Van Papen en Pispotten



Vergelijkbare documenten
W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N

Wetenschappelijke naam: Bellis Perennis. Compositae

6,5. Werkstuk door Z woorden 11 maart keer beoordeeld. Schermbloemenfamilie. Datum gevonden:

(on)kruiden kennen. Datum: woensdag 8 februari Leerjaar 1 en 2 Tuin, Park en Landschap

CONSUMPTIEGEDRAG GALLOWAYS MILLINGERWAARD

Onkruid herkennen. Onkruid herkennen. Gewild onkruid

Opdracht Biologie Informatie planten voor herbarium

KOLBLOEMEN, BLOEDPATERS EN MANEBLADEN VERSUS

Bermbesluit. Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen

Het veldboeket. Leerdagboek van:...

Examenlijst onkruiden open teelten. Beeldenbank

Soortenkennis O43. Bloemplanten

RESTANT PRESENTATIES LEERLINGEN SOORTENKENNIS

15 ton ds. 7,5 ton ds. Bron: Opbrengst in kg ds per ha. kg meetmelk per ha

Boterbloemen in het gras

Download het originele werkstuk in de bijlage voor de foto's van de bloemen.

Natuurtoets ten behoeve van het nieuwbouwproject De nieuwe Landen 2 te Lemelerveld

Plantenfamilies leren herkennen

Lijst van planten die geplukt mogen worden voor de herbariumwedstrijd

Aandachtssoorten voor de natuursurvey Dilbeek

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 15 december Beste natuurliefhebber/-ster,

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

Kruidenklets. Kruiden-folklore Alles wat je altijd al wilde weten over planten die je nooit in je tuin wilde hebben

SLOBKOUSNIEUWS 17 jrg7

Informatie over het herbarium

Planten en hun naam Een botanisch lexicon voor de Lage Landen door H. Kleijn Met een inleiding door dr. Fop. I. Brouwer

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

Polder Stein, Reeuwijk; PKN-excursie; perceel oostelijk van kade Polder Kort Roggebroek

Waardevolle slootkantplanten in het werkgebied van de Utrechtse Venen Een hulpmiddel bij herkenning

HEILIGE BONEN. een schemerdienst. zondag, 28 juni :30-05:30 uur in de ochtend. Jeruzalemkerk Jan Maijenplein, Amsterdam

Docent Kunsteducatie in de schijnwerpers

Oeverplanten in Lelystad

Boterbloem (Ranunculus)

Meer dan gras. Terreinstudie in de Bourgoyen

Basiscursus Ecologische Moestuin. Onkruid


Berminventarisatie 2013

d. (insnijdingen) Hoef je niet te kennen.

Semantic Versus Lexical Gender M. Kraaikamp

Struiklaag 25% Eenstijlige meidoorn: Crataegus monogyna Grauwe wilg: Salix cinerea Spaanse aak: Acer campestre

WILDPLUKKALENDER. blaadjes. vrucht. zaden. wortels. bloem LEGENDE

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

PWG-excursie naar de Rhoonse Grienden op 6 mei 2015

EENDENKOOI SCHIPLUIDEN

Plantenkennis. Bladverliezende heesters. lijst 1. Deel 3 G41-G31-GB1+2

Alle medewerkers in een winkel moeten dezelfde taal spreken. Dit geldt in hoge mate als het gaat om plantennamen.

Lang bloeiende inheemse vaste planten voor bijen en vlinders

WILDPLUKKALENDER. blaadjes. vrucht. zaden. wortels

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 14 en woensdag 15 april 2015 vervolg. Dit is het vervolg op het eerste deel van mijn verslag.

Plantenkennis. Bol en knolgewassen. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Gele bloemen in het grasland

Leydse Weelde. Carolus Clusius - A

Wilder is beter NATUUR AAN DE GEVEL

LANDLAB studio voor landschapsarchitectuur. Iepenarboretum, Amsterdam. EYE-plein, Amsterdam

Onzichtbare voice-over in beeld

ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar

LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten. Klokje (Campanula)

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Juli Gemaakt door en voor adoptanten van en belangstellenden voor bloemenlinten in Amsterdam Noord. Redactieadres:

SLOBKOUSNIEUWS 25 jrg2

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van

Bijen: Aardhommel, Akkerhommel, Zandbijen, Wespbijen,

Degu SAB: veilig & onbeperkt

Onkruidwijzer. Een lijstje als hulpmiddel

Bloemstroken in Gerjan Brouwer. DLV Plant

Onkruidbeheersing in de biologische kleinfruitsector. CCBT-project van april 2016 tot december 2017

De fascinerende wereld van wilde planten Samenvatting van inleiding Jacques de Raad voor de IVN-gidsencursus op 18 april 2011

Bermflora-onderzoek Aartselaar 2005

Opnames van P.Q,s op de Golfbaan Cromstrijen volgens Tansley

Datum excursie: 26/04/2010 Hokcode: D Plaats: Zutendaal Gids: Bert Berten. Theo Nulens LPW

Onkruid herkennen voor dummys

Het rijk van de planten

Waterlepeltje (Ludwigia)

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

Warkruid (Cuscuta) LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten

nectarplanten gesorteerd op bloeitijd

Stuifmeel- richt- Nederlandse Latijnse naam naam. Opmerking. Acer campestre Veldesdoorn

Beveiligingsaspecten van webapplicatie ontwikkeling met PHP

Visual Storytelling Analyse van een Infographic. Het Frisia-Nederland conflict

Rapport Docent i360. Test Kandidaat

Wat hebben bijen nodig?

Plantenkennis voor de groene ruimte. J. Helmers P. Hanemaaijer

SLOBKOUSNIEUWS 33 jrg8

Eetbare planten voor konijnen

Nachtschade (Solanum)

Oefenbestand Soortenkennis O41. April 2016

Datum excursie: 2013/29/ Hokcode: D Plaats: Loksbergen Gids: Bert Berten Deelnemers: Georges Peters

klas 3 beeldende vormgeving buitentekenen

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK. Wat is dat? Eva van de Sande. Radboud Universiteit Nijmegen

SLOBKOUSNIEUWS 30 jrg3

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Samenvatting Dautzenberg H8

Naar stabiele en nuttige slootkanten

Werkbladen landschapsstudie

Groeistoffen in Weiland. Een onmisbare en betrouwbare partner! Basisonkruidbestrijding. goedkope en rendabele investering

Kruiden in grasland en de gezondheid van melkvee

Evolutie van het Melkviooltje en verwanten door hybridisatie en polyploïdie

Kruidentocht WILDE KRUIDEN. Marjolein Holtkamp. Klaproos verzacht en heeft een kalmerende werking bij hoest en slapeloosheid. Speuren naar watermunt

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP

Transcriptie:

Van Papen en Pispotten Een corpusstudie naar polysemie in het semantisch domein van plantnamen in de Brabantse dialecten. Universiteit Utrecht Master Taal, Mens en Maatschappij Opleiding Taalwetenschappen Masterscriptie Laura Sonderman Studentnummer 0419362 Begeleider dr. Hans Van de Velde Universiteit Utrecht Tweede lezer prof. dr. Jos Swanenberg Universiteit van Tilburg December 2012

Voorwoord Belangstelling voor de natuur is mij met de paplepel ingegoten, dus toen ik aan het eind van mijn studie taalwetenschap een suggestie kreeg om mijn scriptie over plantnamen te schrijven greep ik die met beide handen aan. Het werd een corpusonderzoek naar plantnamen in de Brabantse dialecten. Het resultaat ligt nu voor u. Graag wil ik Hans Van de Velde bedanken voor zijn goede begeleiding, zijn flexibiliteit en de uitstekende suggestie voor mijn scriptie-onderwerp. Ook wil ik Jos Swanenberg bedanken voor de fijne samenwerking en voor het toegankelijk maken van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten. Een scriptie schrijven is een individueel proces, maar zonder de mensen die het dichtst bij mij staan had ik deze opdracht nooit kunnen afronden: mijn ouders en Marein, dank voor alle steun. Utrecht, december 2012

