is, naast financiële ondersteuning gewerkt aan het opstellen van een planologisch kader voor binnendijkse aquacultuur. Begin 2009 is de provinciale grondwaterheffing gewijzigd ten gunste van aquacultuurbedrijven. In de periode 2007/2008 is de eerste fase van het project Zeeuwse Tong uitgevoerd. Dit project is onderdeel van de pilot voor de landschappelijke inpassing van aquacultuur. De resultaten van deze eerste fase zijn medio 2009 door een onafhankelijke deskundigencommissie positief beoordeeld. Het ministerie van LNV en de provincie Zeeland bieden op basis van het advies van de deskundigencommissie ook in de tweede fase van het project financiële ondersteuning. De tweede fase bestaat uit de oprichting van een voorbeeldbedrijf. Dit bedrijf zal op Noord-Beveland gevestigd worden. Vanaf 2010 zullen in 25 vijvers met een totale oppervlakte van circa 3 hectare op praktijkschaal vis, schelpdieren, zagers en zilte gewassen gekweekt worden. Het proefbedrijf heeft vooralsnog een tijdelijke status, tot en met 2013. In 2009 is door het Kwaliteitsteam Zeeland de Nota Naar een ruimtelijke strategie voor aquacultuur gepresenteerd. Dit in overleg met ondermeer de Zeeuwse Tong, een groot aantal Zeeuwse gemeenten, beide waterschappen en Rijkswaterstaat. Er is invulling gegeven aan inpasbaarheid en landschappelijke inpassing van initiatieven voor aquacultuur. De nota doet aanbevelingen voor uitvoering van het beleid m.b.t. de ruimtelijke inpassing van aquacultuur. De voorstellen in de nota hebben een groot draagvlak bij de betrokken partners. Op korte termijn worden de voorstellen voor aanpassing van het beleid voorbereid, omdat het de wens is van de gemeentebesturen om de voorstellen zo spoedig mogelijk in hun beleid op te nemen. Biologische landbouw Biologische landbouw is de meest milieuvriendelijke landbouw in Nederland met een sterke innovatieve kracht. De provincie heeft steeds ingezet op het versterken van de positie van de biologische landbouw als een economisch kansrijke en duurzame landbouwactiviteit. Veel projecten ter stimulering van de biologische landbouw zijn ondersteund vanuit Vitaal Platteland Zeeland. Het omgevingsplan noemt als acties en prestaties: Tweejaarlijks actualiseren en uitvoeren actieprogramma biologische landbouw gericht op: * het stimuleren van de markt- en ketenontwikkeling; * bevorderen kennisontwikkeling en verspreiding; * stimuleren en ondersteunen van omschakeling naar biologische landbouw. Sinds 2007 is er geen specifiek beleid voor biologische landbouw geformuleerd en is de biologische landbouw een onderdeel van het PSEB landbouw. Biologische landbouw wordt gezien als een kraamkamer voor innovatieve ontwikkelingen waar de gangbare landbouw haar voordeel mee kan doen. Proefbedrijf Rusthoeve heeft een aantal jaren geleden 10 hectare ingericht voor de biologische bedrijfsvoering. Hier worden methodieken uit de biologische landbouw zoals aandacht voor bodembiodiversiteit en functionele agiobiodiversiteit verder ontwikkeld en verspreid binnen de gangbare landbouw. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de verduurzaming van de gangbare landbouw. Het oppervlak biologische landbouw in Zeeland is de afgelopen jaren gelijk gebleven. Het aandeel biologische landbouw is evenals in het jaar 2005 0,9 % van het beschikbare landbouwareaal. Dit ligt onder het landelijk gemiddelde. Het aantal biologisch agrarische bedrijven is toegenomen van 46 in 2006 naar 55 in 2009. In 2009 is het Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) project Bio-logisch ondernemen afgerond. Door dit project zijn zeven agrarische ondernemers gestart met de omschakeling naar biologische landbouw. Dit betekent binnen 2 à 3 jaar een toename van het biologisch oppervlak van 217 hectare. Tabel 32 Ontwikkeling oppervlakte areaal biologische landbouw 2006 2007 2008 Aandeel Zeeland 1.065 1.039 1.057 0,9% Nederland 48.425 47.019 50.435 2,6% Bron: Bio-Monitor 2008, Biologica Er is ingezet op het ontwikkelen van een korte keten waarbij in Zeeland geteelde biologische producten worden afgezet bij Zeeuwse zorginstellingen. In 2008 is een pilot afgerond en in 2009 is er een vervolgproject gestart waarbij geprobeerd wordt om zoveel mogelijk budgetneutraal in te voeren bij de betrokken zorginstellingen. Dit gebeurt door het minimaliseren van de schakels in de keten van biologische voeding. Agrarisch vestigingsbeleid Het omgevingsplan heeft een terughoudend beleid geformuleerd voor nieuwe agrarische bouwblokken. Het beleid is erop gericht zorgvuldig ruimtegebruik in het landelijk gebied te bevorderen. Één van de uitgangspunten bij het agrarisch vestigingsbeleid is dat het niet-agrarisch gebruik van de bebouwing niet mag leiden tot nieuwe agrarische bouwblokken in het landelijk gebied. Tenzij sprake is van het oplossen van bestaande knelpunten in verband met ruimtegebrek en/of milieuhinder worden geen mogelijkheden geboden voor nieuwe agrarische bouwblokken. Voor een nieuw agrarisch bouwblok komen alleen volwaardige agrarische bedrijven in aanmerking. Een agrarisch bedrijf is volwaardig wanneer het volledige werkgelegenheid en een aanvaardbaar inkomen biedt aan ten minste één arbeidskracht of wanneer daarop op termijn uitzicht bestaat. 88

In de praktijk leidt dit een enkele keer tot een ongewenste situatie, waarbij een verplaatsing niet door kan gaan doordat niet aan de eis van volwaardigheid wordt voldaan. De aanleiding voor zo n verplaatsing is vaak door wetgeving of gewenst beleid ingegeven. Daarmee stagneert een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarom verdient het aanbeveling om voor het volgend omgevingsplan te overwegen om in het geval van bestaande knelpunten in verband met ruimtegebrek en/of milieuhinder de eis van volwaardigheid voor die bedrijven te vervangen door de eis dat het moet gaan om een reëel agrarisch bedrijf. Niet-grondgebonden landbouw Glastuinbouw De positieve vestigingsvoorwaarden voor de ontwikkeling van glastuinbouw in Zeeland zijn: * gunstige klimatologische omstandigheden; * de goede ligging ten opzichte van de afzetgebieden in Noordwest Europa; * het ontbreken van congestieproblemen. Het omgevingsbeleid is gericht op concentratie van glastuinbouw in enkele locaties en het terugdringen van solitaire glastuinbouw. Hierbij wordt vooral ingezet op de ontwikkeling van een glastuinbouwconcentratiegebied van 300 hectare op de Axelse Vlakte in de gemeente Terneuzen. De acties en prestaties uit het omgevingsplan zijn: * Ondersteunen totstandkoming concentratielocatie voor glastuinbouw in de Kanaalzone. * Op initiatief van de sector samen met hen uitwerking geven aan sanering van en uitbreidingsmogelijkheden voor solitaire glastuinbouwbedrijven. In de periode 2006-2009 is samen met de gemeente en Zeeland Seaports de aanleg van de glastuinbouwconcentratie op de Axelse Vlakte gerealiseerd. De eerste fase van het glastuinbouwgebied in de Kanaalzone is in gebruik genomen. In 2008 is negen miljoen euro voor het ontwikkelen van maximaal 250 hectare duurzame glastuinbouw in Terneuzen uit het rijksbudget Stimuleringsregeling inrichting duurzame glastuinbouwgebieden toegekend. Deze gelden worden onder andere ingezet voor de koppeling van restwarmte en CO 2 van Figuur 20 Aanleg buizenstelsel in het glastuinbouwgebied in de Kanaalzone de nabij gelegen industrie aan het glastuinbouwgebied. Ook voor de aanleg van een innovatief waterontwikkelingsconcept en voor investeringen in landschap en verkeer en vervoer wordt dit geld ingezet. De aanleg van het buizenstelsel voor de eerste fase (80 hectare) is in 2009 afgerond en de eerste kassen (waaronder de opleidingskas) zijn gebouwd. Naast de Kanaalzone heeft Zeeland een aantal bestaande glastuinbouwlocaties, namelijk Rilland, Kapelle, Oosterland, Sirjansland en Sint Annaland. In het beleid is voor de locaties in Kapelle en Oosterland ontwikkelingsruimte opgenomen. Voor de locaties Rilland, Sint Annaland en Sirjansland is de omvang die in de geldende bestemmingsplannen is vastgesteld de maximale ruimte. Voor Sint Annaland betekent dit dat door recente vestigingen met een uitbreiding van circa 12 hectare het maximaal beschikbare areaal in 2009 is ingevuld. De omvang van de locaties en de beschikbaarheid zijn in tabel 33 opgenomen. Voor de locatie Kapelle is een bestemmingsplan in voorbereiding die de afronding van het gebied met een oppervlakte met 20 hectare. Voor de locatie Sirjansland geldt dat de daar aanwezige ontwikkelingsruimte nagenoeg is ingevuld. De ondernemers op deze locatie hebben samen een plan gepresenteerd voor inbreiding binnen de grenzen van het glastuinbouwgebied en voor een landschappelijke afronding van de locaties. Hierdoor ontstaat een extra vestigingsmogelijkheid van 12 ha bovenop de 40 ha die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Daarnaast bevat het voorstel een plan voor landschappelijke inbedding van de locatie. Aan het vereveningsprincipe wordt invulling gegeven door investeringen in milieukwaliteit en de aanleg van een wandelpad voor de inwoners van Sirjansland. Het plan is tot stand gekomen na overleg met de dorpsvereniging Sirjansland en wordt door het gemeentebestuur wordt ondersteund. Tabel 33 Glastuinbouwontwikkeling Locatie Type Beschikbaar Gerealiseerd Rilland Bestaande 100 ha 100 ha locatie Kapelle Bestaande 100 ha 78 ha locatie Sirjansland Bestaande 40 ha 40 ha locatie Oosterland Bestaande 16 ha 16 ha locatie St. Annaland Bestaande 20 ha 20 ha locatie Zeeuws-Vlaamse concentratie- 300 ha aanleg Kanaalzone locatie gestart Bron: Provincie Zeeland 89

Figuur 21 Voorstel inbreiding en ruimtelijke afronding glastuinbouwlocatie Sirjansland In overleg met de sector kan worden onderzocht in hoeverre een actievere provinciale sturing op de sanering van solitair glas wenselijk of noodzakelijk is. Een onderdeel van een dergelijk onderzoek zou het instellen van een (provinciaal) fonds voor de sanering van solitair glas kunnen zijn. Dit fonds kan worden gevoed door vereveningsbijdragen van uitbreidende glastuinbouwbedrijven. Intensieve veehouderij In het omgevingsplan is als beleid geformuleerd om een grootschalige ontwikkeling van intensieve veehouderij te voorkomen. Om die reden is nieuwvestiging uitgesloten. Het actiepunt luidt: voorkomen grootschalige ontwikkeling intensieve veehouderij. De figuren 22 en 23 geven een overzicht van de ontwikkeling van de intensieve veehouderijsector in de periode 2000-2009. Voor de varkenshouderijsector is het aantal bedrijven in deze periode is afgenomen van 127 naar 56. Het aantal varkens is in deze periode afgenomen van circa 113.000 naar circa 62.000. De gemiddelde bedrijfsgrootte is in de periode toegenomen van 890 varkens per bedrijf naar 1107. Deze schaalvergroting en specialisatie komt overeen met het landelijk beeld in de varkenshouderij. Het aandeel van het aantal varkens in Zeeland bedraagt minder dan 1% van het landelijk totaal. Dat geldt zowel voor het aantal bedrijven als voor het aantal dieren. Figuur 22 Ontwikkeling varkenshouderij Het plan heeft betrekking op een kompact gebied. Met de inbreiding van 12 ha en een landschappelijke inbedding zal het gebied een verantwoorde landschappelijke inpassing krijgen. De gemeente en de betrokken ondernemers tekenen daarvoor een overeenkomst. De ontwikkeling sluit aan op de hoofddoelstellingen uit het omgevingsplan en levert een bijdrage aan het glastuinbouwbeleid als geheel. Deze ontwikkeling vraagt wel om een aanpassing van het beleidskader van het omgevingsplan en de provinciale ruimtelijke verordening. Naast de genoemde concentratiegebieden voor de glastuinbouw richt het beleid zich op het tegengaan van de groei van solitair glas. Dit gebeurt door samen met de sector uitwerking te geven aan een afgewogen beleid van sanering en uitbreiding van solitaire glastuinbouwbedrijven. Bestaande solitaire bedrijven kunnen zich verder ontwikkelen tot maximaal twee hectare. Wanneer er zicht is op sanering van glasopstanden elders in de provincie en wanneer verdere ontwikkeling niet strijdig is met de omgevingskwaliteiten ter plaatse, kan verdere uitbreiding worden toegestaan tot maximaal vier hectare. In 2008 heeft ZLTO-advies een onderzoek afgerond naar de ontwikkeling van solitair glas in de provincie en de ontwikkelingswensen die bij de telers leven. Uit deze analyse blijkt dat het beleid aan vrijwel alle bedrijven voldoende ruimte biedt. Er is een evenwicht tussen saneringen en uitbreidingen van solitair glas voor uitbreidingen boven de twee hectare naar maximaal vier hectare. De inschattingen voor de periode na 2012 zijn onvoldoende betrouwbaar om concrete conclusie voor het beleid aan te verbinden. Dit komt doordat een deel van de bedrijven als gevolg van de huidige energieprijzen in een zorgelijke financiële situatie verkeren. aantal bedrijven Bron: CBS/LEI Figuur 23 Ontwikkeling pluimveehouderij aantal bedrijven Bron: CBS/LEI aantal dieren aantal dieren 90

Voor de pluimveehouderij geldt dat het aantal bedrijven in deze periode is afgenomen van 83 naar 53. Het aantal kippen (legkippen en vleeskippen) is in deze periode afgenomen van circa 1,95 miljoen naar circa 1,72 miljoen. De gemiddelde bedrijfsgrootte is in de periode met 38 % toegenomen van 23.543 kippen per bedrijf naar 32.534. Deze schaalvergroting en specialisatie is minder sterk dan het landelijk beeld in de pluimveehouderij. Landelijk is de stijging van het aantal kippen per bedrijf over de periode 1997 2009 circa 66%. In absolute zin bedraagt het aandeel van het aantal kippen in Zeeland minder dan 2% van het landelijk totaal. In het omgevingsplan is het strikte beleid uit het Streekplan Zeeland in hoofdlijnen overgenomen. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij met uitzondering van zogenaamde knelgevallen is uitgesloten. Nieuwvestiging heeft in de afgelopen periode dan ook niet plaatsgevonden. Uit bovenstaande cijfers blijkt dat het aantal bedrijven en het aantal gehouden dieren is gedaald. De sector heeft een beroep gedaan op de provincie om de normering voor de bestaande bedrijven te bekijken. De aanleiding hiervan is dat de bestaande bedrijven al een aantal jaren niet hebben kunnen investeren, ook niet in systemen die een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit zouden kunnen bevorderen. De sector staat voor de invoering van een aantal wettelijke verplichte eisen. Dit betreft onder meer de regeling op grond van het Besluit Huisvesting en dierenwelzijneisen. Het merendeel van de bestaande bedrijven moet fors veranderen in de bedrijfsvoering. Bestaande bedrijven moeten uiterlijk 1 april 2010 aan het Ministerie van LNV hun plannen moeten presenteren op welke wijze ze gaan voldoen aan de nieuwe eisen. Eerder genoemde investeringen zijn volgens de sector niet op te brengen met de huidige omvang van de bedrijven. De nieuwe regelgeving vraagt om aanzienlijke investeringen in stalsystemen. Door de toepassing van dierenwelzijneisen moeten de aantallen dieren in de bestaande stallen verminderen. Daarom meent de sector dat alleen met uitbreiding aan deze eisen voldaan kan worden. Het geldend beleid laat in principe uitsluitend ruimte voor uitbreiding in beperkte mate. Op basis van jurisprudentie moet de term in beperkte mate uitgelegd worden als 20-25% van het bestaande bedrijfsvloeroppervlak. Het leveren van maatwerk voor gemeenten blijft beperkt. Naast de uitbreiding in beperkte mate is overigens een uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak toegestaan indien dit nodig is op basis van dierenwelzijneisen. Deze uitbreiding mag niet gepaard gaan met een toename van het aantal dieren. Er wordt samen met de sector gekeken hoe de sector kan worden geholpen met inachtneming van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In een werkgroep waarin de provincie, de ZLTO en enkele gemeenten zitting hebben worden cases uitgewerkt die een antwoord moeten geven op de vraag welke uitbreidingen noodzakelijk en verantwoord zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in mogelijkheden op de kortere termijn, in verband met de hiervoor aangegeven verplichting voor de bedrijven. Voor de provincie zijn hierbij kansen om de bestaande Zeeuwse bedrijven met een hoofdtak intensieve veehouderij een kwaliteitsslag te laten maken. Dat is vooral voor voor een verbetering van de milieukwaliteit en de landschappelijke uitstraling belangrijk. De afname van het aantal bedrijven en de vermindering van het aantal dieren over de afgelopen periode biedt mogelijkheden voor een beperkte groei van de bestaande bedrijven. Daarbij is ook de verwachting dat meerdere bedrijven de bedrijfsvoering zullen beëindigen. De werkgroep pleit ervoor om de gemeenten de beleidsmatige ruimte te geven per bedrijf maatwerk te leveren. Voor de korte termijn zou dit kunnen door de term in beperkte mate uit de beleidsteksten en de provinciale ruimtelijke verordening te schrappen. Dit stelt de gemeenten in de gelegenheid bestaande bedrijven uitbreidingsruimte te geven tot maximaal 5000 m 2 bedrijfsvloeroppervlak. Dat is de bovenmaat die in het huidig beleid reeds is aangegeven. De gemeenten blijven de ontwikkelingen qua aard en omvang beoordelen en er blijft een bovengrens van 5000 m 2. Dit voorstel kan voor enkele bestaande grotere bedrijven met een omvang van minder dan 5000 m 2 bedrijfsvloeroppervlak betekenen dat deze bovenmaat een beperking vormt van de huidige ontwikkelingsmogelijkheden. Om ook bij deze bedrijven de gewenste verduurzaming mogelijk te maken wordt voorgesteld hiervoor gelijktijdig een ontheffingsclausule in de Provinciale ruimtelijke verordening op te nemen. Per geval dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld, die aandacht besteedt aan de beleidsdoelstellingen uit het omgevingsplan. Daarbij valt te denken aan dierenwelzijneisen, milieuwinst, omgevingskwaliteiten, maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen en het vereveningsprincipe. De mate van uitbreiding kan uitsluitend worden beargumenteerd vanuit de wens bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling. Voor de langere termijn wordt een visie ontwikkeld over hoe de sector zich op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan ontwikkelen, rekening houdend met de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. Deze visie zal op basis van een aantal pilots vormgegeven worden en een inbreng zijn voor het volgend omgevingsplan. Het doel van de visie en de voorgestelde planwijziging is het oplossen van knelpunten bij bestaande Zeeuwse bedrijven. Er zal geen sprake zijn van een grootschalige ontwikkeling van de intensieve veehouderij sector als geheel. Individuele bestaande bedrijven wordt een duurzaam bedrijfsperspectief geboden. Nieuwvestiging is en blijft uitgesloten. Verbrede landbouw en Nieuwe Economische Dragers Het Zeeuwse platteland heeft een sterke eigen identiteit, een uniek landschap met bijzondere cultuurhistorische elementen. Het benutten van de kwaliteiten biedt kansen voor verbrede landbouw. Een duurzaam evenwicht bereiken tussen alle functies op het platteland is het streven. Om de economische basis van het platteland te versterken, biedt het beleid ruimte voor nieuwe, ook niet-agrarische, kleinschalige activiteiten in het landelijk gebied. Met Nieuwe Economische Dragers (NED) wordt planologische ruimte geboden voor verbreding van de Zeeuwse plattelandseconomie. Daarbij is een investering in de ruimtelijke kwaliteit als tegenprestatie aan de orde. De acties en prestaties uit het omgevingsplan zijn: 91

* Bevorderen van de professionaliteit van een samenwerking tussen verschillende initiatiefnemers * Ondersteunen projecten ter versterking verbrede landbouw De doelstellingen en deze acties en prestaties zijn opgenomen in het Provinciaal Meerjaren Programma Vitaal Platteland 2007-2013. Verbrede landbouw Het CBS houdt al een aantal jaren de aantallen bedrijven met verbredingactiviteiten bij. Sinds 2008 wordt ook gekeken naar de opbrengst hiervan in relatie tot de totale opbrengst per bedrijf. Tabel 34 geeft de CBS-cijfers. Tabel 35 geeft inzicht in de ontwikkeling van de multifunctionele landbouw in Zeeland. Daaruit blijkt een sterke afname van het aantal bedrijven met een vorm van verbreding. De afname voltrekt zich, als de periode 2005 2009 wordt bezien, over vrijwel de hele linie. Uitzondering daarop vormt de zorglandbouw en aquacultuur. Na 2006 lijkt zich een zekere stabilisatie af te tekenen. Wel blijft Zeeland één van de provincies met relatief het hoogste aantal landbouwbedrijven met verbredingsactiviteiten. Tabel 34 Opbrengst uit verbreding in % van bedrijven met verbreding 2008 2009 Opbrengst minder dan 10% 45 43 Opbrengst 10-50 % 41 46 Opbrengst meer dan 50% 14 11 Bron: CBS/LEI De daling die tabel 34 aangeeft is niet eenvoudig te verklaren. Bovendien wijken de CBS-gegevens voor aantallen bedrijven met agrarisch natuur- en landschapsbeheer af van de gegevens van de provincie Zeeland. Aan de Provinciale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (PSAN) namen eind 2008 circa 700 agrariërs deel. Een mogelijke oorzaak voor dit verschil is dat het CBS het akkerrandenbeheer niet meeneemt. Daarnaast bestaan er nog tal van experimenten en andere regelingen zoals de verordening onderhoud landschapselementen, Vitaal Platteland Zeeland en anderen. De terugval in verkoop aan huis en verwerking komt waarschijnlijk door concentratie van verkooppunten, opschaling van bestaande verkooppunten en afzet via andere kanalen zoals bijvoorbeeld streekpakketten of een andere manier van ketensamenwerking. Op dit gebied is in 2009 door de provincie Zeeland subsidie verleend voor de oprichting van het Kenniscentrum Real Food. Dit is een initiatief van Provincie Zeeland, Provincie Noord Brabant, ZLTO, Gemeente Den Bosch en HAS Den Bosch. Met de oprichting van dit kenniscentrum wordt ingezet op kwaliteitsverbetering en professionalisering van streekproductenketen en wordt bijgedragen aan de branding van Zeeland als culinaire bestemming in een natuurlijke omgeving. Zeeland is van oudsher een toeristische provincie. De daling van het aantal agrarische bedrijven met agrotoerisme is mogelijk een gevolg van de toegenomen concurrentie en het feit dat ondernemers zonder opvolger stoppen. Aan de andere kant is het mogelijk geworden om de kampeerterreinen bij de boer te vergroten van 15 naar 25 standplaatsen en hiervan is door een groot aantal agrariërs gebruik gemaakt. Het aantal zorgboerderijen in Zeeland is gestegen tot ongeveer 35 in 2009. Dit is inclusief de bedrijven waarbij de agrarische tak is afgebouwd en het meer een plattelandsbedrijf wordt. Deze vallen buiten de CBS landbouwtelling, wat de afwijking met de tabel kan verklaren. De stijging is mede te danken aan de stimuleringsregeling van Vitaal Platteland Zeeland waardoor zorgboerderijen een startsubsidie van 30.000 kunnen verkrijgen. Daarnaast heeft de sector een kwaliteitsslag kunnen maken door een subsidie die de provincie heeft verleend aan de Stichting Zeeuwse Zorgboeren voor het verder professionaliseren van de stichting. De stichting is nu een AWBZ toegelaten instelling en daar profiteren alle aangesloten zorgboerderijen van. Nieuwe Economische Dragers Met het oog op het versterken van de economische basis van het platteland wordt ruimte geboden voor nieuwe, ook niet agrarische, kleinschalige activiteiten in het landelijk gebied. Als tegenprestatie wordt een investering gevraagd in de ruimtelijke kwaliteit. Tabel 35 Ontwikkeling Multifunctionele Landbouw Verbredingsactiviteit 2005 2007 2008 2009* verandering in % t.o.v. 2005 Verkoop aan huis 359 240 177 177-182 -50,7 Stalling van goederen of dieren 223 189 176 175-48 -21,5 Agrotoerisme 323 279 255 268-55 -17,0 Verwerking landbouwproducten. 73 52 46 50-23 -31,5 Zorglandbouw 19 26 22 24 5 26,3 Aquacultuur 2 6 5 4 2 100,0 Loonwerk voor derden 348 193 178 191-157 -45,1 Agrarisch natuur- en landschapsbeheer 458 329 165 169-289 -63,1 Agrarische kinderopvang... 2 Boerderij educatie... 4 Totaal 1805 1314 1024 1064-741 -40,1 Bron: CBS/LEI 92

Sinds de introductie van de regeling Nieuwe Economische Dragers in 2002 hebben de Zeeuwse gemeenten 76 initiatieven voorgelegd aan de toetsingscommissie Nieuwe Economische Dragers. De commissie heeft 62 initiatieven positief beoordeeld. Hoewel het sinds 2004 niet meer noodzakelijk is dat initiatieven worden voorgelegd aan de toetsingscommissie blijkt uit een inventarisatie ten behoeve van de evaluatie van het vereveningsprincipe dat de ontwikkelingen enigszins achterblijven bij de oorspronkelijke verwachtingen. Vanuit gemeenten wordt aangegeven dat de huidige spelregels (doorlopen planologische procedure, opstellen plan ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, advisering door de toetsingscommissie en het aangaan van een privaatrechterlijke overeenkomst) om een nieuwe economische drager te realiseren veel potentiële initiatiefnemers af lijkt te schrikken. Verder wordt er bij het realiseren van NED s veelvuldig gebruik gemaakt van subsidieprogramma s om de ontwikkeling van kleinschalige activiteiten in het landelijk gebied te stimuleren maar ook om veel geleverde tegenprestaties (investeringen in schuur en erf) te ondersteunen. Bij het opstellen van nieuwe beleidskaders voor de NED s dienen de noodzakelijke tegenprestaties te worden geïntegreerd binnen de subsidievoorwaarden voor deze programma s. Tijdelijke opvang seizoensgebonden arbeid Binnen de landbouw bestaat de behoefte aan mogelijkheden voor de tijdelijke opvang van seizoensgebonden arbeidskrachten. Het omgevingsplan gaat uit van een behoefte gedurende een korte periode van circa 8 tot 10 weken, die niet via de reguliere woningmarkt of op een andere verantwoorde wijze kan worden bediend. De afgelopen jaren is gebleken dat de komst van, voornamelijk buitenlandse, seizoensarbeiders groter is in omvang en verblijftijd dan voorzien was in het omgevingsplan. Daarnaast zie je dat ook in andere sectoren dan de landbouw, de vraag naar buitenlandse arbeidskrachten toeneemt. De problematiek van de huisvesting van deze arbeidsmigranten vraagt om duidelijke provinciale beleidskaders om ongewenste (illegale) situaties te voorkomen. Hier worden in overleg met de betrokken gemeenten voorbereidingen voor getroffen. In het nieuwe omgevingsplan zullen de resultaten hiervan als nieuwe beleidskaders worden opgenomen. Agroproductieparken en agrarische verwerking Het provinciale beleid biedt ruimte voor agroproductieparken. De eerste ervaringen hiermee zijn opgedaan en de resultaten worden nu zichtbaar. In het omgevingsplan staat als actie: * Verder uitwerken van het concept agroproductieparken en resultaten hiervan zo nodig vertalen naar het omgevingsbeleid. De mogelijkheden om het concept agroproductiepark in Zeeland te introduceren zijn onderzocht. De glastuinbouw in de Kanaalzone was één van de kansrijkste. De afgelopen jaren is het concept verder uitgewerkt. Er is een consortium gevormd van private en publieke partijen (waaronder de provincie en de gemeente Terneuzen). Onder leiding van Zeeland Seaports is het concept gerealiseerd in de vorm van het Biopark Terneuzen. Als spinoff van dit netwerk is het project BioBase Europe gestart. Hierin worden een pilot fabriek in Gent en een opleidingstraject in Terneuzen gerealiseerd. Er is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd naar Agri- en Foodport Zeeland waarbij marktpartijen zijn geraadpleegd. Daarbij kwam naar voren dat een combinatie van de volgende ontwikkelingsconcepten haalbaar worden gekwalificeerd: * Geïntegreerde ontwikkeling van haven, bioglas-complex en landbouw; * Zelfstandige ontwikkeling van een bevoorradingspunt voor Vlaanderen, Noord-Frankrijk en Groot-Brittannië; Er wordt een stappenplan uitgewerkt om deze ontwikkelingsconcepten de komende jaren te realiseren. Het doel hiervan is om de Kanaalzone als bioport van Zuid-West Nederland te ontwikkelen. In 2009 is er een brochure uitgebracht Agrocomplex Zeeland in beeld, een initiatief van Economische Impuls Zeeland (EIZ) en ZLTO. In samenspraak met het bedrijfsleven zijn daar de sterke punten van Zeeland benoemd voor de agribusiness. Begin 2009 is een convenant getekend door EIZ, ZLTO en Zeeland Seaports om gezamenlijk het agro-complex Zeeland verder uit te bouwen. De provincie draagt bij aan de uitwerking van de visie 2040 van Greenport(s) Nederland, een publiekprivate netwerkorganisatie gericht op het behouden en versterken van het glastuinbouwcluster in Nederland. In november 2009 is de themadag Agro-complex Scheldemond georganiseerd door de provincie Zeeland in samenwerking met de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Ook deze themadag heeft een bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van beleid voor het creëren van nieuwe verbindingen en ontwikkelen van agroproductieparken en de foodport in Zeeland. Niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied In het omgevingsplan is onder Regionale afspraken en accenten de volgende afspraak voor de regio De Bevelanden opgenomen: Ten behoeve van de mogelijke verplaatsing van solitair in het buitengebied gelegen uienverwerkende bedrijven, worden ontwikkelingsmogelijkheden geboden bij Oostdijk. Een nadere uitwerking hiervan wordt opgenomen in het regionale bedrijventerreinenprogramma. Deze afspraak is tot stand gekomen na het onderzoek Problemen bij de uienverwerkende bedrijven vragen om maatwerk uit 2004. In dit onderzoek is aandacht besteed aan de mogelijkheid om een aantal bestaande niet-agrarische bedrijven te verplaatsen naar reguliere bedrijventerreinen. Om dergelijke bedrijfsverplaatsingen mogelijk te maken is beleidsmatig rekening gehouden met een verplaatsing naar een locatie bij Oostdijk. Nader onderzoek op bedrijfsniveau (in 2009) heeft geleid tot de conclusie dat een verplaatsing van de betrokken bedrijven vanuit bedrijfseconomisch oogpunt niet verantwoord is. Ook bij de betrokken overheden ontbreken de financiële middelen om een verplaatsing mogelijk te maken. Gemeente Reimerswaal heeft de bestemmingsplanprocedure opgestart om de betrokken bedrijven uitbreidingsruimte te geven op de huidige vestigingslocaties. De noodzaak voor de ontwikkelingsmogelijkheden bij Oostdijk zijn daarom niet meer aan de orde. Daarom wordt in het regionaal bedrijventerreinenprogramma ook geen ruimte gereserveerd voor deze ontwikkeling. 93

