INHOUD TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING ZWOLLE



Vergelijkbare documenten
vervallen ongeregeldheden

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening.

Transponeringstabel. behorende bij APV APV S.R. Boelens, afdeling Staf

Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2009 LEIDEN. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

vergunning of ontheffing

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen [gereserveerd]

ORGANISATIEINDEX A.P.V. (vastgesteld door het college op 4 september 2012)

D. Deelnemen (aan verboden optocht)... 2:3 Dieren (gevaarlijke)... 2:59;2:60 Doelloos rondhangen... 2:47;2:49

Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

De volgende artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout 2010 worden aangepast:

Voorstel van het college inzake wijziging artikelnummering van de APV.

OPLEGNOTITIE; TOELICHTING OP DE WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING WESTVOORNE 2012

Gemeente Nissewaard - Eerste wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Nissewaard 2016

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 november 2012, nr. 96;

Toelichting op de model APV

In dit overzicht zijn alleen de ingrijpende wijzigingen vermeld. Kleine wijzigingen in het kader van jurisprudentie e.d. zijn niet vermeld.

Datum bekendmaking: Projectomschrijving: Registratienummer: Besluit tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Groningen 2009

Oud (voor zover relevant) Nieuw Toelichting. Artikel 1 Artikel 1:1 Leesteken aangepast. Artikel 1.2 Artikel 1:2 Leesteken aangepast

Overzicht voorgestelde wijzingen

Herziening ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

STICHTING KINDERVAKANTIEWERK TILBURG Uittreksel uit de algemene plaatselijke verordening v.d. Gemeente Tilburg.

OVERZICHT WIJZIGINGEN APV

Nr. 6, afdeling BC. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen...

BIJLAGE 2: LEX SILENCIO POSITIVO, EEN OVERZICHT VAN VERGUNNINGEN EN ONTHEFFINGEN IN DE MODEL APV

Beleidsplan gemeente Staphorst

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 november 2017;

BIJLAGE A. Algemene Plaatselijke Verordening

Prijs: 3,-- APV. Algemene Plaatselijke Verordening

34 e Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009

Gemeenteblad van Zaltbommel 2010 Nr. 3.4

Bijlage 3 Wijziging Algemene plaatselijke verordening 2017

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 april 2010;

e. Rechthebbende Zoals uit de omschrijving duidelijk wordt, hebben wij hier te maken met de rechthebbende naar burgerlijk recht.

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING GRONINGEN 2009 (APVG 2009)

Vervallen: opgenomen onder de evenementenbepaling (artikelen en 2.2.2)

OPLEGNOTITIE; TOELICHTING OP DE WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING WESTVOORNE 2011

RAADSVOORSTEL. Aan de raad van de gemeente Wormerland. Datum aanmaak 25 mei Onderwerp Algemene Plaatselijke Verordening Wormerland 2011

Toelichting Algemene Plaatselijke Verordening Bladel 2011 Inhoudsopgave

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Houten

Aan de Raad, Heerhugowaard, 12 december 2006

Onderwerp : Algemene Plaatselijke Verordening Eemsmond

Derde wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal

BIJLAGE 1 TOELICHTING APV WESTVOORNE 2011

Versie EXPERTISECENTRUM

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING GRONINGEN 2009 (APVG 2009)

: Aanpassing verordeningen in verband met de Europese Dienstenrichtlijn en de LSP

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 september 2012; (raadsvoorstelnr ); raadsstuk ;

BIJLAGE 1 INVOERING LEX SILENCIO POSITIVO: AANPASSINGEN VAN DIVERSE VNG MODELVERORDENING IN VERBAND MET DE EUROPESE DIENSTENRICHTLIJN EN DIENSTENWET

gemeente Eindhoven Voorstel De Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2010 in overeenstemming met het ontwerpbesluit wijzigen.

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 april 2010;

RAADSVOORSTEL Agendanummer 8.2

artikel huidige versie

Artikel 2:35 Begripsbepalingen Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie Artikel 2:37 Nachtregister Artikel 2:38 Verschaffing gegevens

RAADSVOORSTEL ter besluitvorming in de raad Vergadering: 25 januari 2010 Voorstel: Zaaknummer:

ONTWERP 34 e Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009

Bijlage A: Wijzigingsvoorstellen APV Nuth 2016

Voorstel voor de gemeenteraad Voorstelnummer RAAD/ Behandelend ambtenaar L. Wignand Postreg.nr. Tel.nr Datum:

VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling

RIS PARKEERVERORDENING BOXMEER 2015 GEMEENTE BOXMEER. 2 december (Vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2015)

S. van Dongen raad00691

Zie

Beleidsregels evenementen strandpaviljoens Bloemendaal 2019

Wijzigingsverordening model-algemene Plaatselijke Verordening

Erfgoedverordening gemeente Houten

Beleidsregels Terrassen April 2017

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004

Winkeltijdenverordening Hilversum 2018

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg XE Steenwijk Steenwijk, 8 december 2009 Nummer voorstel: 2009/140

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 november 2016;

OVERZICHT TE WIJZIGEN ARTIKELEN

Reden van het besluit:

Samenvatting overzicht wijzigingen APV

TOELICHTING Tweede wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Heusden 2016 (APV)

Besluit raad verordening

Beleidsregel 'Procedure voorselectie en vergunning circus'

Algemene verordening ondergrondse infrastructuur gemeente Noordwijk 2016

VERORDENING DRANK- EN HORECAWET BUSSUM 2014

BESLUIT. Koningsdagverordening Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt verstaan onder:

Overzicht wijzigingen en afwijkingen modelverordening

Raadsvoorstel. Onderwerp Deregulering - Wijziging APVG 2009 Registratienr Steller/telnr. S.H. Spoormans 7232 Bijlagen 2.

Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2013

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 maart 2012, met overneming van de daarin vermelde motieven;

Toelichting op het formulier aanvraag voor vergunning van een seksinrichting

Algemene plaatselijke verordening (APV)

Algemene Plaatselijke Verordening Renswoude 2015

IIP Heerhugowaard Stad van kansen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen. Verordening Werkzaamheden kabels en leidingen gemeente Bunnik

Workshop Omgevingsplan en APV

Raadsvoorstel. Datum raadsvergadering : 18 december 2014 Agendanummer : Datum : 29 oktober 2014

Mandaat en delegatie. mr. M.C. de Voogd

Wegsleepverordening gemeente Leeuwarden 2014

Parkeerverordening. C!! emborg

Bijlage 34 blz. 1. VOORSCHRIFTEN KLEINE EVENEMENTEN (artikel 2:20 Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009) Aan de burgemeester,

Lex silencio positivo

Datum bekendmaking: Projectomschrijving: Registratienummer:

Verordening tot wijziging van de Verordening Speelautomatenhallen Leeuwarden 2014

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

Transcriptie:

INHOUD TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING ZWOLLE Hoofdstuk 1 Artikel 1.1 Artikel 1.2 Artikel 1.3 Artikel 1.4 Artikel 1.5 Artikel 1.6 Artikel 1.7 Artikel 1.8 Algemene bepalingen en procedurevoorschriften Begripsomschrijvingen Beslissingstermijn Te late indiening aanvraag Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing Intrekking of weigering van vergunning of ontheffing Termijnen Termijnen Weigeringsgronden Hoofdstuk 2 Afdeling 1 Paragraaf 1 Openbare orde Orde en veiligheid op de weg Bestrijding van ongeregeldheden Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden Artikel 2.1.1.2 Verwijderingbevel Artikel 2.1.1.3 Verbod om voorwerpen mee te voeren Artikel 2.1.1.4 Verbod vernielen en beschadigen Artikel 2.1.1.5 Verplichte route voetbalsupporters Paragraaf 2 Artikel 2.1.2 Paragraaf 3 Betogingen Kennisgeving betogingen en samenkomsten op openbare plaatsen Verspreiden van gedrukte stukken Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen Paragraaf 4 Artikel 2.1.4.1 Artikel 2.1.4.2 Artikel 2.1.4.3 Paragraaf 5 Artikel 2.1.5.1 Artikel 2.1.5.2 Artikel 2.1.5.3 Paragraaf 6 Artikel 2.1.6.1 Artikel 2.1.6.2 Artikel 2.1.6.3 Artikel 2.1.6.4 Artikel 2.1.6.5 Artikel 2.1.6.6 Artikel 2.1.6.7 Artikel 2.1.6.8 Afdeling 2 Vertoningen e.d. op de weg Feest, muziek en wedstrijd e.d. Dienstverlening Straatartiest Bruikbaarheid van de weg Voorwerpen op, aan of boven de weg Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg Maken en veranderen van een uitweg Veiligheid op de weg Veroorzaken van gladheid Winkelwagentjes Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp Openen straatkolken e.d Kelderingangen, koekoeken e.d Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp Vallende voorwerpen Veiligheid op het ijs Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Artikel 2.2.2 Artikel 2.2.3 Afdeling 3 Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen Evenement Betaald voetbal Toezicht op openbare inrichtingen Toezicht op horecabedrijven Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur; algehele sluiting Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring Artikel 2.3.1.7a Zwarte lijst Artikel 2.3.1.8 Toegang ambtenaren van politie Artikel 2.3.1.9 Het college als bevoegd bestuursorgaan Paragraaf 2 Toezicht op speelgelegenheden Artikel 2.3.2.1 Speelgelegenheden Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal Artikel 2.4.2 Plakken en kladden Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d. Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen Artikel 2.4.5.a Verbod tot het spelen om geld Artikel 2.4.6 Hinderlijk gedrag op of aan de weg Artikel 2.4.7 Hinderlijk drankgebruik Artikel 2.4.8 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d. Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op evenemententerrein e.d. Artikel 2.4.13 Bespieden van personen Artikel 2.4.14 Loslopende honden, verboden plaatsen Artikel 2.4.15 Verontreiniging door honden Artikel 2.4.16 Gevaarlijke honden Artikel 2.4.17 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren Artikel 2.4.18 Loslopend vee en pluimvee Artikel 2.4.19 Aanstootgevende sportvisserij Afdeling 5 Artikel 2.5.1 Artikel 2.5.2 Artikel 2.5.3 Artikel 2.5.4 Artikel 2.5.5 Afdeling 6 Artikel 2.6.1 Artikel 2.6.2 Artikel 2.6.3 Afdeling 7 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen Begripsomschrijvingeng Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht Vervreemding van door opkoop verkregen goederen Handel in horecabedrijf Vuurwerk Begripsomschrijving Consumentenvuurwerk Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Artikel 2.7.2 Artikel 2.7.3 Artikel 2.7.4 Artikel 2.7.5 Artikel 2.7.6 Afdeling 8 Artikel 2.8.1. Drugshandel op straat Verzameling van personen in verband met drugs Openlijk drugsgebruik Weggooien van spuiten en dergelijke Verbod betreden gesloten woning Verbod betreden gesloten voor publiek toegankelijke inrichting Veiligheidsrisicogebieden Veiligheidsrisicogebieden Hoofdstuk 3 Prostitutie Afdeling 1 Artikel 3.1.1 Artikel 3.1.2 Afdeling 2 Artikel 3.2.1 Artikel 3.2.2 Artikel 3.2.3 Artikel 3.2.4 Artikel 3.2.5 Artikel 3.2.6 Artikel 3.2.7 Afdeling 3 Artikel 3.3.1 Artikel 3.3.2 Artikel 3.3.3 Afdeling 4 Artikel 3.4.1 Artikel 3.4.2 Afdeling 5 Artikel 3.5.1 Hoofdstuk 4 Afdeling 1 Artikel 4.1.1 Artikel 4.1.2 Artikel 4.1.3 Artikel 4.1.4 Artikel 4.1.5 Artikel 4.1.6 Artikel 4.1.6a Artikel 4.1.6b Artikel 4.1.6c Begripsomschrijvingen Begripsomschrijvingen Bevoegd bestuursorgaan. Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke Seksinrichtingen Gedragseisen exploitant en beheerder Sluitingsuur Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder Raam- en Straatprostitutie Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels Beslissingstermijn Weigeringsgronden Nadere regels Beëindiging exploitatie; wijziging beheer Beëindiging exploitatie Wijziging beheer Overgangsbepaling Overgangsbepaling Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente Geluidhinder Begripsomschrijvingen Aanwijzing collectieve festiviteiten Kennisgeving incidentele festiviteiten Verboden incidentele festiviteiten Overige geluidhinder (Geluid)hinder in de openlucht (Geluid)hinder door dieren (Geluid)hinder door bromfietsen (Geluid)hinder door vrachtauto's

Afdeling 2 Artikel 4.2.1 Artikel 4.2.2. Afdeling 3 Artikel 4.3.1 Artikel 4.3.2 Afdeling 4 Artikel 4.4.1 Artikel 4.4.2 Artikel 4.4.3 Artikel 4.4.4 Hoofdstuk 5 Afdeling 1 Artikel 5.1.1 Artikel 5.1.2 Artikel 5.1.2a Artikel 5.1.3 Artikel 5.1.4 Artikel 5.1.5 Artikel 5.1.6 Artikel 5.1.7 Artikel 5.1.8 Artikel 5.1.9 Artikel 5.1.10 Artikel 5.1.11 Afdeling 2 Paragraaf 1 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging Natuurlijke behoefte doen Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen Bescherming van flora en fauna Bescherming groenvoorziening Beschermde planten; hout sprokkelen Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d Verbod handelsreclame Vergunningplicht lichtreclame Inrichtingseisen terrassen Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente Parkeerexcessen Begripsomschrijvingen Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d Te koop aanbieden van voertuigen Defecte voertuigen Voertuigwrakken Caravans e.d Parkeren van reclamevoertuigen Parkeren van grote voertuigen Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen Overlast van fiets of bromfiets Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten Collecteren Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving Paragraaf 2 Venten Artikel 5.2.2.2 Ventverbond Paragraaf 3 Standplaatsen Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving Artikel 5.2.3.2 Stadplaatsvergunning en weigeringsgronden Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende Paragraaf 4 Snuffelmarkten Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen Artikel 5.2.4.1 Begripsomschrijving Artikel 5.2.4.2 Snuffelmarkt

Afdeling 3 Artikel 5.3.1 Artikel 5.3.2 Artikel 5.3.3 Artikel 5.3.4 Artikel 5.3.5 Artikel 5.3.6 Artikel 5.3.7 Artikel 5.3.8 Artikel 5.3.9 Artikel 5.3.10 Artikel 5.3.11 Afdeling 4 Artikel 5.4.1 Afdeling 5 Artikel 5.5.1 Artikel 5.5.2 Artikel 5.5.3 Hoofdstuk 6 Artikel 6.1 Artikel 6.2 Artikel 6.3 Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6 Openbaar water Voorwerpen op, in of boven openbaar water Ligplaats vaartuigen, die geen woonschip als bedoeld in de Ligplaatsenverordening woonschepen zijn Aanwijzingen ligplaats Verbod innemen ligplaats Beschadigen van waterstaatswerken en oevers Reddingsmiddelen Veiligheid op het water Overlast aan vaartuigen Overlast door kleine snelle vaartuigen Verbod beschadigen ijsvlakten Verbod werkzaamheden aan vaartuigen te verrichten Verbod vuur te stoken Verbod afvalstoffen te verbranden en buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken Asverstrooiing Begripsomschrijving Incidentele asverstrooiing Verbod incidentele asverstrooiing Straf-, overgangs- en slotbepalingen Strafbepaling Toezichthouders Binnentreden van woningen, andere gebouwen en terreinen Inwerkingtreding Overgangsbepaling Toepassing paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beslissing bij niet tijdig beslissen)