Inhoud Voorwoord Inhoud 1. Inleiding en onderzoeksvragen 2. Theoretisch kader 2.1 Hadderingh 2.2 Brok 2.3 Swanenberg 3. Methode 3.1 Dialectgebied 3.2 Materiaal 3.3 Onderzoek 4. Resultaten en analyse 4.1 Resultaten 4.1.1. Boterbloem 4.1.2. Broeinetel 4.1.3. Distel 4.1.4. Donderbloem 4.1.5. Flier / Vlier 4.1.6. Ganzentong 4.1.7. Hanenpoot 4.1.8. Hemdsknoopjes 4.1.9. Soldatenknoop 4.1.10. Kattenstaart 4.1.11. Klimop 4.1.12. Klok 4.1.13. Koekoek 4.1.14. Kral 4.1.15. Kwalster 4.1.16. Lijsterbes 4.1.17. Lis 4.1.18. Madelief / Margriet / Meibloem 4.1.19. Paap / Papenkannen / Papenkulleke 4.1.20. Paardenbloem 4.1.21. Paasbloem 4.1.22. Pinksterbloem / Sinksenbloem 4.1.23. Pisbloem 4.1.24. Pispot 4.1.25. Rang 4.1.26. Rappenbloem 4.1.27. Heiligen 4.1.28. Snotbel 4.1.29. Stinkbloem 4.1.30. Theebloem 4.2 Analyse 4.2.1. Relatieve frequenties 4.2.2. Geografie 4.2.3. Synthese

5. Conclusies 6. Discussie 6.1 aanbevelingen 7. Bronnen 7.1 Literatuur 7.2 Digitale bronnen Appendix I Afbeeldingen planten Appendix II datamatrix plantnamen WBD (digitaal) Appendix III datamatrix geografische spreiding (digitaal)

1. Inleiding en onderzoeksvragen Manekop, piepoogbloem, slaapmuts en zonneroos. De gemiddelde Nederlander zal niet snel weten waar deze namen naar verwijzen. Toch zijn dit namen voor een plant die bijna iedereen kent: de klaproos. In de standaardtaal en in de botanische nomenclatuur bestaat er slechts één naam voor deze plant, respectievelijk de reeds genoemde klaproos en 'papaver rhoeas' volgens Linnaeus. Maar in dialecten bestaan er heel veel namen voor één plant. En wat nog interessanter is: er bestaan ook namen die naar een groot aantal planten verwijzen. Dit laatste noemt de taalwetenschap polysemie: een naam kan meerdere betekenissen hebben. Dit gegeven trok eerder al de belangstelling van wetenschappers. Het meeste onderzoek op dit gebied is onomasiologisch geörienteerd. Deze onderzoeken nemen de plant als uitgangspunt en analyseren de verscheidenheid aan namen die voor deze plant gebruikt wordt (Stroop 1969, Brok 1991). Het onderzoek van deze scriptie heeft een semasiologische inslag. Het gaat uit van een bepaalde plantnaam en geeft een inventarisatie en analyse van de planten die deze naam krijgen in het Brabants dialect. Met deze analyse wordt een poging gedaan om de dialectvariatie te verklaren. Hoofddoel: Het verklaren van polysemie binnen het semantisch deelgebied van plantnamen in de Brabantse dialecten. Benoemingsmotieven kunnen polysemie verklaren, omdat planten bijvoorbeeld op elkaar lijken of in dezelfde tijd bloeien. Verder kijk ik naar de geografische spreiding van de plantnamen. Als een plant onder verschillende namen voorkomt in hetzelfde gebied, is de naam polysemantisch. Maar als de namen verspreid over verschillende gebieden voorkomen, is er geen sprake van polysemie. Dan heeft de naam meerdere betekenissen in verschillende dialecten. Om dit hoofddoel te bereiken, beantwoord ik eerst een aantal deelvragen: Wat zijn de benoemingsmotieven voor planten in de Brabantse dialecten? Welke verklaringen zijn er voor de verschillen in benoemingsmotieven? Wat is de geografische distributie van plantnamen in de Brabantse dialecten? Is er een verband tussen de geografische spreiding en de naamgeving van planten? De opbouw van deze scriptie is als volgt: na het theoretisch kader wordt kort de methode en het gebruikte materiaal besproken. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken. In aparte paragrafen worden per plantnaam de geografische spreiding en de benoemingsmotieven behandeld. Hierna volgt de analyse van de resultaten. Na een aantal concluderende opmerkingen wordt deze scriptie afgesloten met een discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek.

2. Theoretisch kader In dit hoofdstuk bespreek ik een drietal belangrijke bronnen die bestaan uit taalkundige studies die gedaan zijn op het gebied van plantnamen in dialecten. Hieruit zullen de punten worden genoemd die het meest van toepassing zijn bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Deze drie bronnen bestaan uit twee artikelen uit tijdschriften voor de taalwetenschap, dit zijn de artikelen van Hadderingh (1991) en Swanenberg (2004). De derde bron is de dissertatie van Brok (1991). 2.1 H. Hadderingh (1991) Talige categorieën en botanische categorieën. Discrepanties tussen plantenamen van botanici en leken Er zitten een aantal nadelen aan een botanische invalshoek bij het beschrijven van talige objecten. In het artikel van Hadderingh zijn die objecten plantnamen. In de Van Dale zijn de omschrijvingen van planten geheel of gedeeltelijk op de botanische opvatting van de naam gebaseerd. Dit is het eerste nadeel: een botanische naamgeving is geen weergave van de taalbeheersing van de leek. Bij de meeste lemma's staan beschrijvingen als 'benaming voor verschillende planten van het geslacht x en geslachten y en z'. Dit heeft overduidelijk zijn grondslag in de botanische opvatting, het is niet wat de leek zich voorstelt bij 'nachtschade'. Van Dale doet verder niets met deze discrepantie tussen de twee invalshoeken van botanist en leek. Het tweede nadeel is dat de naamgeving van de leek niet gelijk loopt met de botanische naamgeving (nomenclatuur). Botanisten hebben een heel andere waarneming dan leken. Botanisten letten op het aantal meeldraden, de omwindsels en bijkelken. Hun waarneming is veel specialistischer dan die van de leek. De 'fouten' die leken maken in naamgeving staan beschreven in de volgende alinea, gerangschikt in oplopende taxonomische categorie (soort geslacht familie). Soortoverlapping De namen die leken geven hebben geen een-op-een-relatie tot de botanische soort in kwestie. De naam 'boterbloem' kan bijvoorbeeld naar de scherpe boterbloem verwijzen, maar ook naar de kruipende boterbloem. Geslachtsoverlapping Dit werkt net als soortoverlapping, maar dan voor planten die in verschillende geslachten van een bepaalde familie thuishoren. Het voorbeeld dat Hadderingh geeft is dat van de Walderik. Deze naam wordt gebruikt voor zowel de herik als de knopherik. De herik valt onder het geslacht sinapis, L., mosterd, terwijl de knopherik bij het geslacht raphanus, L., radijs, hoort. Geslachtsoverlapping komt voor bij heel alledaagse plantensoorten. Een andere situatie is wanneer de ene naam een samenstellend element van de andere naam vormt, bijvoorbeeld de gele wikke, die voor een leek deel uitmaakt van het geslacht 'wikke'. Botanisch gezien is dit niet zo. Ook hier is sprake van geslachtsoverlapping. Familieoverlapping Plantenfamilies hebben onderling grotere verschillen dan geslachten en soorten. Familieoverlapping komt dan ook vooral voor bij kleinere planten. Hier heeft de oppervlakkige waarneming van leken grotere consequenties, de plant wordt sneller voor een andere soort aangezien, die dan ook bij een andere familie hoort. Deze vorm van overlap komt niet vaak voor. De keerzijde van het samennemen van planten die bij verschillende plantensoorten, -geslachten en -families horen, is het splitsen van deze categorieën. Hierbij worden planten die tot verschillende soorten behoren, met dezelfde naam benoemd. Door hun klimmende ranken worden bijvoorbeeld zowel de maretak als de haagwinde 'klimop' genoemd, terwijl ze niet bij dezelfde familie horen.