5.5.2 Duurzame landbouw en relatie tot omgevingskwaliteiten Duurzame landbouw De transitie naar een duurzame landbouw is in de provincie Zeeland en ook landelijk al een aantal jaar aan de gang. Gestreefd wordt naar een economisch gezonde landbouw die op een maatschappelijk verantwoorde wijze onderneemt. Daarbij zijn de negatieve effecten op de omgeving minimaal. In het provinciaal beleid zijn er twee aspecten uitgelicht: mestruimte en energieopwekking. De acties en prestaties uit het omgevingsplan zijn: * Ondersteunen van de agrarische sector bij het doorvoeren van landelijk (mest)beleid en landelijke afspraken op bedrijfsniveau (Stichting Middelen en Mineralen Meester). * De productie van dierlijke mest staat in verhouding tot de hoeveelheid mest die opgebracht kan worden binnen de randvoorwaarden van een goede ecologische toestand van de watersystemen. Er zijn mogelijkheden om mestopslagen te creëren zodat voorjaarstoepassing van mest mogelijk is. * Stimuleren initiatieven duurzame energieproductie rond het agrarisch bedrijf. Mestruimte De productie van dierlijke mest binnen de provincie staat in verhouding tot de hoeveelheid mest die opgebracht kan worden binnen de randvoorwaarden van een goede ecologische toestand van de watersystemen. Om toepassing van dierlijke mest in het voorjaar breed mogelijk te maken, zijn er voldoende mogelijkheden om mestopslag te creëren. Het aantal intensieve veehouderijen in Zeeland is sterk verminderd. De productie van dierlijke mest is sinds 2005 afgenomen met 6,8 %. Ten opzichte van 2000 is de afname in productie van dierlijke mest 15 %. De provincie heeft de betekenis onderzocht van nieuwe ontwikkelingen voor de beschikbare milieuruimte voor mest. Deze nieuwe ontwikkelingen betreffen de verruimde norm voor stikstof in oppervlaktewater als gevolg van: * de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water; * voortschrijdende inzichten in de relatie tussen mestgebruik en uitspoeling naar het oppervlaktewater; * en de toename van mestbewerking en verwerking. Uit dit onderzoek is gebleken dat de ruimte voor toepassing van dierlijke mest vanuit waterkwaliteitsoogpunt iets groter is dan voorheen verondersteld. De afname van de mestproductie heeft ertoe geleid dat de productie van dierlijke mest kleiner is geworden dan de beschikbare mestruimte. De lichte verruiming van de normen Figuur 24 Mestproductie 2000-2009 stikstof (1000 kg) voor de waterkwaliteit voor uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water dragen hier mede aan bij. Daarmee heeft de provincie de doelstelling van haar beleid bereikt. Voor de mest die in Zeeland geproduceerd wordt is er voldoende mestopslagcapaciteit. De resultaten van de Stichting Middelen en Mineralen Meester staan beschreven in paragraaf 4.6.2 onder diffuse bronnen. De provincie wil de beschikbare mestruimte benutten voor groei van bestaande (intensieve) veehouderijen, onder voorwaarde dat andere omgevingsfactoren groei toelaten. Vestiging van grondgebonden veehouderijen blijft mogelijk. Het restrictieve beleid ten aanzien van nieuwvestiging van intensieve veehouderij blijft gehandhaafd. Energieopwekking Vanuit de landbouw is veel interesse geweest voor de opwekking van energie via mest- en covergisting. De provincie wil duurzame vormen van energieopwekking, zoals mestvergisting, stimuleren, wanneer het een rendabele activiteit voor (samenwerkende) agrarische bedrijven betreft. Daarbij dient de mestvergisting qua aard, schaal en omvang te passen op het agrarisch bouwblok. Tevens dient het aan te sluiten op het karakter van het agrarisch landschap. Er is een aantal initiatieven ontplooid rond mestvergistingsinstallaties. Gebleken is dat deze vaak pas rendabel zijn als ze een dusdanig volume hebben dat de provincie ze niet meer als passend binnen de agrarische bedrijfsvoering acht. Bovendien is de subsidieregeling van het Rijk plotseling stopgezet. Hierdoor is tot nu toe slechts één initiatief gerealiseerd: een mestvergistingsinstallatie op een melkveehouderij. De provincie heeft via het PSEB geld beschikbaar gesteld voor het stimuleren van innovatie. Hieronder vallen onder andere pilots en haalbaarheidsstudies gericht op energieproductie en scheiding van fracties door bioraffinage. Ook het gebruik van groene grondstoffen valt hieronder. In het kader van het in 2009 gesloten landelijke convenant Schone en zuinige agrosectoren wordt de komende jaren gewerkt aan het direct of indirect terugdringen van de emissie van broeikasgassen. Via het Uitvoeringsprogramma Energie en Klimaat is in 2009 subsidie verleend aan Klimaat en landbouw in beeld. Dit is een scan die inzicht geeft waar de broeikasgasemissies in de landbouw in Zeeland plaatsvinden en welke mogelijke oplossingen er zijn voor het terugdringen van deze emissies. Relatie met omgevingskwaliteiten Lusten en lasten Ten behoeve van een vitaal platteland wil de provincie de ontwikkelingsruimte van de landbouw niet onnodig beperken. Daarom zijn voor het landelijk gebied de volgende acties en prestaties opgenomen: * Opstellen handreiking aan gemeenten over toepassing van de resultaten van het project Lusten en lasten. * Evaluatie project Lusten en lasten in de omgevingsbalans (na 3 jaar), waarbij de eventuele wenselijkheid van een meer generieke regeling op landelijk niveau betrokken wordt. In december 2007 is de handreiking Lusten en Lasten hand- 94

reiking gemeentelijk geluid- en geurbeleid landelijk gebied Zeeland door GS vastgesteld en ter informatie aangeboden aan de Statencommissie. Begin 2008 gevolgd door een informatiebijeenkomst voor de gemeenten. Het is niet bekend hoeveel in de praktijk gebruik wordt gemaakt van de handreiking bij het formuleren van gemeentelijk ruimtelijk- en milieubeleid. De evaluatie heeft nog niet plaatsgevonden. Wet Ammoniak en Veehouderij Het doel van de Wet ammoniak en veehouderij (WAV) is de uitstoot van ammoniak uit de veehouderij te verminderen en natuurgebieden die gevoelig zijn voor de neerslag van ammoniak extra te beschermen. Dat gebeurt door regels te stellen voor de uitstoot van ammoniak uit veehouderijen tot 500 meter van deze gebieden. Op 1 mei 2007 is een wijziging van de WAV van kracht geworden, die ertoe moest leiden dat veel minder veehouderijen dan voorheen gevolgen zouden ondervinden van de wet. Als prestatie is opgenomen: * Verminderen aantal kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij. De provincie heeft in overleg met de gemeenten, de natuurorganisaties en de ZLTO het aantal via de WAV te beschermen natuurgebieden sterk verminderd. Alle Natura2000-gebieden die voor 1988 al bestonden en die voor verzuring gevoelig zijn, zijn aangewezen als zeer kwetsbare natuur. Van de overige gebieden uit de EHS zijn alleen de voor verzuring gevoelige gebieden aangewezen die groter zijn dan 50 hectare. De meest opvallende verandering is dat bloemdijken niet meer aangemerkt worden als kwetsbaar en dus geen bescherming meer genieten op grond van de WAV. In totaal zijn er 21 zeer kwetsbare natuurgebieden in Zeeland. Aanbevelingen landbouw Samenvattend zijn hier de belangrijkste aanbevelingen en voorgestelde planwijzigingen opgenomen. Aanbevelingen Agrarisch vestigingsbeleid In een enkel geval ontstaat een knelpunt bij het oplossen van een ruimtelijk probleem door de voorwaarde dat een nieuw agrarisch bouwblok alleen mogelijk is voor volwaardige agrarische bedrijven. Daarom verdient het aanbeveling om voor het volgend omgevingsplan te overwegen om bij bestaande knelpunten in verband met ruimtegebrek en/of milieuhinder de eis van volwaardigheid voor die bedrijven te vervangen. Deze eis zou vervangen kunnen worden door de eis dat het moet gaan om een reëel agrarisch bedrijf. Solitaire glastuinbouw De inschattingen voor een evenwicht tussen saneringen en uitbreidingen van solitair glas voor de periode na 2012 zijn onvoldoende betrouwbaar. In overleg met de sector kan worden onderzocht in hoeverre een actievere provinciale sturing op de sanering van solitair glas wenselijk of noodzakelijk is. Een onderdeel van een dergelijk onderzoek zou het instellen van een (provinciaal) fonds voor de sanering van solitair glas kunnen zijn. Dit fonds kan worden gevoed door vereveningsbijdragen van uitbreidende glastuinbouwbedrijven. Verbrede landbouw De daling van het aantal bedrijven met activiteiten op het gebied van verbrede landbouw dient nader bestudeerd te worden voor een verbetering van het landbouwbeleid voor het volgend omgevingsplan. Huisvesting van seizoensgebonden arbeidskrachten De problematiek van de huisvesting van seizoensgebonden arbeidsmigranten vraagt om duidelijke provinciale beleidskaders om ongewenste (illegale) situaties te voorkomen. Hier worden in overleg met de betrokken gemeenten voorbereidingen voor getroffen. In het nieuwe omgevingsplan zullen de resultaten hiervan als nieuwe beleidskaders worden opgenomen. Voorgenomen planwijzigingen Aquacultuur In overleg met de Zeeuwse gemeenten en waterschappen is een planologisch kader voor binnendijkse aquacultuur opgesteld. Om dit planologisch kader vast te stellen is een planwijziging nodig. Glastuinbouw Voor de locatie Sirjansland is aanwezige ontwikkelingsruimte nagenoeg ingevuld. Er is een voorstel voor inbreiding binnen de grenzen van het voor glastuinbouw bedoelde gebied en door een landschappelijke afronding van de locaties. Dit plan gaat uit van een extra vestigingsmogelijkheid van 12 hectare bovenop de te vergunnen 40 ha. Een plan voor landschappelijke inbedding en verevening maakt onderdeel uit van het voorstel. Om dit voorstel mogelijk te maken is een planwijziging voor de locatie Sirjansland nodig. Intensieve veehouderij In de intensieve veehouderij worden een aantal wettelijk verplichte eisen ingevoerd, waaronder de regeling op grond van het Besluit Huisvesting en dierenwelzijneisen. Het merendeel van de bestaande bedrijven moet overgaan op een andere bedrijfsvoering. Bestaande bedrijven moeten uiterlijk 1 april 2010 aan het Ministerie van LNV plannen presenteren op welke wijze men gaat voldoen aan de nieuwe eisen. Voor de noodzakelijke investeringen is volgens de sector de uitbreiding van de bestaande bedrijven noodzakelijk. Voor de provincie zijn er kansen om in het verlengde hiervan de bestaande Zeeuwse bedrijven met een hoofdtak intensieve veehouderij een kwaliteitsslag te laten maken. Daarbij is vooral de verbetering van de milieukwaliteit en landschappelijke uitstraling belangrijk. Het huidige beleid laat uitsluitend ruimte voor uitbreiding in beperkte mate van het aantal dieren. De strikte norm uit het Streekplan Zeeland van 20% is losgelaten om meer maatwerk te bieden aan de gemeenten. De term in beperkte mate wordt, op basis van jurisprudentie, uitgelegd als 20-25% van het bestaande bedrijfsvloeroppervlak. Op korte termijn kan een oplossing geboden worden door de term in beperkte mate uit de beleidsteksten en de provinciale ruimtelijke verordening te schrappen. Dit stelt de gemeenten in de gelegenheid bestaande bedrijven uitbreidingsruimte te geven tot maximaal 5000 m 2 bedrijfsvloeroppervlak. Dat is de bovenmaat die in het huidig beleid is aangegeven. 95

Om die reden wordt verder voorgesteld gelijktijdig een ontheffingsclausule in de Provinciale ruimtelijke verordening op te nemen om ook bij de grotere bestaande bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlakte van minder dan 5000 m 2 de gewenste verduurzaming mogelijk te maken. De afname van het aantal bedrijven en de vermindering van het aantal dieren over de afgelopen periode bieden mogelijkheden voor een gelimiteerde groei van de nu nog aanwezige bedrijven. Er zal geen sprake zijn van een grootschalige ontwikkeling van de intensieve veehouderij sector. Een duurzaam bedrijfsperspectief wordt slechts geboden aan individuele bestaande bedrijven. Nieuwvestiging is en blijft uitgesloten. 5.6 Recreatie De aantrekkelijkheid van de omgeving en de ontwikkeling van de Zeeuwse toeristisch-recreatieve sector hangen nauw samen. In het omgevingsbeleid is aan deze samenhang vorm gegeven door een integrale benadering die enerzijds ruimte biedt voor dynamiek in de sector door vernieuwing en innovatie en anderzijds vorm geeft aan het versterken van de kwaliteit van de omgeving. Integrale gebiedsontwikkeling, het bevorderen van kwaliteitsverbetering en, in het verlengde daarvan, het bevorderen van de grondmobiliteit vormen daarbij de belangrijkste aandachtspunten bij het ondersteunen van ondernemersinitiatieven. Voor de bijdrage die vanuit de toeristisch-recreatieve sector wordt geleverd aan het versterken van de omgevingskwaliteit wordt verwezen naar de paragraaf 8.5.1 over verevening. Doelstellingen De doelstellingen voor recreatie in het omgevingsplan zijn: * Het realiseren van een gezonde en dynamische bedrijfstak met meer werkgelegenheid en toekomst in een landschappelijk aantrekkelijke omgeving * Het realiseren van een kwaliteitsimpuls in met name de verblijfsrecreatieve sector (vernieuwing, innovatie, ambitie) Er zijn verschillende indicatoren om de ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector aan af te lezen. Eén daarvan vormt de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Volgens de gegevens uit de jaarlijkse Toeristische Trendrapportage: Zeeland in cijfers is de toeristisch-recreatieve werkgelegenheid in 2008 met 1,7% is toegenomen ten opzichte van 2006 en met 3,7% ten opzichte van 2004. Hoewel er daarmee sprake is van een gestage toename van het aantal werkzame personen in de toeristisch-recreatieve sector moet wel worden opgemerkt dat het aantal banen bij de verblijfsaccommodaties in 2008 met bijna 6% is afgenomen ten opzichte van 2006. Deze Tabel 36 Vakantieduur en besteding in Zeeland 2003 2005 2008 vakantieduur (dagen) 7,9 7,2 6,7 besteding per dag ( ) 20 22 25 Bron: Provincie Zeeland afname komt vrijwel geheel voor rekening van de Zeeuwse hotels. Zoals in tabel 36 staat is de gemiddelde vakantieduur afgenomen. Daarentegen zijn de bestedingen toegenomen. Concentratie uitgangspunt Eén van de uitgangspunten voor grootschalige recreatieve ontwikkelingen vormt concentratie. Concentratie heeft als voordeel dat onderlinge versterking plaatsvindt van bedrijven, het draagvlak van voorzieningen wordt vergroot, er sprake is van mobiliteitsgeleiding en zorgvuldig ruimtegebruik en versnippering wordt voorkomen. Om vorm te geven aan dit concentratiebeleid zijn recreatieconcentratiegebieden op kaart weergegeven, daarbuiten zijn grootschalige recreatieve ontwikkelingen planologisch niet mogelijk. Op deze manier wordt op adequate wijze invulling gegeven aan bovengenoemd uitgangspunt. Voor de recreatie zijn de volgende acties en prestaties benoemd: * In beeld brengen van de toekomstplannen (saneren, stabiliseren, uitbreiden en omvormen) van bestaande recreatieondernemers in de kustzone * Bevorderen ondernemersinitiatieven voor kwaliteitsverbetering in de kustzone * De provincie bevordert integrale gebiedsontwikkeling en recreatieve herstructurering in een aantal speerpuntgebieden. * De provincie onderzoekt instrumenten om de grondmobiliteit te bevorderen Kwaliteitsverbetering bestaande bedrijven Ten behoeve van het realiseren van een gezonde en dynamische bedrijfstak wordt met het omgevingsplan nieuwe ontwikkelingsruimte geboden aan bestaande bedrijven in zowel de kustzone als het achterland. Uit een recentelijk uitgevoerde inventarisatie ten behoeve van de evaluatie van het vereveningsprincipe blijkt dat sinds de inwerkingtreding van het omgevingsplan circa 40 ondernemers het initiatief hebben genomen om te komen tot kwaliteitsverbetering van hun bedrijf. Het totale aantal initiatieven tot kwaliteitsverbetering is waarschijnlijk groter, aangezien niet op alle vormen van kwaliteitsverbetering het vereveningsprincipe van toepassing is. Naast kwaliteitsverbetering op het bestaande bedrijf, door onder andere het bieden van ruimere standplaatsen, hebben deze initiatieven ook bijgedragen aan een verdere vernieuwing en differentiatie binnen de sector, doordat traditionele campingplaatsen worden omgezet in andere vormen van verblijfsaccommodaties zoals chalets of recreatiewoningen. Opvallend daarbij is overigens dat het aantal initiatieven tot kwaliteitsverbetering in de kustzone enigszins achterblijft bij het aantal initiatieven in het achterland. Een oorzaak hiervoor is gelegen in de beperkte grondmobiliteit in de kustzone. Een vernieuwend Zeeuws toeristisch product is de ontwikkeling van zorgtoerisme, wat door de provincie Zeeland wordt ondersteund. Met het project Zorgtoerisme wordt één centraal punt gecreëerd waar gasten rechtstreeks hun zorgbehoefte tijdens hun (vakantie)verblijf in Zeeland kunnen reserveren en hun zorgvakantie in Zeeland kunnen boeken. Daaraan gekoppeld wordt een kennispunt voor ondernemers voor informatie en advies opgezet. Ook zijn recreatieve voor- 96

zieningen gerealiseerd voor mensen met een functionele beperking. Op het strand van Vrouwenpolder in de gemeente Veere staan enkele nieuwe strandslaaphuisjes die volledig bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar zijn voor rolstoelgebruikers. De aanliggende strandslaaphuisjes zijn ook zodanig opgezet dat mensen die bijvoorbeeld moeilijk ter been zijn hier goed gebruik van kunnen maken. Hiernaast is de provincie gestart met een verkenning om een vorm van sanering in gang te zetten betreffende kampeerbedrijven. Een aantal bedrijven met name in de Noordzeekustzone is te klein, heeft geen uitbreidingsmogelijkheden of investeringsmiddelen om een naderend economisch einde af te wenden. Bij een dergelijke fase in de productontwikkeling staat een mogelijke overgang naar uitponding (bedrijf per eenheid verkopen) voor de deur. Een dergelijke ontwikkeling is in Zeeland niet gewenst. Als nieuwe bestemming van deze gebieden wordt gedacht aan infrastructuur, een nieuwe vorm van verblijfsrecreatie, woningbouw of natuurontwikkeling. Aanpak complexe gebieden De provincie draagt bij aan de kwaliteitsverbetering en herstructurering in de recreatie via de gebiedsprojecten Rondom het Veerse Meer en Natuurlijk Vitaal. In Rondom het Veerse Meer zijn hiervoor in het bijzonder de deelgebiedsvisies Oranjeplaat-Oranjepolder en Wolphaartsdijk opgenomen. De nadere uitwerking voor het deelgebied Oranjeplaat- Oranjepolder uit de Gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer is uitgevoerd op een innovatieve en interactieve wijze. Een adviesgroep van inwoners en ondernemers heeft samen met een groep experts gewerkt aan plannen voor de invulling van het gebied. Het proces is begeleid door een bestuurlijk consortium. Inmiddels is een advies bestaande uit 2 scenario s afgerond en aangeboden aan de gemeenteraad van Middelburg. Deze bepaald in eerste instantie het vervolgtraject. Voor Wolphaartsdijk is de gemeente Goes in samenwerking met de rond de havens gelegen recreatiebedrijven aan de slag gegaan met verbeteringplannen. De gemeente is van plan eventueel de Zuidvlietpolder te benutten voor verevening en compensatie. De plannen zijn gepresenteerd aan de recreatieondernemers en grondeigenaren. Volgens de gemeente is er geen aanleiding voor een gezamenlijke integrale aanpak van het project en kan het geheel in eigen beheer worden uitgevoerd. In Natuurlijk Vitaal is de kwaliteitsverbetering van recreatiebedrijven een van de speerpunten om de West Zeeuws- Vlaamse regio een sociaal-economische impuls te geven. De recreatieve ontwikkeling komt van de grond. Voor alle locaties voor nieuwvestiging die in het gebiedsplan zijn aangegeven zijn er plannen, gericht op verschillende doelgroepen. Overigens blijkt dat het uitgangspunt in het gebiedsplan voor wat betreft de dichtheid van eenheden op de recreatieterreinen, hoger is dan de dichtheden die in deze plannen worden gehanteerd. De kwaliteitsverbetering op bestaande terreinen is ook gestart. Zo n tien campings zijn hiermee bezig of hebben dit al gerealiseerd. De toetsingscommissie recreatie speelt hierbij een kwaliteitsverhogende rol. De toetsing met bijbehorend overleg neemt tijd in beslag, maar het uiteindelijke plan wordt hierdoor in de regel naar een hoger kwaliteitsniveau getild. Er worden maatwerkcontracten afgesloten, waarin ook de rood voor groen bijdrage is geregeld, zoals afgesproken in het gebiedsplan. Uitbreiden (rood) mag, op voorwaarde dat de initiatiefnemer ook investeert in natuur en landschap (groen). Momenteel loopt er een midterm review waarin wordt voorgesteld om kwaliteitseisen te blijven stellen, zoals verwoord in het gebiedsplan, waarmee het speelveld wordt bepaald voor een kwaliteitsverbetering op de campings. De gebiedscommissie zal onderzoeken hoe ondernemers hierbij verder gestimuleerd kunnen worden. Binnen de kaders van het gebiedsplan Natuurlijk Vitaal wordt ook gewerkt aan het project Waterdunen. Publieke en private partijen werken hierin samen aan een plan voor de inrichting van dit gebied bij Breskens. Het doel van het project is om te zorgen voor een impuls in de regionale economie, een versterking van de natuur en een verbetering van de kustveiligheid. Vanwege deze innovatieve combinatie is Waterdunen een voorbeeldproject in het kader van de Nota Ruimte. Concreet moet het project resulteren in 250 hectare openbaar toegankelijke natuur met gecontroleerd getij in combinatie met natuurgerichte recreatie en kustversterking en de kwaliteitsverbetering van een camping. De aantrekkingskracht van Waterdunen betekent een aanzienlijke economische impuls voor de regio. Om het plan te kunnen realiseren zal de provincie, naar verwachting, in het derde kwartaal van 2010 het inpassingsplan voor Waterdunen vaststellen. De uitvoering kan dan starten in 2013/2014. Hotels en groepsaccommodaties Voor deze tak van de recreatie is als actie opgenomen: * Ondersteunen ondernemersinitiatieven voor hotel in het luxere segment De provincie heeft onderzoek laten verrichten naar mogelijke investeringen op hotelgebied in het vier of vijfsterren segment. Zeeland heeft relatief weinig hotels, met name in deze categorie. Het onderzoek toonde aan dat investeerders van buiten Zeeland wel degelijk interesse hebben in dit segment voor Zeeland mits dit gaat om goed ontsloten locaties aan de kust met de mogelijkheid om hotels met minimaal 120 kamers te bouwen. Mede op grond van deze gegevens zijn ondernemers benaderd en voorgelicht over de situaties in Zeeland, onder andere door de Kamer van Koophandel en Economische Impuls Zeeland. Sinds 2008 bestaan er een aantal investeringsplannen voor dergelijke hotels in Middelburg, Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland, Veere en Goes. Los van de economische crisis in 2009, mag verwacht worden dat het aantal hotelbedden in het viersterrensegment in 2012 zeker uitgebreid zal zijn. Maar ook voor de periode daarna zijn nog mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Plattelandstoerisme De provincie heeft als actie het stimuleren van vernieuwende initiatieven voor plattelandstoerisme opgenomen. In het omgevingsplan zijn vergelijkbare concepten als de hofstedecamping, de boerenboscamping en de landschapscamping onder de noemer landschapscamping samengevoegd. Hiermee wordt op een meer eenduidige manier invulling gegeven aan het gelijktijdig genereren van meer inkomsten 97

voor de agrariër, het realiseren van nieuwe natuur en het verbreden van het bestaande toeristische product. Sinds de inwerkingtreding van het omgevingsplan in oktober 2006 zijn er echter géén nieuwe landschapscampings gerealiseerd. Wel zijn er twee initiatieven die nog in de planfase verkeren. De bijdrage van het concept landschapscamping aan deze doelen is dus nog gering. Dit is anders bij de minicampings. Hier bestaat sinds 2006 de mogelijkheid om uit te breiden van 15 naar 25 eenheden. Van deze mogelijkheid hebben namelijk meer dan 100 ondernemers gebruik gemaakt. Het aantal standplaatsen is hierdoor met ruim 20% toegenomen ten opzichte van 2006. Opvallend daarbij is dat het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheden voor minicampings zich voornamelijk beperkt tot de gemeenten in de kustzone. In de gemeenten die behoren tot het recreatieve achterland is vooralsnog géén gebruik gemaakt van deze uitbreidingsmogelijkheid. Ten behoeve van de voorbereiding van het nieuwe omgevingsplan 2012-2018 zal samen met de VeKaBo worden overlegd hoe in de toekomst in beleidsmatige zin met dit regionale onderscheid dient te worden omgegaan. Daarbij zal tegelijkertijd duidelijkheid moeten worden gegeven over het toelaten van winterkamperen op niet-reguliere kampeerterreinen. Conclusies Samenvattend kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Werkgelegenheid in de recreatiesector is sinds 2006 licht toegenomen. De gebiedsprojecten Rondom het Veerse Meer, Natuurlijk Vitaal en Waterdunen leveren een bijdrage in de recreatieve herstructurering. Door gebruik te maken van de ruimte die het vereveningsprincipe biedt hebben circa 40 ondernemers uitbreidingen en een kwaliteitsverbetering op hun bedrijven tot stand gebracht. Agendapunten De recreatieontwikkeling in het achterland behoeft bijzondere aandacht. Enerzijds vindt hier een uitbreiding plaats voor verblijfsrecreatie. Tegelijkertijd bestaat hier een toename van oneigenlijk gebruik voor ander groepen dan voor de recreatie, onder andere door tijdelijke arbeidsmigranten. Hierdoor kan de kwaliteit van de recreatievoorzieningen onder druk komen te staan. 5.7 Gebruiksfuncties deltawateren en omgeving 5.7.1 Watersport Watersport is een belangrijke economische sector die direct en indirect voor een aanzienlijke werkgelegenheid zorgt. Watersport is een groeimarkt binnen het toerisme in Zeeland, waarbij de bestedingen door een kwalitatief goed aanbod zullen toenemen. Het omgevingsplan biedt meer ruimte aan de watersportontwikkeling, wat zich vooral vertaalt in meer fysieke ruimte voor jachthavens. Doelstelling De doelstellingen in het omgevingsplan voor watersport luiden: * Versterken economische activiteiten op de deltawateren met behoud en ontwikkeling van de natuurlijke waarden. * Bevorderen van en ruimte bieden voor verdere ontwikkeling van de watersport, met een versterking van de kwaliteit van de deltawateren. De acties en prestaties hiertoe zijn: * Stimuleren kwaliteitsverbetering van jachthavens op het gebied van ruimte (meer plaats voor grotere schepen, uitbreiding a.g.v. veiligheidseisen), infrastructuur en voorzieningen. * Onderzoeken van kansen voor uitbreiding van het aantal ligplaatsen, m.n. voor zeegaande zeilschepen en de mogelijkheid voor realisatie van een nieuwe zeejachthaven aan de Noordzee. * Ondersteunen realisatie duurzame jachthaven. * Bekijken mogelijkheden instellen toegankelijkheidszonering slikken en platen Westerschelde * Voorkomen van conflicten tussen functies (natuur, visserij, (beroeps)scheepvaart) door voorlichting en handhaving * Uitvoeren pilotproject Grevelingen onder andere ten behoeve van het bepalen van de ontwikkelingsmogelijkheden van dit deltawater. In 2008 heeft de provincie Zeeland twee onderzoeken laten uitvoeren. Mede op basis van deze onderzoeken is vanuit het PSEB een masterplan watersport opgesteld waarin invulling wordt gegeven aan de ambities voor watersportontwikkeling. Het eerste onderzoek is de evaluatie van het watersportbeleid van Zeeland in de periode 2000-2008. Het tweede onderzoek is het Gebruikersonderzoek Deltawateren. Uit deze onderzoeken blijkt dat zowel het aantal watersporters gemeten bij jachthavens, als de verblijfsduur in de deltawateren toeneemt. Mede als gevolg hiervan nemen ook de bestedingen toe. In 2008 werd door de watersporters in totaal 38,4 miljoen uitgegeven. Sluispassages over de periode 2006 2008 laten een lichte daling zien. Van de sluizen zijn de Krammersluizen en Grevelingensluis het drukst met in 2008 respectievelijk 25 % en 18 % van het totaal aantal sluispassages, gevolgd door de Zandkreeksluis (15 %) en de sluizen bij Veere (12 %). Sinds 1989 worden in de Oosterschelde, Westerschelde en Voordelta tellingen van de recreatievaartuigen op de wateren uitgevoerd. Deze vertonen al een aantal jaren een lichte daling. Het gemiddeld aantal waargenomen vaartuigen per telling was 322 voor de Oosterschelde (2007), 92 voor de Westerschelde (2008) en 186 voor de Voordelta. De samenstelling van deze vaartuigen varieert. Kajuitzeilboten domineren het beeld. Opvallend is de gestage afname van het aantal zeilplanken, met name op de Oosterschelde. Sinds 2002 is er een sterke toename van kitesurfers, met name in de Voordelta, waar er in 2009 gemiddeld 90 per telling werden waargenomen. Kitesurfen concentreert zich in enkele zones aan de kust, met name aan de zuidkant van de Oosterscheldekering, bij de Brouwersdam en bij de Maasvlakte. Zowel de kwaliteit van het vaargebied als de kwaliteit van de jachthavens wordt hoog gewaardeerd. Favoriete gebieden zijn de Oosterschelde en de Grevelingen en cultuurhistorische vaardoelen als Zierikzee, Middelburg en Goes, hetgeen door de sluispassages wordt bevestigd. Uit het gebruikersonderzoek blijkt voorts dat veel watersporters belang hechten aan 98

de verbetering van de waterkwaliteit op de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer. Jachthavens Het aantal wachtenden op een geschikte ligplaats is in vergelijking met andere watersportgebieden hoog. Ruimte bieden aan groei van ligplaatsen blijft hiermee actueel. Het omgevingsplan geeft al meer ruimte aan jachthavenontwikkeling. In Bruinisse wordt een jachthaven met 800 ligplaatsen uitgebreid. Daarnaast zijn er een aantal projecten waar jachthavenontwikkeling onderdeel van uitmaakt. In het project Perkpolder is een jachthaven opgenomen. Hiervoor zijn met de toekomstige exploitant marktverkenningen gedaan. Ook in de stedelijke transformatieprojecten in Vlissingen en Goes is jachthavenontwikkeling opgenomen in de ontwikkelingsplannen. In totaal gaat het hier om 1750 ligplaatsen. In bestemmingsplannen zijn een aantal nieuwe jachthavenuitbreidingen opgenomen, zoals in Kats, Arnemuiden, Sophiahaven en Wolphaartsdijk. Samen zijn dit circa 400 ligplaatsen. In West Zeeuws-Vlaanderen bestaat het idee om bij Cadzand-Bad een passantenhaven te creëren en een nieuwe jachthaven te creëren bij Breskens. Deze plannen worden getrokken door particuliere initiatiefnemers. Figuur 25 Bestaande ligplaatsen en uitbreidingen per deltawater aantal ligplaatsen In de deltawateren bestaan mogelijke conflicten tussen verschillende functies. Een goed afwegingskader voor de verschillende functies op en aan de deltawateren is in ontwikkeling. In de Oosterschelde is voor bescherming van de natuurwaarden in 1990 de toegankelijkheidsregeling op basis van de natuurbeschermingswet van kracht geworden. In de waarnemingen na 1989 worden slechts zeer geringe aantallen recreanten in de niet toegankelijke gebieden waargenomen. Hieruit blijkt een bijna 100% naleving van de toegankelijkheidsregeling. Tijdens de tellingen in 2007 is er geen enkele recreant in niet toegankelijk gebied aangetroffen. Een toegankelijkheidszonering voor de slikken en platen van de Westerschelde is nog niet gerealiseerd. Voor de locatiekeuze van jachthavens is een interim-beleidsnotitie opgesteld, die onderdeel uitmaakt van het bovengenoemde masterplan watersport. In de Grevelingen is een watersportvisie opgesteld die een ruimtelijke verdeling op de Grevelingen tussen de natuurontwikkeling en de watersport beoogd. Mogelijke conflicten bestaan ook met de schelpdiervisserij, in het bijzonder door de toename van het aantal mosselzaadvanginstallaties, en met de beroepsvaart. Watersporters geven aan dat problemen met de beroepsvaart zich met name voordoen bij of in sluizen en smalle geulen. Routestructuur De Zeeuwse wateren maken onderdeel uit van het nationale toervaartnet zoals in de Beleidsvisie RecreatieToervaart Nederland (BRTN) beschreven is. De visie biedt een ontwikkelingsperspectief voor vaarwegen in samenhang met de omgeving en draagt bij aan de versterking van de identiteit van Nederland als waterland. Op basis van de visie is een uitvoeringsprogramma per provincie opgesteld. Doelstelling van het BRTN is het realiseren van een knelpuntenvrij routenetwerk Acties en prestaties hiertoe zijn: * Ondersteunen en bevorderen van het oplossen van knelpunten in het (Zeeuwse) toervaartnetwerk. * Bevorderen van het verbinden en verbeteren van routestructuren in Zeeland met de hele delta. Voor de verbetering van de routestructuur zijn de belangrijkste knelpunten de lange wachttijden bij sluizen, in het bijzonder de Krammersluizen, de sluizen bij Bruinisse en de Bergsediepsluis. Ook is er een grote belangstelling voor een sluis in de Brouwersdam naar de Noordzee. Andere watersportactiviteiten In de ontwikkelingsplannen voor de deltawateren (Veerse Meer, Grevelingen, Oosterschelde en Volkenrak-Zoommeer) wordt ook aandacht gegeven aan een breed scala aan watersportactiviteiten, zoals de kleine watersport en de duiksport. Duikers in de Oosterschelde worden ook geteld tijdens de recreatietellingen. Sinds 1993 varieert het aantal van gemiddeld 66 tot 96 duikers in 2001. Met gemiddeld 131 duikers was 2004 het absolute topjaar. In 2007 zijn er erg weinig geteld: gemiddeld slechts 50. Als onderdeel van vier te revitaliseren duiklocaties (project Aanleg duiklocaties ) is één locatie aan de Grevelingen toegankelijk gemaakt voor mensen met een lichamelijke beperking. Deze is inmiddels in gebruik genomen. In de Voordelta is bij de vaststelling van de rustgebieden rekening gehouden met het gebruik van deze gebieden door de recreatie, in het bijzonder voor zeekanoroutes. Watersportboulevards De provincie bevordert de totstandkoming van watersportboulevards door met gemeenten en Kamer van Koophandel potentiële investeerders hiervoor te interesseren. Conclusies De ruimte die het omgevingsplan biedt voor jachthavenontwikkeling wordt benut door projecten, die mede door de provincie worden gesteund, en door private initiatiefnemers. Een goed afwegingskader voor de verschillende functies op en aan de deltawateren is in ontwikkeling, waarbij gebruikt kan worden gemaakt van de ervaringen met de toegankelijkheidsregeling in de Oosterschelde, de zonering van de Voordelta en de watersportvisie voor de Grevelingen. Hierbij kan worden gedacht aan een vorm van ruimtelijke ordening op functieniveau zodat het gebruik van de Deltawateren beter wordt benut. Er is in toenemende mate aandacht voor de overige watersportactiviteiten als duiken en surfen. 99

Agendapunten Aan de aangekondigde nadere planuitwerking waarin de relaties tussen functies, natuur en het herstel van estuariene dynamiek wordt nog gewerkt. Dit dient een plaats te krijgen in het nieuwe omgevingsplan door invulling te geven aan de ruimtelijke ordening van de functies op de deltawateren in samenhang met de ontwikkelingen op het land. Ruimte voor jachthavenontwikkeling maakt hier een onderdeel van uit. Door ruimte te geven aan (watersport)ontwikkelingen die aansluiten bij de natuurlijkheid, openheid en diversiteit van de wateren en gebruiksfuncties wordt het karakter van het water versterkt. Wachttijden bij sluizen en een doorgang naar de Noordzee zijn belangrijke knelpunten. Kansen voor het opheffen van deze knelpunten ontstaan door het herstel van de estuariene dynamiek en de samenwerking met het uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta. Ontwikkelingen die worden ingezet voor waterkwaliteit en kwantiteit kunnen worden benut voor het beter toegankelijk maken van de Deltawateren voor de watersport. Bij de uitwerking van het Natura 2000 beleid wordt actief ingezet op een afgewogen tweesporenbeleid gericht op ecologie en economie. 5.7.2 Visserij Visserij, en met name de schelpdiervisserij, levert een belangrijke positieve bijdrage aan het imago van onze provincie. Mosselen en oesters zijn met afstand de bekendste Zeeuwse streekproducten en vormen een belangrijk exportproduct. Het omgevingsplan heeft hiertoe als doelstelling: Het instandhouden en zo mogelijk uitbouwen van de (schelpdier)visserij, rekening houdend met andere belangen in de deltawateren Hierbij is als actie benoemd: Ter stimulering van duurzame schelpdiervisserij in de deltawateren samen met betrokken partijen een toekomstvisie en actieprogramma opstellen en uitvoeren, het Visserij Initiatief Zeeland. De mosselsector werkt aan een duurzamer schelpdiervisserij door los van de bodem te komen, dat wil zeggen de bodemvisserij geleidelijk af te bouwen ten gunste van de invang van mosselzaad in de waterkolom met behulp van zogeheten mosselzaadvanginstallaties (MZI s). De provincie verleent financiële ondersteuning aan een aantal kansrijke initiatieven waarmee deze transitie van de mosselsector tot stand komt. 5.8 Mobiliteit Doelstellingen Verkeer- en vervoersbeleid Het mobilitietsbeleid is formeel vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en vervoerplan (PVVP). De geactualiseerde versie van dit plan is in oktober 2008 formeel vastgesteld. In dit plan zijn de gebiedsprofielen verder uitgewerkt en zijn regels opgesteld waaraan de verschillende modaliteiten in de verschillende gebiedsprofielen moeten voldoen. Daarbij is (voor het eerst in deze vorm) de link gelegd naar het ruimtelijk en milieubeleid. Het beleid op deze vlakken is daarmee verankerd in het mobiliteitsbeleid. Een wisselwerking, die ook in het nieuwe omgevingsplan gewaarborgd zou moeten zijn. Door gezamenlijk op te trekken wordt beter en completer beleid gemaakt. Naast een wisselwerking met ruimte en milieu is het PVVP nog nadrukkelijker dan anders totstand gekomen in samenwerking met de anders wegbeheerders en vele maatschappelijke organisaties. Het plan wordt op deze wijze breed gedragen. Voor de uitvoering van het beleid zoals vastgelegd in het PVVP wordt een jaarlijks Actieprogramma opgesteld. Nog meer dan voorheen wordt dit actieprogramma gekoppeld aan de gebiedsprofielen. Bereikbaarheid auto Vanuit heel Zeeland is het hoofdwegennet binnen 10 minuten bereikbaar. Inmiddels is deze doelstelling verlaten en vervangen door het beleid dat het hoofdwegennet binnen 10 kilometer bereikbaar moet zijn (vastgelegd in het PVVP). Reden hiervoor is dat het bepalen in kilometers makkelijker meetbaar is, terwijl in de praktijk nauwelijks verschil zal bestaan als het gaat om mate van bereikbaarheid. Daarbij wordt het hoofdwegennet omschreven als alle stroom- en gebiedsontsluitingswegen. Uit metingen blijkt dat geheel Zeeland in de huidige situatie voldoet aan de norm van 10 kilometer. Aan deze doelstelling uit het PVVP en (indirect) omgevingsplan wordt derhalve voldaan. Op het hoofdwegennet is sprake van een goed doorstroming. In afwijking op het landelijk beleid is bepaald dat dit betekent dat de maximale reistijd uiterlijk 100% van de freeflowsnelheid moet zijn (landelijk is dit 150%). Met andere woorden, in Zeeland wordt gestreefd naar het zonder enige vertraging aankomen op de plaats van bestemming. Ten behoeve hiervan is en/of wordt op korte termijn de nodige hoofdinfrastructuur aangepakt. Concreet gaat het daarbij om de realisatie van de nieuwe N57 op Walcheren (realisatie begonnen, gereed in 2011), realisatie van de nieuwe N61 tussen de Westerscheldetunnelweg en Schoondijke (Ontwerptracébesluit gereed, start realisatie in 2011), verdubbeling van de N62 (Sloeweg en Tractaatweg, voor beiden wordt een MER opgesteld, start realisatie in 2011), realisatie tunnel Sluiskil (bestemmingsplanprocedure, start realisatie in 2011). Voor de Rijkswegen N57 en N59 op Schouwen-Duiveland wordt binnenkort een verkenning gestart. Resteert de A58. Wat betreft het Zeeuwse deel, de verkeersintensiteiten worden hier nadrukkelijk gemonitord. Voor het Brabantse deel (tussen afslag Antwerpen en Bergen op Zoom) wordt een capaciteitsstudie opgestart, omdat knelpunten hier op redelijk korte termijn worden verwacht. In dit kader moet ook de update van het wegencategoriseringsplan worden genoemd. Naast een update op wegniveau moet ook worden opgemerkt dat naast een verkeersplanologische typenkaart (wensbeeld 30 jaar, zoals opgenomen in het omgevingsplan) ook een wensbeeld voor de korte termijn (10 jaar) is opgenomen. Bereikbaarheid openbaar vervoer Het beleidsplan Openbaar Vervoer (OV) is in 2005 geactualiseerd. In dit beleidsplan zijn nieuwe doelstellingen geformuleerd waaraan het OV in Zeeland dient te voldoen. In het 100