TOELICHTING ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING ZWOLLE Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen en procedurevoorschriften Algemeen Ingevolge de APV kunnen er vergunningen en ontheffingen verleend worden. Aan deze vergunningen en ontheffingen kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Hierdoor kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De term "voorschrift" verdient de voorkeur boven de water verouderde term "voorwaarden", een woord dat te veel doet denken aan de opschortende en ontbindende voorwaarden uit het privaatrecht. Voorts wekt het gebruik van het woord "voorwaarden" ten onrechte de indruk, dat het gaat om condities waaraan moet zijn voldaan om op een vergunning of ontheffing aanspraak te kunnen maken. In de literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning/ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Deze voorschriften mogen uitsluitend strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties. Derhalve is het niet noodzakelijk een bepaling op te nemen waarin de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften uitdrukkelijk geregeld wordt. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd gedefinieerd Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op één bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling of paragraaf definities opgenomen. Zie met name de afdelingen: `geluidhinder', en `parkeerexcessen'. Deze definities kunnen afwijken van de in artikel 1.1 opgenomen definities. Zie de definitie van de definitie van `weg' in de afdeling `parkeerexcessen'. Ten aanzien van de in artikel 1.1 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt. A Weg De meeste van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen `op of aan de weg, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen. Op het eerste gezicht lijkt het duidelijk wat met deze term wordt bedoeld. Bij nadere beschouwing rijst ten aanzien van nogal wat plaatsen de vraag of deze ook onder het begrip `weg' vallen. Daarnaast kan tot verwarring aanleiding geven het feit dat het begrip `(openbare) weg' ook in de Wegenwet en in de Wegenverkeerswet (WVW) voorkomt en daar een duidelijk omlijnde/afgebakende betekenis heeft. Het begrip `openbare weg' in de zin van de Wegenwet is voor een APV niet bruikbaar. Dit geldt minder voor het begrip `weg' in de WVW, maar dit is te beperkt. Er zijn namelijk vele plaatsen die geen verkeersfunctie hebben, maar die wel algemeen toegankelijk zijn voor het publiek dan wel zonder veel belemmeringen voor het publiek bereikbaar zijn. De in artikel 1.1 gegeven omschrijving is ruimer dan die van de Wegenwet en die van de wegenverkeerswetgeving. Op of aan de weg Verschillende bepalingen in deze verordening hebben betrekking op (verboden) gedragingen `op of aan de weg'. De term `aan de weg' duidt begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. Daaronder valt echter niet hetgeen zich binnenshuis bevindt of afspeelt. B Openbaar water Hier wordt het begrip `openbaar' gebruikt. Bij water heeft dit begrip, anders dan bij wegen (Wegenwet), geen juridische betekenis. Zie ook de toelichting op Boek 5 van het Burgerlijk wetboek. Een weg is ieder weg, dat voor enig gebruik open staat voor het publiek'. `Openbaar' is hier dus synoniem aan `feitelijk voor het publiek toegankelijk'. C Bebouwde kom De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is beperkt tot de bebouwde kom.

Bij bepaalde artikelen is dit geschied, omdat het euvel dat de desbetreffende bepalingen beogen te voorkomen, zich buiten dat gebied niet of nauwelijks zal voordoen. Een aantal andere artikelen heeft slechts betrekking op gedragingen binnen de bebouwde kom, omdat deze gedragingen voor zover zij plaatsvinden buiten de bebouwde kom reeds bestreken worden door provinciale verordeningen. Door beperking van de reikwijdte van deze artikelen tot de bebouwde kom wordt de werkingssfeer van deze artikelen ten opzichte van de provinciale verordeningen afgebakend. D Rechthebbende Zoals uit de omschrijving duidelijk wordt, hebben wij hier te maken met de rechthebbende naar burgerlijk recht. E Voertuigen De omschrijving van `voertuigen' is ontleend aan artikel 1, onder a en onder a1, van het RVV: aanhangers, fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, motorvoertuigen en wagens met uitzondering van trams. F Vaartuigen Als voorbeelden van hier bedoelde vaartuigen kunnen worden genoemd: baggerwerktuigen, bokken, kranen en elevators. In het arrest van 4 maart 1980, NJ 1980, 35, heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat een zeilplank een vaartuig is als bedoeld in artikel 2 van het Vaarreglement. I Bouwwerk Deze omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de (Model-)bouwverordening. J Gebouw Deze omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de (Model-)bouwverordening. K Handelsreclame In lid 4 van artikel 7 van de Grondwet wordt de handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten de werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in lid 1, dat zich volgens constante jurisprudentie verzet tegen een vergunningsstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken e.d. Door deze uitzondering is het mogelijk bepaalde vormen van reclame beter te reguleren in het belang van onder andere landschapsschoon, recreatie, milieubescherming en volksgezondheid. Aan bijvoorbeeld een vergunningsstelsel voor handelsreclame staat het grondwetsartikel niet in de weg. Onder het begrip `reclame' dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten. Door dit te beperken tot `handelsreclame' heeft de in het vierde lid geformuleerde uitzondering slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden in de ruime zin des woords en omvat zij elk aanbod van goederen en diensten maar is zij niet van toepassing op reclame voor ideële doeleinden. Bij handelsreclame staat dus een materiële doelstelling voorop. Uiteraard zal de grens tussen handelsreclame en reclame voor ideële doeleinden niet altijd even scherp zijn. Om enige duidelijkheid te verkrijgen in het onderscheid reclame/ handelsreclame levert artikel 1, lid 2, van de Mediawet een voorbeeld van de opvatting van de wetgever van datgene dat niet als handelsreclame hoeft te gelden in de zin van die wet. Artikel 1, lid 2, Mediawet: Onder reclameboodschappen en andere reclame-uitingen wordt niet verstaan het oproepen tot steun aan of het gunstig stemmen ten aanzien van instellingen met een wetenschappelijk, cultureel, geestelijk, godsdienstig, politiek of liefdadig karakter voor zover deze niet betrekking hebben op het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, die in de handel verkrijgbaar is. Artikel 1.2 Beslissingstermijn Het vaststellen van een termijn waarbinnen op een aanvraag moet zijn beslist, bevat een element van willekeurigheid. Het merendeel van de aanvragen kan ruimschoots binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen geruime tijd, soms meer dan acht weken. In dat geval kan ingevolge het tweede lid de beslissingstermijn verlengd worden. Uitkomst kan deze mogelijkheid ook bieden, wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld, bijvoorbeeld wanneer het een activiteit betreft die vele maanden later is gepland.

Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Op deze wijze kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. Wel wordt door de formulering van artikel 4:13 tot uiting gebracht dat bij een termijnstelling in een bijzondere wet op het bestuur steeds de verplichting rust om binnen die termijn een beslissing te nemen (`de beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn'). Dergelijke termijnstellingen kunnen dus niet meer beschouwd worden als `termijnen van orde', die voor het bestuur geen verplichting zouden inhouden. De rechtsgevolgen die verbonden zijn aan het laten verstrijken van die termijn, treden dus steeds in na afloop van de door de bijzondere regelgever vastgestelde termijn. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht betreft het hier de bevoegdheid van de aanvrager om bezwaar te maken of beroep in te stellen. Artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht stelt namelijk het niet reageren van een bestuursorgaan op een aanvraag voor bezwaar en beroep gelijk met een uitdrukkelijk besluit. Doordat het niet tijdig beslissen op een aanvraag voor de regeling van bezwaar en beroep wordt gelijkgesteld met een uitdrukkelijk besluit, kan in bezwaar en beroep ook de inhoud van het te nemen besluit aan de orde komen. Blijkt bijvoorbeeld tijdens een procedure voor een rechter welk besluit genomen had moeten worden, dan behoeft deze niet te volstaan met de uitspraak dat het bestuur niet tijdig heeft beslist, maar kon hij ook een oordeel geven over de inhoud van het besluit. Los van de mogelijkheid om tegen het niet tijdig reageren van het bestuursorgaan bezwaar te maken of beroep in te stellen blijft het bestuursorgaan in beginsel verplicht alsnog een besluit op de aanvraag te nemen (artikel 6:20 Algemene wet bestuursrecht). Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag Hoewel het publiek zoveel mogelijk service moet worden geboden, zijn de mogelijkheden van het ambtelijk apparaat niet onbeperkt. In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van vier weken aangehouden. Veel verzoeken kunnen overigens binnen deze termijn worden afgewikkeld. De bewoordingen van het onderhavige artikel (`kan') laten uitkomen, dat het indienen van verzoeken binnen die termijn bepaald niet tot een niet-ontvankelijkverklaring behoeft te leiden. Anderzijds zijn er ook soorten vergunningen waarvoor de termijn van vier weken niet toereikend is. Met het oog daarop is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van vier weken te verlengen tot maximaal tien weken. Artikel 1.4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing De beantwoording van de vraag of een vergunning (of ontheffing) overgaat op een rechtsopvolger, hangt af van het persoonlijk of zakelijk karakter van die vergunning (of ontheffing). Persoonlijk wordt de vergunning genoemd, indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van onbesproken levensgedrag etc.). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk daarentegen is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. Anders gezegd: de zakelijke vergunning is niet gebonden aan de persoon, maar aan de hoedanigheid van eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde tot een ongebouwd of gebouwd onroerend goed. Het kan ook een andere hoedanigheid zijn, bijvoorbeeld die van gebruiker of ondernemer. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer etc. De mate waarin de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager een rol spelen, verschilt sterk; er is een scala van die vergunningen welke zodanig aan de persoon zijn gebonden dat elke overgang is uitgesloten, tot die, bij welke de persoon van de gerechtigde voor het bestuur van ondergeschikte betekenis is en waar overgang in ruime mate is toegelaten. Persoonlijke werking zal men voorts eerder aanwezig moeten achten bij de ontheffing dan bij de vergunning. Indien in een regeling de ontheffingsfiguur gebruikt is, geeft dit aan dat het de bedoeling van de wetgever is geweest slechts voor bijzondere gevallen de mogelijkheid te creëren een uitzondering te maken op de algemene regel. Zou een ontheffing bij rechtsopvolging zonder meer `mee overgaan' op de rechtsopvolger, dan zou