Een ander belangrijk punt is dat de waarneming van leken aan verschillende factoren onderhevig is. De grootte van de plant speelt een rol en de frequentie waarmee er met de plant in contact is gekomen. Waarneming hoeft daarbij niet optisch te zijn, ook geur, smaak en de aanraking op de huid is van belang. Verder kan de eventuele toepassing van de plant ook een factor zijn bij de naamgeving. Hier komt de relatie tussen nut en naamgeving aan bod, volgens Stroop (1969) wordt er door leken een verdeling gemaakt tussen nuttige en niet-nuttige planten, waarbij de groep nuttige planten een grotere variatie aan namen laat zien. Botanisten volgen een heel ander systeem. In het hoofdstuk 'kwantificering van de realiteit' laat Hadderingh zien hoe de manier van dataverzameling invloed heeft op de resultaten. De lexicograaf die met botanische afbeeldingen van volledige planten naar zijn informanten gaat, moet er niet vanuit gaan dat de namen die hij krijgt precies overeenkomen met de planten op de afbeeldingen, vanuit een botanisch perspectief. Dit ten eerste vanwege de reeds beschreven overlappings- en splitsingsverschijnselen, maar ook omdat namen naar slechts een deel van de afgebeelde plant kunnen verwijzen. Ook kan een naam die duidelijk gebaseerd is op een onderdeel van de plant, wel voor de hele plant gebruikt worden. Een ander aandachtspunt is dat een botanicus onderscheid maakt tussen wilde en gekweekte planten, terwijl dat onderscheid voor een leek vaak niet bestaat. Door een schematisch karakter of teveel nadruk op botanisch interessante details sluit de afbeelding ook vaak minder goed aan bij het beeld dat de leek heeft van een plant. Hadderingh concludeert onder andere dat een botanisch uitgangspunt bij het verzamelen van plantennamen ongewenst is. 2.2 H. Brok (1991) Enkele bloemnamen in de Nederlandse dialekten In zijn dissertatie beschrijft Brok een aantal bloemnamen in Nederlandse dialecten. Hij maakt een inventarisatie en analyse van alle namen en benoemingsmotieven voor een zevental bloemen. Deze benoemingsmotieven zijn het meest interessant voor deze scriptie. De zeven bloemen die Brok behandelt zijn de gras- en tuinanjer, de haagwinde, de klaproos, de muurbloem, de paardenbloem, de pioen en de sering. Hij behandelt de vele namen van deze planten vanuit een drietal invalshoeken: historisch taalkundig, taalgeografisch en taalsystematisch. Het grootste deel van de dissertatie bestaat uit de inventarisatie van de namen voor de zeven bloemen. Hij deelt deze in in de volgende categorieën benoemingsmotieven: A. Benamingen gebaseerd op het uiterlijk B. Benamingen gebaseerd op de plaats van voorkomen C. Benamingen gebaseerd op de bloeitijd van de plant D. Benamingen gebaseerd op toepassingen, eigenschappen en producten E. Benamingen gebaseerd op de botanische nomenclatuur F. Benamingen ontleend aan andere talen G. Benamingen gebaseerd op overeenkomst met andere planten H. Overige benamingen In de historisch taalkundige analyse die volgt, geeft Brok per categorie een verklaring voor de herkomst van de naam. In de taalgeografische analyse noemt Brok een aantal interessante observaties in verband met de verspreiding van de plantnamen die hij heeft onderzocht. Hieruit zijn wat meer algemene taalgeografische conclusies te trekken: 1. Polygenese. 'Een verklaringstheorie (..) die inhoudt dat kulturele verschijnselen van

eenvoudige struktuur op verschillende plaatsen van de aarde onafhankelijk van elkaar kunnen ontstaan en vervolgens een gelijke ontwikkeling kunnen doormaken'(brok 1991: 240). Dit vindt hij terug in onder andere de stink-samenstellingen voor de klaproos, die voorkomen in uiteenliggende gebieden. 2. Homonymische beïnvloeding. De semantische beïnvloeding op grond van klankverwantschap. De ene plant neemt benamingen van de andere plant over door (gedeeltelijke) overeenkomsten. 3. Geografisch beperkte uitstraling. Veel benamingen zijn maar in heel kleine gebiedjes bekend. Dit is te verklaren door naar de creativiteit van de leek te kijken, bij het benoemen van planten. Het ontbreken van botanische kennis stimuleert het creatief benoemen van de relatie tussen plant en taalgebruiker. 4. Homoniemen. In bepaalde gebieden hebben verschillende planten dezelfde naam. Brok vindt dit een 'nodeloos verwarrend en uitermate onlogisch' verschijnsel. Volgens hem wordt het veroorzaakt door geografisch beperkte registers die sterker zijn dan de gebondenheid van een bepaalde benaming aan een plant. In de taalsystematische analyse kijkt Brok naar opvallende verschillen en samenhangen in de etnobotanische nomenclatuur. Hij legt eerst de begrippen 'plantnaam' en 'nomenclatuur' uit. Vervolgens kijkt hij naar heteronymie, twee verschillende planten met dezelfde naam, in de Nederlandse dialecten. De conclusie van dit hoofdstuk bestaat uit een lijst verschillen tussen de wetenschappelijke nomenclatuur en de etnobotanische nomenclatuur. Hier volgen een aantal punten die belangrijk zijn voor het vervolg van deze scriptie: 1. Botanisch verschillende planten kunnen dezelfde naam dragen als hun onderlinge verschillen niet zo ervaren worden. Deze overeenkomst kan afhangen van fysieke eigenschappen, maar ook van psychologische en utilitaire. 2. Samenhangende planten worden benoemd naar het meest prototypische lid van de groep. In dit lid zijn de kenmerken van de samenhang het duidelijkst aanwezig. 3. Verschillende planten kunnen dezelfde naam dragen, tenzij er een bepaalde reden voor is om de plant een exclusieve, eenduidige naam te geven. Het voorkomen van verwarring is niet zo'n reden. 2.3 J. Swanenberg (2004) Kolbloemen, bloedpaters en manebladen versus zoetelief en luitentuit. Bronnen van lexicale variatie in de Brabantse flora en fauna In dit artikel wil Swanenberg een verklaring geven voor lexicale variatie in het Brabants dialect. In zijn dissertatie (2000) onderzocht hij al de structuur van lexicale variatie, op basis van het domein van inheemse kleine zangvogels. Hierin verwijst hij naar de analyse van Berlin (1992), waarin basisniveaubegrippen, die het meest voorkomen in ons dagelijks leven, primaire namen krijgen, bijvoorbeeld 'boom'. De categorieën die hieronder liggen komen minder vaak voor. Zij krijgen dan ook secundaire, complexe namen, zoals 'wintereik'. Dit gebeurt op basis van bepaalde benoemingsmotieven, die voor mij erg interessant zijn. Het proces van conceptuele differentiatie, de secundaire naamgeving, zorgt voor lexicale variatie. In dialecten krijgen exemplaren waar de sprekers vertrouwd mee zijn vaak weer de primaire naam. In dit artikel onderzoekt Swanenberg of deze manier van naamgeving ook geldt voor andere semantische domeinen, zoals plantnamen. Vogels Eerst inventariseert Swanenberg de namen voor een drietal leeuweriken, de veldleeuwerik, de kuifleeuwerik en de boomleeuwerik. Daarna analyseert hij de heteronymie in de benoemingen, dus welke naam er voor meerdere soorten wordt gebruikt. Aan de hand van zes benamingstypen en hun relatieve frequenties laat hij zien welke woordvormingsprocessen het meest worden