navolgende wordt op de belangrijkste zaken van dit beleidsplan ingegaan onder de verschillende doelstellingen uit het omgevingsplan. Het openbaar vervoer in Zeeland is voor iedereen toegankelijk. Op dit moment wordt gewerkt aan het toegankelijk maken van bushaltes in Zeeland. Er is een subsidieregeling waar gemeenten en andere wegbeheerders gebruik van kunnen maken om de toegankelijkheid van het openbaar vervoer door middel van de aanpak van haltes te versnellen. Hier wordt door de verschillende wegbeheerders druk gebruik van gemaakt. In februari 2010 vindt een eerste evaluatie op straat plaats hoe veel bushaltes daadwerkelijk toegankelijk zijn gemaakt. Streven is er op gericht dat in 2015 40% van alle bushaltes toegankelijk is. Daarnaast is in de concessies met de busbedrijven vastgelegd dat alle bussen uiterlijk 1 januari 2010 een lage in-/uitstap moeten hebben. Voor wat betreft de toegankelijkheid van treinen en treinstations geldt een langere termijn (tot 2030). Er rijden lijnbussen waar voldoende vraag is. Waar niet voldoende vraag is, is sprake van vraagafhankelijk vervoer. Ook in het nieuwe beleidsplan is een soortgelijke doelstelling op genomen. Aangegeven is dat iedere Zeeuwse kern (blauw bord) door middel van het openbaar vervoer ontsloten moet zijn. Dat gebeurt waar mogelijk met een vaste bus, anders met oproepafhankelijk vervoer. Een en ander is vastgelegd in de concessies met de vervoersbedijven (Veolia in Zeeuws- Vlaanderen, Connexxion in de overige delen van Zeeland), die tot 2014 lopen. Concreet betekent dit dat nu inderdaad in iedere Zeeuwse kern van het openbaar vervoer gebruik kan worden gemaakt. Aan deze doelstelling wordt derhalve voldaan. Vanaf 1 september 2009 wordt in de Oosterschelderegio als experiment na 19.00 uur het Wmo-vervoer (Wet maatschappelijke ondersteuning) ingezet in kernen waar op dat moment geen bus meer rijdt. Het Wmo-vervoer vervult hier op dat moment ook de functie van het reguliere openbaar vervoer. Deze pilot is gestart door de afdeling Welzijn en richt zich met name op bewoners op het platteland die niet (meer) over voldoende (eigen) vervoersmogelijkheden beschikken, zoals ouderen en jongeren. Daarmee wordt ook een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid op het platteland en de bereikbaarheid van voorzieningen. Op Walcheren en in Zeeuws- Vlaanderen worden vergelijkbare pilots gestart. Meer dan voorheen is in de afgelopen tijd een start gemaakt met het verbinden van verschillende modaliteiten met elkaar. Met name in de toeristische gebieden is hiermee reeds een start gemaakt. Zo kunnen toeristen op Schouwen-Duiveland en in West Zeeuws Vlaanderen gratis gebruik maken van het openbaar vervoer en wordt nadrukkelijk de koppeling met de fiets gemaakt. Ook wordt sinds de zomer van 2008 met de afdeling Welzijn gewerkt aan het demonstratieproject Integratie openbaar en doelgroepen vervoer Het doel is door integratie van deze twee, nu nog gescheiden, vervoersstromen op een efficiëntere wijze een hogere kwaliteit vervoer te kunnen organiseren. Bereikbaarheid fiets Gestreefd wordt naar kwaliteit. Comfortabele, veilig en directe fietsroutes voor school-thuis, woon-werk en recreatief. De afgelopen jaren is er veel gebeurd op het gebied van fietsinfrastructuur. In samenwerking met gemeenten en waterschappen ligt er thans een nagenoeg compleet netwerk van utilitaire en recreatieve fietsroutes. De belangrijkste knelpunten in deze netwerken zijn de afgelopen jaren aangepakt. Op dit moment wordt een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit (comfort en veiligheid) van dit netwerk. Daarbij wordt in eerste instantie uitsluitend gekeken naar het utilitaire netwerk. Het recreatieve netwerk volgt daarop. Concrete resultaten kunnen vooralsnog niet worden gemeld. Ten aanzien van de barrièrewerking wordt thans bij grote infrastructurele werken (zoals bv de rijkswegen N61 en N62) standaard onderzoek gedaan naar de omrij-afstanden voor fietsers (zowel utilitair als recreatief). Indien deze omrij-afstanden onacceptabel groot zijn, dienen extra oversteekvoorzieningen (ongelijkvloers) te worden gerealiseerd. In het nieuwe beleidsplan voor de fiets (2005 e.v.) wordt ook onderkend dat de nadruk heeft gelegen op infrastructuur, terwijl de gedrags- en belevingskant wat onderbelicht is gebleven. De afgelopen jaren is de switch van infra naar beleving nadrukkelijker gemaakt. Dit heeft geresulteerd in zeer veel campagnes en projecten gericht op de gedragsbeïnvloeding en beleving van het fietsen. Zonder volledig te willen zijn en/of een prioritering aan te brengen is een aantal van deze campagnes / projecten : realisatie fietsknooppuntensysteem, realisatie toppunten, start realisatie fietsrouteplanner, fietsverlichtingscampagne (met overvalteams bij scholen), trappen scoort, fietshelm, fiets een rondje met een pontje, OV-fiets in recreatiegebieden, etc. Nu 2010 is uitgeroepen tot het jaar van de fiets worden het aantal en de kwaliteit van de campagnes alleen nog maar uitgebreid. Zo zullen in 2010 meer dan ooit nieuwe campagnes en projecten worden gerealiseerd. Dit alles moet leiden tot het feit dat Zeeland tot de top van de fietsprovincies in Nederland behoort. Verkeersveiligheid In 2010 20% minder ernstige verkeersslachtoffers t.o.v. het gemiddelde over de jaren 2001-2003. Concreet betekent dit in 2010 maximaal 321 ernstige verkeersslachtoffers, waarvan ten hoogste 24 verkeersdoden. Over de afgelopen jaren (2004-2008) laat het aantal verkeersslachtoffers een grillig beeld zien. Van hele goede jaren (in 2007 20 verkeersdoden en 275 ziekenhuisgewonden) tot hele slechte jaren (in 2006 39 verkeersdoden en 307 verkeersslachtoffers). Over het algemeen kan wel gesproken worden van een nog steeds dalende trend in verkeersdoden en ziekenhuisgewonden. De doelstellingen zoals neergelegd in het omgevingsplan lijken dan ook gehaald te kunnen worden. Het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland wil echter verder kijken en heeft begin 2009 een nieuwe doelstelling gelanceerd. Het streven is er nu op gericht op in 2020 geen vermijdbare ongevallen meer op de Zeeuwse wegen te hebben (Op weg naar nul). Om deze doelstelling te bekrachtigen is begin 2009 door alle Zeeuwse wegbeheerders een manifest ondertekend waarin zij zich conformeren aan de genoemde doelstelling en met het ROVZ op verschillende gebieden (infrastructuur en gedrag) samen te werken om de doelstelling te halen. Op dit moment wordt de doelstelling verder geoperationaliseerd in het nieuwe beleidsplan verkeersveiligheid. Leefbaarheid De negatieve effecten verkeer worden tegengegaan. Deze 101

effecten en maatregelen worden beschreven in paragraaf 4.4 Leefomgevingskwaliteiten. Goederenvervoer Het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer voor Zeeland is een selectief netwerk van verbindingen waarop een hoge kwaliteit voor het goederenvervoer wordt geboden. Het netwerk omvat naast de weg ook de vaarwegen en het spoor. Het begrip kwaliteit omvat naast de bereikbaarheid van de economische centra (in ons geval) Sloegebied en Kanaalzone ook de kwaliteit van de leefomgeving en de verkeersveiligheid. Het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer voor Zeeland is neergelegd in kaartbeelden met knelpunten die nog moeten worden opgelost. Het netwerk omvat: * voor de weg de A58, N62 tot aan Zelzate en de N258 * voor de vaarwegen Westerschelde, Oosterschelde, route Kanaal door Zuid Beveland - Krammersluizen - Haringvliet en het Kanaal van Gent naar Terneuzen. * voor de spoorwegen de Sloelijn en het hoofdspoor door Midden - Zeeland alsmede de spoorlijnen in Zeeuws - Vlaanderen. In samenspraak met de Rijksoverheid wordt voorts geïnvesteerd in het kwaliteitsnetwerk over de weg, geïnvesteerd in het nemen van geluidsmaatregelen op de Zeeuwse Spoorlijn en worden studies verricht naar de capaciteit van het vaarwegennet (m.n. sluizen). Weg: Het verkeer en vervoersbeleid van de provincie en RWS is er op gericht dat de grote stromen in het vrachtverkeer van en naar de Zeeuwse Havens gebruik maakt van het kwaliteitsnetwerk en dus niet via de overige wegen. Doorgaand vrachtverkeer, dus zonder herkomst of bestemming in Zeeland, wikkelt zich bij voorkeur af via het zogeheten hoefijzer rondom Zeeland. Maatregelen om bovenstaande doelstelling te bereiken zijn divers en afhankelijk van de ernst van de problematiek. In de 2008 is nog uitgebreid onderzoek gedaan de omvang van het doorgaand vrachtverkeer. Gebleken is dat de omvang van het doorgaand vrachtverkeer op bepaalde relaties is gegroeid maar niettemin in absolute zin beperkt. Belangrijkste project voor de weg de komende jaren is de opwaardering van de N62 (tussen de A58 en Zelzate) tot volwaardige stroomweg. Gestreefd wordt daar waar mogelijk naar aanleg conform de meest milieuvriendelijke variant. Vaarwegen: Ten behoeve van de binnenvaart is in 2007 een actieprogramma opgesteld. Als één van de acties is in 2008 gezamenlijk met RWS en ZSP een netwerkanalyse voor de binnenvaart opgesteld. Naast actiepunten betreffende de vaarwegen en eventuele knelpunten daarin is in deze netwerkanalyse uitvoering aandacht besteed aan het netwerk van binnenhavens en natte bedrijventerreinen. In 2008 heeft het Stakeholders Advies Forum (SAF) een eindadvies uitgebracht aan de regeringen van Nederland en België over vergroting van het de capaciteit van het sluiscomplex bij Terneuzen. Ter bevordering van vervoer over water investeert Zeeland Seaports in faciliteiten voor de binnenvaart. In 2009 zijn in dit verband nieuwe binnenvaart wachtsteigers gerealiseerd. Spoor: In 2008 is de geëlektrificeerde Sloelijn gereed gekomen die het Sloegebied verbindt met het hoofdspoor langs de A58. De oude Sloelijn met meer geluidhinder en risico s op het gebied van de externe veiligheid is tegelijkertijd buiten gebruik gesteld. Langs de Zeeuwse Lijn (hoofdspoor) wordt door Prorail in samenspraak met aanliggende gemeenten en provincie al enkele jaren gewerkt aan een pakket maatregelen ter vermindering van de geluidsbelasting. Luchtvaartterreinen Doelstellingen Er is geen doelstelling in het omgevingsplan opgenomen. De volgende actie is benoemd: * Opstellen ruimtelijke visie na vaststelling luchthavenbesluit. Op grond van uitspraken van de Raad van State komt de regeling in de PMV met betrekking tot de m.e.r.-plicht voor luchtvaartterreinen te vervallen. Het onderdeel van de Wet luchtvaart waarin de overdracht van taken en bevoegdheden is opgenomen is per 1 november 2009 in werking getreden. Om deze overdracht te implementeren dient een ruimtelijke visie te worden opgesteld voorafgaand aan het opstellen van het luchthavenbesluit. Het gaat hierbij om regionale en kleine luchtvaart in het provinciale (ruimtelijk) beleid. Onderdeel van het luchthavenbesluit is het instellen van een beperkingengebied (voorheen de geluidszone). Door ontwikkelingen op het luchtvaartterrein Midden- Zeeland wordt door middel van een pilot het eerste luchthavenbesluit voorbereid. De m.e.r.-plicht voor bestaande luchtvaartterreinen is door het wijzigen van de provinciale milieuverordening per 1 maart 2007 vervallen. Conclusies De overdracht van taken en bevoegdheden naar de provincie was in het omgevingsplan verwacht in 2007, maar is per 1 november 2009 gerealiseerd. In het omgevingsplan is als beleid opgenomen dat een ontheffingen ten behoeve van tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein als luchthaven alleen mogelijk is in een gebied buiten een buffer van 1500 m rond de ecologische hoofdstructuur. In de praktijk betekent dit dat de gehele provincie bedekt is. Het afgeven van een ontheffing is op grond van deze voorwaarde vrijwel onmogelijk. Een dergelijke inperking van de mogelijkheid om ontheffingen te verlenen was bij het opstellen van de tekst van het omgevingsplan niet voorzien en ook niet bedoeld. Om dit te herstellen is een wijziging van het omgevingsplan nodig. Agendapunten Het onderdeel van de Wet luchtvaart waarin de overdracht van taken en bevoegdheden is opgenomen is per 1 november 2009 in werking getreden. Hierbij zijn taken en bevoegdheden op het gebied van regionale en kleine luchtvaart overgedragen aan de provincie. Hierbij wordt een ontheffingsbeleid voorgesteld voor tijdelijk gebruik van een terrein als luchthaven en de vestiging van luchthaventerreinen die uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van algemeen belang. Bij dit laatste moet gedacht worden aan helihavens bij ziekenhuizen, brandweerkazernes e.d. voor traumahelikopters. 102

6. Bewoonbaar Zeeland: sociaal, dynamisch en veilig Omgevingsbalans 2009 6.1 Inleiding Sociale leefomgevingskwaliteit Omgevingskwaliteit betekent naast ruimtelijke kwaliteit ook sociale kwaliteit. Sociale kwaliteit betekent een veilige en leefbare woonomgeving met bereikbare en aantrekkelijke voorzieningen en de zorg voor kwetsbare groepen en participatie van deze groepen. De Zeeuwse sociale omgeving kenmerkt zicht door kleinschaligheid. Doelstellingen De provincie zal de sociale omgevingskwaliteit zodanig operationaliseren dat sociale effecten in fysiek-ruimtelijke planvorming zoals het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) projecten en ILG projecten meegenomen kunnen worden. Op het terrein van de sociale kwaliteit worden in het kader van het sociale zorg- en cultuurbeleid acties uitgevoerd. Deze zijn vaak gerelateerd aan het omgevingsbeleid, maar in deze balans wordt alleen gerapporteerd over de acties die zijn opgenomen in het omgevingsplan. De jaarlijkse voortgangsrapportages sociale zorg en cultuur geven zicht op alle acties in het kader van de sociale en culturele kwaliteit. In de afgelopen periode heeft SCOOP in de gemeenten Borsele en Sluis geëxperimenteerd met een instrument om leefbaarheid in beeld te brengen. Daarbij is leefbaarheid uitgewerkt in veronderstelde leefbaarheid en ervaren leefbaarheid. De veronderstelde leefbaarheid verwijst naar het woonmilieu, het activiteitenniveau, het verenigingsleven en de voorzieningen in een dorp, oftewel de sociale infrastructuur. De ervaren leefbaarheid is de door inwoners geformuleerde tevredenheid over de kern als woonplaats. De ervaren leefbaarheid is afhankelijk van de tevredenheid met de woonomgeving en de tevredenheid met aanwezige voorzieningen. Conclusies Het uitwerken van deze actie uit het omgevingsplan is daarmee op schema. Eind 2009 is in de Sociale Staat van Zeeland met behulp van het ontwikkelde instrument voor het eerst de veronderstelde en ervaren leefbaarheid van vrijwel alle kernen en wijken in Zeeland in beeld gebracht. Op basis van het rapport zal met de gemeenten overlegd worden over welke uitdagingen binnen het sociale domein in de komende jaren opgepakt gaan worden en wie wat doet. Om ontwikkelingen in beeld te brengen is herhaling van de meting noodzakelijk. Voor het regelmatig verschijnen van actuele cijfers, is het uitgangspunt iedere vier jaar een volledig sociaal rapport op te stellen en een tweejaarlijks actualisatie-/evaluatierapport. 6.2 Wonen en de woonomgeving 6.2.1 Ruimte voor wonen Woningbouw en ruimtelijke ordening Met de vaststelling van de provinciale Woonvisie in november 2004 en de streekplanherziening Woonvisie van maart 2005 is een nieuw beleid geïntroduceerd voor de woningbouw en de relatie daarvan met de ruimtelijke ordening. De contingenten zijn afgeschaft, waarbij gemeenten meer vrijheid en verantwoordelijkheid krijgen voor de omvang, samenstelling en spreiding van hun bouwprogramma. Doelstellingen De provincie toetst op twee hoofddoelen, te weten: zorgvuldig ruimtegebruik en bundeling. Deze twee hoofddoelen zijn meetbaar gemaakt. Voor zorgvuldig ruimtegebruik wordt van iedere gemeente verwacht dat 50% van de bruto woningbouwproductie binnen het bestaand bebouwd gebied wordt gerealiseerd. Voor bundeling is per regio een percentage vastgesteld voor de groei van de netto woningvoorraad, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen stedelijke ontwikkelingszones, dragende kernen en overige kernen. Teneinde op de hoofddoelen te kunnen sturen en deze te kunnen monitoren wordt van iedere gemeente elk jaar een planning voor 10 jaar vooruit en een monitor van het afgelopen jaar gevraagd: de planningslijst- en de monitor woningbouw. Instemming met de planningslijst geeft de gemeenten zekerheid dat er, bij de provinciale toetsing over de op de planningslijsten opgenomen plannen, geen capaciteitsdiscussie meer hoeft plaats te vinden. De planningslijst en -monitor is in 2004 voor de eerste maal opgesteld. Omdat deze lijsten meer informatie bevatten kunnen ook andere doelen worden geanalyseerd. Jaarlijks zal van de analyses verslag worden gedaan. In de jaren waarin een Omgevingsbalans wordt opgesteld gebeurt dit in de Omgevingsbalans en de overige jaren via een afzonderlijke notitie. Evaluatie van de planningssystematiek Door de nota Onverkende paden en de nota Op Pad! is in alle geledingen van de samenleving langzaam het besef aan het doordringen dat in de toekomst rekening gehouden moet worden met demografische veranderingen die andere opgaven met zich mee brengen dan we tot nu gewend geweest zijn. Groei zal niet meer vanzelfsprekend zijn. Krimp is zelfs in diverse sectoren meer voor de hand liggend dan groei en op lange termijn onontkoombaar. Dat geldt o.a. ook voor de woningbouw. De groei van het aantal huishoudens neemt af en de vraag van de consument zal als gevolg van de vergrijzing sterk veranderen. Deze ontwikkelingen zullen andere opgaven op de agenda zetten. In plaats van nieuwbouw gaat het dan vooral om opgaven in de bestaande woningvoorraad en voor wie gebouwd wordt in welke kwaliteiten en locaties. Dat betekent toenemende kosten voor herstructurering en transformatie van de bestaande woningvoorraad en afnemen- 103

Tabel 37 Overzicht woningbouwrealisatie en planning Realisatie 2004 t/m 2008 Planning 2008 t/m 2017 Totaal Gemiddeld per jaar Totaal Gemiddeld per jaar Nieuwbouw 8489 1698 26522 2652 Onttrekkingen/sloop 1423 285 2360 236 Groei aantal woningen 7066 1413 24162 2416 Bron: CBS en gemeentelijke planningslijsten de verdiencapaciteit door de ontwikkeling van grote uitleglocaties. De Zeeuwse woningmarkt zal verder ontspannen, dat heeft gevolgen voor het functioneren van die markt. Om op de toekomst voorbereid te zijn is op het gebied van woningbouw meer regionale afstemming en samenwerking nodig. Hierbij is meer kwantitatief realisme, meer samenhang tussen kwantiteit en kwaliteit en meer samenhang tussen nieuwbouw en de opgaven in de bestaande woningvoorraad nodig. De huidige inzet op vooral kwantiteit lijkt meer een belemmering voor de woningbouwproductie dan een stimulans. De uitdaging is om te komen tot een stelsel van programmering dat: * uitgaat van een gezamenlijke opgave van gemeenten (in regioverband) en provincie. * de ruimtelijke doelen van het omgevingsplan Zeeland realiseert. * getalsmatig een realistisch fundament heeft. * meer samenhang brengt tussen nieuwbouw en herstructurering/transformatie van de bestaande woningvoorraad * meer samenhang brengt tussen kwantiteit en kwaliteit. * zich richt op de daadwerkelijke productie van woningen. * voldoende sturend vermogen heeft. Hiermee verschuiven vier accenten ten opzicht van de werkwijze tot nu toe namelijk, meer regionale afstemming, het woningbouwprogramma meer wortelen in de demografische realiteit, meer aandacht voor de bestaande woningvoorraad en meer sturing (ook door gemeenten). Aan een overmaat aan plannen dient een halt te worden toegeroepen. Hoewel de voorstellen veel meer een systeemwijziging betreft is er strikt genomen ook sprake van een beleidswijzing. Het betreft het hanteren van de woningbehoefteprognose als basis voor de regionale programma s. In het omgevingsplan Zeeland is juist opgenomen de woningbehoefteprognose niet langer als basis te gebruiken. Voorgesteld wordt het omgevingsplan te wijzigen in die zin dat de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose als basis wordt gebruikt voor de nieuwe woningbouwprogrammering. In deze paragraaf wordt eerst een kwantitatieve analyse gemaakt van de gerealiseerde woningbouw in de periode 2004 t/m 2008 en de geprogrammeerde woningbouw in de periode 2008 t/m 2017. Daarna wordt ingegaan op de volgende doelstellingen: * bundeling van wonen * zorgvuldig ruimtegebruik * terugdringen van het woningtekort tot 1,5% in 2010 (woningbouwafspraken). In tabel 37 is een vergelijking opgenomen tussen de realisatie van het netto aantal woningen in de afgelopen 5 jaar en de planning voor de komende 10 jaar. Gemiddeld willen de Zeeuwse gemeenten aanzienlijk meer bouwen dan de afgelopen 5 jaar is gerealiseerd. Gezien datgene wat onder evaluatie planningssystematiek is aangegeven lijkt dat weinig reëel. De woningbehoefteprognose voor de komende 10 jaar geeft een behoefte aan van zo n 8.000 woningen. De onttrekkingen en sloop zouden als gevolg van de wijzigingen in huishoudenssamenstelling juist moeten toenemen in plaats van afnemen. Bundeling van wonen Voor de bundelingsdoelstelling geldt dat een percentage van de netto woningbouw gerealiseerd moet worden in de stedelijke ontwikkelingszones en dragende kernen. Deze percentages verschillen per regio. Voor Zeeuws-Vlaanderen geldt hierbij aanvullend een uitzonderingsbepaling: minimaal 70% van de woningbouw moet in de stedelijke ontwikkelingszone en de dragende kernen gerealiseerd worden, waarbij elke categorie maximaal 5% afwijking mag tonen. De regio s Walcheren en Tholen voldoen over de periode 2004-2008 aan de bundelingsdoelstelling. De regio Zeeuws- Vlaanderen haalt met 72% ook het gestelde doel, maar alleen indien de stedelijke ontwikkelingszone en de dragende kern samen worden genomen. Ten opzichte van de situatie in 2006 is het bundelingspercentage voor de stedelijke ontwikkelingszone echter dusdanig toegenomen dat de afwijking momenteel minimaal te noemen is. Net als ten tijde van de vorige Omgevingsbalans halen de regio s De Bevelanden en Schouwen-Duiveland de bundelingsdoelstelling niet. Als kanttekening moet hier worden vermeld dat De Bevelanden in de jaren 2006 en 2007 wel aan de doelstelling voldeden, en daardoor gemiddeld hoger uitkomt. Voor de planning op korte termijn (2008-2012) voldoet de regio Zeeuws-Vlaanderen alleen aan de bundelingsdoelstelling indien gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsbepaling. Op de lange termijn (2013-2017) voldoet de betreffende regio niet aan de doelstelling. De regio De Bevelanden voldoet zowel voor de korte als de lange termijn niet aan de bundelingsdoelstelling. De regeling voor woonparken is hier van toepassing. Voor Tholen geldt hetzelfde, echter op de lange termijn (t/m 2017) is de uitzonderingsbepaling voor woonparken (Havengebied Sint Annaland) van toepassing waardoor de regio wel aan de bundelingsdoelstelling voldoet. 104

Tabel 38 Bundeling: realisatie 2004 2008 en planning 2008 2017 Regio Doel en periode Stedelijke Dragende Overige ontwikkelingszone kernen kernen Zeeuws-Vlaanderen doel 50 20 30 realisatie 2004 2005 44 30 26 realisatie 2004 2008 49 23 28 planning 2008 2012 56 17 27 planning 2013 2017 38 26 36 Walcheren doel 85 n.v.t. 15 realisatie 2004 2005 91 9 realisatie 2004 2008 88 12 planning 2008 2012 86 14 planning 2013 2017 94 6 De Bevelanden doel 70 n.v.t. 30 realisatie 2004 2005 55 45 realisatie 2004 2008 62 38 planning 2008 2012 66 34 planning 2013 2017 63 37 Schouwen-Duiveland doel n.v.t. 60 40 realisatie 2004 2005 34 66 realisatie 2004 2008 32 68 planning 2008 2012 72 28 planning 2013 2017 55 45 Tholen doel n.v.t. 50 50 realisatie 2004 2005 68 32 realisatie 2004 2008 56 44 planning 2008 2012 45 55 planning 2013 2017 55 45 Zeeland doel 61 12 27 realisatie 2004 2005 58 17 25 realisatie 2004 2008 57 14 29 Bron: Gemeentelijke planninglijsten en woningbouwmonitor Toelichting: rood: voldoet niet aan de doelstelling, oranje: voldoet alleen aan de doelstelling binnen de uitzonderingsbepaling (gebiedsspecifiek voor Zeeuws-Vlaanderen óf woonparkregeling) Zorgvuldig ruimtegebruik Zorgvuldig ruimtegebruik wordt in eerste instantie per gemeente beoordeeld. Indien een gemeente onder de 50% maar nog boven de 40% realiseert dan wel programmeert, én de regio als totaal minimaal 50% haalt dan wordt voldaan aan de doelstelling. Omdat de planning op langere termijn (t/m 2017) nog onzeker is en nog vele wijzigingen zal ondergaan spitst de beoordeling zich toe op de eerste periode van 5 jaar, met een doorkijk naar de langere termijn. Bij de realisatie over de periode 2004-2008 hebben de regio s De Bevelanden en Tholen de meeste moeite om aan de inbreidingsdoelstelling te voldoen. Voor Tholen geldt dat zij in de periode 2004-2005 een inbreidingspercentage had van slechts 22 procent. In de jaren die hier op volgden is dit percentage echter opgelopen tot respectievelijk 61 ( 06 en 07) en 92 ( 08) procent. De score van 50 procent is een gemiddelde, maar de stijgende lijn is onmiskenbaar. De Bevelanden voldoen als regio aan de inbreidingsdoelstelling van 50 procent, maar de gemeenten Borsele en Kapelle scoren aanzienlijk lager dan de andere regiogemeenten. Borsele scoort met een magere 28 procent het laagste van heel Zeeland en haalt de minimumeis van 40 procent in geen enkel jaar. Voor de provincie als geheel geldt dat de gemeenten gezamenlijk ruim voldoen aan de doelstelling. In de periode 2008-2012 voldoet alleen de gemeente Kapelle niet aan de inbreidingsdoelstelling. De afwijking wordt door de regio als geheel gecompenseerd. Voor de langere termijn (2013-2017) voldoen de regio s Zeeuws-Vlaanderen en De Bevelanden niet aan inbreidingspercentage van 50 procent. De afwijking in Zeeuws-Vlaanderen is echter minimaal en alle gemeenten voldoen aan de minimumeis van 40 procent. Voor de Bevelandse gemeenten Borsele, Kapelle en Noord- Beveland geldt dat zij ver onder de inbreidingsdoelstelling uitkomen. Noord-Beveland gaat zelf uit van 2 procent inbreiding over een periode van 5 jaar. Kapelle blijft ook de komen- 105

Tabel 39 Zorgvuldig ruimtegebruik in realisatie 2004-2008 en planning 2008 2017 Inbreidingspercentage Realisatie Planning Regio / gemeente 2004-2008 2008 t/m 2012 2013 t/m 2017 2008 t/m 2017 Zeeuws-Vlaanderen 72 71 49 61 Hulst 75 70 56 62 Sluis 96 86 46 71 Terneuzen 62 63 44 56 Walcheren 78 65 65 65 Middelburg 71 55 40 48 Vlissingen 89 83 87 85 Veere 81 46 43 46 De Bevelanden 56 62 62 62 Borsele 28 63 32 53 Goes 67 64 92 73 Kapelle 45 40 20 36 Noord-Beveland 84 87 2 50 Reimerswaal 63 60 62 61 Schouwen-Duiveland 77 55 73 64 Tholen 50 79 71 75 Zeeland 68 65 62 64 Bron: Gemeentelijke planninglijsten woningbouw Toelichting: rood: voldoet niet aan de doelstelling, oranje: voldoet alleen aan de doelstelling omdat de regio als totaal voldoet de 10 jaar onder de minimumeis van 40 procent uitkomen. Voor nu valt dit zoals eerder gesteld buiten de beoordeling. Overigens voldoen alle regio s als geheel op de lange termijn aan de inbreidingsdoelstelling en Zeeland als geheel dus ook. Terugdringen woningtekort tot 1,5% in 2010 Deze doelstelling komt voort uit de woningbouwafspraken tussen het Rijk, de provincie en de gemeenten Vlissingen, Middelburg, Goes en Terneuzen. De rijksoverheid heeft, om het woningtekort terug te dringen tot 1,5%, becijfert dat het nodig is tot 2010, 4670 woningen te bouwen in de stedelijke regio Vlissingen-Middelburg. Het Rijk maakt daarover afspraken met de stedelijke regio s zoals die zijn aangeduid in de Vierde Nota ruimtelijke ordening extra (Vinex). Met het Rijk is afgesproken dat ook Goes en Terneuzen, onder voorwaarden, een bijdrage kunnen leveren aan deze taakstelling. Het Rijk stelt voor iedere woning een subsidie in het vooruitzicht. Binnen de afspraken is de volgende fasering afgesproken. De gemeenten Vlissingen en Middelburg hebben ten opzichte van de doelstelling in de periode 2005-2008 onvoldoende woningen gebouwd. Daar staat tegenover dat de gemeenten Goes en Terneuzen aanzienlijk meer woningen hebben weggezet dan in de fasering was opgenomen. Als de aftrek voor eigen behoefte in ogenschouw genomen wordt zit Goes ruim boven haar taakstelling en Terneuzen er onder. Voor het Stedennetwerk Zeeland als geheel betekent dit dat de doelstelling van 3620 woningen tot en met 2008 met 3013 woningen die daarvoor meegerekend mogen worden niet wordt gehaald. Tabel 40 Rijksconvenant woningbouwafspraken in de stedelijke regio Aantal woningen (fasering) Rijksconvenant woningbouwafspraken Jaar Vlissingen Middelburg Goes Terneuzen Totaal 2005 250 400 50 50 750 2006 275 400 100 100 875 2007 300 400 135 135 970 2008 325 400 150 150 1025 2009 350 450 125 125 1050 Totaal 1500 2050 560 560 4670 Bron: Gemeentelijke planninglijsten woningbouw 106

Tabel 41 Realisatie aantallen woningen stedennetwerk 2005-2009 Aantal woningen (realisatie t/m 2008 en verwachting 2009) Rijksconvenant woningbouwafspraken Jaar Vlissingen Middelburg Goes* Terneuzen* Totaal 2005 242 420 109/54 217/106 988/822 2006 148 254 274/219 188/77 864/698 2007 245 315 208/153 159/48 927/761 2008 148 350 143/88 257/146 898/732 2009 120 200 100/45 150/39 570/404 Totaal 9030 1539 834/559 971/416 4247/3417 Bron: Gemeentelijke planninglijsten woningbouw * Voor Goes en Terneuzen geldt een aftrek voor eigen behoefte van respectievelijk 55 en 111 woningen per jaar. Deze woningen tellen niet mee voor de taakstelling en BLS subsidie. Voor 2009 is een inschatting gemaakt van de productie om zo ook bij benadering het eind resultaat in te schatten. De verwachting is dat de totale taakstelling voor ± 75% gehaald zal worden. Daarmee is een bedrag gemoeid van ± 6,2 miljoen. Dat is overigens ± 2 minder dan maximaal haalbaar is. Overigens hebben nieuwe berekeningen over het woningtekort tot het inzicht geleid dat er in Zeeland niet langer sprake is van een woningtekort maar van een woningoverschot. De doelstelling om het woningtekort terug te brengen tot max. 1,5% is dus wel ruimschoots gehaald. Tabel 42 Fasering en realisatie woningbouwafspraken 2005 tot en met 2008 Fasering realisatie % doelstelling behaald Middelburg 1600 1339 75 Vlissingen 1150 783 68 Goes 435 734/514 169/118 Terneuzen 435 821/377 189/87 Totaal 3620 3531/3013 98/83 Bron: Gemeentelijke planninglijsten woningbouw Bouwgrondcapaciteit In de woningbouwafspraken, vastgelegd in het Convenant Woningbouwafspraken 2005 tot 2010 Provincie Zeeland, is opgenomen dat jaarlijks een monitoring en evaluatie plaatsvindt van de plancapaciteit voor woningbouw. In verband met de voorbereidingen van Verstedelijkingsafspraken 2010 tot 2020 als opvolger van de woningbouwafspraken is deze actie opgeschort. In de vorige Omgevingsbalans is geconstateerd dat in Zeeland voor een periode van 4 jaar voor ruim 2,5 de woningbehoefte harde bouwgrondcapaciteit beschikbaar was. Het is redelijk aan te nemen dat daarin weinig verandering is gekomen. Verstedelijkingsafspraken Als opvolger van de woningbouwafspraken 2005 2010 is samen met het Rijk en de gemeenten Goes, Middelburg, Terneuzen en Vlissingen gewerkt aan een gebiedsdocument voor het maken van verstedelijkingsafspraken. Met het gebiedsdocument is een belangrijke bouwsteen gelegd voor het maken van afspraken tussen Rijk, provincie en stedennetwerk Zeeland. Deze verstedelijkingsafspraken krijgen een integraal karakter en wordt het woningbouwprogramma bezien in relatie tot mobiliteit, klimaat, groen, bedrijvigheid en duurzaamheid. De afspraken zullen worden gemaakt in MIRT-kader. Daarom is het gebiedsdocument concreet en herkenbaar ingepast in de MIRT-gebiedsagenda. Vooralsnog zijn er echter geen rijksmiddelen beschikbaar voor het maken van afspraken en gaat het alleen om de inhoudelijke overeenstemming over visie en ambitie, de opgaven en de identificatie van cruciale woningbouwgerelateerde ontwikkelingen / projecten. Pas in een volgende Kabinetsperiode zal bezien worden of financiële middelen kunnen worden vrijgemaakt. De gebiedsdocumenten vormen daarvoor de onderbouwing. Conclusies Voor de communicatie en sturing op beleidsdoelen is het instrument van de planningslijst niet passend gebleken. De lijsten hebben te vaak het karakter van wensenlijstjes en door gemeenten wordt de verkregen vrijheid wel benut, maar de bijbehorende verantwoordelijk te weinig genomen. Het bestaande instrumentarium zal daarom worden aangepast. Het behalen van de bundelingsdoelstelling blijkt in de realisatie een probleem te zijn voor Zeeuws-Vlaanderen, de Bevelanden en Schouwen-Duiveland. In de afstemming en planning behoeven deze regio s meer aandacht. Het behalen van de doelstelling voor zorgvuldig ruimtegebruik vormt in de realisatie een probleem voor de gemeenten Borsele en Kapelle. Op de lange termijn geldt dit ook voor Noord- Beveland. De steden in het stedennetwerk blijven achter bij de taakstelling voor de woningbouwafspraken tot 2010. De vier stedelijke gemeenten hebben gezamenlijk voor de periode 2005 tot en met 2008 zo n 3000 woningen gebouwd, wat gelijk staat aan 83 procent van de taakstelling over die periode. De verwachting is wel dat in het jaar 2009 onvoldoende woningen wonden gerealiseerd om de uiteindelijke doelstelling voor de gehele periode tot 2010 te halen. De gemeenten incasseren daarmee in totaal ongeveer 6,2 miljoen aan subsidies maar 107