daarmee aan de ontheffingsmogelijkheid het karakter van uitzonderingsbepaling ontnomen worden. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Dit hangt samen met de omstandigheid dat ingevolge deze wet voor het verkrijgen van een vergunning moet worden voldaan aan eisen van kredietwaardigheid, handelskennis, vakbekwaamheid, leeftijd en moraliteit. Als een persoonlijke vergunning kunnen ook de standplaatsvergunning en de ventvergunning worden beschouwd. Dit hangt samen zowel met het - persoonlijke - karakter van de ambulante handel als met de omstandigheid dat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen veelal verre overtreft, hetgeen het bestuur noodzaakt een restrictief beleid te voeren. Het zou onredelijk zijn als een standplaats- of ventvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een andere terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat. Indien in de verordening of in de vergunning is bepaald dat deze vergunning persoonsgebonden is, terwijl deze vergunning toch vooral verband houdt met de aard van het object waarop zij betrekking heeft, zal deze vergunning weliswaar niet automatisch overgaan op de rechtsopvolger doch aan hem in vele gevallen ook niet licht geweigerd kunnen worden. De vergunning dient dan echter wel door de rechtsopvolger opnieuw aangevraagd te worden. Artikel 1.5 Intrekking of weigering van vergunning of ontheffing In dit artikel worden de gronden genoemd waarop een vergunning/ontheffing kan worden ingetrokken respectievelijk waarop de daaraan verbonden voorschriften kunnen worden gewijzigd. Artikel 1.6 Termijnen De in de Algemene termijnenwet neergelegde regeling geldt voor de in een wet of een AMvB gestelde termijnen, derhalve niet automatisch voor de termijn gesteld in een gemeentelijke verordening. De regeling van de Algemene termijnenwet is derhalve van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor zover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt of door terugrekening worden bepaald, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Het artikel 1.15 bevat daartoe een terugrekeningsregeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken. Artikel 1.7 Termijnen Voorheen kende de Zwolse APV geen bepaling die een geldingsduur aangaf voor een krachtens de APV verleende vergunning of ontheffing. Dit nieuwe artikel zorgt ervoor dat een krachtens de APV verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. Dit artikel heeft als gevolg dat de gemeente bij het verlenen van een vergunning voor bepaalde tijd moet beargumenteren waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan. Artikel 1.8 Weigeringsgronden Alleen indien er voor een bepaalde vergunning andere weigeringsgronden zijn dan de in artikel 1.8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd. De weigeringsgronden zijn overeenkomstig de eisen van de Europese Dienstenrichtlijn geformuleerd. Hoofdstuk 2 Openbare orde Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen bedoeld om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te kunnen geleiden. Het gebruik van de straat voor demonstraties, optochten, feesten e.d. wordt door weinigen nog aangemerkt als gebruik dat daar absoluut onverenigbaar mee is. Wel houdt dit in dat deze diverse functies vragen om een scheiding dan wel regulering van het gebruik. Het gebruik van de weg is geregeld in de paragrafen 1 tot en met 4, terwijl de bruikbaarheid door middel van paragraaf 5 gereguleerd is. In paragraaf 6 ten slotte zijn bepalingen opgenomen

aangaande de veiligheid op de weg. Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden Lid 1 In dit lid zijn gedragingen aangegeven die door hun dreigende karakter aanleiding kunnen zijn voor verstoring van de openbare orde. Onder `samenscholing' verstaat Van Dale: `het groepsgewijze bij elkaar komen van mensen die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen hebben'. Onder omstandigheden is het echter denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties (Wet van 20 april 1988, Stb. 1988, nr. 157) moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd. Lid 2 Een rechtstreekse toekenning van uitvoeringsbevoegdheden aan ambtenaren door de gemeentelijke wetgever is niet mogelijk. Afzonderlijke vermelding verdient echter de figuur dat een door een politieambtenaar gegeven aanwijzing, last, bevel of oordeel een element vormt van een strafbepaling. Een voorbeeld van zo'n bepaling is gegeven in het tweede lid van dit artikel. Het geven van de aanwijzing e.d. is dan niet zozeer aan te merken als het uitvoeren van de raadsverordening in de zin van artikel 162 of artikel 174 Gemeentewet, maar als het constateren van een feitelijke toestand, als in de verordening bedoeld. Dit is nodig indien een situatiebeoordeling nodig is voor de reële toepasbaarheid van een strafbepaling. Aan de politieambtenaar mag slechts een begrensde `bevoegdheid' (tot het geven van aanwijzingen e.d.) worden gegeven, namelijk om in die gevallen dat iets voor regeling in bijzonderheden niet vatbaar is, naar gelang van de omstandigheden ter plaatse te beoordelen of de in de desbetreffende APV-bepaling verboden toestand feitelijk aanwezig is. De aanwijzing, last e.d. vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling; zij is bestanddeel van het strafbare feit. Artikel 2.1.1.2 Verwijderingbevel De bevoegdheid tot het geven van een verwijderingbevel kan de burgemeester niet mandateren. De burgemeester moet het bevel schriftelijk uitvaardigen. In het verwijderingbevel dient de persoon en de locatie waarvan hij zich verwijderd dient te houden vermeld te worden. Overtreding van het verwijderingbevel levert een misdrijf op als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bestaat naast artikel 2 en artikel 12 van de Politiewet. Ingevolge de jurisprudentie kan het burgemeestersbevel voor ten hoogste 8 dagen gegeven worden. Artikel 2.1.1.3 Verbod om voorwerpen mee te voeren Door het opnemen van dit artikel wordt vooruitgelopen op het wetsvoorstel Bestuurlijke Ophouding. De leden 2 en 3 van dit artikel treden pas in werking op het moment dat artikel 154a van de Gemeentewet in werking treedt. Artikel 2.1.1.4 Verbod vernielen en beschadigen Door het opnemen van dit artikel wordt vooruitgelopen op het wetsvoorstel Bestuurlijke Ophouding De leden 2 en 3 van dit artikel treden pas in werking op het moment dat artikel 154a van de Gemeentewet in werking treedt. Artikel 2.1.1.5 Verplichte route voetbalsupporters Dit artikel is in de APV opgenomen omdat dit een situatie is, die regelmatig voorkomt bij betaald voetbalwedstrijden. Tot op heden is voor de in dit artikel omschreven situaties gebruik gemaakt van het noodbevel op grond van artikel 175 van de Gemeentewet. Voor situaties die regelmatig voorkomen is artikel 175 van de Gemeentewet niet geschreven; de APV is een geschikter middel. De leden 4 en 5 van dit artikel treden pas in werking op het moment dat artikel 154a van de Gemeentewet in werking treedt.

Paragraaf 2 Betogingen Artikelen 2.1.2 Kennisgeving betogingen en samenkomsten op openbare plaatsen Door invoering van het nieuwe artikel 2.1.2, waarbij de artikelen 2.1.2.2 t/m 2.1.2.4 zijn samengevoegd, en door de intrekking artikel 2.1.2.5, wijzigen een tweetal zaken. De eerste wijziging houdt in dat de termijn van de schriftelijke kennisgeving van een betoging wordt verruimd van 48 uur naar 96 uur. Hierdoor ontstaat er meer voorbereidingstijd voor de gemeente. De tweede wijziging betreft de intrekking van artikel 2.1.2.5. Deze bepaling was immers overbodig en onverbindend wegens strijd met hoger recht. Artikel 7 van de Wet openbare manifestaties (WOM) bevat immers een bevelsbevoegdheid voor de burgemeester. Overtreding van een krachtens die bevoegdheid gegeven bevel is reeds strafbaar gesteld in artikel 11 WOM (aanhef en lid 1 onder b). Artikel 2.1.2 is een uitwerking van enkele artikelen uit de WOM. In artikel 1 van de Wet openbare manifestaties wordt in het eerste lid openbare plaats gedefinieerd als: een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. In het tweede lid is bepaald dat daaronder niet is begrepen: een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (een kerk, moskee, synagoge of een ander gebouw dat met name wordt gebruikt voor godsdienstige of levensbeschouwelijke doelen). Uit de artikelen 3 en 4 WOM volgt dat de gemeenteraad moet bepalen of, en zo ja, voor welke activiteiten een kennisgeving is vereist en daarbij enkele procedurebepalingen moet vaststellen. Artikel 5 WOM kent de burgemeester de bevoegdheid toe om naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven; artikel 6 WOM kent hem een aanwijzingsbevoegdheid toe, terwijl artikel 7 WOM bepaalt dat hij bevoegd is aan de organisatoren van de desbetreffende activiteit de opdracht te geven deze te beëindigen en uiteen te gaan. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent artikel 8 WOM de burgemeester o.a. de bevoegdheid toe opdracht te geven deze te beëindigen. Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen Gekozen is voor een opzet, waarbij de verspreiding is toegestaan behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Tevens biedt lid 2 de mogelijkheid het verbod voor die wegen nog weer te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij lid 4 het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Van de in lid 1 toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat `geen gebruik van enige betekenis' overblijft. Paragraaf 4 Vertoning e.d. op de weg Artikel 2.1.4.1 Feest en muziek en wedstrijd e.d. Vervallen Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening (vervallen) Artikel 2.1.4.2 (oud) bevatte een vergunningstelsel voor dienstverlening. Dienstverlening betreft allerlei straatberoepen, zoals kruiers, de scharensliep, de reiniger van voertuigen en de glazenwasser. Sommigen zijn uit het straatbeeld verdwenen, anderen hebben hun intrede gedaan. Denk bijvoorbeeld aan besteldiensten van pizza s of de supermarkt en bewakingsdiensten. De deregulering is ingegeven door de opvatting dat de regeling niet (meer) voldeed aan het noodzaakvereiste zoals verwoord in de Europese Dienstenrichtlijn. Het risico van overlast of verstoring van de openbare orde en zedelijkheid is immers niet groot bij deze vormen van dienstverlening. Artikel 2.1.4.3 Straatartiest De activiteiten van de straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur en gids vallen onder de werking van artikel 7, derde lid, Grondwet. De betekenis van het begrip 'openbaren van gedachten of gevoelens' moet blijkens jurisprudentie en blijkens de toelichting op artikel 7 Grondwet haast