gebruikt. De zes benamingstypen: primaire simplexen primaire complexen secundaire complexen derivaties metaforen metoniemen Hieruit blijkt dat de primaire simplex 'leeuwerik' en de secundaire namen het meest frequent zijn bij alledrie de soorten leeuwerik. Door de vage grenzen van de categorieën kan 'leeuwerik' zowel overkoepelend als voor subcategorieën gebruikt worden. Uit de analyse van de benoemingsmotieven blijkt dat voor de veldleeuwerik en de boomleeuwerik de habitat het belangrijkste motief is. Voor de kuifleeuwerik is dat het uiterlijk, namelijk zijn kuif. Planten In de volgende paragraaf worden de namen van zes planten beschreven en wel van de klaproos, de slaapbol, de korenbloem, het knoopkruid, de gele plomp en de witte waterlelie. Voor de analyse zijn benoemingsmotieven nodig en die zijn weer te achterhalen aan de hand van de etymologie van de plantnamen. Deze benoemingsmotieven worden hier ook vermeld. Analyse Het meest voorkomende morfologische type bij de benoemingen van de papaver-soorten (klaproos en slaapbol) en de centaurea-soorten (korenbloem en knoopkruid) is de primaire complex. Dit zijn benamingen die zijn samengesteld met een grondwoord dat de overkoepelende categorie benoemd, zoals -plant, -kruid, -bloem en -roos. Bij de slaapbol en het knoopkruid komen ook relatief veel metoniemen voor. Deze resultaten zijn heel anders dan die van de vogelnamen. Ook bij de benamingen voor de witte waterlelie en de gele plomp worden complexe primaire namen veruit het meest gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn 'waterbloem' en 'waterlelie'. Namen als 'plompenblad' en 'maneblad' zijn eigenlijk metonymisch, maar -blad wordt hier beschouwd als een equivalent van -plant en -kruid. Bij de analyse van de benoemingsmotieven valt op dat bij de papaver-soorten en de centaureasoorten een verschillend benoemingsmotief het vaakst gebruikt wordt bij elke plant. Bij de klaproos is dit het gebruik van de bloem in een kinderspel, voor de slaapbol is dit de toepassing van de plant in de volksgeneeskunde. Voor de korenbloem is de biotoop en voor het knoopkruid de vorm van de bloeiwijze het frequentste benoemingsmotief. De Standaardnederlandse namen dragen flink bij aan de hoge scores van deze motieven. Er is ook veel overlap tussen de plantensoorten. Er zijn verschillende namen die voor meerdere planten gebruikt worden. Bij de witte waterlelie en de gele plomp is de habitat het meest voorkomende benoemingsmotief. Ook de kleur van de bloemen en de vorm van de zaaddozen is vaak een motief. Concluderend Allereerst is er een groot verschil op het gebied van lexicale variatie tussen kleine zangvogels en wilde planten. De variatie tussen plantnamen laat heel andere patronen zien. Bij planten komt een veel kleiner aantal primaire simplexen voor. In plaats daarvan zien we vooral complexe primaire

namen. Dit lijkt te komen doordat de plantensoorten deel uitmaken van minder gelaagde hiërarchische structuren en daarom worden benoemd met '-plant', '-kruid' of '-bloem', in plaats van primaire simplexen. Die hiërarchische structuur ziet er als volgt uit voor de veldleeuwerik: Dier vogel leeuwerik veldleeuwerik Het knoopkruid heeft de volgende structuur: Plant kruid knoopkruid De structuur van de plant is minder complex dan die van de vogel. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat namen voor vogels identificerend zijn, vogels worden meer gezien als individuen. Plantnamen zijn eerder omschrijvend voor de hele soort. In verschillende dialecten worden verschillende lexicale keuzes gemaakt. Ontlening en taalcontact zijn hierbij belangrijke factoren. Verder spelen ook benoemingsmotieven een grote rol bij lexicale variatie. Uit de benoemingsmotieven is een lijst eigenschappen samen te stellen, die van semantisch belang zijn voor een categorie. Deze eigenschappen laten zien waar variatie op berust. Zintuiglijke waarneming is belangrijk, net als volksgeneeskunde en kinderspelletjes. Ook het onderscheid tussen wilde en geteelde gewassen is van belang. Dit zijn culturele en emotionele benoemingsmotieven. Verder speelt preponderantie een grote rol bij het verklaren van lexicale variatie. Iets is preponderant wanneer het het meeste gewicht heeft in een bepaalde categorie, wanneer het de meest treffende vertegenwoordiger is van een bepaald concept. Bijvoorbeeld in de algemene categorie 'vogels' is het roodborstje een veel 'betere' vogel dan bijvoorbeeld de struisvogel. De struisvogel kan niet vliegen en is twee meter lang. Het roodborstje is klein en kan wel vliegen. Onder andere deze kenmerken maken dat het roodborstje meer preponderant is in deze categorie dan de struisvogel. Preponderantie bij planten wordt bepaald door zowel het psychologisch gewicht als het cultureel belang van de plant. Emotie speelt ook een rol. Spookverhalen en kinderspelen en het afweren van onweer zijn benoemingsmotieven voor akkerplanten. Afkeur en affectie beïnvloeden zo lexicale variatie. Zo zijn er drie vormen van preponderantie (psychologisch, cultureel en emotioneel) die samen met verschillende morfologische processen zorgen voor lexicale variatie.

3. Methode In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het onderzoek is uitgevoerd. Allereerst zal ik het dialectgebied beschrijven van het dialect waar mijn gegevens op zijn gebaseerd. Vervolgens zal ik de gebruikte bronnen toelichten. Hierna volgt de werkwijze die gebruikt is bij het uitvoeren van het onderzoek. 3.1 Dialectgebied De gegevens in het WBD beslaan de Nederlandse provincie Noord-Brabant en de Belgische provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant, inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze afbakening is gebaseerd op staatkundige grenzen, niet op dialectologische grenzen. In het zuiden valt de grens wel samen met een taalkundige overgang tussen dialecten, namelijk de Germaans- Romaanse taalgrens (REWO 2010). De drie provincies zijn opgedeeld in negen hoofdregio's met elk hun eigen gebiedsnummer. In drie van deze regio's wordt eigenlijk geen Brabants dialect gesproken. Het Westhoeks (70) is een Hollands dialect, in het land van Cuijk (80) en in het Budels (90) spreekt men een Limburgse dialectvariant. Omdat deze gebieden toch binnen de provinciegrenzen vallen, zijn ze wel opgenomen in het WBD. Van de zes overgebleven regio's worden er vijf in subgebieden opgedeeld. De complete gebiedsindeling met de bijbehorende gebiedsnummers staat in Lijst 1. Na Lijst 1 volgt de gebiedsindeling weergegeven in Kaart 1 (REWO 2010). Lijst 1 Indeling WBD-gebied met gebiedsnummers. 10 Noordwest- Brabants 11 Markizaats 12 Baronies 13 Antwerps 20 Midden-Noord-Brabants 21 Tilburgs 22 Hollands-Brabants 23 Maaslands 30 Oost-NoordBrabants 31 Kempenlands 32 Noord-Meierijs 33 Peellands 34 Geldrops 35 Heeze-en-Leendes 40 Kempens 41 Noorderkempens 42 Zuiderkempens 50 Zuid-Brabants 51 Kleinbrabants 52 Pajottenlands 53 Centraal Zuid-Brabants 54 Hagelands 60 Getelands 70 Westhoeks 80 Cuijks 90 Budels