lopen daardoor gezamenlijk ongeveer 2 miljoen aan subsidies mis. Zorgdragen voor kwetsbare groepen op de woningmarkt Huisvesting voor ouderen en zorgwoningen In 2003 is de provinciale nota Zeeland Woonzorgland vastgesteld met als doel actief beleid te voeren op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Er is sindsdien veel gebeurd op dit terrein. Dat is wellicht ook de reden geweest dat de politieke belangstelling voor dit onderwerp is weggeëbd. Dat is weer reden geweest in 2008 het beleid te evalueren waarbij is onderzocht hoe de inhoudelijke uitgangspunten (spreiding en kleinschaligheid) en de gehanteerde instrumenten (spreidingsplannen en monitoring) van het gevoerde beleid door diverse partijen in het veld zijn ervaren. Tevens is gekeken naar de toekomstige rol van de provincie binnen dit beleidsveld. Hoewel uit de evaluatie een grote variatie van meningen blijkt kan geconstateerd worden dat de uitgangspunten en het instrumentarium hun werk gedaan hebben maar dat de continuïteit verloren is geraakt. De respondenten zien voor de provincie de volgende (toekomstige) taken weggelegd: onderzoek en monitoring, kennisoverdracht en stimulering van vernieuwingen en samenwerking. Bezien zal worden of het mogelijk en wenselijk is op het terrein van wonen, zorg en welzijn als provincie weer actief te worden. Starters op de woningmarkt Begin 2009 is de stimuleringsregeling starterswoningen in bestaand bebouwd gebied van kracht geworden. Initiatiefnemers van starterswoningen kunnen max. 10.000 per woning subsidie krijgen om de extra kosten te dekken die vaak gemoeid zijn met bouwen binnen bestaand bebouwd gebied. De starterswoningen moeten dan wel aan starters worden verkocht voor een max. prijs van 150.000, v.o.n. Er is een budget beschikbaar van maximaal 500.000,. Tot nu toe is aan 4 projecten met in totaal 21 starterswoningen subsidie verleend. Daarnaast zijn nog 3 aanvragen in behandeling voor in totaal 22 woningen. Huisvesting statushouders In 2007 is de pardonregeling van kracht geworden. Hierdoor ontstond een verplichting om, naast de reguliere statushouders, ook de groep pardonners te huisvesten. De huisvesting van de pardonners is zeer voorspoedig verlopen. Op einddatum van de regeling zijn er in totaal 828 pardonners gehuisvest. De totale taakstelling voor Zeeland tot 1 januari 2010 bedroeg 648. In Zeeland zijn dus inmiddels 180 pardonners extra gehuisvest. De reguliere huisvesting van statushouders is minder succesvol, voor de derde keer sinds 2005 is de taakstelling niet gehaald. De achterstand is opgelopen naar 101 statushouders. Hoewel beide regelingen door het Rijk strikt gescheiden worden beoordeeld, ervaren gemeenten dat toch anders. Het huisvesten van pardonners vergt immers veel van de gemeenten, vrijwilligers, vluchtelingwerk e.d. Zoals ook in de vorige balans is het met name voor de kleinere gemeenten moeilijker om aan de taakstelling te voldoen. GS hebben de gemeenten een brief gestuurd met het verzoek voldoende woningen beschikbaar te stellen, te bouwen, verbouwen en/of Tabel 43 Budget reservering ISV per gemeente tijdvak 2005 2010. Gemeente ISV ISV BLS* Totaal Totaal incl. geluid bodem bodem na nettering** Middelburg 3.495.867-1.785.500 5.281.367 5.185.215 Schouwen-Duiveland 1.265.965 464.726-1.730.691 1.699.184 Tholen 666.956 322.288-989.244 971.232 Vlissingen 4.921.892-1.785.500 6.707.392 6.585.279 Totaal programma gemeenten 10.350.680 787.014 3.571.000 14708694 14.440.910 Borsele 545.366 237.396 782.762 768.512 Goes 2.372.087 383.891 2.755.978 2.705.805 Hulst 999.540 337.314 1.336.854 1.312.517 Kapelle 262.846 116.444 379.290 372.384 Noord Beveland 295.034 135.225 430.259 422.424 Reimerswaal 472.054 193.073 665.127 653.018 Sluis 1.097.885 305.761 1.403.646 1.378.090 Terneuzen 3.101.028 683.942 3.784.970 3.716.062 Veere 520.333 323.040 843.373 828.019 Totaal project gemeenten 9.666.173 2.716.086 0 12.382.259 12.156.831 Totaal Zeeland 20.016.853 3.503.100 3.571.000 27.090.953 26.597.741 Bron: Provincie Zeeland * Overgeheveld van woningbouwafspraken (BLS) naar investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV). ** I.v.m. de invoering van het BTW-compensatiefonds is in de loop van het tijdvak 2005-2010 de uitkering ISV gecorrigeerd voor BTW. 108

units te plaatsen om de achterstand zo spoedig mogelijk in te lopen. Ook dienen de gemeenten maandelijks te rapporteren over de voortgang en planning van de huisvesting van statushouders. Ondanks dat er in de reguliere huisvesting een achterstand is, worden er in Zeeland meer statushouders gehuisvest dan de totale taakstelling van pardonners en regulier vereist. Investeringsbudget stedelijke vernieuwing In de Omgevingsbalans 2006 zijn vooral de resultaten weergegeven van het eerste tijdvak 2000 2005. Voor het tweede tijdvak 2005 2010 is gekozen voor een budget reservering per gemeente. Tabel 44 Toegekende ISV projecten 2005 2010 Gemeente Budget Datum beschikking Einddatum Project Borsele 768.512, Masterplan s Gravenpolder 591.108, 20-12-2005 31-12-2009 Bodemsanering s Gravenstraat s Gravenpolder 24.999, 15-08-2006 31-12-2009 Bodemsanering Oude Vreeland II Kwadendamme 68.404, 09-01-2007 31-12-2009 Bodemsanering s Heerenbosch te s Heerenhoek 83.999, 23-01-2007 31-12-2009 Goes 2.705.805, Waterstad / Goesche Schans 2.517.291, 06-03-2007 31-12-2009 Bodem landsdekkend beeld 188.513, 06-03-2007 31-12-2009 Hulst 1.312.517, Bierkaai, incl. bodemsaneringen 1.312.517, 05-12-2006 31-12-2009 Kapelle 372.384, Verplaatsing Moeleker 75.000, 11-04-2008 31-12-2009 Verplaatsing Moerstee 25.000, 11-04-2008 31-12-2009 Bodemproblematiek 79.290, 11-04-2008 31-12-2009 Oude Veilingcomplex 193.094, 20-10-2009 31-12-2012 Noord Beveland 422.424, Kwaliteitsimpuls oude woningen 150.000, 07-02-2006 31-12-2009 Drie bodemprojecten 132.245, 24-04-2007 31-12-2009 Doorschuiven naar ISV 2010-2015 140.178, Voor 1-6-2011 onbekend Reimerswaal 653.018, Scheldestraat e.o. Hansweert 653.018, 24-02-2009 31-12-2013 Sluis 1.378.090, Bodemsanering Brieverstraat Eede 8.100, 17-10-2006 31-12-2009 Bodemonderzoeken werkvoorraad landsdekkend beeld 109.200, 17-10-2006 31-12-2009 Haven Aardenburg 1.078.053, 05-06-2007 31-12-2013 In kaart brengen bodemproblematiek Centrum Oostburg 110.500, 22-04-2008 31-12-2009 Vervolg bodemonderzoeken werkvoorraad Landsdekkend Beeld 72.237, 22-04-2008 31-12-2009 Terneuzen 3.716.062, Molenhof Zaamslag 1.026.631, 07-02-2006 31-12-2009 Smitswal e.o. 300.000, 31-10-2006 31-12-2009 Bioscoopterrein 328.250, 30-01-2007 31-12-2009 3 bodemprojecten 664.974, 06-03-2007 31-12-2009 Korte Kerkstraat 976.526, 06-11-2007 31-12-2009 Schuttershof e.o. 419.677, 19-05-2008 31-12-2009 Veere 828.019, Bodemonderzoeken werkvoorraad landsdekkendbeeld 92.750, 18-04-2006 31-12-2009 Immanuelkerk Koudekerke 150.000, 12-07-2007 31-12-2009 Kapellestraat Veere 150.000, 15-04-2008 31-12-2009 Automatisering Bodeminformatie 20.000, 15-04-2008 31-12-2009 Nijverheidsweg Domburg 150.000, 27-05-2009 31-12-2011 Welzijnsvoorzieningen Grijpskerke 265.269, 26-05-2009 31-12-2011 Bron: Provincie Zeeland 109

Programma gemeenten Programma gemeenten (zie tabel 43) zijn gemeenten die op basis van een Meerjarig Ontwikkelingsprogramma (MOP) hun opgave in de stedelijke vernieuwing integraal definiëren. Op grond van het in het MOP opgenomen algemene en specifieke doelstellingen en concrete acties krijgen deze gemeenten een budget toegekend voor de uitvoering van de MOP s. Na afloop van het tijdvak (van 5 jaar) doen deze gemeenten verslag van de bereikte resultaten en wordt het investeringsbudget door GS definitief vastgesteld. Voor het tijdvak 2005 2010 zijn de gemeenten Middelburg, Vlissingen, Schouwen- Duiveland en Tholen aangewezen als programma gemeenten. De gemeenten met een stedelijk centrum of dragende kern zoals vastgelegd in het omgevingsplan hebben zelf een keuze mogen maken om programma gemeente te mogen zijn. Achteraf is daardoor de ongelukkige situatie ontstaan dat niet alle stedelijke gemeenten programma gemeente zijn en twee plattelands gemeenten wel. Voor het nieuwe tijdvak willen we zo n situatie voorkomen. Overigens is nu al duidelijk dat bij alle programma gemeenten een aantal doelstellingen en acties uit de MOP s niet binnen de termijn van het tijdvak gerealiseerd zullen zijn. In de meeste gevallen schuiven deze dan door naar het nieuwe tijdvak (2010-2015). In een aantal gevallen zal ook budget mee doorschuiven, Hierover zal apart verslag gedaan worden eind 2010. Project gemeenten Project gemeenten (zie tabel 44) zijn gemeenten die op basis van concrete projecten investeringsbudget aanvragen. Deze gemeenten konden dat doen voor zover er budget voor de gemeente was gereserveerd. Met uitzondering van de gemeente Noord Beveland hebben alle gemeenten hun budget uitgeput. Met de gemeente Noord Beveland zijn afspraken gemaakt het resterende budget bij voorrang in het nieuwe tijdvak aan te vragen. De reservering van budgetten per gemeenten heeft er in een aantal gevallen toe geleid dat de aanvragen laat in het tijdvak zijn ingediend. Dat heeft betekent dat de einddatum van enkele projecten bij de gemeenten Kapelle, Reimerswaal, en Veere bij voorbaat naar achter is moeten verschuiven. Op grond van de verantwoording die gemeenten naar aanleiding van het einde van het tijdvak 2005 tot 2010 voor 15 juni 2010 moeten indienen zal bezien worden of de projecten gerealiseerd zijn. Als de projecten gerealiseerd zijn en voldaan is aan de in de subsidiebeschikking gestelde doelstellingen en voorwaarden dan wordt de subsidie definitief vastgesteld. Zijn projecten niet of nog niet geheel gerealiseerd dan worden afspraken gemaakt c.q. verplichtingen opgelegd voor het volgende tijdvak (2010-2015) dan wel wordt in een uiterst geval de subsidie ingetrokken. Bevorderen woonmigratie Eén van de hoofddoelstellingen van het omgevingsplan is gericht op het bevorderen van een matig bevolkingsgroei van Zeeland. Deze hoofddoelstelling is concreet gemaakt bij het onderdeel woonmigratie. Bevolkingsgroei wordt nagestreefd. Hierbij wordt als middel de omvang en kwaliteit van de woningbouw ingezet. Doelstellingen * Het bevorderen van woonmigratie gericht op een jaarlijkse toename van de Zeeuwse bevolking met 0,5 procent (1900 personen). Dit is vertaald naar een aantal acties: * Voortzetten campagne Welkom in Zeeland * Ondersteunen pilot-projecten gericht op het bevorderen van de woonmigratie. In figuur 26 is te zien dat de bevolkingsgroei van Zeeland de afgelopen jaren afneemt. De groei van de bevolking loopt al jaren achter bij de gewenste groei van 1900 per jaar. De lagere groei heeft te maken met een lager wordend geboorteoverschot en de afname van immigranten uit het buitenland ten opzichte van voorgaande jaren. Om de doelstelling te bereiken binnen de periode van het omgevingsplan (2006-2012) moeten er de komende drie jaren totaal 10.600 nieuwe inwoners bijkomen (per jaar meer dan 3500). Figuur 26 Jaarlijkse bevolkingsgroei van Zeeland 1990 2009 aantal inwoners Bron: CBS Volgens de Bevolkingsprognose 2009 zal de bevolking licht stijgen of stabiel blijven tot 2020. Daarna zal een structurele bevolkingsdaling inzetten. In Zeeuws-Vlaanderen lijkt deze daling al structureel te zijn, andere Zeeuwse gemeenten volgen later. Figuur 27 Ontwikkeling van de bevolking in Zeeland volgens de bevolkingsprognose 2009 aantal inwoners Bron: Provincie Zeeland 110

Figuur 28 Relatieve jaarlijkse groei van de bevolking binnen de stedelijke zones afgezet tot de ambitie % groei Bron: Provincie Zeeland Figuur 29 Ontwikkeling binnen- en buitenlands migratiesaldo in Zeeland 1990-2008 De verschuiving van de groei van het platteland naar de stad is in de Omgevingsbalans van 2003 concreet gemaakt met de groeipercentages binnen en buiten de stedelijke zones. Voor de stedelijke zones geldt een gewenst percentage van 55%. In de periode 1996 tot 2003 is dit percentage geleidelijk gegroeid naar een niveau van 60%, om daarna weer te dalen. De laatste twee jaar wordt het ambitiepercentage wel gehaald. Over de afgelopen drie jaar bedraagt het percentage slechts 25 %. Door de lage bevolkingsgroeicijfers wordt deze maatstaf discutabel. Om de bevolkingsgroeidoelstelling te halen is het Omgevingsbeleid er op gericht om woonmigratie te bevorderen. Een graadmeter hiervan is de ontwikkeling van het binnenlands migratiesaldo (saldo vestigers en vertrekkers in Zeeland). In figuur 29 is te zien dat het binnenlands migratiesaldo geen stijging vertoont, eerder een grillig beeld. Op de lange termijn wordt verwacht dat het saldo rond de nullijn zal liggen. Figuur 30 laat zien dat de woningvoorraad van Zeeland de afgelopen vijf jaar sterk vergroot is met jaarlijks netto (nieuwbouw minus sloop) tussen 1200 en 1400 woningen erbij. Het aantal huishoudens is achtergebleven bij de groei zodat er een ontspannen woningmarkt is ontstaan. De zorg bestaat dat het voortzetten van dit bouwvolume zal leiden tot leegstand, dalende huizenprijzen en dat er wat betreft bouwlocaties verkeerde prioriteiten worden gesteld. aantal migranten Bron: CBS Figuur 30 Ontwikkeling woningbouw en huishoudens in Zeeland 1990-2008 aantal Ondernomen acties Er zijn twee soorten acties ondernomen: promotie en stimuleren woningbouw. Na het gereedkomen van de imagocampagne Welkom in Zeeland is een termijn ingelast om te bezinnen op een vervolg. Er is besloten om de promotie van Zeeland meer onderop te doen door burgers en ondernemers te betrekken en hen hiervoor het gereedschap aan te reiken. Het resultaat heet Zeeland, echt waar. Vanuit ondernemers en regionale bestuurders zijn enkele initiatieven ontstaan en door de provincie ondersteund om Zeeland of een regio te promoten, bijvoorbeeld Uw Nieuwe Toekomst (Zeeuws-Vlaanderen) en ZiltZeeland. De woningbouwproductie moet omhoog om mensen te verleiden naar Zeeland te verhuizen. Kansen worden gezocht in bijzondere woonprojecten in het buitengebied en projecten gericht op deeltijdwonen. Er zijn inmiddels meerdere van deze woningbouwprojecten die in de planprocedure zitten. Uitvoering van deze plannen volgt pas als deze procedures met succes zijn doorlopen. De plannen leggen vaak een koppeling met het saneren van ongewenste activiteiten, zoals varkensstallen, veerpleinen of een bedrijventerrein, bijvoorbeeld Plan Perkpolder, Cruse Veer, Innovation Island of golfdomein Oostburg. Bron: CBS Conclusies De doelstelling om jaarlijks met 1900 inwoners te groeien wordt niet gehaald, ondanks de inspanningen op het gebied van promotie en woningbouw. Agendapunten De provincie is een discussie gestart over de demografische veranderingen op basis van het rapport Onverkende Paden. Deze discussie (Nieuw!Zeeland) heeft geleid tot het boekwerkje Op Pad! waarin de nieuwe uitgangspunten van het provinciale beleid zijn geformuleerd. Met deze uitgangspunten wordt geanticipeerd op de veranderingen die er op demogra- 111

fisch gebied te verwachten zijn (vergrijzing, bevolkingsdaling). De conclusie is dat het inzetten op bevolkingsgroei als doel kan zorgen voor alarmerende bijwerkingen. Het sleutelwoord van Op Pad! is dan ook kwaliteit in plaats van kwantiteit. Dit houdt in dat de provincie Zeeland de groeidoelstelling zal loslaten. De groeidoelstelling wordt uit het omgevingsplan verwijderd. Wonen in het landelijk gebied Wonen in het landelijk gebied vormt géén doel op zich, maar wordt vooral beschouwd als middel om de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied te behouden en te versterken. In het omgevingsplan worden daartoe diverse mogelijkheden geboden, waarbij 3 categorieën kunnen worden onderscheiden: 1. Het benutten van bestaande (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing. Onder deze categorie vallen de in het omgevingsplan geboden mogelijkheden voor herbouw, dan wel uitbreiding van bestaande individuele burgerwoningen in het buitengebied, het benutten van bestaande (historische) buitenplaatsen en het realiseren van instellingen voor zorg en verpleging door gebruik te maken van beeldbepalende, karakteristieke en monumentale boerderijen en bedrijfsgebouwen. 2. Het realiseren van nieuwe bebouwing onder de voorwaarde dat er gelijktijdig een investering in de omgevingskwaliteit plaatsvindt. Binnen deze categorie vallen de in het omgevingsplan geboden mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe landgoederen en de mogelijkheid tot het toevoegen van een of meer woningen aan een landelijke bebouwingsconcentratie 3. De Zeeuwse ruimte voor ruimteregeling. Binnen deze categorie vallen de in het omgevingsplan geboden mogelijkheden tot het realiseren van woonparken, de door woningbouw gefinancierde sloop van vrijkomende (niet beeldbepalende) agrarische bebouwing en het experiment boerenerven. Het benutten van bestaande bebouwing Het gebruik van de mogelijkheden die het omgevingsplan biedt om bestaande bebouwing te gebruiken hebben vooral een positief effect op het behoud en het versterken van de cultuurhistorische waarden in het landelijk gebied. Niet duidelijk is in welke mate gebruik gemaakt is van deze mogelijkheden. Initiatieven die gebruik maken van deze mogelijkheden worden namelijk niet geregistreerd. Nieuwe bebouwing realiseren met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteit Met de vaststelling van het omgevingsplan zijn de mogelijkheden voor het realiseren van landgoederen behoorlijk verruimd. Zo is de totale omvang van de te realiseren woonobject(en) verhoogd tot maximaal 4500 m 3 en kunnen er per landgoed meerdere woonobjecten worden gerealiseerd. Sinds de inwerkingtreding van het omgevingsplan hebben zich inmiddels 10 initiatieven aangediend voor de realisatie van een landgoed. Voor het merendeel van deze initiatieven geldt dat ze nog in het planvormingstraject verkeren. Daarnaast biedt het omgevingsplan de mogelijkheid om, naast de reguliere woningbouwprogramma s, nieuwe woningen toe te voegen aan landelijke bebouwingsconcentraties of buurtschappen. Voorwaarde hierbij is dat dit stedenbouwkundige en landschappelijke meerwaarde dient op te leveren en dat het bestaande stratenpatroon als uitgangspunt dient. Sinds de inwerkingtreding van het omgevingsplan zijn twee initiatieven bekend waarbij er gebruik is gemaakt van deze mogelijkheid. De Zeeuwse ruimte voor ruimteregeling De Zeeuwse ruimte voor ruimteregeling biedt eeb aantal verschillende mogelijkheden. Het belangrijkste verschil hiertussen is het aantal te bouwen woningen in relatie tot de te leveren tegenprestatie. De tegenprestatie bestaat uit de sloop of sanering van bestaande objecten of het oplossen van een fysiek knelpunt. Bij de regeling vrijkomende agrarische bebouwing kunnen maximaal 3 woningen worden gerealiseerd. Voor het experiment boerenerven zijn dit er 10 en bij de woonparken is het aantal te bouwen woningen niet aan een maximum gekoppeld, maar aan de te maken kosten voor het oplossen van het fysieke knelpunt. Sinds de inwerkingtreding van het omgevingsplan hebben zich 17 initiatieven voorgedaan waarbij gebruik wordt gemaakt van de ruimte voor ruimteregeling. Daarmee kan worden geconstateerd dat er in redelijke mate gebruik wordt gemaakt van de regeling. Ruimtelijke kwaliteitswinst is één van de uitgangspunten voor de ruimte voor ruimteregeling. Daarom mag geconstateerd worden dat met de regeling een bijdrage wordt geleverd aan de doelstelling tot versterken van de landschappelijke waarden in het buitengebied. Wel is in de praktijk gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over hoeveel woningen voor de sloop van een bepaald object gerealiseerd mogen worden. Andere onduidelijkeheden waren of de regeling alleen van toepassing is op de sloop van agrarische bebouwing en wanneer er al dan niet sprake is van een fysiek knelpunt. Ook ontstond er onduidelijkheid over de karakteristieke en cultuurhistorische bebouwing die niet gesloopt mag worden. Een vereenvoudiging van de Zeeuwse ruimte voor ruimteregeling wordt noodzakelijk geacht om deze onduidelijkheid bij de toepassing ervan in de toekomst te voorkomen. Een bijzonder punt zijn de woonparken. Woonparken zijn woongebieden in het landelijk gebied waarmee tegemoetgekomen kan worden aan de vraag naar landelijk wonen. Tegelijkertijd kunnen woonparken een belangrijke kostendrager zijn voor het oplossen van fysieke problemen en/of een bijdrage leveren aan gewenste fysieke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Hierdoor kan ruimtelijke kwaliteitsverbetering bereikt worden en landschappelijke en culturele waarden kunnen worden behouden en versterkt. Belangrijke initiatieven zijn: * Veerplein Kruiningen (250 woningen). Op het voormalige veerplein en toeleidingswegen is een nieuw Zeeuws dorp gepland. * Veerplein Perkpolder (150 woningen). Op het voormalige veerplein en omgeving wordt een gebiedsgericht project ontwikkeld met (deeltijd)wonen, verblijfsrecreatie, (getijden)-natuur en dagrecreatie. * Golfbaan Brugse Vaart te Oostburg (75 woningen): Door de 112

sanering van drie grote leegstaande varkensstallen met woningen als kostendragers wordt een win-win situatie gecreëerd waardoor de stallen worden gesaneerd, de golfbaan kan uitbreiden en een hotel kan toevoegen aan haar voorzieningen. * Haven Sint Annaland (± 150 woningen): De bestaande handels- en jachthaven e.o. maken een enigszins desolate indruk. Met woningen als kostendrager kan de omgeving aansluitend aan de centrum van de kern opgeknapt worden en de functie van jachthaven worden versterkt. * Innovation Island (350 woningen): Aan de oostkant van Brouwershaven wordt een project ontwikkeld waarmee een verouderd bedrijventerrein gesaneerd kan worden en tegelijkertijd de cultuurhistorische waarden van de oude citadel van Brouwershaven kunnen worden versterkt. * Der Boede Koudekerke (± 50 woningen): De zorgfunctie buiten bebouwd gebied wordt afgebouwd en vervangen door een woonfunctie in het groen. * Golfbaan Domburg: (± 50 Woningen): Uitbreiding van de 9 holes golfbaan naar 18 holes incl. hotel en afronding van de kern Domburg aan de westkant in relatie tot EHS en NL. * Diversen: verder zijn er nog een paar projecten die nog in een te prematuur stadium verkeren of niet voldoen aan de voorwaarden. Daarbij staat de vraag centraal of deze projecten wel kunnen voldoen aan de criteria uit het omgevingsplan. Dit zijn o.a. voetbalvelden Zoutelande, Equus Braakman en de Willem Adriaanpolder in Kortgene De figuur van woonparken heeft in ieder geval geprikkeld tot initiatieven. In de meeste gevallen is een fysiek probleem uitgangspunt geweest, maar soms is het woonpark ook ten onrechte aangevoerd als basis voor ontwikkelingen. Een regelmatig terugkerend onderwerp is bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven. Er is geen opvolger of het bedrijf ligt niet goed in de markt. Dan wordt gezocht naar andere wegen om gebouwen en gronden te gelde te maken. Daarvoor is de figuur van woonpark niet bedoeld. Door de voorwaarde dat de bundelingsdoelstelling door woonparken niet meer dan 5% per regio af mag wijken is, met de hierboven aangegeven woonparken, die ruimte in de betreffende regio s wel zo n beetje opgesoupeerd. Dat betekent dat er geen of nog slechts kleine woonparken (< 10 woningen) bij kunnen. Dit zal nog versterkt worden door de nieuwe woningbouwprogrammering. Het is daarom weinig zinvol partijen nog te laten investeren in planvorming voor nieuwe woonparken. Eerst de woonparken die nu op de rol staan maar eens uitvoeren en dan verder kijken of de figuur nog wenselijk is. Opgepast moet worden voor teveel onderlinge concurrentie en concurrentie voor andere belangrijke projecten zoals de grote binnenstedelijke projecten in de vier Zeeuwse steden. De woonparken waarover inmiddels overeenstemming bestaat aan te wijzen als bijzondere projecten die buiten de woningbouwprogrammering vallen. Tenslotte is in het omgevingsplan in het kader van het experiment boerenerven aan iedere gemeente de mogelijkheid is geboden om met een pilotproject te komen. Tot nog toe is er sprake geweest van vier verkenningen die vooralsnog niet tot concrete projecten hebben geleid. Conclusies Een verdere vereenvoudiging van de Zeeuwse ruimte voor ruimteregeling is noodzakelijk om de ontstane onduidelijkheid bij de toepassing in de praktijk weg te nemen. Hiertoe worden de volgende aanbevelingen gedaan: * De regeling vrijkomende agrarische bebouwing wordt omgezet in een regeling vrijkomende bebouwing in het buitengebied. Aanvullend op hetgeen hierover reeds in het omgevingsplan is vermeld wordt aangegeven dat: * Bij de nieuwe regeling vrijkomende bebouwing in het buitengebied kunnen maximaal 3 (compensatie) woningen worden gerealiseerd. Daarbij wordt voor de realisatie van een woning/bouwkavel uitgegaan van een te slopen oppervlak van 850 m 2 schuur of 1,5 hectare glas. * Alleen wanneer middels een financiële onderbouwing kan worden aangetoond dat op deze manier onvoldoende kostendragers kunnen worden gegenereerd voor de sloop van het betreffende object kan zowel van de genoemde normen als van het genoemde maximum aantal woningen worden afgeweken. Onder cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt verstaan: * Categorie A bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen, deze mag niet gesloopt worden; * Categorie B bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen, deze mag in principe niet gesloopt worden. Maatwerk is mogelijk. Om in aanmerking te komen voor maatwerk zal door de initiatiefnemer, middels een financiële onderbouwing, aangetoond moeten worden dat behoud van het bestaande object niet tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast zal aangetoond moeten worden dat de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe situatie de verloren gegane cultuurhistorische waarde in voldoende mate compenseert. * Het experiment boerenerven komt te vervallen * De regeling voor het realiseren van woonparken blijft in zijn huidige vorm bestaan, maar er dient op voorhand duidelijkheid geboden te worden voor welke fysieke knelpunten de regeling kan worden ingezet. Woonparken zullen daarbij binnen de nieuwe woningbouwprogrammering vallen. 6.2.2 Kwaliteit van de woonomgeving Het verbeteren van woningkwaliteit draagt bij aan de kwaliteit van de woonomgeving en daarmee aan de leefbaarheid van stad en dorp. Om de leefbaarheid te bevorderen ontwikkelde de provincie stimuleringsacties die gericht zijn op de woningvoorraad, planontwikkeling en ruimtelijke kwaliteit van kernuitbreidingen. Doelstellingen Het bevorderen van een integrale woonkwaliteit. Dit vertaalt zich in de volgende acties en prestaties: * Het stimuleren en motiveren van alle betrokken partijen bij het bevorderen van een integrale woonkwaliteit; * Tweejaarlijkse evaluatie van de provinciale duurzaamheidcoördinator; * Samen met betrokkenen selecteren van proefprojecten en waar mogelijk meefinancieren van proefprojecten. 113

Etalageprojecten duurzaamheid Om te laten zien wat er mogelijk is, zijn drie projecten met subsidie in de etalage gezet. Dit zijn: Motorsportcentrum, Passief bouwen Wissekerke, Passief verbouwen Middelburg. Twee projecten hebben betrekking op woningbouw volgens het passief concept. Dat is woningbouw waar de energiehuishouding zo is geregeld dat er sprake is van een gesloten, zichzelf instandhoudend, binnenklimaat. Gekozen is voor een nieuwbouwproject vanaf het stadium van planontwikkeling. Dit project loopt, maar stagneert door de economische crisis. Het tweede project is een verbouwproject dat deels monumentaal is. Dit project loopt maar duurt langer dan voorzien, door het voortschrijdend inzicht in innoveren tijdens de verbouw. Dat bedrijfshuisvesting duurzaam en een voorbeeldproject kan zijn is zichtbaar in het derde etalageproject: het Motorcentrum in Terneuzen. Dit is opgeleverd en geopend door Frans Hamelink Pilots organisch groeien Op initiatief van de provincie zijn drie pilotprojecten in Serooskerke, Aardenburg en Oudelande gestart. De provincie neemt deel aan alle drie de projecten en levert een financiële bijdrage. Elk project heeft zijn eigen dynamiek, kansen en problemen. Deze pilots zijn nog niet afgerond en geëvalueerd. Een grondige discussie met gemeente en dorpsraad is in Serooskerke in gang gezet. De discussie gaat over het nut en de noodzaak van uitbreiding, inbreidingskansen, dorpsverbetering en ontwerpprincipes die zich voegen in de traditie van kleine stappen in een organisch groeiproces. In Aardenburg en Oudelande lopen soortgelijke aanpak. Inzet consulent duurzaam bouwen Rijk en Provincie hebben samen een consulent duurzaam bouwen gefinancierd. Het consulentschap is beëindigd. De belangrijkste taak van de consulent was het verankeren van duurzaam bouwen in gemeentelijke organisaties. Er is een nulmeting uitgevoerd en de voortgang is in kaart gebracht. Bestemmingsplanbeoordeling In het vooroverleg over bestemmingsplannen krijgen de volgende onderwerpen een plaats: * Het planontwerp in relatie tot sociale en fysieke veiligheid; * Het zorgvuldig omgaan met energie, water en bodem. Meer met Minder Als we kijken naar de bouwkundige kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, dan is energiebesparing de uitdaging voor de toekomst. Er vindt minder nieuwbouw plaats waardoor aanpassing van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker wordt. De aanleiding hiervoor is de verandering van de samenstelling van de bevolking, verduurzaming kan daarmee mooi in de pas lopen. De provincie heeft met Bouwend Zeeland en Delta het initiatief genomen tot een proefproject in Koudekerke. In het proefproject Meer met Minder wordt gebruik gemaakt van gemeentelijke en landelijke subsidies. Het project wordt uitgevoerd en er zijn al praktische ervaringen mee opgedaan. In 2009 heeft Provinciale Staten in het kader van de bestrijding van de economische crisis het initiatief genomen tot een financiële stimulans. Er wordt een miljoen euro uitgetrokken door de provincie en van de Zeeuwse gemeenten wordt een gelijke inspanning gevraagd. Ook wordt een combinatie gemaakt met andere regelingen, voornamelijk rijksregelingen. Het doel is om 1000 tot 1500 particulier woningen te verbeteren zodat minimaal een sprong van twee schalen op het energielabel wordt gerealiseerd. Waterwoningen Zeeland is een waterrijke provincie. Wonen op het water zou een aanvulling kunnen zijn op het aanbod van een specifiek Zeeuws woonmilieu. De provincie onderzoekt of dit gestimuleerd kan worden en welke haken en ogen daaraan zitten. In een proefproject is bekeken of er op en rond het Veerse Meer mogelijkheden zijn om wonen op het water mogelijk te maken. Het resultaat daarvan is dat er enkele kansrijke plekken zijn geselecteerd in overleg met gemeenten en marktpartijen. Conclusies Er is op alle voorgenomen sporen voortgang. Etalageprojecten en voorbeeldprojecten organisch groeien kennen een sectorale en regionale differentiatie, maar het is nog te vroeg om de resultaten te evalueren. Enkele etalageprojecten stagneren in de bouw. Het Duurzaam Bouwen consulentschap dat gericht was op het verankeren van duurzaamheid in gemeentelijke organisaties, is beëindigd. Het proefproject Meer met Minder heeft praktijkervaringen opgeleverd. De provincie is gestart met een forse impuls voor de verduurzaming van de particuliere woningvoorraad. Rond het Veerse Meer zijn enkele kansrijke plekken voor wonen op het water geselecteerd Agendapunten Het proefproject Meer met Minder wordt met een impuls van de provincie provinciebreed ingevoerd. Milieu en gezondheid Sedert 2005 neemt de provincie Zeeland deel aan het PRISMA project Gezondheid en Milieu. Dit project beoogt om voor alle provincies gezamenlijk prioriteiten te stellen voor milieuproblemen met veronderstelde gezondheidseffecten. Doelstellingen Er is geen doelstelling in het omgevingsplan opgenomen. Het PRISMA project wordt in vier fasen uitgevoerd. In fase één is de beschikbaarheid van milieugegevens bij de provincies geïnventariseerd. In de tweede fase zijn deze gegevens verzameld en is de ernst en omvang van milieu- en gezondheidsproblemen bepaald. Hiervoor is ervaring opgedaan met twee methoden (GES methode en DALY methode). De Gezondheidseffectscreening Stad & Milieu (GES methode) is een methodiek voor een gezondheidskundige beoordeling van ruimtelijke plannen. Met de methode kan een kwalitatieve gezondheidskundige rangschikking van milieufactoren en locaties worden gemaakt. De Disability adjusted live year methode (DALY methode) 114