grammaticaal worden uitgelegd. Elke uiting van een gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit, wordt door artikel 7 Grondwet beschermd. Artikel 7, derde lid, Grondwet laat door zijn formulering (niemand heeft voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud) een verbod toe voor andere aspecten van de uiting dan de inhoud, zoals bijvoorbeeld de verspreiding. Het is bij de genoemde activiteiten echter moeilijk te scheiden tussen inhoud en verspreiding. Immers, het verbieden van een optreden van een straatartiest op een bepaalde plaats houdt in veel gevallen ook in dat de inhoud van het optreden niet kan worden geuit. Dat betekent dat voor de beperkingsgronden van het in artikel 7, derde lid, opgenomen grondrecht, het best kan worden gekozen voor de beperkingsgronden die bij artikel 7, eerste lid, Grondwet zijn toegelaten. In artikel 2.1.3.1, Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, is dat uitgewerkt in een verbod met ontheffingsmogelijkheid dat voor bepaalde straten en uren geldt. In artikel 2.1.4.3 is dezelfde redactie gevolgd. Artikel 8.3, tweede lid van het Vreemdelingenbesluit bepaalt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen, voor zover die vergunningen en ontheffingen betrekking hebben op standplaatsen, markten, venten, collecteren, evenementen of beroepsmatige dan wel bedrijfsmatige activiteiten. Het besluit schrijft dwingend voor dat voor de verlening van een vergunning en ontheffing die een beroeps- dan wel een bedrijfsmatig karakter heeft een verblijfsrechtelijke toets dient plaats te vinden. Feesten en wedstrijden zijn ondergebracht bij de evenementen. Muziek maken kan ook een evenement zijn, zie onder artikel 2.2.1. Echter het optreden van een straatmuzikant, bijvoorbeeld een harmonicaspeler, is dat niet. Daarom is alsnog de straatmuzikant onder artikel 2.1.4.3 gebracht. Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen op, aan of boven de weg Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers. Het helemaal laten vervallen van het artikel is geen optie, omdat dit de gemeente Zwolle het enige juridische handvat biedt om op te treden als de openbaarheid van de weg wordt gehinderd. De reikwijdte van dit artikel wordt beperkt door de Wet milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement en het Provinciale wegenreglement. Het begrip `weg' in de APV Zwolle is ruimer dan in de wegenverkeerswetgeving. Aan artikel 2.1.5.1 liggen als motieven ten grondslag de verkeersveiligheid en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar heeft tevens betrekking op het plaatsen, aanbrengen of hebben van stoffen of voorwerpen aan of boven de weg. Onder werkdagen in dit artikel wordt verstaan: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. Feestdagen die op een van de hiervoor genoemde dagen vallen, worden niet meegerekend als zijnde een werkdag. Voor de definiëring van feestdag wordt aangesloten bij artikel 3 van de Algemene termijnenwet. In het kader van de deregulering en de vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht van artikel 2.1.5.1 artikel kon komen te vervallen. De gemeente Zwolle kiest ervoor om breed gestelde algemene regels (zie lid 1) op te nemen in plaats van het voorheen bestaande vergunningsstelsel. De vergunningplicht is vervangen door een meldingsplicht. In het tweede lid wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarin het verbod van lid 1 (en daarmee dus ook de meldingsplicht) niet geldt. De uitgezonderde gevallen waren voor het grootste deel ook al uitgezonderd van de vergunningplicht in het oorspronkelijke artikel 2.1.5.1. Nieuw is de uitzondering onder sub d, waarin nadrukkelijk een link wordt gelegd met de nieuwe beleidsregel reclame. Onder sub h is onder andere aangegeven dat bouwwerken die in de Woningwet zijn geregeld, zijn uitgezonderd van het verbod van het eerste lid en daarmee tevens van de meldingsplicht. Deze bouwwerken worden immers getoetst aan de bepalingen van de Woningwet.

De gemeenteraad maakt met het overnemen van dit model een nadrukkelijke keuze voor het bieden van meer ruimte aan burger en bedrijfsleven. Als uit de melding blijkt dat een voorwerp niet op of aan de weg geplaatst zou mogen worden, wordt hiervan schriftelijk melding gedaan. Deze mededeling moet worden aangemerkt als een verbod waartegen bezwaar/beroep mogelijk is. Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg Voor de aanleg van wegen en het daarvoor eisen van een vergunning van het college is de relatie met de Wet op de ruimtelijke ordening van belang. Op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening kan het verplicht stellen van een aanlegvergunning voor de uitvoering van bepaalde werken of werkzaamheden bij een bestemmingsplan alleen geschieden om te voorkomen, dat een terrein minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming of ter handhaving van een verwerkelijkte bestemming, terwijl de vergunning ingevolge artikel 14 van de Wet op de ruimtelijke ordening alleen mag en moet worden geweigerd, indien het werk of de werkzaamheid in strijd zou zijn met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Aan artikel 2.1.5.2 ligt evenwel een ander motief ten grondslag, namelijk de behoefte om de aanleg van wegen te binden aan voorschriften met het oog op de bruikbaarheid van die weg. Deze voorschriften mogen echter slechts slaan op datgene wat op de weg zelf betrekking heeft - zoals de grenzen, de afmetingen, het profiel, de hoogte, de wijze van verharding - of wat met die weg ten nauwste verband houdt - zoals beplanting en verlichting langs en van de weg, alsmede de (situering van de) langs of in de weg liggende riolering. Naast deze min of meer technische voorschriften kan het ook gewenst zijn het tempo van wegenaanleg in de hand te houden. Voorkomen kan dan worden dat wegen voortijdig aangelegd worden waardoor, door de latere aanleg van zogenaamde complementaire openbare voorzieningen, zoals riolering, water- en gasvoorziening en verlichting, de bruikbaarheid van die weg gedurende lange tijd sterk verminderd zal zijn, nog daargelaten dat het veel extra kosten met zich mee brengt. Omdat voor de toepassing van dit artikel o.a. het begrip `weg' uit de Wegenverkeerswet gebruikt wordt, is een vergunning vereist voor de aanleg, verandering etc. van wegen die feitelijk voor het openbare verkeer openstaan. Dit betekent dat in beginsel de vergunningsplicht geldt voor de zogenaamde `eigen wegen'. Ook voor deze wegen is het namelijk wenselijk dat ten behoeve van de bruikbaarheid daarvan voor brandweer, ambulance e.d. voorschriften gesteld kunnen worden omtrent de wijze van verharding, breedte e.d. Die wenselijkheid is ook aanwezig voor wegen welke bijvoorbeeld aangelegd worden op grote bedrijfsterreinen. Daarvoor is in het tweede lid dan ook de toevoeging `alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen' opgenomen. Van de vergunningsplicht zijn uitgezonderd de overheden die in de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak wegen aanleggen of veranderen. Er mag van uitgegaan worden dat zij hun werkzaamheden mede afstemmen op de bruikbaarheid van de weg. Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg Algemeen In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is bezien of de vergunningplicht in deze bepaling eventueel zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. In andere gevallen is overheidsbemoeienis wel noodzakelijk ter bescherming van het algemeen belang. De gemeente Zwolle heeft ervoor gekozen de vergunningplicht te wijzigen in een meldingsplicht. Het college kan de gewenste uitweg ook geheel verbieden wanneer op geen enkele manier tegemoet kan worden gekomen aan het algemeen belang. De belangen die het college hierbij kan afwegen zijn gevaar of hinder voor het wegverkeer ter plaatse, het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats of de bescherming van openbare groenvoorzieningen. Uit de jurisprudentie omtrent artikel 14 Wegenwet is duidelijk geworden dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg

of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg. Artikel 2.1.5.3 beoogt te voorkomen dat iedereen op willekeurige plaatsen uitwegen creëert. Dat zou de bruikbaarheid van de weg (bijvoorbeeld parkeerruimte aan de kant van de weg) te veel belemmeren. Als de gemeente tevens eigenaar van de weg is, moet uiteraard ook privaatrechtelijke toestemming worden gegeven. Een afgegeven vergunning mag niet worden gefrustreerd door privaatrechtelijke weigering van de gemeente. Als een derde eigenaar van de grond is, ligt dat anders. Het college kan in dat geval de aanvrager om vergunning erop wijzen dat hij ook privaatrechtelijke toestemming behoeft. Eerste lid De indiener van de melding moet bij zijn melding een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie ter plaatse voegen. Aan de hand van deze gegevens kan het college sneller de afweging maken of de gewenste uitweg al of niet kan worden toegestaan en eventueel onder oplegging van welke voorschriften. Tweede lid Een uitweg kan slechts worden verboden indien belangen in het geding zijn die in dit artikellid zijn verwoord, te weten: - gevaar of hinder voor het openbaar wegverkeer ter plaatse; - bescherming van het gebruik van openbare parkeerplaatsen; - bescherming van openbare groenvoorzieningen. Derde lid Binnen vier weken na ontvangst van de melding moet het college besluiten tot het verbieden van de uitweg. Heeft het college binnen deze termijn geen besluit genomen, dan mag de indiener ervan uitgaan dat een uitweg aangelegd of veranderd mag worden. De gemeente legt een uitweg te allen tijde aan. De grond bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente kan bijvoorbeeld gebruikt worden om het maken van een uitweg te verbieden als daarbij een (gedeelte van) een gemeentelijk plantsoen moet wijken. Paragraaf 6 Veiligheid op de weg Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid De oude APV kende een plicht voor de eigenaar van een gebouw of terrein, gelegen binnen de bebouwde kom, om het trottoir langs dat gebouw of terrein sneeuwvrij te maken en te houden. Rond deze bepaling keert immer de vraag terug van bevoegdheid tot regeling. Bevoegdheid, omdat het opnemen van een dergelijke plicht in de APV wellicht in strijd zou kunnen zijn met de in 1930 in Genève door de International labour organisation vastgestelde conventie betreffende de gedwongen of verplichte arbeid, dan wel in strijd zou kunnen zijn met artikel 4 van het Verdrag van Rome. Naast deze vraag moet ook geconstateerd worden dat een dergelijke bepaling door de overheid niet gehandhaafd wordt. Het sneeuwruimen op trottoirs is meer een voorwerp van zorg van de voorlichting dan van de politieambtenaar. Om deze redenen is dan ook afgezien van opname van een `sneeuwruimbepaling' in de APV. Daarentegen bevat artikel 2.1.6.1 een verbod om tijdens vriezend weer een gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Als voorbeeld valt te noemen het wassen van de auto op de openbare weg bij vriezend weer, waardoor plaatselijk een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan. Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes Deze bepaling tracht het `zwerfkarrenprobleem' enigszins te verkleinen door de winkelbedrijven te verplichten de door de consument gebruikte en achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen dan wel een statiegeldsysteem in te voeren. Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp (vervallen) In de model APV is het artikel waarin een vergunningsplicht was opgenomen voor het plaatsen van

voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2.1.5.1.) vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee vervalt de noodzaak van het oude artikel. Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien. Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d. Bescherming van de bruikbaarheid van de weg is het motief voor deze bepaling. Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d. Artikel 427, onder 1e en 3e, van het Wetboek van Strafrecht verplicht de eigenaar reeds tot het treffen van de nodige voorzorgsmaatregelen met betrekking tot kelderingangen en toegangen tot onderaardse ruimten ten behoeve van de veiligheid van voorbijgangers. De onderhavige APVbepaling gaat verder. Geopende kelderingangen e.d. blijven, ook al worden ze met de nodige voorzorgsmaatregelen omgeven, een gevaar voor het publiek. Het ook zonder noodzaak geopend hebben van kelderingangen e.d. kan hiermee tegengegaan worden. Artikel 2.1.6.6 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp Met betrekking tot schrikdraad kan het volgende opgemerkt worden. Ten aanzien van de veiligheid, de goede constructie en de keuring van elektrische schrikdraadinstallaties bevat het Veiligheidsbesluit elektrische schrikdraden (VBES) een aantal bepalingen. De voorschriften die het college aan de vergunning kan verbinden, kunnen afgeleid worden van de eisen die het VBES stelt, waarbij in ieder geval voorgeschreven zou moeten worden dat daar waar de schrikdraden van een weg af aangeraakt kunnen worden er voldoende waarschuwingsborden aangebracht moeten worden. Artikel 2.1.6.6 gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad en puntdraad. Artikel 2.1.6.7 Vallende voorwerpen (vervallen) Dit artikel was ingegeven door het motief weggebruikers tegen vallende voorwerpen te beschermen. Het artikel waarin een vergunningsplicht was opgenomen voor het plaatsen van voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2.1.5.1.) is vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee vervalt de noodzaak van dit oude artikel. Artikel 2.1.6.8 Veiligheid op het ijs Dit artikel maakt het voor de politie mogelijk tegen hoofdzakelijk jeugdigen in hun eigen belang op te treden. Afdeling 2 Toezicht op evenementen Algemeen Naar aanleiding van het fenomeen kooigevechten is in de oude APV een regeling opgenomen, die het houden van evenementen tot onderwerp heeft. Voordat de Algemene wet bestuursrecht in werking was getreden (vóór 1 januari 1994), was in de APV ten aanzien van evenementen een kennisgevingstelsel opgenomen. Dit gold ook voor het organiseren van optochten, feesten en wedstrijden (2.1.2.1 en 2.1.4.1) en betaald voetbalwedstrijden. De inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht leverde echter de vraag op of een kennisgevingstelsel zich wel verhoudt tot deze wet. Het kernbegrip in de Awb is het woord `besluit'. Daaronder wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (artikel 1:3, eerste lid). Het tot nu toe gehanteerde kennisgevingstelsel verplicht het bestuursorgaan niet tot het nemen van