Kaart 1 Indeling dialectgebieden WBD 3.2 Materiaal Voor dit onderzoek is een corpus gebruikt, in de vorm van het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD 2002). Dit woordenboek is samengesteld door de KU Nijmegen en de KU Leuven en bevat thematisch gerangschikte afleveringen. Dit maakt het mogelijk om het onderzoek te beperken tot één semantisch domein, namelijk de Brabantse flora. Dit domein staat in Deel III sectie 4: De wereld tegenover de mens - aflevering 3 Flora van het WBD. Het woordenboek is voor het grootste deel gebaseerd op dialectmateriaal dat door middel van schriftelijke vragenlijsten verzameld is. Voor de aflevering over de flora zijn de gegevens uit de enquêtes van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde van belang. Deze zijn sinds 1960 uitgestuurd over Nederlands en Belgisch Limburg, Antwerpen en Vlaams Brabant, en Noord-Brabant. Belangrijk waren vooral de vragenlijsten N 82 uit 1981 en N 92 uit 1982 (WBD 2002: 7). Ook zijn bestaande bronnen gebruikt, zoals oudere enquêtes, handschriften en monografieën. Ook zijn 31 bestaande lokale woordenboeken gebruikt als bron, zoals het 'Bergs woordenboek' (Heestermans 1997), 'De taal van Kempenland, van ááwbätte tot zwiemele' (Hoppenbrouwers 1996) en het 'Leuvensch Taaleigen, woordenboek' (Goemans (1936-1954)). De weergegeven landkaarten in deze scriptie zijn gebaseerd op de databank Plantnamen in de Nederlandse Dialecten (PLAND). Deze databank is samengesteld door het Meertens Instituut en omvat de volksnamen van planten in het Nederlandse taalgebied. Dit gebied omvat heel Nederland en Nederlandstalig of Vlaams België (PLAND 2000-2013). Het Brabants dialectgebied valt hier ook onder. Omdat de PLAND een groter gebied omvat en deels op andere bronnen is gebaseerd, komen de kaarten niet volledig overeen met de gegevens in de tabellen in dit onderzoek. Daarom wordt per plantnaam besproken waar de gegeven planten precies voorkomen onder de betreffende naam. Een andere bron die enige toelichting behoeft is Soortenbank.nl. Deze website maakt deel uit van de Speciesbank-activiteiten van de Global Biodiversity Information Facility (GBIF) en bevat

informatie over duizenden verschillende soorten dieren, planten en paddenstoelen die in Nederland voorkomen. Het grootste deel van de botanische informatie die in deze scriptie gebruikt is, komt uit deze databank. Verderop in de tekst wordt steeds naar Soortenbank.nl verwezen als 'SB 2012'. 3.3 Onderzoek In deze scriptie beschrijf ik het kwalitatief onderzoek dat ik heb gedaan om polysemie in het Brabants dialect te kunnen verklaren, op het semantisch deelgebied van plantnamen. Hiervoor inventariseerde ik allereerst het register van het WBD op plantnamen die meer dan één paginaverwijzing hebben. Uit dit bestand selecteerde ik op plantnamen die minimaal vijf voorkomens hebben in het WBD. Dit zijn er 35 (Lijst 2). Lijst 2 plantnamen met minimaal vijf voorkomens in het WBD Bosbes Boterbloem Broeinetel Distel Donderbloem Doorn (doornbos/doornstruik/doorns) Flier (vlier) Fluitjeshout Ganzentong Hanenkam Hanenpoot Hemdsknoopjes (soldatenknoop) Kattenstaart Klimop Klok Koekoek (koekoeksbloem/koekoekskruid) Kral Kwalster Lijsterbes Lis Margriet Madelief (meibloem) Paap (papenkannen/papenkulleke) Paardebloem Paasbloem Pinksterbloem (sinksenbloem) Pisbloem Pispot Puin Rang (rank/reng) Rappenbloem Sint-Jan (Joris/Jozef/Servaas) Snotbel (Snottebel Stinkbloem (stinkkruid/stinkers) Theebloem Van deze planten heb ik de geografische spreiding en aantal voorkomens per plant per plantnaam geïnventariseerd. Uit dit registerbestand selecteerde ik de plantnamen die minimaal vijf verschillende plantensoorten benoemen. Plantnamen waarbij de verdeling van de variatie zodanig

is dat er vooral planten zijn die maar in één geval die naam gekregen hebben, zijn uit de lijst gehaald. Deze eenmalige attestaties heten hapaxen. Na het verwijderen van de hapaxen bleven er nog dertig plantnamen over. Van de planten die onder deze dertig namen vielen, heb ik opgezocht waarom ze die specifieke naam kregen. Deze zogenaamde benoemingsmotieven werden gegroepeerd per plantnaam. De relatieve frequentie van de gebruikte benoemingsmotieven is weergegeven in een tabel. Daarnaast inventariseerde ik welke planten er overlap laten zien in de distributie van hun verschillende plantnamen om de deelvragen over de invloed van geografie te kunnen beantwoorden. Aan de hand hiervan trok ik mijn conclusies over polysemie in het Brabants dialect, in dit specifieke semantisch domein.

4. Resultaten en analyse Dit hoofdstuk behandelt de geografische spreiding en benoemingsmotieven van de plantnamen die minimaal vijf voorkomens hebben in het WBD, dit zijn er 35. Eerst zal het weglaten van plantnamen met teveel enkele attestaties (hapaxen) worden toegelicht, dan zullen per plantnaam de opvallende patronen in geografische spreiding worden beschreven. Vervolgens worden de bijbehorende planten op benoemingsmotief gegroepeerd en wordt er meer verteld over waarom dialectsprekers die naam voor de verschillende planten zouden kunnen gebruiken. Na de bespreking van de onderzoeksresultaten volgt een analyse. Uit de lijst van de plantnamen die minimaal vijf voorkomens hebben in het WBD zijn er een aantal plantnamen waarbij de verdeling van de variatie zodanig is dat er vooral planten zijn die maar in één geval die naam gekregen hebben. Deze hebben een groot aantal hapaxen. Een voorbeeld hiervan is 'bosbes'. De planten die onder deze naam voorkomen zijn de blauwe bosbes, de rode bosbes, de jeneverbes, de sneeuwbes en de zwarte nachtschade. De laatste drie worden echter maar één keer genoemd en zijn dus hapaxen. Het benoemingsmotief van de blauwe bosbes en de rode bosbes ligt ook zo voor de hand dat ik ervoor gekozen heb om deze plantnamen niet op te nemen in mijn resultaten en analyse. Het gaat om de volgende plantnamen: 'Bosbes' 'Doorn' 'Fluitjeshout' 'Hanenkam' 'Puin' Omdat ik het Brabants dialect niet beheers zal ik nooit met zekerheid kunnen zeggen of de planten die slechts één keer genoemd worden fout zijn, maar het risico op fouten is erg groot. De respondenten zijn tenslotte niet geselecteerd op hun botanische kennis en sommige planten lijken veel op elkaar. De antwoorden uit de interviews zijn ook niet gecontroleerd op botanische correctheid door de samenstellers van het WBD. Dit verhoogt het risico op het opnemen van foute planten nog meer. Daarom laat ik ze weg uit mijn resultaten en analyse. Daarnaast ben ik ook meer geïnteresseerd in algemene patronen. Hapaxen laten alleen incidentele benoemingsmotieven zien en daar zijn geen algemene conclusies uit te trekken. Ik zal nu de plantnamen bespreken die wel zodanige variatie vertonen dat er voor de verschillende planten meer dan één opgave is.