berekent het verlies aan gezonde levensjaren. Met de DALY methode is een kwantitatieve rangschikking van milieu- en gezondheidsproblemen mogelijk. Nadeel is dat de berekening op lokale schaal niet erg betrouwbaar is en ook nog niet voor alle milieufactoren kan worden toegepast. Voor de gezondheidskundige rangschikking is daarom de GES methode leidend geweest en is de DALY methode alleen ter ondersteuning hiervan toegepast. In de derde fase zijn de prioriteiten vastgesteld aan de hand van het beoordelingskader Gezondheid en Milieu. De milieugezondheidskundige situatie in Zeeland is goed in vergelijking met de rest van Nederland. Het geluid van het wegverkeer en in mindere mate het geluid van railverkeer en het geluid en risico s van bedrijven zorgen voor het grootste milieugerelateerde gezondheidskundige probleem in Zeeland. Luchtverontreiniging als gevolg van het wegverkeer en als gevolg van bedrijven, geluid van vliegverkeer en externe veiligheid van het transport van gevaarlijke stoffen beïnvloeden de kwaliteit van de gezondheid in Zeeland slechts in geringe mate. Het project is thans in fase vier. Dit beoogt het ontwikkelen van een gezamenlijke strategie om actief gezondheidswinst te behalen en de kwaliteit van de leefomgeving te verhogen. Naast het PRISMA project Gezondheid en Milieu is door de provincie Zeeland het initiatief genomen om in Zeeland tot samenwerking te komen met de andere overheden. In 2009 is op initiatief van de provincie Zeeland een werkgroep Milieu en Gezondheid gevormd met de gemeenten Borsele, Terneuzen en Goes. In samenwerking met het bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid (GMV) van de GGD Brabant en Zeeland is een themamiddag milieu en gezondheid over het thema Geluid en het thema Hoogspanningslijnen georganiseerd voor bestuurders en ambtenaren met milieu en ruimtelijke ordening in hun portefeuille. Conclusies Fase 1 tot en met fase 3 van het PRISMA project Gezondheid en Milieu zijn afgerond. Op basis van te behalen gezondheidswinst zal het beleid vooral gericht moeten zijn op reductie van de blootstelling aan geluid van het wegverkeer. De milieugezondheidskundige situatie in Zeeland is goed in vergelijking met de rest van Nederland. Fase 4 van het project zal ingaan op het geven van aanbevelingen en de communicatie over de resultaten van het PRIS- MA project. Een eerste aanzet tot communicatie over het onderwerp is gegeven door het organiseren van themabijeenkomsten met bestuurders en ambtenaren. In samenwerking met bureau GMV zal het onderwerp communicatie een vervolg krijgen. Agendapunten De gebruikte gegevens voor het PRISMA project dateren van 2005 en op onderdelen ontbreken gegevens (stank van bedrijven). Bovendien zijn de gegevens van de grote gemeenten niet meegenomen in het project. Aanbevolen wordt binnen 2 jaar met geactualiseerde gegevens de methode opnieuw toe te passen. De gebruikte GES methode biedt uitstekende mogelijkheden voor het ruimtelijk indelen van plangebieden. Doel van de werkgroep Milieu en Gezondheid is de gemeentelijke ambtenaren van ruimtelijke ordening meer bekend te maken met de GES methode. Thans loopt landelijk een pilot Atlas leefomgeving. Deze Atlas beoogt het geografisch ontsluiten van landelijke, regionale en lokale milieu- en gezondheidsinformatie voor de burger. Als er na de pilotfase besloten wordt om de Atlas toe te passen in heel Nederland kan dit de informatiebron worden voor burgers om hun leefomgeving in beeld te krijgen. Gezonde leefomgeving, jeugd en buitenruimte Sinds de vaststelling van het omgevingsplan in 2006 is er op tal van beleidsvelden beleid geformuleerd waarin fysieke aspecten zijn opgenomen. Dit geldt ook voor het integrale jeugdbeleid en de beleidsprogrammering sociale zorg. Complete integratie van sectorale beleidsplannen is niet aan de orde, maar het verdiend aanbeveling om de ruimtelijke componenten te borgen in een volgend omgevingsplan. In juni 2007 is de nota Integraal jeugdbeleid 2007-2012: Zeeland, de beste provincie om groot te worden verschenen. De provincie Zeeland beoogd met deze nota het jeugdbeleid op een integrale manier, aan de hand van leeftijdscategorieën en leefdomeinen, vorm te geven. Eén van de centrale beleidsthema s is zinvollere vrije tijd. Investeren in vrije is een belangrijke kans om vooraf beleid te voeren dat ten goede komt aan álle jongeren en waar tegelijk voor veel jongeren een preventieve werking vanuit gaat. De ruimtelijke component van het jeugdbeleid is gericht op speelruimte ontwikkeling. De bevindingen tot nu toe laten zien dat men over de kwaliteit van buitenspeelmogelijkheden voor de allerkleinsten redelijk tevreden is, maar dat dit verandert vanaf de basisschoolleeftijd. Zeeuwsbreed bestaat de behoefte aan meer speelplekken en ontmoetingsplaatsen voor kinderen tussen de 8 en 16 jaar. Openbare speelruimten vormen een belangrijk thema voor alle leeftijdgroepen. Hoewel gemeenten hiervoor verantwoordelijk zijn is het een uitdaging voor ons om gemeenten te prikkelen meer aandacht te besteden aan de inrichting en variatie van speelruimte. Maar niet alleen de jeugd heeft behoefte aan meer beweging en een gezonde leefomgeving. Volksziekten als depressie en overgewicht komen bij alle lagen van de bevolking voor. De plek waar mensen leven, wonen en werken is van invloed op hun gezondheid. Als provincie willen we de schadelijke invloed van de omgeving op mensen beperken. Dit gebeurt al vanuit onze milieudoelstellingen, maar ook in het ruimtelijke domein liggen kansen. Denk aan het (her)inrichten van woonwijken die mensen uitnodigt tot bewegen en een actieve vrijetijdsbesteding. Samen met maatschappelijke partners wordt ingezet op preventief beleid gericht op een gezonde omgeving. Zo is de provincie initiator van het demonstratieproject Natuur en gezondheid in de gemeente Goes. Stedelijk waterbeheer Stedelijk waterbeheer wordt behandeld in paragraaf 4.6 en 4.7. Ruimtelijke kwaliteit van kernuitbreidingen De ruimtelijke kwaliteit van kernuitbreidingen is van belang voor de integrale woonkwaliteit, maar ook voor de ruimtelijke kwaliteit van Zeeland als geheel. Het gaat vooral om kernuitbreidingen die grenzen aan de onbebouwde ruimte, De provincie vindt integrale woonkwaliteit belangrijk, daarom besteed zij hier bij de planvorming al aandacht aan. Dit 115

gebeurt door voorbeeldprojecten en bij alle projecten door de inzet van het Kwaliteitsteam. Doelstellingen * Bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van kernuitbreidingen. Als actie is hierbij aangegeven: * Uitvoeren voorbeeldprojecten in het kader van ruimtelijke kwaliteit kernuitbreidingen. Voorbeelden van projecten waarbij het Kwaliteitsteam ingezet is, zijn: * De projecten rondom organisch groeien in de kernen Serooskerke, Oudelande en Aardenburg. Dit zijn pilots voor visie en planvorming voor ontwikkeling en groei van de drie dorpen in het kader van organisch groeien, Nationaal Landschap, e.d. Deze projecten zijn op verzoek van de gemeenten ingesteld maar zijn op provinciaal niveau van belang als pilot. De projecten hebben een voorbeeldfunctie. Voor de projecten dorpsuitbreiding Nisse, Baarland en s Heer Abtskerke loopt het traject van afstemming en aanscherping. Daarna volgt de afronding en de overdracht aan de gemeente. * In Middelburg is voor de uitbreidingslokaties gewerkt aan visie en planvorming met het oog op mogelijke uitbreidingen westelijk bij Griffioen en oostelijk bij Ramsburg. * Projecten op het gebied van wonen, bedrijventerrein, afronden stadsrand en versterken omgevingskwaliteit in relatie tot Nationaal Landschap. De projecten vinden plaats op verzoek van gemeente en provincie en zijn van provinciaal belang gezien de relatie met bijvoorbeeld het landelijk gebied en Nationaal Landschap. * Zierikzee Sas Havenkanaal / CZAV / Businesspark: Dit betreft de planvorming over afronden stadsrand en inpassing in landschap met betrekking tot Sas Havenkanaal, CZAV en aansluiting op Businesspark. Het project vindt plaats op verzoek van de gemeente; aandacht voor afronding stadsrand, cultuurhistorie en landschappelijke kwaliteit. Conclusie Door de inzet van het provinciale Kwaliteitsteam wordt bij deze projecten een kwaliteitsslag gemaakt die zorg draagt voor een goede en geleidelijke overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied. 6.3 De stad centraal In de vier grotere steden in Zeeland woont de helft van de Zeeuwse bevolking. Zij gebruiken de voorzieningen in de stad, maar dit geldt ook voor de bevolking uit de plattelandsgemeenten. Zij zijn voor een groot deel aangewezen op winkels, diensten en leisure die zich concentreren in en rondom de steden. Deze voorzieningen zijn belangrijk en mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van de provincie voor de toeristen. Ze dragen bij aan het karakter en de identiteit van de verschillende binnensteden. Door de voorzieningen te bundelen wordt het draagvlak vergroot. De bundeling draagt bij aan een van de provinciale doelstellingen namelijk zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik. Echter door de toegenomen mobiliteit staan dit soort voorzieningen onder druk en recent hebben een aantal ontwikkelingen in de voorzieningen sfeer plaatsgevonden die niet helemaal in de lijn zijn met de bundelingsdoelstelling. Doelstellingen Doelstellingen zijn: * Behoud en versterking van de economische en sociaalculturele functie van de Zeeuwse steden voor heel Zeeland. * Handhaven en versterken van de aantrekkingskracht en de bereikbaarheid van de binnensteden * Versterken van de bestaande detailhandelsstructuur * Bundeling van kantoren op de aangegeven locaties, zijnde stationslocaties van Goes en Middelburg, centrumrand Terneuzen en de stationslocatie/kenniswerf/scheldekwartier in Vlissingen. *Bundeling van nieuwe middelgrote dagattractieve voorzieningen in of nabij stedelijke centra. Daarbij horen de volgende acties en/of prestaties * Het ondersteunen van initiatieven van of binnen het stedennetwerk ten behoeve van de realisatie van een complementair voorzieningenaanbod; * Een regionale invulling van een zorgvuldig locatiebeleid ten aanzien van detailhandel, voorzieningen, kantoren en bedrijven; * Het ondersteunen en faciliteren van de transformatieprojecten in de vier steden; * Het ondersteunen van het stedennetwerk bij het opstellen van een gezamenlijke visie op vrijetijdsvoorzieningen. De steden zijn er grotendeels in geslaagd de kwaliteit van hun binnenstad te behouden dan wel te versterken. Het winkelcentrum Fonteijne in Vlissingen is geopend en de planvorming rondom het Scheldekwartier is verder uitgewerkt. De eerste stap is genomen voor de reconstructie van het voormalige Perrydok en daarmee de eerste nieuwe woonwerk wijk in het Scheldekwartier, het plan Bestevaer. Goes is gestart met de eerste fase van het plan Goese Schans, het nieuwe woon-werk gebied dat een koppeling legt tussen de binnenstad en de wijk Goese Polder. Er wordt gestudeerd op een verdiept spoor door Goes en de aanleg van een aquaduct onder de Goese Sas op de ringbaan in noord. In Middelburg is de afgelopen periode het ZEP gerealiseerd. De eerder gemaakte afspraken over branchering (publiekrechtelijk) en/ of assortiment (privaatrechtelijk) bleken daarbij niet afdoende. De planvorming rondom Ramsburg is opgepakt en momenteel wordt het bestemmingsplan voor de verlegde Oostperkweg met een aansluiting op de nieuwe N 57 uitgewerkt. Dit vormt een nieuwe ontsluiting voor het centrum van de stad aan de oostzijde. De kantorenlocatie Veldzicht is zo goed als volgebouwd en nadert zijn afronding. Ook de plannen aan de westzijde van het NS station zijn ontwikkeld. In de nabije toekomst start daar de bouw. In Terneuzen wordt de bouw van Schuttershof, een combinatie van winkels op de begane grond en appartementen erboven, afgerond. Daarmee is het eerste deelproject van het zogenoemde Masterplan Axelsedam voltooid. De ideeën voor 116

Figuur 31 Realisatie van het ZEP bij Middelburg de kop van de Noordstraat zijn verder uitgekristalliseerd en worden vertaald naar een stedenbouwkundige uitwerking. Het leisurecentrum in de stedelijke randzone is gerealiseerd. De invulling van de ruimtes onder de skihal is onderwerp van gesprek en de intentie bestaat om die ruimtes te vullen met een mix van leisurefuncties gecombineerd met daarbij behorende (grootschalige) detailhandel. 6.3.1 Binnensteden of stadscentra Over het algemeen zijn de steden erin geslaagd de aantrekkingskracht van de binnenstad te behouden. De uitwerking van plannen om deze te versterken zijn gestart. Een voorbeeld van dit laatste is de start van de aanleg van de N57 bij Middelburg. Daaraan gekoppeld is de realisatie van een binnenstadsontsluiting langs de oostkant van de stad. Dit is de aanpassing van de Oostperkweg. De uitwerking van een verdiept spoor in Goes is voortgezet waarmee de bereikbaarheid van en de leefbaarheid in het centrum van Goes een belangrijke impuls krijgt. 6.3.2 Detailhandel In de omgevingsbalans van 2006 zijn als nulmeting een twee tabellen opgenomen. Deze vergelijken het winkelvloeroppervlak per branche in de binnenstad met dat van de hele stad en de vier binnensteden in totaal versus de hele provincie. Ter vergelijk zijn in deze twee tabellen de resultaten van 2006 en 2009 opgenomen. Tabel 45 Winkelvloeroppervlakte per branche in de vier binnensteden als percentage van de gehele stad Branchering Goes Middelburg Terneuzen Vlissingen 2006 2009 2006 2009 2006 2009 2006 2009 Dagelijks 38 38 57 48 11 11 32 23 Mode & luxe 91 92 98 94 84 85 88 88 Vrije tijd 99 99 95 54 82 88 75 72 In/om huis 11 8 21 17 16 16 12 12 Detailhandel overig 28 28 94 86 63 62 58 34 Leegstand 68 57 91 76 62 32 71 75 Bron: Provincie Zeeland op basis van Locatus Toelichting: oranje: afname met meer dan 10%, rood: toename 117

Tabel 46 Winkelvloeroppervlakte per branche in de vier binnensteden t.o.v. de gehele provincie Tabel 47 Gerealiseerd kantooroppervlak in m 2 Zeeuwse steden in de Branchering % 2006 2009 Dagelijks 14,4 13 Mode & luxe 49,1 50 Vrije tijd 37,5 32,9 In/om huis 6,0 5 Detailhandel overig 24,2 23,3 Leegstand 25,5 25,1 Bron: Provincie Zeeland op basis van Locatus In Goes is de verdeling over de stad niet of nauwelijks veranderd. Het meest opmerkelijke is de afname van de leegstand in het centrum. In Middelburg neemt het aandeel van de branche vrije tijd in het centrum aanzienlijk af. Oorzaak zijn de recent in deze branche geopende winkels in de Mortiere boulevard en het ZEP. In Middelburg en Terneuzen is het aandeel leegstand in de binnenstad aanzienlijk teruggelopen. In Vlissingen heeft de grootste verschuiving plaatsgevonden in de branche detailhandel overig. In tegenstelling tot de drie andere steden, is er in Vlissingen sprake van een lichte toename van de leegstand in het centrum. Verschillende branches laten een kleiner, zij het beperkt, aandeel zien van de binnenstad ten opzichte van het totale aanbod in de provincie. Dit zijn geen verontrustende verschuivingen en deels te verklaren door perifere ontwikkelingen aan de rand van de binnenstad en/of de stad zelf, bijvoorbeeld het ZEP. Agendapunten De druk om aan de rand van steden detailhandel te laten vestigen neemt toe. Hierbij wordt een combinatie gezocht met een leisure ontwikkeling, voorbeelden zijn ZEP en skihal. Er moet wel blijvend aandacht worden geschonken aan de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnensteden. Daarom wordt er voorzichtig omgegaan met plannen aan de rand van de stad. 6.3.3 Kantoren In 2007 zijn voor het laatst de kantoorlocaties via de IBIS aanpak gemonitord. In het voorjaar van 2009 is de kantorenmarkt in Zeeland in kaart gebracht. Dit is in een andere vorm gebeurd dan via de IBIS aanpak maar de gegevens zijn goed vergelijkbaar. Dit onderzoek heeft tot gevolg gehad dat op eerdere cijfers correcties zijn toegepast. Tabel 47 geeft een overzicht van de gerealiseerde vloeroppervlaktes aan kantoren in de vier grote steden in 2005 en 2009. Deze cijfers zijn gecorrigeerd ten opzichte van de omgevingsbalans van 2006. Hierin was het vloeroppervlak voor Goes gegeven als 47.500 m 2, voor Terneuzen als 49.800 m 2 en voor Vlissingen als 15.000 m 2. Goes kent drie grotere clusters van kantoren met daarnaast zes solitair gevestigde kantoren die variëren van ruim 300 tot 5.400 m 2 (in totaal 9.562 m 2, dit is de correctie). De solitaire Stad 2005 2009 Toename % Goes 54.060 86.740 60,5 Middelburg 118.580 131.044 10,5 Terneuzen 40.145 44.063 9,8 Vlissingen 24.636 25.536 3,7 Bron: Provincie Zeeland en Locatus locaties dateren van voor 2005 en dragen daarom niet bij aan de groei. De groei heeft in het stationsgebied zowel aan de zuid- als de noordzijde plaatsgevonden. Vooral in de periode 2005-2007 zijn veel kantoren opgeleverd en in gebruik genomen. Goes heeft aan de zuidkant behoorlijk wat plancapaciteit voor de komende jaren. Middelburg kent zes concentratiegebieden van kantoren waarvan de meeste niet meer groeien qua omvang. Middelburg vertoont een redelijke groei die vooral voortkomt uit de doorontwikkeling van de locatie Veldzicht langs de Schroeweg. Het overgrote deel is echter gerealiseerd tot 2007 en de laatste twee jaar heeft de recessie zijn weerslag gehad. De plannen voor kantoorontwikkeling ten westen van het station waren in een vergevorderd stadium, maar zijn op het laatste moment niet doorgaan. Voor de verdere toekomst heeft Middelburg zoeklocaties aangewezen in het verlengde van het stadskantoor langs het kanaal en langs de N57 en de nieuwe Oostperkweg. In de vorige balans werd voor Terneuzen met drie kantoorlocaties rekening gehouden. Het stadhuis en omgeving, Grachten/Schuttershof en Handelspoort. Deze laatste is afgevallen (16.300 m 2 ). Dit is een vrij groot stedelijk bedrijventerrein waar verspreid enkele bijzondere kantoren zijn gevestigd. Dit leidt in vergelijking tot de vorige balans tot een afname. Er zijn twee clusters toegevoegd waarvan één al voor 2005 gerealiseerd en in gebruik was, namelijk Claushof /Willem Alexanderlaan. De afname en de toename bepalen de correctie op de cijfers van 2006. Terneuzen heeft in de periode 2005-2009 slechts een beperkte groei doorgemaakt. Daarnaast zijn er vijf solitaire vestigingen, waaronder twee in Handelspoort, met een totaal oppervlak van 15.000 m 2 bvo. In Vlissingen is een bedrijfsverzamelgebouw aan de lijst toegevoegd ter grootte van 9.636 m 2 bvo. Na 2006 is een solitair kantoor gerealiseerd ter grootte van 900 m 2 bvo. Er kan gesteld worden dat in Vlissingen gedurende een langere periode weinig of niets aan de markt voor kantoren is toegevoegd. In het genoemde onderzoek is ook voor het eerst de leegstand in kaart gebracht. Tabel 48 geeft een overzicht van het absolute aantal vierkante meters dat per 1 juni 2009 beschikbaar was als mede het percentage van totaal aanwezige vloeroppervlak. Agendapunten De druk om kantoren buiten de erkende locaties toe te staan neemt vooral in Middelburg toe. Met name omdat de gekende locaties in het centrum of bij openbaar vervoersknooppunten 118

Tabel 48 Leegstand van kantoren in de vier steden Stad Absoluut in m 2 Percentage van totaal Goes 9.045 9,4 Middelburg 5.360 3,3 Terneuzen 4.000 8,3 Vlissingen 2.100 7,8 Bron: Provincie Zeeland vol raken. Daarnaast vraagt de markt om locaties die meer aan de rand van de stad liggen en daarom beter ontsloten zijn voor de auto. Middelburg zoekt dan ook langs de bovenregionale wegen en de daarop aansluitende stadsontsluitingswegen. In Goes is hiervan minder sprake. Er zijn wel een aantal plannen om langs de toegangswegen naar het centrum locaties tot ontwikkeling te brengen. Recent zijn de plannen van Vlissingen om langs de A 58 kantoren te ontwikkelen. Kortom enige nuancering in het beleid is aan de orde. 6.4 Nutsvoorzieningen 6.4.1 Drinkwater De doelstelling hierbij is: Veilig stellen van de levering van drinkwater Het veiligstellen van drinkwater is een taak van Delta. De Provincie heeft een hierbij een toezichthoudende rol. Op het gebied van drinkwater zijn in de afgelopen periode een aantal studies gestart. Het onderzoek naar verdere optimalisatie van het watergebied Sint Jansteen is vrijwel afgerond. Op dit moment is wordt gewerkt aan een modelleringonderzoek. Uit het onderzoek naar het gebruik van water in de diepe zandlagen is uitgekomen dat het niet wenslijk is om water hieruit te onttrekken. De mogelijkheden om water te onttrekken uit de diepe zandlagen zijn gering. Besloten is om nieuwe onttrekkingen uit deze lagen niet toe te staan. De heroverweging van de status van Biggekerke en Oranjezon als grondwaterbeschermingsgebied is nog niet gestart. 6.4.2 De waterketen De doelstelling is om de efficiency in de waterketen te verbeteren. De tien gemeenten boven de Schelde, het waterschap Zeeuwse Eilanden en provincie Zeeland hebben het initiatief genomen een gezamenlijke toekomstgerichte visie op de afvalwaterketen te ontwikkelen. Hierbij zijn themagroepen samengesteld om een gemeenschappelijke koers uit te zetten op de thema s bestrijdingsmiddelen, medicijnresten en hormoonverstorende stoffen, zware metalen en wateroverlast. De gemeenten en het waterschap zijn voornemens om eenzelfde traject op te zetten voor het Zeeuws-Vlaamse deel van de Provincie. 6.4.3 Telecommunicatie Voor de plaatsing van antennes en zendmasten voor telecommunicatienetwerken geldt voor antennes en masten hoger dan 5 meter en overige niet bouwvergunningvrije masten dat plaatsing ervan buiten de bebouwde kom zo veel mogelijk dient te worden voorkomen. Voor zover bekend is hier niet van afgeweken. 6.4.4 Leidingstroken In 2003 is in de concept nota Buisleidingen de afstemming tussen het Structuurschema Buisleidingen (SBUI) en het provinciaal beleid vastgesteld. De doelstelling van het SBUI is het bundelen van zowel buisleidingen onderling als het bundelen van buisleidingen met andere vormen van infrastructuur. Deze doelstelling is vertaald naar de doelstelling in het omgevingsplan. Het Rijk stelt de Structuurvisie buisleidingen op. In deze structuurvisie is ruimte gereserveerd voor buisleidingen in stroken, om zo bundeling van buisleidingen in gereserveerde stroken te bevorderen. De Structuurvisie buisleidingen is toegespitst op buisleidingen in stroken, niet op solitaire leidingen. Doelstelling Bevorderen van het transport van stoffen door middel van buisleidingen Optimaal benutten van aangegeven buisleidingstroken. In de omgevingsbalans 2006 staat: voor ondergrondse buisleidingen zijn geen aandachtspunten vastgesteld, omdat de rekenmodellen onder revisie zijn. Dit zal in 2007 verder worden uitgewerkt. Een aantal rekenmodellen zijn nog niet vastgesteld, in het bijzonder voor K1, K2, K3 leidingen voor brandbare vloeistoffen. Het besluit over de externe veiligheid buisleidingen ligt in Tweede Kamer en gaat daarna naar de Raad van State. Voor gasleidingen is het rekenmodel wel vastgesteld. De knelpunten rond (gas)leidingen zijn vastgelegd op de risicokaart. De rekenmodellen voor propeen en ethyleen leidingen moeten nog geëvalueerd worden. Verschillende risico`s (groepsrisico en persoonsrisico) met betrekking tot de ligging van buisleidingen worden onderzocht. Vanwege de moeilijkheid van opmeten is er nog geen resultaat beschikbaar. Conclusies Het beleid om buisleidingen zoveel mogelijk te bundelen is opgevolgd. In overleg met verschillende gemeenten worden knelpunten voor het reserveren van ruimte voor de leidingenstrook doorgenomen en waar mogelijk opgelost. In de provincie Zeeland zijn daardoor verschillende leidingenstroken gereserveerd. Het beleid wordt gevolgd. De structuurvisie buisleidingen moet nog worden vastgesteld. Het is niet mogelijk een evaluatie te geven doordat een aantal rekenmodellen nog niet zijn vastgesteld en er nog metingen opgesteld worden betreffende externe veiligheid. De structuurvisie buisleidingen heeft betrekking op het landelijk niveau. De leidingenstroken in Zeeland zullen aansluiten op het landelijk stelsel van leidingstroken en leidingstraten. Agendapunten Er wordt gekeken of bij verdubbeling van het aantal leidingen 119

Figuur 32 Aanleg van de leiding van de Gasunie in de Gasdam randvoorwaarden zal naar verwachting het oordeel in 2011 gunstiger zijn. In de afgelopen periode zijn voor de zwakke schakels door de provincie kustversterkingplannen gemaakt. De zwakke schakels zijn in de afgelopen periode deels versterkt en worden voor het andere deel op dit moment nog uitgevoerd door de waterschappen. Om te onderzoeken wat de mogelijkheden voor innovatievere vormen van waterkeringen zijn, is deelgenomen aan het project ComCoast. Dit heeft in Zeeland geleidt tot twee pilotgebieden (overslagbestendige dijk Ellewoutsdijk en Perkpolder). Hiermee is tevens vorm gegeven aan het medegebruik van waterkeringen. Als vervolg op ComCoast is met steun van de Europese Unie (EU) een nieuw project opgestart: Climate Proof Areas. Hierbinnen zullen nog innovatieve waterkeringen worden onderzocht. er genoeg plaats zal zijn in de stroken. Bij vermeerdering van het aantal buisleidingen in de Gasdam is er een knelpunt met omliggend Natura 2000 gebied. Verschillende oplossingen hiervoor worden in kaart gebracht. Nauw overleg tussen het ministerie van VROM, gemeenten en provincie zal knelpunten beter zichtbaar maken en waar mogelijk oplossen. 6.5 Veiligheid 6.5.1 Kustveiligheid Een groot deel van Zeeland ligt onder de zeespiegel. Zonder een goede bescherming met dijken en duinen zou het grootste deel van Zeeland altijd of tenminste tweemaal per dag (bij vloed) onder water staan. Om dat te voorkomen ligt er in Zeeland een uitgebreid stelsel van primaire en secundaire (regionale) waterkeringen. Een goede hoogwaterbescherming is dan ook een absolute voorwaarde voor een bewoonbaar Zeeland. Doelstellingen In het omgevingsplan zijn de volgende doelstellingen benoemd: * Waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen vanuit zee met behoud van de aanwezige ruimtelijke waarden en gebiedsspecifieke identiteit. *Het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkeringen in Zeeland blijft voldoen aan de hiertoe gestelde eisen. * Medegebruik van waterkeringen waar dit uit oogpunt van veiligheid mogelijk is. In 2006 is de tweede ronde toetsing op veiligheid van de primaire waterkeringen uitgevoerd. Hieruit bleek het volgende: In de categorie onvoldoende bevonden waterkeringen zitten ook de waterkeringen die in lopende verbeteringstrajecten (project Zeeweringen, Zwakke Schakels) volgens schema verbeterd worden. Overige onvoldoende bevonden keringen zijn opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Door de uitvoering van de werken en door het Rijk te vervolmaken In het kader van het programma Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) zijn voor elke dijkring nauwkeurige overstromingsberekeningen gemaakt. Deze simulaties dragen bij aan het verbeteren van de waterveiligheid, een afweging in de ruimtelijke ordening en in de bewustwording. Tabel 49 Toetsing op veiligheid van de primaire waterkeringen Voldoet Onvoldoende Geen oordeel Primaire 18% 33% 24% waterkering cat. A en B Primaire 25% 0% 0% waterkering cat. C Bron: Provincie Zeeland Conclusies Elke 5 jaar wordt op wettelijke basis de staat van de primaire waterkeringen getoetst. Hieruit kan geconcludeerd worden dat niet volledig aan de doelstellingen wordt voldaan. Door langlopende projecten ter verbetering van de waterkeringen wordt de kwaliteit van de waterkering echter steeds verder verbeterd. Het landelijk beeld komt redelelijk overeen met de Zeeuwse situatie. In Zeeland is echter het percentage geen oordeel kleiner, waardoor zowel het percentage voldoende als onvoldoende juist hoger is. De vergelijking met de vorige toetsronde is niet te maken omdat de toetswijze veranderd is en bovendien vooral geïnvesteerd is in kennis en kunde en niet zozeer in grote verbeteringswerken. Agendapunten In 2011 wordt de derde toetsronde opgeleverd. Hieruit moet blijken of de doelstelling om aan de eisen te voldoen gehaald wordt. Tevens zullen in voor 2012 de zwakke schakels uitgevoerd zijn en zijn andere verbeteringswerken ver gevorderd. Samen met andere beleidsafdelingen wordt het beleid voor medegebruik van waterkeringen herzien en verder uitgewerkt. Ook zal er meer en meer aandacht gegeven worden aan meer innovatieve vormen van waterkeringen. Het traject om ook de regionale waterkeringen meer nauwkeurig te normeren zal vermoedelijk in 2012 afgerond worden. 120

In het volgend omgevingsplan zullen de doelen op hoofdlijnen ongewijzigd blijven. Het beleid om meer innovatie in de waterkeringen te brengen zal wellicht tot doel gesteld gaan worden. Tot slot zal een derde kustbeleidsplan het licht gaan zien in de komende periode. 6.5.2 Externe veiligheid Externe veiligheid (EV) heeft betrekking op het beheersen van risico s die ontstaan bij het grootschalig gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen in bedrijven en bij het vervoer van die stoffen via de weg, water, spoor en buisleidingen. Het gaat om hoeveelheden waarbij in geval van een ongeval dodelijke slachtoffers in de omgeving kunnen vallen. Na de vuurwerkramp in Enschede is de wet- en regelgeving rond externe veiligheid sterk uitgebreid. Om die regels goed uit te voeren is door het Rijk de Subsidieregeling programmafinanciering EV-beleid voor andere overheden 2006 2010 opgesteld. De provincies krijgen voor de uitvoering van een provinciaal programma in totaal 20 miljoen. Op basis van deze regeling is voor Zeeland tot en met 2010 een bedrag van 1,1 miljoen per jaar beschikbaar. Het Meerjarenprogramma 2006-2010 is in januari 2006 vastgesteld door provincie, gemeenten en de Veiligheidsregio Zeeland. Doelstellingen Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risico s waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar niveau. Het aanvaardbare niveau is door het Rijk vastgelegd: voor burgers mag de kans op overlijden op een bepaalde plaats niet groter zijn dan 10-6 per jaar. Dit is het Plaatsgebonden Risico (PR). Voor de risico s tengevolge van bedrijven is dit vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor risico s van andere bronnen is wetgeving in voorbereiding. In de provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid is dit nationale beleid verder uitgewerkt langs drie sporen, in voorkeursvolgorde: brongericht beleid, omgevingsgericht beleid, en rampenbestrijding. De provincie wil een risicosituatie verbeteren, óók als voldaan is aan de wettelijke grenswaarde van het BEVI. In de eerste plaats worden zo de risico s zo klein mogelijk gehouden. Daarnaast wordt normopvulling voorkomen en blijft het ruimtebeslag zo gering mogelijk. Het Meerjarenprogramma Risico s InZicht heeft voor 2010 het volgende streefbeeld: De provincie en de gemeenten, ondersteund door de Regionale Brandweer Zeeland, willen de uitvoering van alle wettelijke taken die in de notitie Programmafinanciering zijn genoemd aan het einde van 2010 op peil hebben. Dit betekent dat: * alle (nieuwe) wettelijke taken zijn geïntegreerd in de dagelijkse praktijk van vergunningverlening, handhaving, ruimtelijke ordening en communicatie, waarbij de bovenstaande drie sporen leidend zijn; * de inventarisatie van risicosituaties actueel zijn en op de Zeeuwse Risicokaart op correcte wijze worden weergegeven; * er geen situaties meer zijn waar op grond van te hoge risico s een wettelijke sanering moet plaatsvinden (tenzij er sprake is van recent gewijzigde wetgeving); * de organisatie en samenwerking binnen de provincie is geoptimaliseerd, zodat het takenpakket efficiënt en doelgericht wordt uitgevoerd. Over de uitvoering van het Meerjarenprogramma wordt jaarlijks gerapporteerd over het procesmatige verloop van de uitvoering en de inhoudelijke resultaten. Het onderstaande geeft een samenvatting van het jaarverslag 2008. Risico s van bedrijven Bedrijven die onder het Besluit Risio Zware Ongevallen (BRZO) vallen, worden onderscheiden in een zware categorie, die een Veiligheids Rapport moeten opstellen (VR-bedrijven) en een lichtere categorie, die alleen een Preventie Beleid Zware Ongevallen (PBZO-bedrijven) moeten voeren. Er zijn veertien VR-bedrijven in 2009, waaronder een bedrijf onder het bevoegd gezag van een gemeente, ten opzichte van vijftien VR-bedrijven in 2006. Er zijn zes PBZO-bedrijven in 2009, waaronder een bedrijf onder het bevoegd gezag van een gemeente, ten opzichte van vier PBZO-bedrijven in 2006. Het absolute getal is niet belangrijk voor de veiligheidssituatie, want dat varieert vooral als gevolg van veranderende wetgeving en eigendomssituatie (van onderdelen) van een inrichting. In totaal hebben 43 BEVI-inrichtingen een vergunning van de provincie. Van bijna alle inrichtingen is de PR 10-6 contour bekend. Bij komende revisietrajecten wordt ook van de resterende bedrijven een risicoanalyse (QRA) verlangd. De 10-6 contour geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Binnen de 10-6 contour zijn 36 adressen gevonden. Het betreft drie kwetsbare objecten binnen de contour van een bedrijf met een propaan tank. Deze propaantank is in 2009 vervangen door een tank met een kleinere inhoud, waardoor de 10-6 contour is verkleind en de woningen buiten de contour liggen. Er zijn dus geen kwetsbare objecten meer. De overige adressen binnen een 10-6 contour zijn objecten die als beperkt kwetsbaar worden aangemerkt. Het oppervlak van de PR 10-6 contour buiten de inrichtingsgrens is in 2009 360 hectare (vanwege BRZO-inrichtingen) en 12 hectare (vanwege inrichtingen met een propaantank). In 2006 was het oppervlak van de PR 10-6 contour buiten de inrichtingsgrens nog 546 hectare. Deze indicator geeft aan voor welk oppervlak buiten de inrichting beperkingen gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het verschil tussen 2006 en 2009 wordt verklaard door het saneren van een aantal bedrijven, waardoor kleinere contouren resteren, en het gebruik van een nieuw computermodel voor het berekenen van die contouren. Begin 2008 werd het model Safeti.NL wettelijk verplicht. Dit heeft in een aantal gevallen geresulteerd in kleinere contouren. Door het nieuwe model is er meer uniformiteit en daarmee vergelijkbaarheid tussen berekeningen. Bovendien zijn de nieuwste inzichten hierin verwerkt. De PR 10-6 contour buiten de inrichtingsgrens is in 2009 veroorzaakt door 22 inrichtingen. Procesuitvoering Uit de monitor blijkt dat alle overheidspartijen (provincie, gemeenten en veiligheidsregio) de (nieuwe) wettelijke taken structureel uitvoeren. Voorbeelden hiervan zijn het Risico- 121

register Gevaarlijke Stoffen en de Risicokaart die al in 2008 het meest volledig ingevuld en bijgehouden was van alle provincies. Alle vergunningen en bestemmingsplannen hebben een EV-paragraaf als dat relevant is. De uitdaging voor de komende jaren ligt in de verbetering van het kwaliteitsniveau en in de borging hiervan in de bedrijfsprocessen. De samenwerking tussen gemeenten onderling en met de provincie en de Veiligheidsregio is goed. Successen zijn de Coördinatiegroep EV, de helpdesk EV bij de provincie, de gezamenlijke projecten (die ca. 25% van het budget uitmaken) en de kennisbijeenkomsten. De provincie Zeeland heeft de Oranjewoud Award Externe Veiligheid 2008 gewonnen. Dit is een prijs voor bedrijven en instanties die hun externe veiligheidsbeleid het beste op orde hebben. De prijs werd gewonnen omdat de provincie al langjarig actief betrokken is bij externe veiligheid door enerzijds haar inspanning bij de oplossingsroutes van complexe knelpunten, zoals Sluiskil en de Westerschelde, en anderzijds door de constructieve houding bij de aanpak van gevaarlijke stoffen. Vergunningverlening Een belangrijk doel van het programma was het actualiseren van de vergunningen van risicobedrijven. Tabel 50 toont het aantal bedrijven die in het Risicoregister Gevaarlijke Stoffen (RRGS) zijn opgenomen per februari 2010. Het betreft 594 bedrijven in Zeeland. De aantallen fluctueren enigszins, vanwege veranderingen in de bedrijfssituaties én de wetgeving, maar het totaalbeeld verandert nauwelijks. Alle bedrijven in het RRGS waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, hebben een actuele milieuvergunning. Meestal geldt dit ook voor bedrijven met een vergunning van een gemeente. De saneringen die vanwege het BEVI uitgevoerd moesten worden, zijn uitgevoerd via een aanpassing van de milieuvergunning. De saneringen bij gemeenten betrof een beperkt aantal LPG-stations. In december 2008 is de Regeling externe veiligheid inrichtingen opnieuw gewijzigd, waardoor weer een nieuwe groep bedrijven onder het BEVI vallen. Als dit leidt tot verplichte saneringen moet dit binnen drie (bij urgente sanering) of vijf jaar gebeuren. Ruimtelijke ordening De aandacht voor externe veiligheid in ruimtelijke plannen was wisselend. Alleen als er een erkend, vaak groot probleem was, werd aandacht geschonken aan de risico s van bedrijven of transporten. Met de komst van het BEVI en de afspraken in het Meerjarenprogramma kwam hierin verandering. De risicosituaties zijn in kaart gebracht via http://provincie.zeeland.nl/veiligheid/risicokaart. De risicokaart dient als signaleringskaart voor overheden, bedrijven en adviesbureaus. Sindsdien krijgen bestemmingsplannen een externe veiligheidsparagraaf. De kwaliteit daarvan was wisselend en daarom is er een praktijkhandboek geschreven met voorbeeldteksten voor veel voorkomende situaties. Risico s van transport van gevaarlijke stoffen: Basisnet In 2007 is gestart met het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. In de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van het ministerie van Verkeer en Waterstaat uit 2006 werd het Basisnet aangekondigd. Het Basisnet heeft als doel meer evenwicht te brengen tussen vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid. In 2009 is voor de modaliteiten Weg en Water een ontwerpbesluit aangeboden aan de Tweede Kamer. Voor de modaliteit Spoor is men nog niet zover. Met de vaststelling van het Basisnet komen er een aantal nieuwe begrippen, zoals veiligheidszones en plasbrandaan- Tabel 50 Aantal bedrijven opgenomen in het Risicoregister Gevaarlijke Stoffen Gemeente Borsele Goes Hulst Kapelle Middelburg Noord-Beveland Reimerswaal Schouwen-Duiveland Sluis Terneuzen Tholen Veere Vlissingen Provincie Bedrijven in RRGS 34 28 58 10 19 17 27 93 95 74 31 44 21 43 A Brzo 1 23 B LPG 4 4 4 1 5 5 3 10 3 3 5 C PGS 15 1 7 5 2 3 1 7 3 1 2 1 1 D Ammoniak 2 1 2 3 1 2 E Spoor + F vervoer 3 9 1 2 G Vuurwerk 2 3 3 2 1 3 3 3 10 K Propaan 25 10 44 2 9 13 12 83 72 36 15 27 12 10 L Munitie 1 2 M overig letaal N overig gewond 1 2 2 4 3 7 1 9 15 9 1 7 Bron: Risicoregister Gevaarlijke Stoffen, februari 2010 122