een schriftelijk besluit. Het bestuursorgaan kan bijvoorbeeld mondeling toestemming verlenen voor het organiseren van de activiteiten waarvan kennisgeving is gedaan. Een kennisgevingstelsel komt op twee manieren niet tegemoet aan eventuele bezwaren van derde belanghebbenden bij de te organiseren activiteiten: - in de eerste plaats is het bestuursorgaan op grond van de Awb (artikel 4:8) niet verplicht belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen hebben te horen bij het geven van een mondeling beslissing; - in de tweede plaats dient er in beginsel een schriftelijk besluit te zijn voordat daartegen bezwaarof beroepsmogelijkheden aangewend kunnen worden. Het risico is derhalve aanwezig dat bij de toepassing van een kennisgevingstelsel de belangen van derden niet meegenomen worden, terwijl deze - zeker bij grootschalige evenementen - van groot belang kunnen zijn. Een kennisgevingstelsel verdraagt zich om deze reden niet met de Awb en daarom wordt voorgesteld voor de artikelen 2.1.2.1, 2.1.4.1, 2.1.4.2 en 2.2.2 een vergunningenstelsel in te voeren. Overigens is het kennisgevingstelsel minder werkbesparend gebleken dan aanvankelijk bij de invoering ervan werd gedacht. Dit staat de invoering van een vergunningenstelsel dan ook niet in de weg. Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving Eerste lid Uitgaande van een algemeen geldend criterium (namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt. a. In de eerste plaats is dit het geval bij bioscoopvoorstellingen. Deze voorstellingen worden niet als evenement aangemerkt. b. Daarnaast gelden de bepalingen niet voor waren- en snuffelmarkten. Indien het college op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet een (waren-)markt heeft ingesteld, kan de gemeenteraad hiervoor regels vaststellen in een marktverordening. Snuffelmarkten zijn specifiek geregeld in artikel 5.2.4 van de APV. c. De Wet op de kansspelen kent een eigen toezichtregime. d. Dansen in een horeca-inrichting (DHW) is uitgezonderd van het evenementenbegrip omdat dit in het algemeen niet als een evenement kan worden gezien. Een andere, meer incidenteel plaatsvindende activiteit dan het gelegenheid geven tot dansen (bijv. het optreden van een band, een houseparty, of een kooigevecht) kan wel als evenement worden aangemerkt. Zie verder hieronder onder feest. e. Betogingen, samenkomsten en vergaderingen zijn al geregeld in de Wom. Zie voor een toelichting op de Wom onder artikel 2.1.2.3. f. Onder f zijn ten slotte van de evenementenbepaling uitgezonderd 2.1.4.3 (Straatartiest) en 2.3.3.1 (Speelgelegenheden). Dit gebeurt uiteraard om dubbele regelgeving te voorkomen. Optochten, braderieën, feesten en wedstrijden op of aan de weg vallen nu onder de reikwijdte van het evenementenbegrip (artikel 2.2.1, tweede lid). Tweede lid Herdenkingsplechtigheid Omdat een herdenkingsplechtigheid doorgaans wel voor publiek toegankelijk is, maar uiteraard niet als een verrichting van vermaak kan worden aangemerkt, wordt ze als evenement genoemd. Braderie Omdat een braderie een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak is, is het een evenement: Optochten Het houden van optochten, zoals carnavals- en Sinterklaasoptochten, bloemencorso s enz., die niet opgevat kunnen worden als een middel tot het uiten van een mening of gedachten of gevoelens, worden aangemerkt als zijnde een evenement.

Feest, muziek Wanneer een feest voor publiek toegankelijk is, is er sprake van een vergunningplichtige activiteit omdat het valt onder de reikwijdte van de begripsomschrijving van artikel 2.2.1, eerste lid. Het feest kan als een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak worden aangemerkt. Besloten feesten daarentegen vallen niet onder de reikwijdte van de evenementenbepaling omdat deze activiteit niet een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak is. Wedstrijd op of aan de weg Voor wedstrijden op of aan de weg is een vergunning van de burgemeester vereist, krachtens het bepaalde in het eerste lid, van artikel 2.2.2 en artikel 2.2.1, tweede lid, onder d. Wanneer een wedstrijd onder auspiciën van een sportbond plaatsvindt, zal deze sportbond in veel gevallen zelf reglementen hebben opgesteld die de organisator van de wedstrijd moet naleven. Artikel 2.2.2 Evenement Het oude artikel 2.2.2 ging uit van een algeheel verbod op het organiseren van een evenement, waarbij een vrijstelling kon worden verleend. Voor het organiseren van kleine evenementen zoals de barbecues en/of straatfeesten is in het kader van de vermindering van administratieve lasten voor de burger. Het vervangen van vergunningvoorschriften door algemene regels in combinatie met het doen van een melding geeft organisatoren van een klein evenement meer vrijheid maar tegelijk ook meer verantwoordelijkheid voor zorgvuldig gebruik van die openbare ruimte. Eerste lid Bij de beoordeling of een vergunning kan worden verleend wordt bekeken of één van de weigeringsgronden neergelegd in het nieuwe artikel 1.8 van toepassing is. Tweede lid In dit lid wordt bepaald dat het verbod van het eerste lid niet geldt voor bepaalde eendaagse evenementen, te weten de barbecues en/of straatfeesten. Een vergunning wordt niet noodzakelijk geacht, maar regulering wel. Tweede lid, onder a, het een barbecue of straatfeest in de buitenlucht betreft Uit de praktijk blijkt dat voor kleinschalige evenementen zoals de barbecue en/of straatfeest het instrument van een vergunning weinig toevoegt, immers in de praktijk wordt een dergelijke aanvraag vrijwel altijd gehonoreerd en worden standaardvoorschriften aan de vergunning verbonden. Tweede lid, onder b, het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 100 personen Dit aantal (hoewel arbitrair) is vastgesteld in afstemming met de afdeling Vergunningen. Tweede lid, onder c, het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspaden of een parkeergelegenheid en het anderszins geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten. Zodra een rijbaan, fiets/bromfietspad of parkeergelegenheid wordt afgezet voor een evenement is tenminste een tijdelijke verkeersmaatregel nodig. Vindt het evenement plaats op het trottoir dan wordt rekening gehouden met voldoende doorloopruimte voor passanten, als richtlijn wordt hierbij 150 cm aangehouden. Derde lid Het is de verantwoordelijkheid van de organisator om zich tijdig over de regels te informeren zodat hij niet met termijnen in problemen komt. De organisator kan zowel een natuurlijk- als rechtspersoon zijn. De gemeente heeft er belang bij om tijdig op de hoogte te zijn van een initiatief dat zich afspeelt in de buitenlucht. Een verplichte melding van een voorgenomen evenement in dergelijke gevallen is een goed alternatief voor een vergunningvereiste. Artikel 2.2.3 Betaald voetbal In de oude APV waren de wedstrijden van F.C. Zwolle geregeld door middel van een kennisgevingstelsel (artikel C49). Op grond van deze bepaling was het niet mogelijk een voetbalwedstrijd te verbieden. Dit is recentelijk gebeurd op grond van de bevoegdheid van de burgemeester ingevolge artikel 172, lid 3 van de Gemeentewet. Dit is niet een geëigend middel om een voetbalwedstrijd te verbieden. Het lijkt daarom beter om `gewone middelen' te creëren, zodat de

`buitengewone' niet behoeven te worden gehanteerd. Ten tweede is de bevoegdheid van artikel 172, lid 3 Gemeentewet gericht op een concreet geval, waardoor een algehele regulering van het betaald voetbal moeilijk denkbaar is. Voorschriften waar de organisator in het algemeen aan moet voldoen, kunnen bij concreet bevel niet worden gegeven. Ten derde schept het op ad hoc-basis hanteren van artikel 172, lid 3 Gemeentewet onduidelijkheid en onzekerheid bij de organisatoren. Wij kiezen ter regulering van betaald voetbalwedstrijden voor een vergunningsstelsel, in verband met de Algemene wet bestuursrecht en de rechtsbeschermingmogelijkheden van derden. In de voorgestelde APV-bepaling worden, kort samengevat, geregeld: a welke instantie als organisator wordt aangemerkt; b de verplichting van de organisator tot opgave van de speeldata en overige relevante informatie volgens een daartoe door de burgemeester vast te stellen formulier; c de mogelijkheid voor meerdere wedstrijden tegelijk (bijvoorbeeld competitiehelft) vergunning aan te vragen; d de mogelijkheid voor de burgemeester om per wedstrijd nadere voorschriften te geven in het e belang van de openbare orde; de bevoegdheid van de burgemeester om op limitatief omschreven gronden de wedstrijd te verbieden. Omdat speciaal voor betaald-voetbalwedstrijden een vergunningsplicht geldt, kan deze worden beschouwd als een lex specialis ten opzichte van de algemene vergunningsplicht voor evenementen. Dit artikel is in overeenstemming met het afgesloten convenant betaald voetbal. Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven Gemeentelijke horeca-exploitatievergunning Op dit moment is dit vergunningenstelsel opgenomen in de Drank- en Horecaverordening. Door opneming van dit stelsel in de APV verandert er niets aan het bestaande beleid. Elk horecabedrijf dient een ontheffing van de Drank- en Horecaverordening te hebben. Deze verordening biedt een handvat om de overlast in de zin van de openbare-ordeproblematiek buiten het etablissement tegen te gaan. Omdat die overlast groot kan zijn, gaat de voorkeur uit naar een vergunningenstelsel ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf en van de openbare orde. Met dit preventieve middel zijn ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Voorts is in verband met de aard van de straat of de wijk, met andere woorden de woon- en leefsituatie ter plaatse, het aantal bedrijven te limiteren (maximumstelsel). Het is dus geoorloofd een vergunning te weigeren, indien het karakter van de betrokken straat of buurt zou worden aangetast door de vestiging van een nieuw horecabedrijf. Al vaker heeft de Afdeling rechtspraak van de Raad van State bepaald, dat het als een belang van openbare orde kan worden beschouwd, dat niet een ongelimiteerd aantal vergunningen wordt afgegeven en dus een maximumstelsel wordt gehanteerd. Volgens deze opvatting kan het aantal te verlenen vergunningen worden beperkt tot een vastgesteld maximumaantal, indien door een veelheid van horecabedrijven (in de straat of de wijk) de openbare orde in gevaar wordt gebracht. Wel dient het gemeentebestuur in ieder afzonderlijk geval aan te tonen of aannemelijk te maken, dat van zo'n gevaar in concreto daadwerkelijk sprake is. Een belangrijk hulpmiddel bij het motiveren van het gevoerde beleid is de nota integraal horecabeleid. Bij behoefte kan hierin met opgave van redenen zo'n maximumaantal te verlenen vergunningen worden vermeld alsmede horecaconcentratie- en horecastiltegebieden worden aangewezen. Het integraal horecabeleid is in ontwikkeling. Uiteraard zal dit beleid zich verhouden met de in het gebied geldende of in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht). Drank- en horecaverordening De eerste reden waarom de bepalingen ten aanzien van de overlast voor de woon- en leefomgeving uit de Drank- en Horecaverordening worden gehaald en in de APV worden ondergebracht houdt verband met de reikwijdte van het begrip horecabedrijf. Zoals uit de omschrijving in artikel 2.3.1.1, eerste lid, blijkt, vallen hieronder ook bedrijven waar geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt. De Drank- en Horecawet heeft echter, gezien artikel 1, eerste lid, geen betrekking op laatstgenoemde bedrijven. De tweede reden is gelegen in het motief van de voorschriften voor horecabedrijven. Gelet op de