4.1 Resultaten Hier volgen de resultaten van het corpusonderzoek. Per paragraaf wordt een plantnaam behandeld. Eerst worden in een tabel de planten weergegeven die onder de betreffende naam voorkomen. In deze tabel worden ook de frequenties van de voorkomens weergegeven. Omdat in het WBD geen absolute aantallen van voorkomens, maar voornamelijk gebieds- en plaatsnamen worden gegeven, zijn de getallen in de tabel steeds het minimale aantal voorkomens. Het kan zijn dat de plant per genoemde plaats of dialectgebied vaker voorkomt onder die naam, daarom worden de getallen weergegeven met een 'groter dan-teken' (>) ervoor. Een kaart toont vervolgens de distributie over het Nederlandse taalgebied. Zoals gezegd staat er in deze kaart extra informatie, omdat deze op een andere database gebaseerd is en een groter taalgebied beslaat. Mijn corpusonderzoek omvat alleen gegevens over het Brabantse taalgebied. Na de tabel en de kaart volgt een toelichting, waar het aantal voorkomens per plant steeds tussen haakjes aangegeven wordt. In deze toelichting worden de resultaten gebaseerd op het WBD besproken. Deze verschillen op enkele punten van de gegevens weergegeven in de kaarten. Hierna worden van de planten die meer dan één keer voorkomen de benoemingsmotieven besproken. Plantnamen worden steeds tussen enkele aanhalingstekens weergegeven. De planten zelf worden in cursief weergegeven. Het volgende voorbeeld zal dit toelichten: 'Koekoek' (126) verwijst naar de koekoeksbloem, verspreid over het Brabantse taalgebied. De naam 'koekoek' wordt 126 keer door informanten genoemd bij een afbeelding van de plant die in het Standaardnederlands koekoeksbloem heet. De wetenschappelijke naam van deze plant is Lychnis flos-cuculi.

4.1.1 Boterbloem Tabel 1 Planten voorkomend onder de naam 'boterbloem' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Bosanemoon Anemone nemorosa >14 Sleutelbloem Primula veris >5 Paardenbloem Taraxacum officinale >6 Boterbloem Ranunculus arvensis >24 Egelboterbloem Ranunculus flammula >1 Zilverschoon Potentilla anserina >1 Melkdistel Sonchus oleraceus >1 Pinksterbloem Cardamine pratensis >3 Margriet Leucanthemum vulgare >1 Waterranonkel Ranunculus aquatilis >8 Dotterbloem Caltha palustris >5 Kaart 2 Geografische distributie plantnaam 'boterbloem' De naam 'boterbloem' wordt verspreid over heel het Brabantse taalgebied aan de boterbloem (24) gekoppeld. Aan de rand van het taalgebied, vooral in het noorden en het zuiden, noemt men de bosanemoon (14). In Zuid-Brabant worden ook de waterranonkel (8) en de dotterbloem (5) onder deze naam geschaard. Opvallend is de paardenbloem (6), die genoemd wordt in twee gebieden die ver uit

elkaar liggen: in het land van Cuijk en in het Geteland. Ook de sleutelbloem (5) komt onder deze naam in uiteen liggende gebieden voor, onder andere in het dialect van Westhoek en in Zuid- Kempen. In het Kempenlands en het gebied rond Turnhout heet de pinksterbloem (3) ook wel 'boterbloem'. De gele kleur van de bloemen is een belangrijk benoemingsmotief. De boterbloem wordt zo genoemd omdat ze 'glanzende, boterkleurige bloemblaadjes' heeft (Kleijn 1970). De sleutelbloem, de paardenbloem, de waterranonkel en de dotterbloem hebben allemaal gele bloemen. Ook groeien zij, net als veel soorten boterbloemen, langs de waterkant. (SB 2012) De bloemen van de waterranonkel lijken wat vorm en voorkomen betreft ook veel op die van de boterbloem. Voor de pinksterbloem geldt een ander motief, hier speelt de bloeitijd een rol. De bloeitijd van de boterbloem loopt van april tot en met juli, dit valt inderdaad samen met de datum van Pinksteren. Deze feestdag valt tussen 10 mei en 13 juni. Het zou dus logisch zijn dat een boterbloem ook 'pinksterbloem' genoemd wordt, maar hier is het net andersom. De bosanemoon lijkt qua uiterlijk niet veel op de boterbloem, hij heeft ook handvormig gedeelde bladeren en een geel bloeiende variant, maar die is zeldzaam. Bepaalde toepasbare eigenschappen van de plant spelen bij deze benoeming een rol. Net als een bepaalde soort boterbloem (Ranunculus sceleratus) trekt het sap van de bosanemoon blaren op de huid. Het sap van de boterbloem bevat de giftige stof anemonol, dat bij het drogen overgaat in anemonine. Deze laatste stof is niet meer giftig (Kleijn 1970). Leken zullen zich niet bewust zijn van de opvallende gelijkenis tussen deze twee woorden, maar zij kennen waarschijnlijk wel de werking van het sap. Botanisch gezien zijn de bosanemoon en de boterbloem ook nauw verwant, ze zijn beiden lid van de ranonkelfamilie.

4.1.2 Broeinetel Tabel 2 Planten voorkomend onder de naam 'broeinetel' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Hondsdraf Glechoma Hederacea >1 Witte dovenetel, dovenetel Lamium album >5 Paarse dovenetel Lamium purpureum >2 Brandnetel Urtica dioica >25 Brunel Prunella vulgaris >2 Kaart 3 Geografische distributie plantnaam 'broeinetel' De naam 'broeinetel' wordt vooral aan de brandnetel (25) gegeven. Deze naam wordt gebruikt in Cuijk en in de gebieden tussen Breda en Antwerpen. In het noord-westen van het taalgebied worden ook de witte dovenetel (5) en de paarse dovenetel (2) 'broeinetel' genoemd. In het Baronies wordt deze naam ook voor de brunel (2) gebruikt. De naam 'broeinetel' heeft te maken met het effect van de plant op de huid, het geeft een broeierig of branderig gevoel. De brandnetel heeft brandharen die de bladeren van de plant bedekken en het blad van de plant zorgt bij aanraking inderdaad voor een branderig gevoel. De witte dovenetel en de paarse dovenetel lijken op de brandnetel, maar hebben geen brandharen (SB 2012). De naam 'broeinetel' voor de dovenetels is dus eigenlijk onterecht. De brunel is een apart geval. Deze plant is lid van de lipbloemenfamilie, waar ook de dovenetels bij horen. Dit is de enige overeenkomst die er is tussen de brunel en bovenstaande planten. Hij is wel lid van dezelfde familie, maar uiterlijk

lijkt hij niet op de dovenetels of de brandnetel. Wellicht dat men hier de brunel met de paarse dovenetel heeft verward. De namen 'broeinetel' en 'brunel' lijken op elkaar, dat maakt het misschien extra verwarrend.

4.1.3 Distel Tabel 3 Planten voorkomend onder de naam 'distel' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Paardenbloem Taraxum officinale >1 Brandnetel Urtica dioica >2 Kaardenbol Dipsacus fullonum >6 Akkerdistel Cirsium arvense >216 Melkdistel Sonchus oleraceus >16 Kaart 4 Geografische distributie plantnaam 'distel' De naam 'distel' wordt vooral gegeven aan de gewone distel of de akkerdistel (216). Deze combinatie komt in het hele Brabantse taalgebied voor, behalve in het Noord-Westen, in het Markizaats en het Westhoeks. Daarnaast wordt in het Antwerps en het Noord-Meierijs met 'distel' ook de brandnetel (2) aangeduid. De kaardenbol (6) komt onder deze naam frequent voor in het Maaslands en ook in het Noord-Meierijs. De melkdistel (16) vinden we terug in het noordelijk deel van het taalgebied en in het Getelands. Het woord 'distel' betekent 'de stekende' en is al heel oud. Waarschijnlijk heeft het zijn oorsprong in het Indogermaans (Kok 2007). De akkerdistel heeft stekels aan de rand van zijn bladeren en prikt als je deze stekels aanraakt. De stekels komen vaker terug als benoemingsmotief. De kaardenbol en de melkdistel hebben ook stekelige onderdelen, hoewel de laatstgenoemde minder scherpe stekels heeft en graag door vee wordt gegeten. De brandnetel past niet goed in deze opsomming, het effect

van deze plant is een branderig gevoel. Deze plant heeft ook geen stekels of doorns en prikt in die zin dus niet.