dachtsgebieden. Een veiligheidszone is de afstand waarbinnen de 10-6 contour moet blijven. Deze zone moet vrij blijven van bebouwing met kwetsbare objecten. Plasbrandaandachtsgebieden zijn gebieden waarin bij de afweging over de aanvaardbaarheid van een groepsrisico er een extra motivatie moet zijn om de ontwikkeling op die locatie te willen toestaan. Water Het Basisnet water bestaat uit een kaart met alle vaarwegen van CEMT klasse II en hoger. De CEMT klasse is een Europese indeling van vaarwegen naar de grootte van het maatgevend schip: * Rood: belangrijke toegangen naar zeehavens: Westerschelde en Kanaal van Gent naar Terneuzen; * Zwart: belangrijke binnenvaarwegen: Schelde-Rijn Kanaal, Kanaal door Zuid-Beveland en Brabants Vaarwater; * Groen: minder belangrijke vaarwegen: overige vaarwegen, bijvoorbeeld Veerse Meer en Oosterschelde. Voor de rode, zwarte en groene vaarwegen zijn gebruiksruimtes voor het vervoer gedefinieerd. Voor de rode en zwarte vaarwegen geldt de bovengenoemde extra motivering in verband met het plasbrandaandachtsgebied van 25 meter voor de zwarte en 40 meter voor de rode vaarwegen. Dit wordt gemeten vanaf de waterlijn. Voor de Westerschelde komt een digitale waterlijnkaart ter beschikking. Het Basisnet water kent geen externe veiligheidsknelpunten met een tijdshorizon van 2030. Voor de Westerschelde zijn specifieke convenanten gesloten om de situatie in de toekomst te borgen, die inhoudelijk aansluiten bij de uitgangspunten van het Basisnet. In 2009 is een onderzoek gestart naar de externe veiligheidsrisico s op de Westerschelde. Het project wordt geleid door de Vlaams Nederlandse Schelde Commissie, in samenwerking met de provincie, Veiligheidsregio Zeeland, Rijkswaterstaat en de Vlaamse Overheid. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan het groepsrisico aan de Walcherse kust. In het onderzoek uit 2004 is het groepsrisico voor drie locaties berekend, te weten Vlissingen, Terneuzen en Hansweert. Uit de praktijk is inmiddels gebleken dat de recreatiebranche een aanzienlijke invloed heeft op het groepsrisico. Als de toeristenpopulatie wordt meegenomen in de berekening dan blijkt het groepsrisico aan de Walcherse kust door het vervoer van met name LPG over de Westerschelde de oriënterende waarde te bereiken. Weg Het Basisnet weg bestaat voorlopig uit het rijkswegennet met onderscheid in wegen waar langs wel en niet gebouwd mag worden. In Zeeland blijven de beperkingen voor de woningbouw beperkt. Analoog aan het Basisnet water is hier ook sprake van plasbrandaandachtsgebieden van in dit geval 30 meter gemeten vanaf de zijkant van de rijweg. In Zeeland kennen we geen wegen met veiligheidszones. Dit is in lijn met de risicoanalyse die eind 2005 is uitgevoerd. Spoor Het Basisnet spoor is nog niet af. Voor het definitieve ontwerp wordt aangeboden aan de Tweede Kamer dienen er eerst enkele knelpunten opgelost te worden. In Zeeland zijn geen knelpunten aangetroffen. Een knelpunt is bijvoorbeeld een kwetsbaar object in de vast te stellen veiligheidszone. Ruimtelijke ordening Het Basisnet wordt opgenomen in het op de Wro en Wm gebaseerde Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. De uiteindelijke besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen ligt bij de gemeenten zodat lokaal maatwerk mogelijk is. Gemeenten zijn dan ook eindverantwoordelijk voor het ruimtelijk besluit. Buisleidingen In 2007 is door een adviesbureau het buisleidingbestand geactualiseerd. Door middel van een opgave verstrekt door het KLIC (Kabels en Leidingen Informatiecentrum) zijn de eigenaren van de hoofdtransportleidingen met gevaarlijke stoffen aangeschreven. Zij zijn gevraagd een opgave te verstrekken van de ligging van de leidingen met de bijbehorende kenmerken zoals druk en soort stof. Alle leidingeigenaren hebben meegewerkt. Het resultaat heeft onder andere geleid tot een leidingbestand dat openbaar is gemaakt voor derden. Gebleken is dat veel gemeenten behoefte hadden aan informatie over de ligging van leidingen. Bij het van kracht worden van het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen kan het actuele bestand getoetst worden aan de nieuwe normen. Pas dan worden knelpunten vastgesteld. Een knelpunt is een kwetsbaar object binnen de 10-6 contour. In de loop van 2008 is de Provinciale Milieuverordening (PMV) geactualiseerd. De artikelen in de PMV over buisleidingen vervallen wanneer het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen van kracht wordt. Conclusies De procesmatige doelen van het uitvoeringsprogramma zijn gehaald. De inhoudelijke doelen waarop de provincie invloed heeft zijn ook gehaald: * het risicoregister en de risicokaart is up-to-date; * de vergunningen van alle BEVI-bedrijven zijn actueel; * bij alle relevante bedrijven worden bij vergunningverlening de best beschikbare maatregelen genomen om de veiligheid zo hoog mogelijk te maken; * er zijn geen situaties waarbij het BEVI vraagt om een sanering. Er staan 594 bedrijven in het Risicoregister gevaarlijke stoffen. De provincie is het bevoegd gezag voor 43 inrichtingen waarbij het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van toepassing is. Van deze inrichtingen is de PR 10-6 contour bekend. De PR 10-6 contour buiten de inrichtingsgrens is in 2009 veroorzaakt door 22 inrichtingen. Het oppervlak van de PR 10-6 contour buiten de inrichtingsgrens geeft aan voor welk oppervlak buiten de inrichting beperkingen gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Dit oppervlak is van 546 hectare in 2006 gedaald naar 372 hectare in 2009. Binnen de 10-6 contour zijn er in 2009 geen kwetsbare objecten en 32 beperkt kwetsbare objecten. Op het aantal beperkt kwetsbare objecten en oppervlak binnen 10-6 contour heeft de provincie alleen een beperkte invloed omdat deze bepaald worden door autonome ontwikkeling economie, de besluiten van gemeenten en aanpassingen van de rekenmethodieken. Rond het risico van transport van gevaarlijke stoffen via het 123

basisnet en via buisleidingen vinden veel ontwikkelingen plaats. Voor water vindt nog onderzoek plaats, voor weg en spoor zijn geen knelpunten. Voor buisleidingen moeten eerst de nieuwe normen worden bepaald voordat eventuele knelpunten kunnen worden vastgesteld. Agendapunten Voor het volgend omgevingsplan dienen de volgende punten nader uitgewerkt te worden: * Het maken van een nieuw programma met gemeenten, met daarin een herverdeling van middelen. * De borging EV-bedrijfsprocessen en het voldoen aan de maatlat. * De uitwerking van het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). * Samen met het Rijk invulling geven aan het beheersregime buisleidingstroken. * Uitwerking van de resultaten van het onderzoek externe veiligheid Westerschelde. 124

7. Regionale afspraken en accenten Omgevingsbalans 2009 7.1 Afspraken samenwerkende gemeenten: de regioagenda s Bij het opstellen van het omgevingsplan is intensief samengewerkt met de gemeenten. Door een motie van Provinciale Staten werd deze samenwerking ondersteund. Samenwerking is van groot belang want veel van de provinciale doelstellingen kunnen alleen worden bereikt als het provinciale beleid doorwerkt naar de gemeenten en als in de uitvoering wordt samengewerkt met de gemeenten. Dit geldt zeker als het om nieuwe gewenste ontwikkelingen gaat. In de regionale agenda s in het omgevingsplan zijn de gemaakte afspraken vastgelegd. Op de regionale agenda s staan acties, dus geen doelstellingen. Het is mogelijk dat doelstellingen al eerder opgenomen zijn. In dat geval wordt verwezen naar de desbetreffende eerdere paragraaf. 7.1.1 Walcheren Scheldekwartier Vlissingen Bij het transformatieproject Scheldekwartier (Dokkershaven) zijn door een externe procesbegeleider een aantal stappen gezet waardoor het project is losgetrokken. Het eerste deelproject (Bestevaer) is aanbesteed. Inmiddels is begonnen met het in de oude staat herstellen van het voormalige Perry dok, een wezenlijk bestanddeel van het plan Bestevaer. Stationsgebied Middelburg De transformatie van het stationsgebied Middelburg gaat samen met de transformatie van Ramsburg inclusief punt Arnestein. Voor Ramsburg is een eerste belangrijke stap gezet met het opstellen van bestemmingsplan voor de reconstructie van de Oostperkweg. Er vinden onderzoeken plaats naar de optimalisatie van enkele deelprojecten waar woningbouw plaatsvindt. De reconstructie van punt Arnestein stagneert doordat voor enkele te verplaatsen bedrijven nog geen alternatief is gevonden. De plannen voor kantoorontwikkeling ten westen van het station waren min of meer afgerond maar zijn op het laatste moment niet doorgegaan. Kenniswerf Vlissingen De ontwikkeling van de Kenniswerf stagneert onder meer door de onzekere situatie waarin de onderwijsinstellingen, in het bijzonder de hogeschool, verkeren. Daarnaast wordt samen met de gemeente nagedacht over een groter gebied rondom de Kenniswerf. Onderzocht worden: * de mogelijkheden van de reconstructie van de binnen- en de buitenhaven; * een herstructurering van het bedrijventerrein Poortersweg; * de aanleg van een cruise terminal in de buitenhaven; * en de aanleg van een insteekhaven aan de oostzijde van de buitenhaven. Landschapsvisie Walcheren/Landschapsvisie Veere Op Walcheren is geen gezamenlijke landschapsvisie uitgewerkt. Er was geen overeenstemming, daarom is dit alleen gedaan voor de gemeente Veere. Gemeente Veere heeft in 2009 met een financiële bijdrage van de provincie een landschapsvisie met uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze landschapsvisie geeft een nadere uitwerking van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en vormt het kader voor het beleid voor het buitengebied in de gemeente. Integrale visie geledingszone Vlissingen-Middelburg De gemeenten Vlissingen en Middelburg en de provincie Zeeland hebben het provinciale Kwaliteitsteam opdracht gegeven om de bestaande visies voor de geledingszone tussen beide steden te herijken en nader uit te werken in relatie tot enkele actuele ontwikkelingen. Aan het Kwaliteitsteam is ook verzocht om in het advies aandacht te besteden aan de wijze waarop deze visie kan worden gerealiseerd. Het resultaat is een intentieovereenkomst tussen beide gemeenten en de provincie, waarin afspraken zijn gemaakt over: * De doorvertaling van het advies van het provinciale Kwaliteitsteam in een gemeentelijke structuurvisie; * De uitwerking van de stadsranden via bolwerken en boulevards en de toelaatbare functies in het agrarisch middengebied; * De inrichting en het beheer van het agrarisch middengebied; * De financiering van de groene en blauwe inrichting in de geledingszone. Tevens zijn voor twee gebieden (Souburg Noord en het sportpark Vrijburg, incl. het zwembad) inrichtingsplannen gemaakt. Een subsidieverzoek in het kader van het Innovatieprogramma Mooi Nederland van VROM voor een bijdrage in de realisatiekosten van deze inrichtingsplannen, is niet gehonoreerd. Herinrichting Oranjeplaat-Oranjepolder De nadere uitwerking voor het deelgebied Oranjeplaat- Oranjepolder uit de Gebiedsvisie Rondom het Veerse Meer is op een innovatieve en interactieve manier uitgevoerd. Een adviesgroep van inwoners en ondernemers heeft samen met een groep experts gewerkt aan plannen voor de invulling van het gebied. Het proces is begeleid door een bestuurlijk consortium. De projectgedeputeerde voor de Gebiedsvisie heeft de voorzittersrol van het consortium op zich genomen. Inmiddels is een advies afgerond. Het advies bestaat uit twee scenario s en is aangeboden aan de gemeenteraad van Middelburg. In eerste instantie zal door de gemeente het vervolgtraject bepaald worden. 7.1.2 De Bevelanden Project havengebied Goes/ Goese Schans Stap 3 stad en Milieu besluit en bestemmingsplan zijn recent gedeeltelijk goedgekeurd. Tijdens de procedure is nauw 125

samengewerkt met de gemeente. Deelgenomen aan aanjaagteam. Financiële ondersteuning van de provincie. Wanneer de gemeente en de provincie er niet in slagen om een alternatieve locatie voor de mortelcentrale en de betonwarenfabriek te vinden, dan neemt de provincie een deel van de kosten voor bedrijfsopheffing voor haar rekening. De provincie Zeeland heeft hiervoor een garantstelling afgegeven. Herontwikkeling Veerhaven Kruiningen Het bestemmingsplan is recent grotendeels goedgekeurd. Ingediende bedenkingen zijn ongegrond verklaard. Waarschijnlijk volgt nog een beroep bij de Raad van State. Inmiddels zijn een aantal woningen verkocht en is gestart met de bouw van de woningen Ontwikkeling Zuidhoek Kapelle Het bestemmingsplan is goedgekeurd. Daarnaast geeft de provincie Zeeland een financiële bijdrage voor de realisatie van een tunnel onder het spoor. De tunnel verbindt deze wijk met Kapelle. Agribusiness in de zone Kruiningen-Yerseke Het bestemmingsplan Olzendepolder is recent goedgekeurd. De provincie is betrokken bij de ontwikkeling van een gebiedsvisie voor Yerseke e.o. Na de vaststelling van de gebiedsvisie stelt de gemeente een structuurvisie op. Ook hierbij is de provincie betrokken. Oesterputten Yerseke De provincie is betrokken bij de ontwikkeling van een gebiedsvisie voor Yerseke e.o. Een belangrijk onderdeel is de visie op de Oesterputten. Dit project loopt volop en het Kwaliteitsteam levert hier ook een bijdrage aan. Afronding van dit project wordt verwacht na de zomer. Daarna stelt de gemeente een structuurvisie op. Ook hierbij is de provincie betrokken. Uitbreiding uienverwerkende sector De provincie heeft ingestemd met de voorgestelde uitbreidingsmogelijkheden van 50% voor de sector. De provincie heeft een voorontwerpbestemmingsplan van de gemeente ontvangen en daarop een vooroverlegreactie gegeven. Procedureel heeft de gemeente hiermee een stap gezet. De punten die nog opgelost en uitgewerkt moeten worden zijn de landschappelijke inpassing en de verevening. Deze worden momenteel door de sector en de gemeenten nader uitgewerkt Buitendijkse woningbouw Hansweert Het onderzoek naar de mogelijkheden van woningbouw op de buitendijkse locatie voor de kern Hansweert is uitgevoerd. Het resultaat is dat ontwikkeling daar niet mogelijk is. Buitendijks bouwen bleek wel mogelijk, maar op de lange termijn zou er weer moeten worden gesaneerd vanwege Externe veiligheid. Op dit moment voert een natte aannemer er zijn bedrijfsactiviteiten uit. Verplaatsing van het bedrijf is financieel niet haalbaar. 7.1.3 Zeeuws-Vlaanderen Herstructurering Waterfront Breskens Het college van B & W van de gemeente Sluis heeft een intentie overeenkomst met Vroon/Lisman B.V voor het herontwikkelen van het havengebied in Breskens (Visserij, Handelshaven e.o.). Vanwege de prominente ligging, het zicht vanaf de Westerschelde en Vlissingen en de omvang van het project heeft GS de inzet van het Kwaliteitsteam aangeboden. Een verdere start is nog niet gemaakt, maar kan eind 2009 al plaatsvinden. Bevordering van woonmigratie Zie paragraaf 6.2. 7.1.4 Schouwen-Duiveland Ontwikkelingsgerichte benadering Deze actie heeft vorm gekregen in het project Buitengebied in beweging. Er zijn verschillende resultaten te melden. Beleidsmatig heeft de gemeente een structuurvisie vastgesteld waarin de dubbeldoelstelling van het omgevingsplan ( ontwikkelen met kwaliteit ) uitstekend is weergegeven. Ook is de voorgenomen flexibele aanpak helder vastgelegd. Als tweede is het bestemmingsplan buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. En als derde, de belangrijkste, wordt er hard gewerkt aan de uitvoering van een groot aantal projecten. De provincie participeert in de uitvoering en ondersteunt enkele projectonderdelen. Bevordering van woonmigratie In het project Innovation Island is samen met de gemeente en private partijen (Prowonec) invulling gegeven aan deze actie. Voor verschillende gebieden zijn gebiedverkenningen en planontwerpen gemaakt, in samenspraak met de bewoners van de gebieden. Er is overeenstemming bereikt over een eerste uitvoeringsproject: Brouwershaven. Voor dit project is met de verschillende partijen een principeovereenkomst gesloten. Ontwikkelingsmogelijkheden jachthaven Middelplaat De ontwikkeling van de jachthaven Middelplaat wordt ondermeer bezien in het kader van de totale ontwikkeling van de Brouwersdam en de Grevelingen. Hier is sprake van hoge plandynamiek met goede kansen voor nieuwe ontwikkelingen en een kwaliteitsimpuls voor de Grevelingen (zie elders). De ontwikkeling van de duurzame jachthaven vordert langzaam maar gestaag. De inpassing in de verschillende kaders (o.a. bouwmogelijkheden dam) in relatie tot de planontwikkeling van de initiatiefnemer vraagt de nodige tijd. 7.1.5 Tholen Herontwikkeling Tholen noord Met de planvorming voor het bedrijventerrein Tholen Noord zijn grote stappen voorwaarts gemaakt. Door de inzet van een procesbegeleider heeft de provincie bijgedragen aan een versnelling van de planvorming. Inmiddels ligt er een transformatieplan dat voorziet in de sanering van de bedrijven en de realisatie van ondermeer 160 woningen, infrastructuur en detailhandel. De uitvoering vindt plaats in een PPS-constructie. De provincie participeert hier niet in maar ondersteunt de realisatie van het project door een bijdrage in het exploitatietekort. In 2008 is dit vastgelegd in een Raamovereenkomst. Ontwikkelingsmogelijkheden Weihoek In afwachting van de gebiedsgerichte aanpak van het water- 126

schap voor dit gebied is voor deze actie op dit moment nog geen voortgang te vermelden. 7.1.6 Stedennetwerk Het afgelopen jaar is samen met de vier steden gewerkt aan een verstedelijkingsdocument. Dit document vormt de basis voor een zo mogelijk af te sluiten convenant met het Rijk voor de woningbouw in de vier steden voor de periode 2010-2020. In dit document maken de steden afspraken over aantallen te bouwen woningen en locaties. Daarbij hebben binnenstedelijke locaties de voorkeur boven uitleg. De steden hebben daarbij keuzes moeten maken binnen hun eigen plannen maar ook in het voordeel van een andere stad. De vier transformatieprojecten en de herstructureringsprojecten in sterk verouderde delen van de vier steden, nemen een belangrijke plaats in. Verder zijn in het document ook afspraken gemaakt over de herstructurering van bedrijventerreinen in relatie tot uitleg, infrastructurele projecten voor een betere bereikbaarheid zowel intern als extern, groenprojecten en projecten die bijdragen aan verbeteringen van het klimaat et cetera. Helaas heeft de financiële crisis ertoe geleid dat het Rijk vooralsnog geen financiële middelen beschikbaar heeft. Op verzoek van de minister van Wonen, Wijken en Integratie (WWI) is de verstedelijkingsopgave voor de komende 10 jaar inmiddels in hoofdlijnen geïntegreerd in de MIRT Gebiedsagenda Zeeland. Conclusies De effectiviteit van de intensieve samenwerking met gemeenten om de provinciale beleidsdoelstellingen te realiseren wordt steeds meer zichtbaar. Op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling is deze samenwerking opnieuw vormgegeven en geïntensiveerd. Ook de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, die inmiddels in werking is getreden, heeft invloed gehad op de intensivering van de samenwerking. Agendapunten In de voorbereiding van de planvorming voor het omgevingsplan is het belangrijk om in een vroeg stadium de samenwerking met gemeenten te zoeken en de gemeentelijke beleidsvoorbereiding te starten (gemeentelijke structuurvisies). In het kader van nieuwe verbindingen en het vergroten van het organiserend vermogen van de provincie dient de regionale samenwerking nadrukkelijk op de agenda te staan. 7.2 Afspraken met de waterschappen Regionale bestuursakkoorden water Om de verschillende wateropgaven in Zeeland te realiseren zijn tussen de waterschappen en de provincie proces - en prestatieafspraken vastgelegd in Regionale Bestuursakkoorden. Met deze afspraken zetten de provincie Zeeland en de waterschappen gezamenlijk in op het realiseren van een robuust en veerkrachtig regionaal watersysteem in Zeeland. Met waterschap Zeeuwse Eilanden is in 2007 een akkoord afgesloten en met waterschap Zeeuws-Vlaanderen in 2008. In de regionale bestuursakkoorden water (RBW s) zijn afspraken gemaakt over cofinanciering van de uitvoering van watermaatregelen (Kaderrichtlijn Water, WB21, verdroging, milieutekorten). Een voorwaarde voor cofinanciering van de maatregelen voor de KRW en WB21 is dat tegelijkertijd andere doelen worden gediend. 127

8. uitvoering, aanpak en instrumenten Omgevingsbalans 2009 8.1 Inleiding In dit hoofdstuk komt een groot aantal uitvoeringsaspecten en instrumenten aan de orde. Dit loopt uiteen van instrumenten die gericht zijn op voorlichting en informatie voor uiteenlopende doelgroepen, afspraken van meer en minder bindend karakter met andere overheden en bedrijven tot wettelijke instrumenten en handhaving. Het omgevingsplan heeft een aantal nieuwe instrumenten ontwikkeld. Deze komen voort uit een veranderde rolopvatting. Hierbij is gekozen voor een sturing op hoofdlijnen, waarbij meer ruimte is gegeven aan gemeenten om hun eigen beleid te ontwikkelen. Voorts heeft de provincie gekozen voor een meer uitvoeringsgerichte rol. Tot slot wilde de provincie zelf invulling geven aan één van de hoofddoelen van het omgevingsplan, het ontwikkelen met kwaliteit. Hiervoor zijn een aantal verschillende instrumenten ontwikkeld. 8.2 Integrale inhoudelijke speerpunten In het omgevingsplan heeft de provincie aangegeven zich in de uitvoering vooral in te willen zetten op die speerpunten waar een integrale benadering nodig is. Dit zijn met name de volgende onderwerpen: * herstructurering kust * klimaatbeleid en kustveiligheid * havens en hun omgeving, duurzaamheid en bedrijvigheid * multifunctioneel platteland * dynamiek rond de delta * cultuurhistorie, culturele planologie, beeldkwaliteit, duisternis en overige milieukwaliteiten woonmigratie en bouwen voor de toekomst In deze balans wordt niet afzonderlijk ingegaan op deze speerpunten. Deze zijn zowel herkenbaar in de eerdere hoofdstukken, als in de gebiedsgerichte projecten 8.3 Gebiedsgerichte aanpak Op basis van het omgevingsplan is in de afgelopen periode ingezet op het versterken van de ontwikkelings- en uitvoeringsgerichte aanpak voor die gebieden waar de grootste opgaven liggen. Bij de vernieuwing van de aanpak is ook de landelijke ontwikkeling betrokken zoals het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Hiermee is invulling gegeven aan de acties en prestaties in het omgevingsplan op dit punt: * Op korte termijn zal het provinciale gebiedenbeleid verder worden uitgewerkt ten behoeve van de systematiek van het ILG * De provincie ontwikkelt expertise gericht op nieuwe samenwerkingsvormen en uitvoeringsverbanden en zal effectief experimenteren met nieuwe mogelijkheden in concrete projecten Hierbij richt de gebiedsgerichte aanpak zich op onder meer de volgende acties: * Uitvoeringsgerichte vervolgaanpak voor Walcheren bepalen * Uitvoeren van de gebiedsplannen voor West Zeeuws- Vlaanderen en het Veerse Meer. * Opmaken tussenbalans voor Schouwen * In samenwerking met de gemeenten initiëren van integrale gebiedsgerichte opgaven voor de ROM-2 Kanaalzone en Oost Zeeuws-Vlaanderen Halverwege de vorige collegeperiode concludeerde GS dat er een verschuiving moest plaatsvinden van beleidsontwikkeling en planvorming naar beleidsuitvoering en planrealisatie. Natuurlijk was er al veel langer sprake van uitvoering en realisatie; denk maar aan sectoren als infrastructuur en natuur. Maar de ambitie van de provincie reikte verder. Zeker op de terreinen van ruimtelijke ontwikkeling en landelijk gebied deden zich ontwikkelingen voor die om een grotere uitvoeringsgerichtheid vroegen. Op het terrein van de ruimtelijke ontwikkeling was sprake van sterke aandacht voor ontwikkelingsplanologie en gebiedsgerichte vernieuwingsprojecten. Nadruk lag niet meer op visies en ruimtelijke concepten maar op concrete realisatie van nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Op het terrein van het landelijk gebied was een verbreding en samenbundeling gaande van instrumenten in het Investeringsbudget Landelijk Gebied. Ingezet werd op een gebiedsgerichte vernieuwing van het landelijk gebied onder regie van de provincie die veel verder reikte dan de oude landinrichting. De afdeling Gebiedsontwikkeling is daarvan het resultaat. Uiteindelijke doel was slagkracht en uitvoeringsgerichtheid te vergroten door: * samenbrengen van visionaire en conceptuele denken vanuit de ruimtelijke ontwikkeling en het instrumentele en uitvoeringsgerichte denken vanuit landelijk gebied * ruimte voor strategische sturing en kwaliteitsverbetering bij projecten impuls voor cultuurverandering Het instellen van een afdeling Gebiedsontwikkeling sluit aan op een bredere beleidsorientatie op gebiedsgericht en uitvoeringsgericht werken. Daarbij is het van groot belang het bestuurlijk commitment vast te houden bij deze aanpak en beleidsoriëntatie. In Zeeland heeft de provincie een nadrukkelijke regisseursrol bij ILG en bij gebiedsontwikkeling. Over de gebiedsontwikkeling in Zeeland zijn een aantal observaties te maken. Allereerst is de aanpak pragmatisch en instrumenteel van aard; er is geen sprake van een vaste structuur of aanpak maar van maatwerk. De nadruk bij gebiedsontwikkeling, waarbij de provincie de trekker is, ligt bij het landelijk gebied. Bij gebiedsontwikkeling in de grotere steden is de gemeente vaak trekker, daarbij ondersteunt door de provincie. Uitvoeringsgereed is nog geen realisatie. De rol van de provincie bij daadwerkelijke realisatie is nog niet altijd duidelijk. Er zijn relatief veel gebiedsprojecten gaande. Het blijkt moei- 128

lijk om daarin te prioriteren en te focussen, ook omdat de voorspelbaarheid van de processen zeer beperkt is. Tegelijkertijd vergt ook het ontwikkelen van nieuwe projecten aandacht omdat dergelijke processen een lange aanlooptijd kennen. Aandacht vraagt de opdrachtgeversrol naar Dienst Landelijk Gebied. Inmiddels is in Zeeland en Noord-Brabant een pilot gestart. Op 9 december 2009 is de grondnota in PS vastgesteld. Met deze nota kan de provincie nog slagvaardiger optreden op de grondmarkt om zodoende de provinciale doelen te kunnen realiseren zoals die zijn verwoord in het omgevingsplan. Via de afdeling Gebiedsontwikkeling met daarin zowel de gebiedsprojecten als het ILG-instrumentarium wordt een belangrijke bijdrage geleverd door op een integrale manier te werken aan de opgaven die in het omgevingsplan zijn verwoord. Belangrijke opgaven waaraan wordt bijgedragen zijn o.a. de kwaliteit van de Deltawateren (Natuurpakket Westerschelde), de recreatieopgaven, de realisatie van de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van Zeeland en Vitaal Platteland. 8.3.1 Gebieden en projecten In figuur 33 zijn de gebiedsprojecten geordend naar de uitvoeringsfase waarin de projecten zich bevinden. Project: Rondom het Veerse Meer In februari 2005 is de gebiedsvisie definitief vastgesteld door de stuurgroep. Afgesproken is dat na de eerste uitvoeringsperiode het programma en de uitvoeringsorganisatie geëvalueerd zal worden. Deze evaluatie heeft plaatsgevonden en is in oktober 2008 vastgesteld. In deze evaluatie staat dat het gebied een behoorlijk kwaliteitsimpuls heeft gekregen. De effecten zijn duidelijk merkbaar bij de marktpartijen. De aanvankelijke stilstand in ontwikkeling en investering is omgebogen. Zowel de reeds in het gebied aanwezige bedrijven als ook nieuwe initiatiefnemers zijn actief met de planvorming voor nieuwe ontwikkelingen. De effecten van een grootschalig project als het realiseren van de maatregelen horende bij het peilbesluit zijn hierbij nog niet meegenomen. Er is echter nog slechts gewerkt met een Eerste uitvoeringsprogramma dat een looptijd heeft tot eind 2008. Figuur 33 Uitvoeringsfase van de gebiedsprojecten 129

De opgave en ambitie uit de Gebiedsvisie is daarmee nog niet volbracht. Maar voor de vervolgopgave is een aangepaste organisatiestructuur gewenst, omdat is gebleken dat het grootste deel van de nog liggende opgaven projecten zijn die zelfstandig kunnen worden uitgevoerd door de verantwoordelijke organisatie. Daarom is er nu een Uitvoeringsprogramma 2010-2015 in de maak, waarin naast de concrete projecten ook de nieuwe organisatiestructuur wordt uitgewerkt. Project: Natuurlijk Vitaal Het gebiedsplan Natuurlijk Vitaal (2004) is een integrale visie op de (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen bijdragen aan een sociaal-economisch vitaal, mooi en leefbaar West Zeeuws-Vlaanderen. Nu het plan 5 jaar in uitvoering is, wordt er een midterm review gehouden. Deze is recentelijk vastgesteld door de Gebiedscommissie West Zeeuws-Vlaanderen en wordt nu ter goedkeuring aan de partners in het project aangeboden. In de evaluatie staat dat in de afgelopen vijf jaar zijn al veel operationele doelen, zoals geformuleerd in het plan, gerealiseerd of op de goede weg om binnen de looptijd van het plan gerealiseerd te worden. Voorbeelden zijn invoering van duurzaam veilig, verbetering van de kustveiligheid, ontwikkeling van bedrijventerreinen, verbetering van de landbouwstructuur, natuurontwikkeling, kwaliteitsverbetering van het waterbeheer en stimulering van nieuwvestiging en kwaliteitsverbetering binnen de verblijfsrecreatie. In de evaluatie staat dat de realisatie van een sociaal-economische impuls door ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit onverkort de ambitie van de gebiedscommissie blijft. De exacte opdrachtformulering, zoals die in de evaluatie staat, ligt momenteel ter goedkeuring bij de betrokken organisaties. Project: Schouwen Oost In december 2006 is het document 10 jaar landinrichting Schouwen Oost vastgesteld. Hierin wordt een terugblik gegeven op wat er allemaal is gebeurd tijdens de integrale aanpak in het gebied en wat er in de toekomst nog moet gebeuren. In de afgelopen jaren is er veel gebeurd in Schouwen Oost. Ten eerste is er, voornamelijk in de Prunje, nieuwe natuur ingericht. Tevens is er gewerkt aan de groene aankleding van het landschap door de inrichting van streekeigen erven en zijn gaten in de wegbeplanting op aan aantal plekken ingevuld. Daarnaast zijn er vele fietspaden aangelegd, waarvan de meest bijzondere het fietspad langs de Oosterscheldedijk is. Ook zijn er recreatievoorzieningen, zoals picknickplekken en informatieborden, aangelegd. Daarnaast is een aantal boerderijen verplaatst omdat ze in een (toekomstig) natuurgebied liggen. En ook de infrastructuur is aangepakt. Enerzijds omdat wegen door (toekomstige) natuurgebieden liepen en anderzijds om de verkeersveiligheid te vergroten. Uiteraard speelde ook de agrarische structuurversterking een grote rol. Er is gewerkt aan een plan van toedeling dat in februari 2010 moet worden vastgesteld. De komende jaren moet er nog een en ander gebeuren. Het gaat daarbij om het voortzetten van de kavelruil in het gebied, het aanleggen van natuur, het aanleggen van een aantal fietspaden en het voltooien van de omleidingssloot. Deze werkzaamheden moeten in 2013, het einde van de huidige ILG-periode, worden afgerond. Project: Schouwen West In februari 2007 is de evaluatie regiovisie Schouwen-West uitgekomen. De Gebiedscommissie Schouwen-West heeft deze tussentijdse evaluatie opgepakt om inzicht te geven in de resultaten van de integrale aanpak en te bekijken welke effecten dit heeft gehad op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van de kwaliteiten van het gebied Schouwen-West. Het project Regiovisie Schouwen-West vindt plaats in een complex gebied waar functies als wonen, werken, recreëren, natuur, water en landschap een plek hebben. De verschillende functies zijn in het verleden niet goed op elkaar afgestemd, wat geleid heeft tot problemen als; mobiliteitsproblemen, veroudering van de recreatie, verdichting van het overgangsmilieu tussen duin en polder, de druk op het natuurgebied wat heeft geleid tot aantasting van het oorspronkelijke duinlandschap, waardoor ecologische waarden waren verdwenen. De tussentijdse evaluatie laat zien dat van de 26 deelprojecten veel deelprojecten zijn gerealiseerd. De algemene conclusie is dat in Schouwen-West veel is bereikt. Er is echter nog een aantal projecten dat nog loopt. Daarom wordt momenteel gewerkt aan een herziene taakopdracht, met als looptijd de huidige ILG-periode. Deze eindigt in 2013. Begin 2010 zal deze herziene taakopdracht door GS worden vastgesteld. Project: Kanaalzone Terneuzen Dit project is een initiatief om voor de Kanaalzone Gent- Terneuzen de grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren gericht op duurzame ontwikkeling. De samenwerking moet leiden tot effectieve en efficiënte uitvoering van projecten op het gebied van economische, infrastructurele en overige omgevingsgerichte ontwikkelingen in het gebied. Onderdeel van dit project is een landschapsuitvoeringsplan, hiervoor is door het kwaliteitsteam een advies opgesteld. Uitvoering kan versneld plaatsvinden. Project: Linieland van Waas en Hulst Er is een grensoverschrijdende ontwikkelingsvisie opgesteld voor het grensgebied van de gemeenten Beveren, Sint-Gilles- Waas, Stekene en Hulst. De aanleiding van de studie wordt gevormd door de verschillende ontwikkelingen in het gebied die in de komende periode zijn voorzien. De geplande havenontwikkeling op de Linkerscheldeoever en de natuurontwikkeling in de Hertogin Hedwige- en Prosperpolder brengen consequenties met zich mee op verschillende thema s zoals economie, logistiek, infrastructuur, natuur, toerisme, landbouw en cultuurhistorie. De veranderingen creëren voor de ruimtelijke omgeving kansen, maar kunnen ook als bedreiging worden beschouwd. Daarom bestaat er behoefte aan een lange termijn perspectief voor het projectgebied, waaruit de kwaliteiten en de daaruit voortvloeiende grensoverschrijdende ontwikkelingsmogelijkheden duidelijk naar voren komen. De studie heeft geresulteerd in de beschrijving van een aantal mogelijkheden die in grensoverschrijdende samenhang integraal kunnen worden opgepakt in de vorm van concrete projecten. Per project zijn de trekkers benoemd waarbij voor Provincie Zeeland economie, milieu en openbaar vervoer als opgave terugkomen, net als het grensnatuurpark en de regie voor waterprojecten. 130