aanhef van de Drank- en Horecawet worden hierin primair uit sociaalhygiënisch en sociaaleconomisch oogpunt regels gesteld over het verstrekken van alcohol. De bescherming van de woon- en leefsituatie is een van de doelstellingen die aan de verordeningsbepalingen ten grondslag liggen. Toch is er een duidelijk verschil in hantering van genoemd belang. Krachtens de drank- en horecaverordening kan, met een beroep op dat belang, slechts worden opgetreden tegen een hieronder vallende inrichting aan de hand van kwalitatieve criteria die verband houden met het effect van dat bedrijf van onderhavige aard op de woon- en leefsituatie ter plekke. Meermalen heeft de Afdeling rechtspraak van de Raad van State geconstateerd dat `blijkens de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk niet is beoogd om met artikel 18 Drank- en Horecawet alsnog - in afwijking van de opzet van de wet - de mogelijkheid te bieden om kwantitatieve maatstaven te introduceren'. Met een drank- en horecaverordening kan derhalve een maximumstelsel vanwege het karakter van de straat of de wijk niet worden gerealiseerd. Om, zoals wenselijk is, een dergelijk beleid daarentegen wel te kunnen voeren op grond van de gemeentelijke voorschriften ter aanvulling van het integraal horecabeleid, moeten deze dan ook niet in een drank- en horecaverordening worden opgenomen. Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen Inrichting Bij de omschrijving van het begrip `inrichting' is aansluiting gezocht bij artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder 1, van het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen Milieubeheer. Om te voorkomen dat een coffeeshop in het geval er dranken om niet worden genuttigd niet zou worden bestreken door de begripsomschrijving "horecabedrijf", is aan de bij het Besluit aangesloten begripsomschrijving de aanduiding "rookwaren" toegevoegd. De sluitingsbepalingen van deze verordening hebben slechts betrekking op die gedeelten van de inrichting, die daadwerkelijk ten behoeve van de eigenlijke horeca-activiteiten gebruikt worden. Een op het trottoir gesitueerd terras behoort derhalve wel bij de inrichting, de zich boven de inrichting bevindende woning van de houder niet. Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf Eerste lid Op grond van het nieuwe artikel 1.7 gelden vergunningen voor onbepaalde tijd. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Afwijken van deze tijdsduur is alleen toegestaan indien er een dwingende afwijkingsgrond is. Tweede lid Indien het bestemmingsplan vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat, is het moeilijk uit te leggen dat de exploitatievergunning moet worden verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden wegens strijd met het bestemmingsplan. Strijd met het bestemmingsplan is daarom als verplichte weigeringsgrond opgenomen. Derde lid Op basis van artikel 1.5 is de vergunning persoonsgebonden. Dat is bij deze exploitatievergunning niet zonder reden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden van de Wet BIBOB, zal de gemeente eerst zelf al het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de vergunningaanvrager te onderzoeken. Een belangrijk hulpmiddel kan daarbij de verklaring omtrent het gedrag zijn. Vierde en vijfde lid Een aantal categorieën van kleinschalige horecagelegenheden, waar de openbare orde evident niet in het geding is, heeft geen vergunning nodig. Immers de noodzaak van bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid (en het voorkomen van overlast) ontbreekt. Te denken valt aan een ontbijthoekje bij de bakker, ijssalons, etc. Gevolg hiervan is dat de inrichtingseisen bij alcoholvrije horeca van ondergeschikt belang zijn, het gaat om de te verwachten overlast. Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht (vervallen)

Dit artikel regelde de opheffing van de vergunningplicht zodat het mogelijk was binnen de gemeente gebieden aan te wijzen waar de exploitatie van een horeca-inrichting zonder voorafgaande toestemming mogelijk was. Dit artikel is komen te vervallen, omdat in artikel 2.3.1.2 de uitzonderingen op de vergunningsplicht reeds zijn opgenomen. Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur Een inrichting als bedoeld in de onderhavige paragraaf kan vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of onder de werking van het Besluit horeca-, sport-, en recreatie-inrichtingen vallen. Aan een krachtens deze wet verleende vergunning kunnen eveneens voorschriften worden verbonden ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De sluitingsbepalingen van de APV gelden niet voor zover deze voorschriften van toepassing zijn. De raad kan dus niet aanvullend via de APV gevaar, schade of hinder of andere belangen die onder het begrip "bescherming van het Milieu" vallen, tegengaan. Dit artikel is gewijzigd bij raadsbesluit van 28 oktober 2003. Het beleid is neergelegd in de Beleidsregel van de burgemeester d.d. 21 juli 2003. Voor toelichting wordt daar naar verwezen. Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur; algehele sluiting Op 13 juli 2002 is de Wet Victor in werking getreden (Staatsblad 2002, 348). Deze wet houdt in dat het college de bevoegdheid krijgt om de eigenaar van een pand dat is gesloten op grond van de Apv, artikel 13b Opiumwet of artikel 174a Gemeentewet aan te schrijven om het pand in gebruik te geven aan een andere persoon of instelling, dan wel om verbeteringen aan te brengen. Als de verstoring van de openbare orde of de verkoop van drugs niet langdurig achterwege blijft, kan in het uiterste geval zelfs overgegaan worden tot onteigening. In de Wet Victor is ook bepaald dat sluitingen op grond van artikel 13b Opiumwet en artikel 174a Gemeentewet moeten worden ingeschreven in de openbare registers. Conform artikel 3:16 BW. Deze inschrijvingsplicht geldt niet voor de sluitingen op grond van de APV. Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf De sluitingsbepalingen van de vorige artikelen zijn in eerste instantie gericht tot de houder van de inrichting. Op hem rust de plicht zijn inrichting gesloten te houden gedurende de in die artikelen genoemde tijden en tijdens de door de burgemeester bij een sluitingsbevel aangegeven periode. Artikel 2.3.1.6 richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Indien hij gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn daarin of aldaar met goedvinden van de houder daarvan aanwezig is, overtreedt hij het verbod van artikel 2.3.1.6. In het geval echter de toestemming van de houder om in de inrichting aanwezig te zijn ontbreekt en de bezoeker zich niet op eerste vordering van die houder verwijdert, overtreedt hij artikel 138 Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk). Beide artikelen zijn naast elkaar bestaanbaar. Artikel 2.3.1.6 van deze verordening immers verschaft een middel om op te kunnen treden ter handhaving van een publiekrechtelijke regeling, terwijl artikel 138 Wetboek van Strafrecht de bescherming van de rechten, aan de eigendom verbonden, als onderwerp heeft. Artikel.3.1.7 Ordeverstoring Dit artikel richt zich in zijn algemeenheid tot bezoekers en is opgenomen in de APV als uitwerking van de campagne "Er zijn grenzen". Artikel 2.3.1.7.a Zwarte Lijst De in de praktijk (in het kader van het project er zijn grenzen ) door de horecaondernemers gehanteerde zwarte lijst wordt door dit artikel gelegaliseerd. Dit betekent dat personen die op de zwarte lijst staan toch in een horecabedrijf komen op eenvoudige manier verwijderd kunnen worden en strafbaar zijn. Dit artikel is in de APV opgenomen als uitwerking van de campagne "Er zijn grenzen".