4.1.4 Donderbloem Tabel 4 Planten voorkomend onder de naam 'donderbloem' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Klaproos Papaver rhoeas >20 Slaapbol Papaver somniferum >1 Donderkruid Inula conyza >2 Huislook Sempervivum >5 Kaart 5 Geografische distributie plantnaam 'donderbloem' De klaproos (20) komt het meest voor onder de naam 'donderbloem'. Hij wordt in totaal 20 keer genoemd, verspreid over gebieden in Oost-NoordBrabant en in het Noorderkempens. In het Zuiderkempens duidt men er het donderkruid (2) mee aan. Verder wordt de naam ook gebruikt voor het huislook (5), in het Noorderkempens en in het Getelands. De huislook wordt in de PLAND 'donderblad' genoemd en staat ook onder die naam op bovenstaande kaart (Donderblad wikipedia 2012). Er zijn volgens Kleijn (1970) drie verklaringen voor de naam 'donderbloem' bij de klaproos: 1. Gebaseerd op een kinderspelletje waarbij kinderen de bloemblaadjes opbliezen tot een balonnetje en dat kapot lieten knappen tussen hun handen of op hun voorhoofd. Het geluid wat hierbij klonk was de 'donder'. 2. Men geloofde vroeger dat bij donder in de lucht de bloem ging trillen. 3. De klaproos werd gebruikt als een onweerafleidend middel. Het huislook heeft een soortgelijk benoemingsmotief, het werd vroeger veel door mensen op het dak geplaatst (waar het gewoon door kan groeien) omdat het tegen blikseminslag zou beschermen (WBD flora 2002). Brok (1991)

geeft als benoemingsmotieven bij de klaproos ook nog de afschrikkende werking van de naam. Klaprozen groeien vaak tussen het koren en als kinderen de klaproos gingen plukken, trapten ze het koren plat. De naam 'donderbloem' dient om kinderen hiervan te weerhouden. Over het donderkruid is in de literatuur vrijwel niets te vinden. Ik kan dus niet met zekerheid zeggen welke reden aan deze benoeming ten grondslag ligt, maar ik denk dat de plant ofwel werd gebruikt als afweermiddel tegen de donder, ofwel dat de plant reageert op onweer in de lucht.

4.1.5 Flier / Vlier Tabel 5 Planten voorkomend onder de naam 'vlier' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Vlier Sambucus nigra >172 Vlierbes Vrucht van Sambucus nigra >7 Gelderse roos Viburnum opulus >4 Lijsterbes Sorbus aucuparia >3 Jeneverbes Juniperus communis >1 Zevenblad Aegopodium podagraria >10 Muurbloem Erysimun cheiri >137 Anjer Dianthus caryophyllus >2 Kaart 6 Geografische distributie plantnaam 'vlier' Vlier verwijst naar de vlier (172), verspreid over het Brabantse taalgebied. Opvallend is dat de naam ook veel voor de muurbloem (137) wordt gebruikt, vooral in het Zuiden. Verder worden de gelderse roos (4), de jeneverbes (1) en de lijsterbes (3) ook 'vlier' genoemd, in Noordwest-Brabant. Het zevenblad (10) en de anjer (2) zijn opvallende planten in het rijtje. Het zevenblad wordt vaak genoemd in het Cuijks, de anjer komt voor in het gebied rond Brussel. 'Vlier' is door wegval van de intervocalische -d- ontstaan uit 'vlieder' (Philippa e.a. 2003-2009). Dit is verder niet eenduidig op een ander lemma terug te voeren. Het laat zich wel vergelijken met het

Duitse woord 'Flieder', dat voor de sering gebruikt werd en onterecht voor de vlier (Kok 2007). Omdat de vlier geen plant is maar een grote struik of zelfs een boom, wordt hij niet door Kleijn (1970) besproken. Het belangrijkste benoemingsmotief zal de groeiwijze van de plant zijn, de gelderse roos, de lijsterbes en de jeneverbes zijn ook grote struiken. De eerste twee hebben ook de opvallende witte bloeiwijze gemeen. Het zevenblad daarentegen kruipt over de grond. De bloeiwijze van het zevenblad komt dan weer wel overeen met die van de vlier, ze bloeien beide wit en schermbloemig. Ook opvallend is dat de vlier in het Engels 'elder' heet en het zevenblad 'ground elder'. Deze namen hebben overduidelijk een gezamenlijke oorsprong. De muurbloem en de anjer worden ook wel 'violier' genoemd (WBD 2002). Een samentrekking hiervan is 'vlier'. Deze planten hebben dus wat uiterlijk of toepassing niets met de vlier te maken. Het gebruik van dezelfde naam 'vlier' komt door klankverwantschap, het zijn homoniemen van verschillende herkomst (vlieder violier)

4.1.6 Ganzentong Tabel 6 Planten voorkomend onder de naam 'ganzentong' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Smalle weegbree Plantago lanceolata >4 Paardenbloem Taraxum officinale >16 Melkdistel Sonchus oleraceus >1 Gele ganzenbloem Chrysanthemum segetum >10 Herderstasje Capsella bursa-pastoris >1 Kaart 7 Geografische distributie plantnaam 'ganzentong' De paardenbloem (16) wordt 'ganzentong' genoemd in het gebied tussen Eindhoven, Turnhout en Tilburg. In het gebied ten Noorden en ten Westen van deze driehoek heet ook de gele ganzenbloem (10) zo. Als laatste noemt men de smalle weegbree (4), in het Kempenlands en het Hagelands. De bloemen die 'ganzentong' worden genoemd, de paardenbloem, de gele ganzenbloem en de smalle weegbree, hebben allemaal lancetvormige bladeren (SB 2012). Deze vorm vertoont enige gelijkenis met de tong van een gans.

4.1.7 Hanenpoot Tabel 7 Planten voorkomend onder de naam 'hanenpoot' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Bosanemoon Anemone nemorosa >2 Zevenblad Aegopodium podagraria >6 Melganzenvoet Chenopodium album >6 Koekoeksbloem Lychnis flos-cuculi >18 Dagkoekoeksbloem Silene dioica >8 Speenkruid Ranunculus ficaria >1 Kaart 8 Geografische distributie plantnaam 'hanenpoot' In het Noorden en Midden van het taalgebied wordt met 'hanenpoot' de koekoeksbloem (18) bedoeld. Hetzelfde geldt voor de dagkoekoeksbloem (8). Zevenblad (6) en melganzenvoet (6) komen in het Noorden van het taalgebied voor. Bosanemoon (2) wordt eenmaal vlakbij Brussel en eenmaal naast 's-hertogenbosch genoemd. Het uiterlijk van de plant is hier bepalend voor de naam, maar steeds op een andere manier. Ik zal daarom toch de planten ieder apart bespreken. De bloemen van de koekoeksbloem hebben gespleten kroonbladeren. Hierdoor lijken ze op de poot(afdruk) van een haan. De kroonbladeren van de dagkoekoeksbloem zijn minder spits gespleten, waardoor de gelijkenis met een hanenpoot minder duidelijk is. Omdat de plant zo nauw verwant is aan de koekoeksbloem krijgt deze ook al snel dezelfde naam. Door de vage grenzen van de categorieën kan 'hanenpoot' zowel overkoepelend als

voor subcategorieën gebruikt worden (Swanenberg 2004). De bosanemoon heeft handvormig gedeelde bladeren, de bladeren van het zevenblad zijn tweemaal in drieën gedeeld. Dit doet ook denken aan een hanenpoot, of de afdruk hiervan. De melganzenvoet heeft bladeren die zeer variabel zijn van vorm, het kan zijn dat in een bepaalde streek de bladeren lijken op de poot van een haan. De ondersoort uitstaande melde (atriplex patula) heeft bladeren met schuin naar voren staande slippen, die inderdaad doen denken aan de sporen van de poot van een haan (SB 2012).