Project: Innovation Island Er is een gebiedsvisie ontwikkeld voor Scharendijke, Brouwershaven, Noordgouwe en Schuddebeurs. De visie is het creëren van nieuwe streekeigen leefmilieus die passen bij de Zeeuwse identiteit, het behoud en de versterking van (de beleving van) openheid, rust en ruimte, het ontwikkelen van een dienstenaanbod dat samenhangt met wonen, vernieuwend/innovatief bouwen in proces en product. In juli 2009 hebben gemeente, ProWonEc (samenwerkingsverband van bouwondernemers) en Provincie Zeeland een intentieovereenkomst getekend. De Provincie heeft een stevige rol in de projectorganisatie. Gekozen is voor een stapsgewijze uitvoering. Begonnen wordt met Brouwershaven. Centraal in de plannen staat het opwaarderen van de citadel, het revitaliseren van het oude bedrijfsterrein, het optimaliseren van de haven en de verkeersontsluiting en verbetering van de landschappelijke inpassing. De voornemens worden momenteel verwerkt in een structuurvisie (in kader van nieuwe Wet RO). Parallel hiermee worden ook al zo veel mogelijk concrete opgaven in voorbereiding genomen alsmede het benodigd instrumentarium en financiële middelen. Project: Maelstede Dekker Voor het gebied Maelstede Dekker heeft het Waterschap Zeeuwse Eilanden een Waterplan opgesteld met maatregelen om te kunnen voldoen aan WB21 en de Kaderrichtlijn Water. Omdat in het gebied ook ILG doelen gerealiseerd kunnen worden wilde de Provincie Zeeland een integrale aanpak. Het gaat dan om de verbetering van de landbouwkundige structuur en realisatie van Ecologische Hoofdstructuur inclusief verdrogingsbestrijding. Na een gezamenlijke voorbereiding van provincie, waterschap en ZLTO waarin onderzoek naar het draagvlak heeft plaatsgevonden stellen partijen nu een gebiedsgerichte aanpak voor. Het voorstel is om op eenzelfde manier als voor Philippine te starten met grondverwerving en kavelruil en daarnaast tegelijkertijd een uitvoeringsprogramma op te stellen met daarbij een 1e uitvoeringsmodule. Streven is om deze documenten in 2010 aan GS voor te leggen zodat nog in deze ILG periode een start met dit project gemaakt kan worden. Gezien de kansen op verbetering van de landbouwkundige structuur, alsmede de aanwezigheid van publieke opgaven heeft het College van Gedeputeerde Staten van Zeeland op 20 oktober 2009 besloten te starten met een Gebiedsgerichte Aanpak (GGA) in het gebied Maelstede-Dekker. Project: Natuurherstel Westerschelde Het project Natuurpakket Westerschelde is een uitvloeisel van het verdrag tussen Nederland en Vlaanderen over de Westerschelde. Het streefbeeld is om in 2030 te beschikken over een gezond en multifunctioneel watersysteem in de Schelde. De opdracht is het realiseren van minimaal 600 hectare nieuwe estuariene natuur. De financiering voor dit project is geregeld via het ILG thema Westerschelde. Inmiddels is een start gemaakt met de verwerving van de benodigde gronden. Inrichtingswerk is nog niet aan de orde. Op 9 oktober jl. heeft het kabinet het besluit genomen tot de ontpoldering van de Hedwigepolder. Met dit besluit is duidelijkheid gekomen over de projecten waarmee het natuurherstel Westerschelde zal worden gerealiseerd. Naast de uitbreiding van het Zwin en de ontpoldering van de Hedwigepolder, zal het natuurherstel worden gerealiseerd door binnen de projecten Waterdunen en Perkpolder en door 5 buitendijkse projecten. De provincie voert de komende jaren de regie en zorgt voor de voorbereiding van de besluitvorming. Project: Perkpolder Als gevolg van de ingebruikname van de Westerscheldetunnel is het veer Kruiningen Perkpolder uit de vaart genomen. De betrokken overheden en marktpartijen werken samen aan een nieuwe invulling van het gebied waarbij een mix van wonen, recreatie, innovatieve kustverdediging en natuur wordt gerealiseerd. Publieke partijen hebben een overeenkomst opgesteld die eind 2007 ondertekend is. De samenwerking met de marktpartijen is inmiddels geformaliseerd in een publiek private samenwerking (PPS). De grondverwerving is gestart en wordt gefinancierd uit provinciale budgetten. Project: Waterdunen Binnen de kaders van het gebiedsplan Natuurlijk Vitaal wordt ook gewerkt aan het project Waterdunen. Publieke en private Figuur 34 Waterdunen in vogelperspectief 131

partijen werken in het project gezamenlijk aan een plan voor de inrichting van dit gebied nabij Breskens, om te zorgen voor een impuls in de regionale economie, het versterken van de natuur en het verbeteren van de kustveiligheid. Vanwege deze innovatieve combinatie is Waterdunen een voorbeeldproject in het kader van de Nota Ruimte. Concreet moet het project resulteren in 250 hectare openbaar toegankelijke natuur met gecontroleerd getij gecombineerd met natuurgerichte recreatie en kustversterking en de kwaliteitsverbetering van een camping. Om het plan te kunnen realiseren zal de provincie, nar verwachting, in het 3e kwartaal van 2010 het inpassingsplan voor Waterdunen vaststellen. De uitvoering kan dan starten in 2013/2014. De aantrekkingskracht die Waterdunen zal hebben betekent een aanzienlijke economische impuls voor de regio. Een impuls die welkom is in deze streek, die te maken heeft met een lage werkgelegenheid en een teruglopend voorzieningenniveau. Waterdunen draagt daarmee in belangrijke mate bij aan het bereiken van de doelstellingen van het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal. Project: Philippine Het project Philippine is gestart na een voorstel van de toenmalige landinrichtingscommissie. In het voorjaar van 2008 heeft GS dit voorstel overgenomen en opdracht voor uitvoering aan DLG gegeven. Het doel was om de reeds aanwezige grondvoorraad vanuit de landinrichting verder uit te breiden. En met deze voorraad te starten met kavelruil om op die manier de reeds bekende publieke doelen daarmee vrij te ruilen en gereed te krijgen voor inrichting. Tegelijkertijd werd gevraagd om een eerste uitvoeringsmodule op te stellen. In 2009 is de adviescommissie onder de WILG geïnstalleerd en op 10 december 2009 is het gebiedsplan vastgesteld door GS. Beleidsopgaven die onderdeel uitmaken van de uitvoeringsplannen zijn: verbetering van de landbouwkundige structuur, inrichting van natuur (EHS), inrichting Braakman-Zuid met bos en landschap (vervallen doel), Staats-Spaanse linies, infrastructuur en optimalisering van de waterhuishouding. Het project kan afgerond worden in de 1e ILG periode t/m 2013. Project: Zwakke schakel Westduin Dit project betreft het versterken van de zwakke schakel in de waterkering bij Vlissingen. Op basis van eerdere studies is vastgesteld dat dit gebied een zwakke schakel vormt in de Zeeuwse waterkering. Verbreding en verzwaring van de waterkering vraagt landwaarts ruimte en een herinrichting van het achter de zeewering liggende gebied met herstel en compensatie van natuur. Het project is uitgevoerd door het Waterschap Zeeuwse Eilanden. Provincie Zeeland heeft middels inzet van DLG en grond het project mede mogelijk gemaakt. Projecten: Poortvliet, Axel, Oud-Vossemeer, Walcheren, Hoek en Borssele Deze projecten zijn landinrichtingsprojecten op basis van de Landinrichtingswet. De verplichtingen zijn voor het ILG tijdperk aangegaan en worden nu uitgefinancierd. In de beginjaren van het ILG is hier hard aan gewerkt waardoor we nu kunnen constateren dat we hier grotendeels klaar mee zijn. Bij de afronding van Walcheren worden we mogelijk nog geconfronteerd met schadeclaims. Hier is rekening mee gehouden in de programmering. Het deelproject Westkapelle Vroon is uit het landinrichtingsproject Walcheren gehaald en wordt separaat uitgevoerd via SGB subsidie. 8.4 Samenwerking met partners In deze paragraaf worden de samenwerkingsrelaties benoemd met het Rijk, regionale medeoverheden, grensoverschrijdende partners, maatschappelijke belangengroeperingen en private initiatiefnemers. Hierbij is de volgende actie opgenomen: * In samenspraak met de partners zal de provincie als vervolg op de afspraken zoals uitgewerkt in hoofdstuk zeven komen tot een nieuwe vaste werkrelatie met de regionale medeoverheden. Deze samenwerking is aan de orde geweest in de eerdere hoofdstukken van deze balans. Hierbij zijn onder andere benoemd de samenwerking met waterbeheerders in het Scheldestroomgebied bij het invullen van de doelen en maatregelen van de Karedrichtlijn Water, de samenwerking met het Rijk, provincies en waterbeheerders in de Deltaraad, de verschillende samenwerkingsvormen met zowel private als overheidspartners in de gebiedsgerichte projecten en de aandacht voor het vooroverleg met gemeenten op integrale wijze vorm te geven. 8.5 Nieuwe accenten en ontwikkelinggerichte benadering 8.5.1 Principe van verevening Met de vaststelling van het omgevingsplan Zeeland is ook een meer ontwikkelingsgerichte benadering geïntroduceerd. Een benadering gericht op een duurzame ontwikkeling van de provincie, waarbij investeren in (economische) dynamiek op een evenwichtige wijze wordt gecombineerd met het investeren in (omgevings)kwaliteit. Daarvoor zijn nieuwe instrumenten ontwikkeld, waarvan het principe van verevening er één is. Met dit principe wordt voor het Zeeuwse buitengebied uitwerking gegeven aan het motto: Er kan méér, mits er een tegenprestatie wordt geleverd. Acties en prestaties uit het omgevingsplan: * De provincie zal in de projecten waarin zij participeert verder werken aan het operationaliseren van het principe van verevening * De provincie wil meedenken bij uitwerking van het principe van verevening op lokaal niveau en uitwerking van complexere initiatieven en projecten ondersteunen. Een gezamenlijk met de gemeente op te stellen draaiboek of handreiking kan hierbij een rol spelen * De provincie zal permanent en in ieder geval expliciet na drie jaar werking, toepassing en afdwingbaarheid van het principe van verevening evalueren, mede in het licht van nieuwe ontwikkelingen 132

Om de uitwerking van het principe van verevening in concrete situaties te faciliteren en om willekeur te voorkomen is in samenspraak met de Zeeuwse gemeenten een handreiking verevening opgesteld met daarin spelregels voor het leveren van maatwerk bij initiatieven waarop het vereveningsprincipe van toepassing is. Inmiddels wordt dit instrumentarium drie jaar toegepast en heeft een eerste evaluatie plaatsgevonden. In deze omgevingsbalans wordt nader ingegaan op de belangrijkste punten van deze evaluatie. In de genoemde evaluatie zijn de gegevens van ruim 200 initiatieven meegenomen. Aangezien het merendeel van deze initiatieven voorheen planologisch niet mogelijk waren en daardoor niet gerealiseerd hadden kunnen worden, kan geconstateerd worden dat met de ingezette benadering, en in het verlengde daarvan met het principe van verevening, impulsen worden gegenereerd voor de (economische) dynamiek in het landelijk gebied. Daarbij komt dat door de betreffende initiatiefnemers gezamenlijk voor meer dan 4 miljoen euro zal worden geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit van hun (directe) omgeving. Daarmee mag van een substantiële investering in de omgevingskwaliteit worden gesproken. Die bovendien in redelijke mate overeenkomt met de vooraf in het omgevingsplan Zeeland geformuleerde uitgangspunten. Daar waar sprake is van afwijkingen is dit een direct gevolg van de wens om maatwerk te leveren voor de individuele initiatieven. In figuur 35 wordt een overzicht gegeven van de verdeling van het aantal initiatieven per sector. Opvallend daarin is het grote aandeel van initiatieven in de sector plattelandstoerisme. Dit wordt vrijwel in zijn geheel veroorzaakt door de uitbreiding van minicampings in de kustzone. In totaal gaat het hier om 95 van de 217 vereveningsinitiatieven. De verblijfsrecreatieve sector zal, nadat alle initiatieven daadwerkelijk zijn gerealiseerd, dankzij het principe van verevening voor meer dan 2,5 miljoen investeren in de omgevingskwaliteit. In tabel 51 is weergegeven welke economische impuls met deze investering in de omgevingskwaliteit gepaard gaat. Figuur 35 Overzicht van vereveningsinitiatieven per sector Tabel 51 Overzicht vereveningscijfers verblijfsrecreatieve sector Gevraagde investering in de 2.522.137,- omgevingskwaliteit Aantal initiatieven 35 Toename aantal hectares 125,4 Toename aantal standplaatsen 465 Toename aantal recreatiewoningen 789 Toename aantal hotelkamers 218 Toename aantal ligplaatsen 442 Bron: Provincie Zeeland Conclusies Op basis van de uitgevoerde evaluatie kan geconcludeerd worden dat de introductie van het vereveningsinstrumentarium succesvol verlopen is. De in het omgevingsplan geformuleerde acties zijn gerealiseerd. Dit heeft onder meer geleid tot een handreiking verevening en een onlangs verschenen evaluatienotitie waarin de voorlopige resultaten nader worden belicht. Tevens worden hierin de volgende aanbevelingen geformuleerd voor de komende jaren: Het aanpassen van de handreiking verevening op basis van de laatste inzichten Het opstellen van een convenant met gemeenten, waarin de eerder gemaakte afspraken over de toepassing van het vereveningsprincipe worden bekrachtigd. 8.5.2 Grondbeleid De provincie wil door het voeren van een eigen grondbeleid invloed en zeggenschap uit oefenen gericht op het realiseren van de provinciale beleidsdoelen. De provincie Zeeland is al verschillende jaren in het landelijk gebied actief om provinciale beleidsdoelen te realiseren. Grondbezit is daarbij een belangrijke ondersteunende factor. Het aankopen, beheren en verkopen van grond staat nooit op zich zelf, maar staat ten dienste van de doelen die de provincie zich heeft gesteld. Hiervoor zijn als acties benoemd: * Verder uitbouwen van het aanvullend provinciaal actief grondbeleid, gericht op een omzet van 70 ha per jaar * Zoveel mogelijk integreren van de afzonderlijke mogelijkheden voor actief grondbeleid waar de provincie bij betrokken is. Grondbank In de loop der jaren is de provinciale rol op het gebied van grondverwerving gegroeid. In het verleden hielden grondaankopen rechtstreeks verband met één doel, bijvoorbeeld de aanleg van een provinciale weg. In de afgelopen jaren is de provincie in toenemende mate anticiperend gaan aankopen. Daarbij werd per gebiedsgericht project een besluit genomen over grondverwerving en een budget beschikbaar gesteld. Voorbeelden hiervan zijn de ontwikkeling van een ruilgrondbank voor Duurzaam Veilig, een ruilgrondbank voor West- Zeeuwsch-Vlaanderen en het voornemen om een ruilgrondbank operationeel te maken voor het Veerse Meer-gebied. Op 08 december 2009 hebben Provinciale Staten unaniem met de nota grondbeleid ingestemd. 133

In de nota grondbeleid zijn verdergaande voorstellen gedaan voor een actief provinciaal grondbeleid waarin: * de positie van het provinciaal grondbeleid is vastgesteld ten aanzien van te hanteren grondpolitiek, wijze van verwerving en inzet van instrumentarium; * voorstellen zijn gedaan om de gewijzigde provinciale rolopvatting (regie) en ambities te concretiseren en in te spelen op de veranderende markt; * de verdere ontwikkeling en toepassing van nieuwe instrumenten is uitgewerkt; De omvang van de jaarlijks aan te kopen gronden alsmede de daarbij geldende voorwaarden, zullen worden vastgelegd in de prestatieovereenkomst die jaarlijks wordt gesloten tussen de Provincie Zeeland en DLG. De in de prestatieovereenkomst vastgelegde afspraken zijn maatgevend. Om in het landelijk gebied ten behoeve van provinciale doelen zoveel mogelijk met één grondvoorraad en één grondbank te werken is in het tweede kwartaal van 2009 één grondbank gecreëerd. De omvang van de jaarlijks aan te kopen gronden alsmede de daarbij geldende voorwaarden, zullen worden vastgelegd in de prestatieovereenkomst die jaarlijks wordt gesloten tussen de Provincie Zeeland en DLG. De in de prestatieovereenkomst vastgelegde afspraken zijn maatgevend. De nieuwe WILG biedt het instrument kavelruil. Dat kan op verschillende manieren worden ingezet: zelfstandig, planmatig en wettelijk. Deze eerste twee zijn vormen van vrijwillige kavelruil. Besloten is om kavelruil niet alleen in te zetten voor de realisatie van landbouwkundige structuurversterking, maar ook en vooral in combinatie met het realiseren van overheidsdoelen (Rijk, provincie, waterschap, etc.). De afweging welke vorm van kavelruil wordt ingezet, wordt per project door GS gemaakt. In de regel wordt uitgegaan van de inzet van de vrijwillige vormen van kavelruil, tenzij er overtuigende redenen zijn om te kiezen voor wettelijke kavelruil. Op basis van een uit te voeren quick scan van een gebied zal geadviseerd worden welke vorm van kavelruil ingezet zal worden om de doelstellingen te realiseren. Naast de zelfstandige kavelruilen vinden er op dit moment planmatige kavelruilen plaats in West Zeeuws-Vlaanderen, Philippine en Maelstede-Dekker. In de komende jaren zal de provincie het instrument kavelruil blijven ondersteunen. Momenteel wordt gekeken naar de mogelijkheid om in Philippine en West Zeeuws-Vlaanderen de kavelruilgebieden uit te breiden. Daarnaast wordt gedacht aan inzet van het instrument voor Schouwen West en Oost Zeeuws-Vlaanderen.. 8.5.3 De participerende overheid Bij de uitvoering van het omgevingsbeleid wordt steeds meer gezocht naar nieuwe vormen van financiering, samenwerking en de wijze van vastleggen van afspraken. Hierbij ontstaan andere samenwerkingsverbanden. Als actie is hervoor genoemd dat: * De provincie ontwikkelt expertise gericht op nieuwe samenwerkingsvormen en uitvoeringsverbanden en zal effectief experimenteren met nieuwe mogelijkheden in concrete projecten Hieraan in invulling gegeven in samenwerkingsverbanden in de gebiedsgerichte projecten en bij het vastleggen van afspraken rond verevening. 8.5.4 Kwaliteitsteam: een impuls voor de kwaliteitsbenadering In het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 introduceert de provincie het Kwaliteitsteam. Met het Kwaliteitsteam geeft de provincie een impuls aan het versterken van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. Het Kwaliteitsteam bestaat uit zeven deskundigen die de vakgebieden landschapsarchitectuur, stedenbouwkunde en architectuur vertegenwoordigen. De leden bezitten een objectieve, inspirerende en creatieve houding en hebben een ruime kennis van Zeeland en het vakgebied. De acties uit omgevingsplan zijn: * Instellen Kwaliteitsteam. * Opzetten en realiseren voorbeeldprojecten. * Een bijdrage leveren en ondersteunen van cruciale projecten. In 2007-2008 heeft het Kwaliteitsteam aan zeven projecten meegewerkt. De inzet van het Kwaliteitsteam is gericht op het geven van een impuls aan het versterken van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. Daarnaast betrekt het Kwaliteitsteam de verschillende facetten van omgevingskwaliteit bij de visieen planvorming van ontwikkelingen. Het team levert een positieve bijdrage in de verschillende projecten op het gebied van inhoud, maar ook op het gebied van het proces van de visieen planvorming. Het Kwaliteitsteam zet in op een bijpassend planningsproces om de inzet van het team te faciliteren en de spanning tussen kwaliteit en haalbaarheid te overbruggen. In veel gevallen, met name bij moeizaam verlopende en complexe projecten, werkt de inzet van het Kwaliteitsteam als een katalysator. Een vroege inzet in het proces is belangrijk omdat dit de beste resultaten geeft. Eveneens is het belangrijk om de inzet van het Kwaliteitsteam pas te beëindigen op het moment: * dat de inhoud en het proces van visie- en planvorming geschikt zijn voor bestuurlijke besluitvorming; * en de overdracht voor vervolg vast zit aan (een proces van) een juridisch/planologische inpassing. Voor inhoudelijke en procesmatige inpassing zoekt het Kwaliteitsteam samenwerking en afstemming met de relevante directies en afdelingen bij de provincie en (direct of indirect) met andere instanties. De samenwerking en afstemming worden als positief ervaren. Conclusies De conclusie tot nu toe is dat inzet, werkwijze en resultaten van het Kwaliteitsteam een positieve indruk achterlaten. Er vormt zich zodoende een goed fundament. In de periode 2008-2009 heeft het Kwaliteitsteam aan acht projecten een bijdrage geleverd. 8.6 Uitvoeringsstrategie bestaande instrumenten 8.6.1 Ruimtelijk instrumentarium Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Doelstellingen Na vaststelling van de Wro worden de consequenties van deze 134

fundamentele wetswijziging voor het omgevingsplan en het doorwerkinginstrumentarium in beeld gebracht. Met het oog op de doelstelling zijn de volgende acties in gang gezet. Op 15 februari 2008 hebben Provinciale Staten de Kadernota Wro vastgesteld. In de Kadernota is op hoofdlijnen een standpuntbepaling neergelegd waarin richting is gegeven aan de inzet van het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium (wettelijke en niet-wettelijke instrumenten). Daarin is bepaald dat tot 2012 wordt ingezet op de uitvoering van het omgevingsplan. Vooralsnog wordt er geen nieuwe structuurvisie opgesteld. Op 27 juni 2008 is een uitwerking van de Kadernota vastgesteld waarbij de beleidsdoelen van het omgevingsplan direct zijn gekoppeld aan de beschikbare uitvoeringsinstrumenten. In essentie geeft de uitwerking aan dat de provincie veel beleid wil realiseren door middel van overleg en samenwerking met gemeenten en andere partijen. Ten behoeve van deze aanpak is binnen de afdeling Ruimte een apart cluster Relatiebeheer gevormd, met als doel om het provinciale beleid in vooroverleg met gemeenten op integrale wijze vorm te geven. Verder is er besloten dat geen van de beschikbare wettelijke instrumenten op voorhand worden uitgesloten. Voor vijftien onderwerpen uit het omgevingsplan wordt een verordening voorbereid. De verordening dient ter bescherming van bijzondere kwaliteiten en provinciale belangen (ruimtelijke thema s). Bij mogelijke geschillen met gemeenten over de voorbereiding en de vaststelling van bestemmingsplannen zal zonodig het instrument van de zienswijze en de reactieve aanwijzing worden ingezet (ter bescherming van provinciale belangen). In de Kadernota is vastgelegd dat voor projecten van provinciaal belang het provinciale inpassingplan wordt gebruikt. Communicatie, samenwerking, bestuursafspraken, personele inzet en gerichte inzet van geldstromen blijven belangrijk. Met de Kadernota is een visie gegeven op de inzet van de belangrijkste provinciale instrumenten met het oog op de verwezenlijking van het omgevingsbeleid. De provinciale ruimtelijke verordening is in september 2009 als ontwerp-verordening bekend gemaakt voor inspraak. Vaststelling door provinciale staten zal begin 2010 kunnen plaatsvinden. Bovendien is van belang dat op rijksniveau de AMvB Ruimte in voorbereiding is. De verwachting is dat de AMvB de opdracht bevat tot uitwerking van een aantal onderwerpen bij provinciale verordening. De verordening zal daarop (2010 / 2011) moeten worden aangepast. Veder lijkt het logisch dat de vaststelling van een nieuw omgevingsplan (structuurvisie) gepaard gaat met de vaststelling van een nieuwe ruimtelijke verordening. Voor het project Waterdunen is een provinciaal inpassingsplan in voorbereiding. 8.6.2 Natuurinstrumenten Het behoud van het areaal en de kwaliteit vindt plaats door toepassing van de Natuurbeschermingswet, de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Wro. In de gebieden waar aantasting maatschappelijk onvermijdelijk is vindt natuurcompensatie plaats. Voor de nieuwe Nb-wet zullen vijf provinciale beheerplannen worden opgesteld en door RWS een beheerplan voor de Deltawateren. Zie tevens paragraaf 4.8. 8.6.3 Provinciale waterinstrumenten Naast de landelijke evaluatie van de Watertoets heeft de provincie, samen met de waterschappen en het Rijk, in april 2005 de Zeeuwse Handreiking Watertoets vastgesteld. In 2009 is de Waterverordeing Zeeland vastgesteld, ter vervanging van de verordening waterhuishouding. Evaluatie Watertoets Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft in 2006 een evaluatie uitgevoerd naar de werking van het instrument Watertoets. Met het NBW zetten alle overheden in op een sterkere aanpak van waterdoelen in de ruimtelijke ordening. Het proces van de watertoets is daarvoor een belangrijk instrument. Het doel van de watertoets is om ervoor te zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meegenomen worden in alle ruimtelijke plannen en besluiten. De evaluatie van de Watertoets geeft aan wat de effectiviteit is van dit instrument, wat hiervoor de verklaringen zijn en waar er nog knelpunten zijn. De evaluatie geeft geen aanleiding tot verandering van het instrument, omdat het instrument de mogelijkheden heeft om de verbeterpunten vanuit de eigen sterke punten aan te pakken. Binnen de huidige watertoets zijn aspecten die versterkt moeten worden: * De sturende werking van de watertoets bij locatiekeuzen; * De kwaliteit van het wateradvies en de waterparagraaf; * De juridische borging van wateraspecten in kaart en voorschriften en aandacht voor financiering en compensatie. Het versterken van alleen deze aspecten is niet voldoende. Om in te spelen op de nieuwe Wro, de KRW en het toenemende belang van ruimtelijk anticiperen op klimaatsverandering moet ook de positie van de waterbeheerder in het ruimtelijk planvormingsproces versterkt worden. Dit kan door meer aandacht te vragen bij de waterbeheerders voor benutting van het beschikbare instrumentarium naast de watertoets. Voorbeelden daarvan zijn de keur, provinciale verordening en bedenking, bezwaar, beroep. Om alle mogelijkheden van de watertoets te benutten moeten alle betrokken partijen werken aan de versterking van het proces. Iedere betrokkene zal hier invulling aan moeten geven. Om dit te ondersteunen moet er een communicatiestrategie ontwikkeld worden. Hierin worden de genoemde aspecten in hun onderlinge samenhang onder de aandacht van de betrokken partijen gebracht en worden handreikingen voor verbetering aangeboden. Daarbij zal er aandacht moeten zijn voor: * de in de Nota Ruimte verplichte risico- en kostenanalyse; * de veranderde rolverdeling van partijen als gevolg van de nieuwe Wro; * de doorwerking van de KRW in de ruimtelijke ordening en; * een betere benutting van andere juridische instrumenten naast de watertoets. Inzetten op versterking van het proces zorgt ervoor dat de 135

toename van aandacht bij alle betrokken partijen voor water in ruimtelijke plannen doorzet. Dit biedt geen garantie. De oorzaken daarvan zijn het deels vrijwillige karakter en de druk binnen de dossiers ruimtelijke ordening. Daardoor kan de aandacht voor water in de loop van de tijd afnemen. Meer zekerheid over de toename van de aandacht voor water is nodig vanwege: * het wegvallen van de vangnetfunctie van de provinciale goedkeuring met de nieuwe Wro; * de resultaatsverplichting die de KRW stelt aan waterdoelen; * het toegenomen belang van aanpassing van de ruimtelijke ordening aan klimaatsverandering. Daarom kan ook op versterking van het juridisch anker ingezet worden. Het gaat daarbij om het zorgen voor zekerheid door: * verankering van watermaatregelen in plankaart en voorschriften; * kwaliteit van het wateradvies en de waterparagraaf; * aandacht voor compensatie als waterbelangen door een plan aangetast worden; * financiering van de watermaatregelen. Waterverordening Op 22 december is de verordening waterhuishouding ingetrokken en vervangen door de Waterverordening Zeeland. De waterverordening bevat onder meer normen voor de afvoeren bergingscapaciteit van oppervlaktewateren, normen voor de regionale waterkeringen en nadere regels voor de afstemming tussen provincie en waterschap. Conclusies Doordat het provinciale goedkeuringsbesluit is vervallen zullen de waterschappen steeds meer de regierol overnemen. Door versterking van de positie van wateraspecten in de ruimtelijke afweging de positie van de waterbeheerder versterkt worden. 8.6.4 Milieuinstrumenten Provinciale Milieu Verordening Het provinciale milieubeleid is in algemene regels neergelegd in de provinciale milieuverordening. Alle provinciale regelgeving die strekt tot bescherming van het milieu moet in deze verordening worden opgenomen. In 2009 heeft een actualisatie van de provinciale milieuverordening plaatsgevonden. De verordening is met de modelverordening van IPO in lijn gebracht. Bepalingen die in de praktijk niet meer worden toegepast zijn vervallen. Herijking heeft plaatsgevonden van regels voor activiteiten in of nabij milieubeschermingsgebieden. Zo zijn er regels opgenomen ter bescherming van de omgevingskwaliteit rust en stilte. Deze regels voorzien in hoofdzaak in een differentiatie van de geluidsnormen in deze gebieden. De geldende geluidsnormen van vóór de wijziging bleken in de praktijk tot ongewenste situaties te leiden. Er wordt meer recht gedaan aan de specifieke omstandigheden in en nabij milieubeschermingsgebieden. Dat gebeurt door het introduceren van overgangsgebieden tussen stille en minder stille gebieden. Daarnaast door het van de nieuwe bepalingen uitsluiten van gebieden die als gevolg van de aanwezigheid van externe bronnen (verkeerslawaai, gezoneerde industrieterreinen) een hoog geluidsniveau ondervinden. Het gewenste beschermingsniveau blijft gewaarborgd. De actualisatie betrof tevens het aanpassen van de juridische grondslag voor het instellen en de samenstelling en de inrichting van de Provinciale Commissie Omgevingsbeleid (PCO). De aanpassingen werden gedaan in verband met de Wet ruimtelijke ordening en om de provinciale milieuverordening in overeenstemming te brengen met de eisen van de Europese Dienstenrichtlijn. De gewijzigde provinciale milieuverordening is op 28 oktober 2009 in werking getreden. Agendapunten In 2010 wijzigt de provinciale milieuverordening opnieuw. Deze wijziging houdt verband met de inwerkingtreding van verschillende wetten: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Invoeringswet Wabo, het Besluit omgevingsrecht en de Waterwet. Het hoofdstuk afvalstoffen wordt aangepast en de bepalingen betreffende de grondwaterbescherming worden herzien. De provinciale milieuverordening volgt op deze onderdelen zoveel mogelijk de modelverordening van IPO. Doelgroepenbeleid milieu en industrie Het Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie (DMI) is belangrijk geweest voor realisatie van het milieubeleid. Bijna 20 jaar geleden zijn hierbij convenanten afgesloten met diverse bedrijfstakken. Voor Zeeland zijn de convenanten voor de Chemie en Basismetaal van belang. Ook enkele bedrijven die niet onder deze convenanten vallen hebben op vrijwillige basis bedrijfsmilieuplannen (BMP) opgesteld. Met de bedrijfstakken en de overheden zijn Integrale milieutaakstellingen (IMT) afgesproken. Deze moeten uiterlijk in 2010 worden bereikt. Voor het realiseren van de taakstellingen worden door tien deelnemende Zeeuwse bedrijven elke 4 jaar BMP s opgesteld. Specifieke opgaven voor de vierde generatie bedrijfsmilieuplannen 2006-2010 zijn: * Inspanningen gericht op het realiseren van de IMT-2010. * Bedrijven moeten zich richten op de voor hen relevante stoffen en thema s. * Afspraken maken over verbredingsthema s als maatschappelijk verantwoord ondernemen, ketenbeheer, veiligheid, duurzame bedrijventerreinen, concernvergunning en productenbeleid. * Beste beschikbare technieken toetsen en implementeren. Momenteel loopt de termijn voor de vierde en laatste generatie bedrijfsmilieuplannen 2006-2010. Tien bedrijven in Zeeland hebben een BMP ingediend dat is goedgekeurd door de provincie en de waterkwaliteitsbeheerder. Extra aandacht is deze periode besteed aan de verbredingsthema s en aan fijn stof. Elk jaar wordt door de bedrijven de voortgang van de onderzoeken en maatregelen gerapporteerd in een milieujaarverslag. De rapportages over 2006, 2007 en 2008 zijn goedgekeurd door de provincie en andere betrokken overheden. 136

Onderzoeksresultaten met realiseerbare doelen en haalbare maatregelen zijn veelal via de milieuvergunning vastgelegd en geborgd. Voorbeelden van maatregelen vanuit het thema Verbreding die zijn voortgekomen uit de BMP s zijn: * Bijeenkomsten van de masterclass duurzaam ondernemen; * Implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen in zorgsystemen; * Ontsluiting bedrijfsinformatie via internet; * Invulling geven aan Product Stewardship, gericht op leveranciers, distributeurs en klanten; * Onderzoek naar duurzame producten en stoffen; * Duurzame bedrijfsterreinen, met aandacht voor energie, bedrijfsprocessen en inrichting bedrijfsterreinen, waarbij door samenwerking tussen bedrijven synergie ontstaat; * In kaart brengen mogelijkheden van inherente veiligheid; * Uitvoeren van duurzaamheidsscans; * Compliance project bij Thermphos. Convenant Chemische Industrie Volgens een landelijke analyse uit 2008 is het convenant met de chemische industrie een succes. Van de 74 stoffen worden waarschijnlijk voor 10 stoffen de reductiedoelstellingen niet gehaald. Vaak betreft het specifieke bedrijven waarmee afspraken worden gemaakt bij de vergunningverlening. In Zeeland is bijvoorbeeld Thermphos van belang voor een vermindering van de emissie van cadmium (CARE-project). Ook voor SO 2 en NO x worden de IMT doelstellingen niet geheel bereikt. De Zeeuwse bedrijven hebben een evenredige bijdrage geleverd aan de vermindering van deze stoffen. Daarnaast doen de meeste grote bedrijven mee met de NO x -emissiehandel. Convenant Basismetaal Voor het convenant Basismetaal wordt voor 26 van de 41 stoffen de milieudoelstelling voor 2010 naar verwachting gerealiseerd. In Zeeland geldt dit convenant voor Zalco. De niet gerealiseerde doelstellingen betreffen onder andere de uitstoot van SO 2, NO x, zware metalen, fijn stof en fluoriden. Voor de twee aluminiumsmelters in Nederland (Zalco in Vlissingen-Oost en Aldel in Delfzijl) wordt al jaren gesproken over het treffen van een SO 2 -reductiemaatregel. Op grond van binnenkort verschijnende nieuwe BBT-referentiedocumenten zullen deze bedrijven waarschijnlijk in 2015 alsnog worden verplicht om deze maatregel uit te voeren. Conclusies Het doelgroepenbeleid milieu en industrie is voor het behalen van de landelijke milieutaakstellingen belangrijk. De belangrijkste resultaten voor emissies naar de lucht zijn opgenomen in de paragraaf Grootschalige Luchtkwaliteit (paragraaf 4.3.2) of in de paragraaf Regionale en lokale luchtkwaliteit (paragraaf 4.4.4). Verminderingen bij bestaande bedrijven worden soms teniet gedaan door de komst van nieuwe bedrijven of uitbreiding van capaciteit bij de bestaande industrie. In het algemeen vertonen de meeste emissies in kg/ton geproduceerd product een dalende trend. Voor het Doelgroepenbeleid Milieu en Industrie (DMI) zijn landelijke convenanten met onder andere Chemie en Basismetaal afgesloten. De uitvoering van de DMI convenanten is succesvol. Integrale milieutaakstellingen zijn afgesproken die uiterlijk in 2010 bereikt dienen te zijn. Tien grote Zeeuwse industriële bedrijven hebben vier generaties bedrijfsmilieuplannen opgesteld waarin onderzoek en maatregelen zijn opgenomen. Er zijn ten opzichte van het basisjaar 1985 voor 64 van de 74 stoffen verminderingen van 80% tot 90% van de milieubelasting gerealiseerd. De niet gerealiseerde doelstellingen betreffen onder andere de uitstoot van SO 2, NO x en cadmium. Bij de basismetaal worden de reductiedoelstellingen naar verwachting voor 26 van de 41 stoffen gehaald. De niet gerealiseerde landelijke doelstellingen betreffen onder andere de uitstoot van SO 2, NO x, zware metalen, fijn stof en fluoriden. Agendapunten In december 2005 is de IPPC geïmplementeerd in de Wet Milieubeheer. Bedrijven moeten voldoen aan BBT. Dit is uitgewerkt in de vergunningen. Hierdoor worden reducties behaald, in sommige gevallen aanzienlijke reducties. Voor NEC gelden voor 2020 doelstellingen voor NO x, NH 3, SO 2 en VOS. Volgens het ministerie van VROM zullen deze doelstellingen worden gehaald. Door het ministerie van VROM is een andere manier van samenwerking als vervolg op het DMI voorgesteld. De kern is om het DMI vanaf 2010 over te laten gaan in Samenwerken op Maat. De start hiervan is begin 2010 voorzien. De rol van de provincies wordt nog uitgewerkt in IPO-verband en in overleg met het ministerie van VROM. In Zeeland wordt erover gedacht om ook na 2010 door te gaan met convenantsafspraken. Wellicht kunnen bredere BMP s per cluster bedrijven of per regio worden opgesteld. Voor verdere emissievermindering op landelijk niveau voor het realiseren van de nationale emissieplafonds in 2020 maakt het ministerie van VROM een rapportage. Hierin worden de mogelijke BBT-maatregelen bij de grote industrie geïnventariseerd (SO 2, NO x en fijn stof). De rapportage wordt met de industrie besproken en zo mogelijk worden de maatregelen in vergunningen vastgelegd. Het ministerie van VROM werkt aan een beleidsagenda Milieu en Industrie die wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Educatie, communicatie en voorlichting Natuur- en Milieucommunicatie en -educatie Vorming en communicatie is vertaald naar natuur- en milieucommunicatie en educatie (NME) middels het verkrijgen van draagvlak bij maatschappelijke organisaties, overheden, bedrijfsleven en burgers. Hiervoor worden programma s en voorbeeldprojecten opgezet. De Zeeuwse Milieufederatie en de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie zijn hierbij belangrijke spelers. Gedeputeerde Staten ondersteunt een onderzoek van het IVN naar de mogelijkheden voor samenwerking tussen de Zeeuwse NME-centra. Overeenkomstig met de landelijke doelstelling in de NME-nota Kiezen, leren en meedoen is het doel bestuurlijke samenwerking. Deze richt zich op gezamenlijke regie en een effectievere aanpak door middel van een gezamenlijke agenda. Dit is nodig om op de lange termijn draagvlak te kunnen behouden. 137