4.1.8 Hemdsknoopjes Tabel 8 Planten voorkomend onder de naam 'hemdsknoopjes' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Kamille (Alg.) Geslachten Matricaria en Anthemis Echte kamille Matricaria recutita >5 Roomse kamille Anthemis nobilis >1 Stinkende kamille Anthemis cotula >12 Gele kamille Anthemis tinctoria >1 Moederkruid Tanacetum parthenium >13 Boerenwormkruid Tanacetum vulgare >4 Bittere scheefbloem Iberis amara >1 Wilde bertram Butomus umbellatus >1 >1 Kaart 9 Geografische distributie plantnaam 'hemdsknoopje' Noord-Brabant wordt het moederkruid (13) 'hemdsknoopjes' genoemd. Stinkende kamille komt (12) keer voor. Echte kamille (5) en het boerenwormkruid (4) worden in het noordelijk deel van het taalgebied en in het Kempens 'hemdsknoopjes' genoemd. Deze plantnaam had opvallend veel hapaxen. Echte kamille, stinkende kamille en het moederkruid bloeien allemaal met kleine, ronde, platte

bloemen, die een grote gelijkenis met knopen vertonen. Het boerenwormkruid bloeit met knoopvormige hoofdjes, zonder straalbloemen (SB 2012). Hierdoor lijken ze nog meer op knopen dan de bloemen van de kamillesoorten. 4.1.9 Soldatenknoop Deze plantnaam voldoet eigenlijk niet aan het criterium van het verwijzen naar minimaal vijf verschillende planten in het WBD. Toch is hij in deze lijst opgenomen omdat er parallellen te zien zijn tussen deze plantnaam en de naam 'hemdsknoopje' uit de vorige paragraaf: beide namen refereren aan knopen op kledingstukken en beide namen baseren zich daarmee vooral op het uiterlijk van knopen. Tabel 9 Planten voorkomend onder de naam 'soldatenknoop' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Donderkruid Inula conyza >1 Kleefkruid Galium aparine >1 Klit Arctium >9 Akkerdistel, distel Cirsium arvense, Carduus >1 Klokjesgentiaan Gentiana pneumonanthe >1 Veerdelig tandzaad Butomus umbellatus >2 Kaart 10 Geografische distributie plantnaam 'soldatenknoop' De naam 'soldatenknoop wordt gegeven aan de klit (9), dit gebeurt vooral in Oost-NoordBrabant.

Verder wordt ook het veerdelig tandzaad (2) zo genoemd. Het uiterlijk van de genoemde planten speelt bij deze benoeming de belangrijkste rol. Zowel de klit als het veerdelig tandzaad hebben bolvormige bloemen (hoofdjes, SB 2012) die doen denken aan de bolle knopen op soldatenuniformen.

4.1.10 Kattenstaart Tabel 10 Planten voorkomend onder de naam 'kattenstaart' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Wilgenkatje (bloeiwijze wilg) Salix alba >3 Grote weegbree Plantago lanceolata >1 Heermoes Equisetum arvense >119 Kweek Elymus repens >3 Stinkende gouwe Chelidonium majus >2 Klavervreter Orobanche minor >1 Kattenstaart Lythrum salicaria >29 Lisdodde Typha latifolia >12 Schaafstro Equisetum hyemale >24 Salie Salvia officinalis >1 Kaart 11 Geografische distributie plantnaam 'kattenstaart' In het WBD staan geen absolute aantallen voor het voorkomen van de kattenstaart onder de naam 'kattenstaart' (WBD 2002: 399). Hierdoor lijkt het alsof de heermoes vaker 'kattenstaart' wordt genoemd dan de kattenstaart. Zowel de kattenstaart (29) als de heermoes (119) komen frequent voor, verspreid over het Brabantse taalgebied. Het schaafstro (24) en kweek (3) worden in het Noordelijk deel van het taalgebied met deze naam aangeduid. Het wilgenkatje (3) komt voor in het Antwerps en het Centraal Zuid-Brabants. Stinkende gouwe (2) wordt in het Noorderkempens genoemd. Als

laatste komt de naam bij de lisdodde (12) verspreid voor in het Noorden van het taalgebied. Het uiterlijk van de plant is bij 'kattenstaart' het enige benoemingsmotief. De planten zijn wel erg verschillend, daarom worden ze hier toch allemaal besproken. Bij het wilgenkatje zit de gelijkenis met de staart van een kat of kitten in de bloeiwijze. Deze bloeit met zittende bloemen langs een bloemspil. De heermoes behoort tot de familie van de paardenstaarten, dit zijn sporenplanten die slechts één geslacht kennen. De stengel met vele zijtakken doet wat uiterlijk betreft aan een staart denken, maar ook de wortelstok onder de grond is fijnbehaard. Dit zou ook een aanleiding kunnen zijn voor de naam 'kattenstaart'. Zowel de kweek als de kattenstaart hebben behaarde stengels, die daardoor aan een staart doen denken. De stinkende gouwe is een behaarde plant, maar zijn vorm doet niet direct aan een staart denken. De lisdodde heeft ook aren die behaard zijn en lijken op de staart van een geschrokken kat: groot en dik. Schaafstro behoort ook tot de paardenstaartfamilie, maar is niet behaard (SB 2012). De plant heeft rechtopstaande stengels met een overhangende top, maar er is wel veel fantasie voor nodig om hier een gelijkenis met een kattenstaart te vinden. Schaafstro is wel nauw verwant aan de heermoes, als men deze 'kattenstaart' noemt kan dat wellicht ook bij schaafstro.

4.1.11 Klimop Tabel 11 Planten voorkomend onder de naam 'klimop' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Klimop Hedera helix >324 Maretak Viscum album >3 Zwaluwtong Polygonum convulus >1 Haagwinde Calystega sepium >45 Warkruid Cuscuta europaea >1 Kaart 12 Geografische distributie plantnaam 'klimop' De naam 'klimop' wordt vooral genoemd bij de klimop (324). In het zuidelijk deel van het taalgebied komt de naam ook vaak voor bij de haagwinde (45). Drie naburige dorpen in het Hageland noemen de maretak (3) ook 'klimop'. De groeiwijze is de gedeelde eigenschap van de drie genoemde planten en bepalend voor de naam 'klimop'. De klimop heet zo omdat hij klimt, niet alleen verticaal (klimmend), maar ook horizontaal (kruipend). De maretak groeit klimmend om andere bomen heen, appelbomen en populieren zijn hierbij favoriet. De haagwinde heeft windende stengels die om andere planten, hekken en palen heen groeien (SB 2012).

4.1.12 Klok Tabel 12 Planten voorkomend onder de naam 'klok' in het WBD Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Frequentie voorkomens Rozenbottel (vrucht van de wilde roos) Rosa canina >6 Akelei Aquilegia vulgaris >17 Haagwinde Calystegia sepium >3 Lelietje-van-dalen Convallaria majalis >9 Sneeuwklokje Galanthus nivalis >3 Klokje Campanula rotundifolia >19 Rapunzelklokje Campanula rapunculus >6 Klokjesgentiaan Gentiana pneumonanthe >9 Sleutelbloem Primula veris >1 Heermoes Equisetum arvense >1 Kaart 13 Geografische distributie plantnaam 'klokje' Het klokje (19) krijgt de naam 'klok' alleen in de uithoeken van het taalgebied, niet in het centrale gedeelte. De akelei wordt (17) keer zo genoemd, in het Noordwest-Brabants. De rozenbottel (6) komt op een aantal geïsoleerde plaatsen verspreid over het taalgebied voor. De haagwinde (3) wordt genoemd in Midden-NoordBrabant. Verder komen nog het lelietje-van-dalen (9), het sneeuwklokje (3), het rapunzelklokje (6) en de klokjesgentiaan (9) onder deze naam voor.