De provinciale regierol uit zich in nieuwe samenwerkingsvormen die landelijk zijn geïntroduceerd via arrangementen. Projecten worden middels een arrangement opgezet, samen met maatschappelijke en bestuurlijke partijen, vragers én aanbieders. Zoveel mogelijk partijen worden actief betrokken om NME activiteiten in de samenleving te stimuleren. Maatschappelijke betekenis van NME wordt geborgd in lokale, provinciale arrangementen. Drie thema s zijn leidend: water, groen en energie. De provincie krijgt een kaderstellende functie. Voorbeeldprojecten zijn De Zeeuwse zonnefabriek en het project smaakvol. Voor de periode 2009-2012 is een nieuwe budgetfinancieringsovereenkomst met het IVN afgesloten. Leren voor Duurzame Ontwikkeling Duurzame ontwikkeling is het centrale uitgangspunt van het omgevingsplan. Dit is vertaald naar het meten via kapitalen zoals het sociaal-cultureel kapitaal, het economisch kapitaal en het ecologisch kapitaal. Uitgangspunten hierbij zijn dat het ene kapitaal niet ten koste van het andere kapitaal mag groeien. Tevens mag er geen afwenteling plaatsvinden in plaats of tijd. Dit betekent dat afwenteling naar toekomstige generaties of naar andere gebieden (zoals andere werelddelen) moet worden voorkomen. Op programmaniveau is duurzaam ontwikkelen vertaald naar het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2004-2007 (LvDO). De resultaten uit het programma zijn opgenomen in een boekje Lessen in Duurzame Ontwikkeling. Deze lessen komen voort uit 28 gepresenteerde projecten. De projecten zijn geëvalueerd en de leerpunten staan erin vermeld. De successen zijn vertaald in een ambitiestatement Leren voor Duurzame Ontwikkeling 2008-2011 dat in mei 2008 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld. In januari 2009 is het uitvoeringsprogramma opgesteld. Via voortgangsrapportages voor het landelijk programmabureau LvDO wordt inhoudelijk en financieel verantwoording afgelegd over voortgang en resultaat. Essentie van dit programma is dat de kapitaalopgaven zoals hierboven geschetst (inzet op people, planet en profit én het voorkomen van afwenteling) vertaald zijn in handelingsperspectieven. Hoe kan ik leren duurzame keuzen te maken? Het leren richt zich op praktijkprojecten. Kennis en vaardigheden van deelnemers op het maken van duurzame afwegingen worden versterkt. Dit kan de provincie niet alleen. Daarom richt het programma zich ook op deelnemers uit maatschappelijke geledingen zoals onderwijs, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, burgers en (mede)overheden. Draagvlak, door middel van agendasetting en voorbeeldprojecten, is leidend. Draagvlak, samenwerking en interactie met maatschappelijke geledingen zijn bepalende voorwaarden binnen het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling krijgt vorm via voorbeeldprojecten die vaak onderdeel uitmaken van een meerjarige integrale beleidscyclus (van project naar beleidstraject). Voorbeelden zijn de Zuidwestelijke Delta zoals de LvDO coach bij de reflectiecommissie, workshops voor de Omgevingsbalans, een rol binnen het traject Duurzame bedrijfsvoering overheden en het opstarten van een overlegplatform duurzame ontwikkeling Zeeuwse gemeenten. Duurzame ontwikkeling krijgt vorm via succesvolle voorbeeldprojecten die integraal worden opgepakt. Een voorbeeld is maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hierbij wordt de sociale én internationale component betrokken met samenwerkingsverbanden zowel binnen als buiten de provincie. Bij cradle to cradle krijgt de Hogeschool Zeeland een expliciete rol als kennismakelaar. Er wordt ingezet op het betrekken van jongeren bij het programma via een dreamteam. Duurzaamheid en duurzame ontwikkeling zijn integrale beleidsuitgangspunten bij te starten projecten en trajecten. Het staat niet meer ter discussie. Het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling heeft hieraan bijgedragen. Het project Duurzame bedrijfsvoering overheden (DBO) waarbij facilitaire dient, milieu en energie, personeelsbeleid, financiën en welzijn deel van uitmaken is een veelzeggend resultaat. Dit zou enkele jaren geleden niet mogelijk zijn geweest. Duurzaamheid is de voorbeeldstatus ontstegen. Duurzame Ontwikkeling wordt zelfstandig opgepakt en speelt een steeds sterkere rol binnen het maatschappelijk krachtenveld. Conclusies Het accent van het NME-beleid ligt op het verkrijgen van draagvlak voor een goed duurzaamheidsbeleid. De volgende conclusies gelden voor de periode vanaf 2004: * Duurzame ontwikkeling is hoger op de politieke agenda komen te staan. Duurzame ontwikkeling komt bij alle grotere beleidsprogramma s terug. * Duurzame ontwikkeling krijgt vorm via voorbeeldprojecten die vaak onderdeel uitmaken van een meerjarige integrale beleidscyclus (van project naar beleidstraject). * Duurzame ontwikkeling krijgt vorm via succesvolle voorbeeldprojecten die integraal worden opgepakt. Duurzame ontwikkeling wordt zelfstandig opgepakt, buiten dit programma om. De gemeenten Schouwen-Duiveland en Borsele hebben zelf duurzame ontwikkeling bij de beleidscyclus betrokken Agendapunten De opgave is om beleidsopgaven met duurzaamheid te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. De komende jaren moet het programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling zich hierop gaan richten. Vergunningverlening milieu Gedeputeerde Staten is in 2009 voor circa 200 bedrijven het bevoegd gezag voor het verlenen van milieuvergunningen. Hiermee heeft de provincie een instrument waarmee de milieudruk door deze bedrijven direct kan worden beïnvloed. Jaarlijks worden ongeveer 50 milieuvergunningen verleend met eisen over onder andere lucht, bodem, geluid, afval, veiligheid en zorgplicht. Tevens worden ongeveer 60 meldingen geaccepteerd. Een melding is mogelijk als wijzigingen in het bedrijf niet in overeenstemming zijn met de vergunning én slechts leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu die passen binnen aan de vergunning verbonden beperkingen. Doelstellingen De inhoudelijke doelen voor toepassing van het vergunningeninstrument staan in de uitvoeringsstrategie: 138

* Vergunningen zijn gericht op het gebruik van de beste beschikbare technieken (BBT). * Vergunningen doen recht aan de feitelijke situatie bij het bedrijf. * De niet-afval vergunningen ouder dan 7 jaar zijn onderworpen aan een actualisatietoets. * Bij vergunningverlening wordt zoveel mogelijk afgestemd met andere bevoegde gezagen. * De provinciale uitvoeringsstrategie is geborgd door een kwaliteitsmanagementsysteem. Om een adequate vergunningverlening te bereiken zijn kwaliteitsdoelen gesteld, zoals: * Vergunningen verlenen binnen de wettelijke termijn. * Vergunningen dienen te voldoen aan alle nieuwe wet- en regelgeving. Het realiseren van de wettelijke vergunningtermijn van zes maanden lukt niet voor alle vergunningen (zie figuur 36). Voorrang wordt gegeven aan oprichtingsvergunningen voor nieuwe bedrijven. Hiervoor is de projectmatige aanpak ontwikkeld. Daarnaast wordt voorrang gegeven aan nieuwe initiatieven van bedrijven waarvoor een uitbreidingsvergunning noodzakelijk is. Het reviseren van bestaande vergunningen is een omvangrijk en intensief proces. Kwaliteit speelt daarbij een belangrijke rol. De laatste jaren is een percentage van bijna 80% binnen de termijnen gerealiseerd. Figuur 36 Verleende vergunningen en termijnen 2000-2008 aantal verleende vergunningen Bron: Provincie Zeeland Implementatie IPPC-regelgeving Sinds december 2005 is de Europese IPPC richtlijn in de Wet milieubeheer verankerd. In Zeeland vallen ongeveer 30 vooral grote industriële bedrijven onder de IPPC-regelgeving. Deze bedrijven hebben in overleg met provincie en Rijkswaterstaat een toets uitgevoerd. Er is bekeken of voldaan wordt aan de beste beschikbare technieken. Waar nodig zijn de vergunningen geactualiseerd. Over een aantal vergunningen heeft de Raad van State een oordeel gegeven, soms heeft dit geleid tot aanpassing/aanscherping van de vergunning. PM: tabel vergunningverlening volgens de IPPC richtlijn (oude tabel 46) volgt wellicht nog. Bij diverse bedrijven zijn of worden maatregelen getroffen. Bij de kolencentrale van de EPZ is een DeNOx-installaties geplaatst. Bij de Total raffinaderij zal vanaf 2010 aanzienlijk minder SO 2 en NO x worden uitgestoten door meer gas als brandstof te gebruiken. Yara heeft een bijdrage geleverd aan de reductie van broeikasgassen door het terugdringen van de uitstoot van lachgas bij de salpeterzuurfabrieken. Daarnaast hebben diverse bedrijven afname van uitstoot bereikt op het gebied van fijn stof, CO 2 en VOS. De milieueffecten van deze inspanningen staan elders in de Omgevingsbalans. Nieuwe bedrijvigheid en projectmatige aanpak De afgelopen jaren zijn er nieuwe bedrijven bij gekomen. Dat zijn bedrijven als intensieve veehouderij, biomassa installaties, bio-energiebedrijven en bedrijven voor grootschalige energieopwekking. De provincie is betrokken bij de intensieve veehouderij in Zeeland. Aandachtspunten hierbij zijn de ammoniakuitstoot en de geurproblematiek. Verschillende bedrijven hebben zich aangediend op het gebied van nieuwe energie: bio-ethanol, biodiesel, biomassacentrales, co-vergisters en houtvergassing. Duurzaamheidsen milieuaspecten spelen hierbij een prominente rol. Tevens zijn er initiatieven voor grootschalige energiecentrales. De gasgestookte Sloecentrale is sinds oktober 2009 in bedrijf genomen. Twee initiatieven voor een kolen(vergassings)centrale zijn niet gerealiseerd. In 2009 is er een initiatief van C- gen voor kolenvergassing, inclusief CO 2 -afvang, aangemeld. Om al deze projecten in goede banen te leiden en de nieuwe bedrijven te helpen met het verkrijgen van de benodigde vergunningen heeft de provincie sinds 2008 gekozen voor een projectmatige aanpak. De provincie treedt hierbij op als coördinator en organisator. De ervaringen in 2008 en 2009 zijn positief; de aanpak wordt door de bedrijven en betrokken overheden gewaardeerd. Interne kwaliteitszorg en landelijke kwaliteitscriteria Voor het aanvragen van vergunningen is een digitaal aanvraagformulier beschikbaar. Sinds 2007 wordt gebruik gemaakt van standaarden voor considerans (overwegingen) en voorschriftenpakketten. Deze zijn binnen het IPO ontwikkeld. Voor het vergunningverleningproces beschikt de provincie over diverse hulpmiddelen. De processen zijn beschreven in kwaliteitsprocedures. Deze zijn opgenomen in een kwaliteitsmanagementsysteem dat sinds 2005 is gecertificeerd volgens ISO-9001. De werkverdeling en de voortgang van de procedures worden gestuurd door middel van een workflowmanagementsysteem oftewel een werkvoorraadbeheerssysteem. Met de kwaliteitssystemen en voldoende menselijk kapitaal, zowel kwantitatief als kwalitatief, kan de provincie voldoen aan de kwaliteitscriteria voor vergunningverlening milieuwetgeving. Deze werd in 2009 door VROM ontwikkeld. Ontwikkelingen Binnen het taakveld van vergunningverlening en handhaving zijn er veel ontwikkelingen op het gebied van nieuwe wetgeving (zowel organisatorisch als milieu-inhoudelijk). Milieu-inhoudelijke ontwikkelingen betreffen met name het Activiteitenbesluit, de Wet algemene bepalingen omgevings- 139

recht, Meerjarenafspraak 3 (MJA 3), Landelijk afvalbeheerplan 2, uitvoering van de provinciale en landelijke actieplannen fijn stof, nieuw Europees stoffenbeleid REACH, indirecte lozingen volgens de Waterwet, de Luchtvaartwet en het Besluit Bodemkwaliteit. De afgelopen jaren zijn veel bedrijven waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is ontheven van de milieuvergunningplicht omdat ze zijn ondergebracht onder de algemene regels van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Vanaf 2010/2011 geldt dat ook voor een deel van de inrichtingen waarvoor de provincie nu bevoegd gezag is. Daarnaast wordt al enkele jaren gesproken over de inwerkingtreding van de Wabo. Met ingang van 1 juli 2010 zal de provincie (samen met de gemeenten in Zeeland) in plaats van milieuvergunningen omgevingsvergunningen gaan verlenen. Hierin zijn diverse vergunningen en besluiten op het gebied van milieu, bouwen en ruimtelijke ordening samengevoegd. Met deze nieuwe werkwijze wordt een aanzienlijke lastenverlichting voor het bedrijfsleven beoogd. Op initiatief van het Rijk wordt sinds 2008 gesproken over regionale uitvoeringsdiensten. Hierin worden de vergunningverlening en handhaving van de omgevingswetgeving voorbereid voor de gemeenten en de provincie. De invoering hiervan staat gepland voor 1 januari 2012. Conclusies De provincie is vanwege de milieuwetgeving het bevoegd gezag voor ongeveer 200 bedrijven in Zeeland. Bijna 80% van de gevraagde vergunningen wordt binnen 6 maanden verleend. Door middel van het verlenen van de vergunningen is een vermindering van de milieudruk door bestaande bedrijven bereikt en is daarmee ruimte gecreëerd voor nieuwe bedrijvigheid. Bij vergunningverlening hebben veel ontwikkelingen invloed op de uitvoering. De belangrijkste zijn de omgevingsvergunning en de vorming van regionale uitvoeringsdiensten. Agendapunten De milieuvergunningverlening zal zich ook de komende jaren richten op een verdere toepassing van de beste beschikbare technieken bij bestaande bedrijven. Tevens wordt ingezet op een meer duurzame productie. Door het Activiteitenbesluit worden minder bedrijven milieuvergunningplichtig. Naar aanleiding van de Wabo blijft de provincie het bevoegd gezag voor ongeveer 45 bedrijven. Het bevoegd gezag voor de overige bedrijven gaat naar de gemeente. Overigens blijven de werkzaamheden bestaan, de uitvoering van het milieudeel van de Omgevingsvergunning voor deze bedrijven geschiedt door de provincie. Provincie, gemeenten en waterschap werken samen aan het tot stand komen van de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD). De kwaliteitscriteria van het ministerie van VROM zijn hierbij belangrijk. De omgevingsvergunning In het verlengde van de ontwikkelingen rond de omgevingsvergunning (Wabo), die ertoe leiden dat een vergunningaanvrager voortaan bij één loket (de frontoffice ) een geïntegreerde vergunningaanvraag kan indienen, krijgt ook de samenwerking tussen de daarbij betrokken overheden (de backoffice ) aandacht. In een advies aan de regering ( De tijd is rijp ; juli 2008) concludeert de commissie Mans dat de handhaving van het omgevingsrecht nog niet op alle fronten een voldoende scoort, laat staan goed te noemen is. De structuur van de handhaving is zodanig versnipperd dat onder deze omstandigheden een toereikende handhaving nooit van de grond zal komen. Om hieraan tegemoet te komen pleit de commissie voor regionale uitvoeringsdiensten, waar alle gemeenten en provincies (en liefst ook de waterschappen) aan deel moeten nemen. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor een Zeeuwse omgevingsdienst, waarin naast de Zeeuwse gemeenten en provincie mogelijk ook de Zeeuwse waterschappen participeren, in volle gang. 8.6.5 Handhaving Doelstellingen Binnen het omgevingsplan is handhaving geen doel op zich maar een instrument. Handhaving draagt bij aan het behoud en het versterken van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten door te bevorderen dat geldende wet- en regelgeving door alle betrokken actoren wordt nageleefd (zoals verwoord in de handhavingnota Oog op Zeeland, feb. 2007). Het omgevingsplan beschrijft voor handhaving wat de provincie wil doen in het kader van haar regierol bij de handhavingsamenwerking en professionalisering. Ook zijn aandachtspunten geformuleerd voor de periode 2006-2012. Deze aandachtspunten zijn: * het omgaan met emissies bij incidenten; * het onderzoeken van nieuwe vormen van toezicht en handhaving, het uitvoeren van ketentoezicht; * het uitbreiden van de handhaving van de Natuurbeschermingswet; * het intensiveren van de handhavingsamenwerking op het gebied van de groene handhaving; * het volgen van de ontwikkelingen op het gebied van de handhaving van de ruimtelijke ordening. Effecten handhaving milieu Verbeteren naleefgedrag De provincie wil het naleefgedrag verbeteren voor de Wet Milieubeheer en de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden. Dit betekent dat wordt gekeken naar het gedrag van ruim 300 inrichtinghouders. Controlebezoeken en andere vormen van toezicht moeten er toe leiden dat aantal overtreders vermindert. Het percentage inrichtinghouders zonder overtredingen is in vier jaar tijd gestegen van 41 procent naar 65 procent. Bij de inrichtingen die nog wel overtreden neemt het aantal bestuurlijke waarschuwingen toe. Dit is enerzijds het gevolg van een strengere sanctiestrategie sinds 2007, anderzijds blijven ook de zwaardere of complexere overtredingen over die een bestuurlijke aanpak verdienen. Agendapunten De provincie wil de komende jaren het naleefgedrag van de inrichtinghouders verder verbeteren en neemt dit als centrale doelstelling op in zijn jaarprogramma. 140

Figuur 37 handhaving bij bedrijven Figuur 38 handhaving klachten en incidenten % bedrijven zonder overtredingen aantal klachten % bedrijven met bestuurlijke waarschuwingen aantal klachtensituaties Verminderen milieuoverlast Naast overtredingen bestaat er overlast. Het aantal klachten over overlast is in de afgelopen jaren gestegen. Dit is mede het gevolg van de promotie van de klachtenlijn en van de toenemende mondigheid van de burger. Daarbij is te zien dat vooral het aantal klachten rond een specifieke situatie toeneemt. Het aantal klachtensituaties is sinds 2007 gedaald met ruim 20, er zijn dus minder bronnen voor klachten. De provincie werkt via een piketdienst en incidentonderzoek aan de afhandeling van klachten en incidentmeldingen. Op de invulling van incidentonderzoek komen we later terug. Het doel is dat de burger zo min mogelijk overlast heeft van de activiteiten van inrichtinghouders. Klachten worden vaak, maar niet altijd, veroorzaakt door incidenten. Daarom wil de provincie van de inrichtinghouders direct weten als er iets gebeurt dat niet volgens de regels is. We zien dat in 2006 dat het aantal meldingen fors daalt terwijl we bij controlebezoeken wel constateren dat er meldingswaardige incidenten zijn. De provincie zet er daarom op in dat meer incidenten worden gemeld. Sinds 2007 stijgt het aantal meldingen licht. Door het uitvoeren van gericht incidentenonderzoek wil de provincie bijdragen aan het voorkómen van incidenten die leiden tot overlast voor en klachten van burgers. Dit sluit aan bij de ambitie van de provincie uit het omgevingsplan om aandacht te hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving. Het is wel goed te realiseren dat slechts tien procent van de bedrijven klachten of incidenten veroorzaakt. aantal incidentmeldingen Agendapunten De provincie wil in de toekomst inzetten op een verdere beperking van overlast voor burgers. Dit betekent een gerichte afhandeling van klachten en het verzamelen van alle en het onderzoeken van de benodigde incidentmeldingen. Sancties De provincie past een nieuwe sanctiestrategie toe, wat inhoudt dat in veel gevallen de ambtelijke aanmaning als eerste stap vervalt. Er wordt daardoor eerder gesanctioneerd, waarbij er enige ruimte blijft voor maatwerk. Het begrip kernbepaling is wezenlijk onderdeel van de tweede stap. Kernbepalingen zijn bepalingen die de kern vormen van de 141

bescherming van de belangen waarvoor die regeling of vergunning bedoeld is. De handhavingnota Oog op Zeeland bevat de vijf Zeeuwse criteria voor kernbepalingen. Een landelijke invulling van het begrip is van de baan. De provincie wil publiciteit inzetten als aanvullend sanctiemiddel met een preventieve werking. Dit wil zeggen dat resultaten van handhavingacties openbaar worden gemaakt. Deze beleidswijziging komt binnenkort in de inspraak en zal medio 2010 operationeel zijn voor de BRZO bedrijven (bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken) en IPPC bedrijven (de IPPC richtlijn staat een geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging voor). Professionalisering milieuhandhaving De wet milieubeheer bevat kwaliteitscriteria voor de planning- en controlcyclus van de milieuhandhaving. Doel daarvan is het borgen van keuzes over de inzet van mensen en middelen voor de milieuhandhaving. De provincie heeft de wettelijke regietaak om erop toe te zien dat gemeenten en waterschappen aan deze kwaliteitscriteria voldoen. In de Omgevingsbalans 2006 zijn twee doelstellingen opgenomen te weten 1) de met het verbetertraject professionalisering milieuhandhaving bereikte resultaten verder toepassen, verbeteren en verbreden naar andere kleursporen (groen en rood); en 2) kennis en ervaring die daarmee wordt opgedaan tussen de handhavingorganisaties onderling uitwisselen. Uit beoordeling van jaarplannen en evaluaties van gemeenten en waterschappen en uit audits blijkt dat handhavingorganisaties hun plan- en controlcyclus blijven ontwikkelen. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn de probleemanalyse (vormgeving en gebruik), het formuleren van doelstellingen (meer outputdoelstellingen), de wijze van evalueren en de kwaliteitsborging. Mede door de regierol van de provincie worden de bereikte resultaten verder toegepast en verbeterd. Binnen de handhavingsamenwerking heeft de verbreding naar het rode en het groene kleurspoor in 2006 plaatsgevonden. Agendapunten Voor de periode 2009-2012 wordt de ingezette lijn gecontinueerd. De probleemanalyse wordt in 2010 in de handhavingsamenwerking verder uitgewerkt tot een meer bruikbaar model voor prioritering, evaluatie gedrag en sanctiestrategie. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) zal aanvullende kwaliteitscriteria geven voor inhoud en kritische massa. Handhavingorganisaties moeten per 1 januari 2011 aan deze kwaliteitscriteria voldoen òf hun taken onderbrengen in de te realiseren regionale uitvoeringsorganisatie. Voor het volgend omgevingsplan dient aandacht te komen voor de verbrede regierol voor de provincie op het gebied van vergunningverlening en handhaving. Incidentonderzoek Omgaan met emissies bij incidenten Emissies bij incidenten hebben een beduidend grotere omvang dan reguliere emissies. Het doel van incidentenonderzoek is lering te trekken uit deze incidenten en daardoor het aantal incidenten te verminderen. Dit geldt zowel voor de provincie als voor het bedrijfsleven. In 2007 is de provincie daarom gestart met het registreren en analyseren van incidenten die bedrijven op basis van de wet milieubeheer moeten melden. Deze aanpak zorgt er voor dat er sneller en met meer diepgang gereageerd wordt op klachten van burgers en incidentmeldingen van bedrijven. De onderzoeksresultaten leveren waardevolle informatie op over het functioneren van veiligheidsbeheerssystemen van bedrijven. Basisoorzaken van incidenten worden achterhaald. Op grond daarvan maakt de provincie afspraken met bedrijven over het treffen van maatregelen om nieuwe incidenten in de toekomst te voorkomen. Naast deze inhoudelijke resultaten geeft de provincie met deze aanpak een signaal aan burgers dat zij worden gehoord. Dit wil overigens niet zeggen dat de gemelde overlast altijd verholpen kan worden. Voorbeeld van een onderzoek Op verzoek van een gemeente heeft de provincie een onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van een ongeluk bij een vestiging van een grote landelijke wasserij. Dit onderzoek is samen met de betrokken gemeente en de Veiligheids Regio Zeeland uitgevoerd. In de wasserij waren twee verkeerde chemicaliën bij elkaar gevoegd die een chemische reactie aangingen. Hierbij kwamen zeer schadelijke en gevaarlijke dampen vrij. De uitkomsten van dit onderzoek zijn aan de beide landelijke KAM (kwaliteit, arbo en milieu) coördinatoren van het bedrijf gepresenteerd waardoor we landelijk gezien 21 bedrijven bereikt met verbetervoorstellen. Agendapunten De provincie richt zich in de komende periode op kwalitatieve verbeteringen van de processen en op verdere intensivering incidentonderzoeken. Dit doet zij in samenwerking met de Veiligheidsregio, gemeenten, de Arbeidsinspectie en het Regionale Milieuteam. Voor het volgend omgevingsplan dient deze werkwijze de normale routine te zijn. Nieuwe vormen van toezicht en handhaving Tot nu toe zijn drie nieuwe vormen van toezicht en handhaving onderzocht te weten systeemgericht toezicht, mobiele dataverwerking en toezicht via satellietinformatie. De resultaten zijn hieronder weergegeven. Systeemgericht toezicht In 2007-2008 heeft de provincie samen met VROM, Arbeidsinspectie een pilotproject uitgevoerd in het kader van de Frontoffice Chemie. De Frontoffice Chemie is een onderdeel van het programma Vernieuwing Toezicht, voorheen Eenduidig Toezicht. Het Rijk heeft in 2006 in het plan van aanpak Eenduidig Toezicht aangegeven dat binnen bepaalde maatschappelijke domeinen de toezichtlast met gemiddeld 25% moet afnemen. Daarnaast moet de efficiency van inspecties en de kwaliteit en effectiviteit van het toezicht toenemen. Het uitgevoerde project had als doel het ontwikkelen van een nieuwe manier van toezicht op de naleving van milieuwetgeving. Uitgangspunt van deze werkwijze is dat het bedrijf een compliance management systeem heeft (intern toezicht), waarmee de naleving van de milieuwet- en regelgeving wordt geborgd. Toezicht en handhaving worden daar dan op aangepast. 142

In de pilot zijn afspraken gemaakt over de gevolgen voor toezicht en handhaving. Voor wat betreft toezicht komen deze neer op het overgaan van traditioneel toezicht naar systeemgericht toezicht. Voor het meet- en registratiesysteem zou dit bijvoorbeeld betekenen dat bij een goed werkend systeem het validatiebezoek voor de verplichte Milieu Jaar Verslaglegging achterwege wordt gelaten. Met betrekking tot handhaving houden de afspraken in dat bestuursrechtelijk optreden achterwege wordt gelaten indien een overtreding door het bedrijf zelf is geconstateerd en er afdoende maatregelen zijn getroffen voor herstel en voorkoming van herhaling. Aan de andere kant geldt ook dat versneld wordt opgetreden indien het compliance management systeem niet werkt, waardoor een overtreding niet is geconstateerd of er onvoldoende maatregelen zijn genomen. Deze afspraken moeten leiden tot het verhogen van efficiency van inspecties en de kwaliteit en effectiviteit van het toezicht. Echter, op dit moment ligt de voortgang van het project stil door bedrijfsomstandigheden buiten het project Agendapunten Tot 2010 wordt het systeemgericht toezicht verbreed naar andere bedrijven in Zeeland door: * verkenning bij de geïnteresseerde bedrijven; * uitwerken aanpak en afspraken met de betrokken bedrijven * vastleggen in convenant. Voor het volgend omgevingsplan wordt de aanpak verbreed naar andere onderwerpen en bevoegde gezagen. Mobiele dataverwerking Afgelopen jaar (2008) heeft de provincie onderzocht of het mogelijk is de administratieve last van inspecteurs te verminderen door bij de verwerking van data gebruik te maken van mobiele data-uitwisseling. Volgens de huidige werkwijze maken inspecteurs tijdens inspecties schriftelijke notities en voeren ze deze later in het provinciale registratiesysteem. Met de nieuwe werkwijze noteert een inspecteur direct zijn of haar bevindingen digitaal en koppelt terug via een draadloos netwerk met het registratiesysteem. De geteste werkwijze blijkt onmiddellijke tijdswinst op te leveren voor de inspecteurs en daarmee voor de provinciale organisatie. Verwacht wordt dat in 2012 systematisch controles worden uitgevoerd met behulp van mobiele dataverwerking. Satellietwaarnemingen In voorgaande jaren is aan de hand van enkele pilot-projecten onderzocht, op welke wijze satellietwaarnemingen nuttig zouden kunnen zijn voor handhaving, maar ook voor andere disciplines binnen de provincie. Dit heeft uiteindelijk geleid tot twee projecten, te weten mutatiesignalering en inventarisatie geo-informatie die beide in 2008 van start zijn gegaan en in 2009 zijn afgerond. Bij mutatiesignalering wordt bij verschillende interessante natuurgebieden binnen de provincie gekeken naar verschillen die op luchtfoto s zijn te zien tussen 2005 en 2007. Het project heeft laten zien dat gebruikmaking van deze informatievorm een scherpe analyse van te onderzoeken gebieden en een duidelijk toezichtplan vraagt. Agendapunten Periode 2009-2012: Satellietinformatie zal slim worden ingezet als toezichtgereedschap in toezichtplannen. Volgend omgevingsplan: werkwijze is normale routine geworden. Ketentoezicht Analoog aan het bestaande toezicht op de afvalbeheerketen wordt bij het uitvoeren van ketentoezicht ook gekeken naar andere aspecten, zoals transporten van en naar het bedrijf. In 2008 is gestart met ketentoezicht voor twee onderwerpen; industrieel afval en grondstromen. Hierbij wordt zowel naar de gehele (afvalbeheer)keten gekeken als de samenwerking gezocht met andere toezichthoudende instanties. Industrieel afval De provincie heeft een onderzoek uitgevoerd bij enkele industriële bedrijven die uit een analyse als risico naar voren kwamen. Het ging om bedrijven die zich van afval ontdoen. Na een controle waarbij onduidelijkheden in de afvoer van afval zijn onderzocht, is voor een aantal afvalstromen bekeken waar het afval naartoe is gegaan en of dat op de juiste manier is gebeurd. Hierbij heeft de provincie ook samengewerkt met andere toezichthoudende instanties, zoals de Milieudienst Rijnmond en de VROM-inspectie. In dit onderzoek is een aantal overtredingen geconstateerd en zijn handhavende acties genomen. Uit evaluatie van het onderzoek blijkt dat het veel tijd kost, maar ook wel degelijk resultaten opbrengt. Voor 2009 staat een nieuw onderzoek op het programma. Daarna zal wederom worden geëvalueerd en bekeken worden of ketentoezicht in deze vorm wordt voortgezet. Grondstromen Grondstromen vormen een kapitaalsintensieve bron. Tegelijkertijd is de regelgeving voor het omgaan met grondstromen streng, waardoor veel eisen worden gesteld aan partijen die zich bezig houden met grondstromen. De kans op fouten en misbruik voor financieel gewin is groot. Daarom is intensief toezicht op naleving van regels voor grondstromen een belangrijk speerpunt. In 2009 is in samenwerking met handhavingpartners een project gestart voor intensiever toezicht op de grondstroomketens. Groene handhaving In verband met de implementatie van de Europees rechtelijke bepalingen is de handhaving van de Natuurbeschermingswet uitgebreid. In de provincie Zeeland zijn 15 natuurgebieden aangewezen als Natura 2000 gebied. Voor zeven van deze gebieden moet de provincie een beheerplan opstellen. In deze beheerplannen is ook opgenomen op welke wijze de handhaving van de benodigde maatregelen wordt uitgevoerd. Afspraken hierover met andere toezichthouders worden in het beheerplan of in een separaat op te stellen handhavingplan beschreven. Inmiddels is het eerste beheerplan voor de Voordelta en het handhavingplan in uitvoering. Bij de uitvoering hiervan werkt de provincie intensief samen met andere handhavingpartners en dan in het bijzonder met de provincie Zuid Holland die de regie over de handhaving in dit gebied heeft. De handhaving in de Voordelta vindt voornamelijk plaats op het water en is gebaseerd op drie aanwijzingsbesluiten waarin toegangbeperkende maatregelen zijn beschreven. Zeker in de zomerperiode is de aanwezigheid van provinciale toezichthouders/boa s zeer gewenst. De afgelopen peri- 143

Figuur 39 Handhavingsvaartuig de Sterna ode bestond de handhaving voornamelijk uit het voorlichting geven aan het publiek ten einde hen bewust te maken van de noodzaak van de ingestelde maatregelen. Ook in de overige Deltawateren zullen de in het kader van Natura 2000 te nemen maatregelen de nodige handhavingcapaciteit vragen. Anders dan voorheen spitst het toezicht en de handhaving zich toe op het uitvoering geven aan gemaakte afspraken ten behoeve van het realiseren van de doelstellingen die in de diverse beheerplannen zijn beschreven. De provincie Zeeland heeft een tweede vaartuig, de Sterna, aangeschaft om deze uitbreiding van handhavingstaken op het water te kunnen realiseren. De Sterna is snel, veilig en wendbaar en wordt ingezet op de Zeeuwse binnenwateren. Agendapunten Tot 2012 worden voor meer Natura 2000 gebieden beheersplannen opgesteld. Op basis daarvan worden toezichtplannen gemaakt. Intensiveren van de handhavingsamenwerking van groene handhaving Samenwerking binnen de provinciale groene handhaving vindt zowel op beleidsmatig niveau plaats als op uitvoeringsniveau. Naast het op elkaar afstemmen van handhavingprogramma s en methodieken wordt ook projectmatig samengewerkt. Een van deze projecten is het Gemeenschappelijk Handhavingproject (GHP). In dit project wordt door diverse handhavinginstanties gedurende de zomermaanden vrijwel dagelijks op en rond de Oosterschelde gesurveilleerd. Daarnaast wordt vanuit de samenwerking door diverse partijen deelgenomen aan specifieke projecten op het gebied van bijvoorbeeld stroperij. Samenwerking heeft verder vorm gekregen in het gezamenlijk uitvoeren van surveillance diensten zowel op het water als op het land. Ook de handhaving in het kader van de Natura-2000 beheerplannen vindt plaats in samenwerking met de beheerders van het gebied. Het betreft de handhaving van de Flora- en faunawetgeving, de Natuurbeschermings-wet1998, de Boswet en verordeningen. Op beleidsniveau is de Provinciale Contactgroep Groene Handhaving actief. Aan dit overleg wordt deelgenomen door de provincie, de Algemene Inspectiedienst, de politie, Groenservice Zuid Holland en de Zeeuwse beheerders van natuurgebieden. In dit platform worden afspraken gemaakt over de onderlinge afstemming en uitvoering van de handhaving. Sinds kort is binnen het provinciaal bestuurlijk handhavingoverleg (B-PHO) voor de groene handhaving een portefeuillehouder aangewezen en wordt de groene handhaving vertegenwoordigd in het provinciaal ambtelijk overleg (A- PHO). Informatiegestuurd handhaven Informatiegestuurde handhaving is het gericht inzetten van de handhaving op basis van informatie over het handhavingdomein en de doelgroep. Het doel is de effectiviteit van de handhaving te verhogen door op basis van deze informatie zo veel mogelijk te controleren daar waar de risico s het grootst zijn én er nalevingtekorten zijn. De informatie wordt ontvangen van en gedeeld met handhavingpartners en is daarmee ook een vorm van handhavingsamenwerking. Het Rijk zet in 2010 in op deze vorm van handhaven (zie begroting 2010 VROM). De provincie is met deze wijze van wijze van handhaven in 2009 gestart en wil er de komende periode vorm aan geven. Agendapunten Tot 2012 wordt de informatiebehoefte van eigen organisaties geïnventariseerd en gestructureerd. Hiervoor worden afspraken gemaakt maken met andere provincies en externe partijen over het uitwisselen en gebruiken van informatie. Na 2012 wordt dit doorvertaald naar de uitvoeringspraktijk. Conclusies De provincie heeft in de afgelopen periode op het gebied van handhaven haar aandacht gericht op samenwerken. In het kader van de professionalisering van handhaving, ketentoezicht, groene handhaving en informatiegestuurd handhaven zijn het hoofdzakelijk handhavingpartners waar samenwerking mee wordt gezocht. Bij incidentenonderzoek en systeemgericht toezicht zijn ook de betreffende bedrijven nadrukkelijk betrokken. De resultaten van deze samenwerking geven reden tot verdere continuering en intensivering. 144

Bijlagen Omgevingsbalans 2009 145

146

147

148

149

150

151

152

153

154

155