ECLI:NL:GHLEE:2005:AT5246 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ0346 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHLEE:2005:AS3944 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8442 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/3644

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2841 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie


ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHARN:1999:AA1367

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARN:1999:AA1481

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

Uitspraak. FutD V-N 2002/ BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 1340/98 en 301/99 1 juni 2001

ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1225

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 99/00565

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:RBNNE:2017:3135

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:GHAMS:2005:AS7261 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/01325

ECLI:NL:GHARN:2006:AW2040

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573


ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2455

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer;

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4%

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHLEE:2005:AT3819 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7796 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 98/4659

ECLI:NL:GHARL:2014:7457

ECLI:NL:GHSHE:2008:BH0220

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

De Inspecteur heeft de bijdrage uit het BTW compensatiefonds teruggevorderd. Het Hof vernietigt de terugvorderingsbeschikking.

ECLI:NL:GHARL:2017:6787

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5774

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

Transcriptie:

ECLI:NL:GHLEE:2005:AT5246 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 29-04-2005 Datum publicatie 09-05-2005 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK 706/03 Omzetbelasting Belastingrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de coöperatie recht van aftrek van omzetbelasting tot een bedrag van f. 743.864,-- heeft op de voet van artikel 27, lid 4, van de Wet met betrekking tot het uitgekeerde bedrag van f. 13.283.280,--. Wetsverwijzingen Wet op de omzetbelasting 1968 8, geldigheid: 2005-04-29 Wet op de omzetbelasting 1968 15, geldigheid: 2005-04-29 Wet op de omzetbelasting 1968 27, geldigheid: 2005-04-29 Wet op de omzetbelasting 1968 29, geldigheid: 2005-04-29 Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2005-0979 Uitspraak BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 706/03 29 april 2005 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X eerst te Z, later te L (nader ook te noemen: X, thans: A te L en ook te noemen: de coöperatie) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar gegeven beschikking teruggaaf omzetbelasting voor het tijdvak mei 1997. 1. Ontstaan en loop van het geding Belanghebbende heeft voor het tijdvak mei 1997 bij de aangifte voor de omzetbelasting verzocht om teruggaaf van f. 11.901.230,-- aan omzetbelasting, op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet). Bij beschikking van 11 juli 1997 heeft de inspecteur van dit bedrag een gedeelte groot f. 11.157.366,-- teruggegeven en teruggaaf van het resterende gedeelte groot f. 743.864,-- geweigerd. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 18 augustus 2003 de beschikking gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 22 augustus 2003 is ingekomen en is aangevuld bij schrijven van 22 oktober 2003 (met 6 bijlagen).

Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met 10 bijlagen) heeft ingezonden, heeft het gerechtshof belanghebbende toegestaan een conclusie van repliek in te zenden, welke conclusie van repliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 23 februari 2004 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek (met bijlage) ingezonden, welke conclusie van dupliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 19 mei 2004 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende heeft vervolgens op 31 maart 2005 een notitie ingezonden, waarvan afschrift is gezonden aan de inspecteur. De inspecteur heeft vervolgens ten behoeve van de na te melden mondelinge behandeling op 31 maart 2005 enige stukken ingezonden, waarvan afschrift is gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende, en op 7 april 2005 een pleitnota ingezonden, waarvan de gemachtigde van belanghebbende een afschrift heeft ontvangen. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 april 2005, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en mevrouw mr. B, die de gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur. Ter voormelde zitting is met instemming van partijen de vorenvermelde pleitnota van de inspecteur geacht te zijn voorgedragen en heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten. Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast: 2.1 Door X is opgericht B N.V.(thans: B N.V., nader te noemen de holding). Per 1 januari 1995 heeft X haar activa, passiva en haar produktbewerkings-, produktverwerkings-, produktveredelings en marketingsactiviteiten overgedragen tegen uitgifte van aandelen. Tevens zijn de belangen in andere ondernemingen bij de holding ondergebracht. Per 27 december 1997 is X ten gevolge van fusie opgegaan in A. De coöperatie vormt tezamen met onder meer de holding een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. 2.2 De holding heeft aandelen A en aandelen B uitgegeven. Alle aandelen A zijn juridisch en economisch in handen van de coöperatie. De aandelen B zijn gecertificeerd. De certificaten van aandelen zijn in handen van leden en oud-leden van de coöperatie. Zij zijn uitgegeven als tegenprestatie voor onder meer ingehouden winsten en niet opgevraagd ledenkapitaal. 2.3 In de sub 2.1 omschreven structuur leveren de leden van de coöperatie, voornamelijk melkveehouders, melk aan de coöperatie, die de melk vervolgens tegen kostprijs doorlevert aan de holding. De leden hebben leveringsplicht en leveringsrecht. De coöperatie betaalt de leden voor de leveringen een marktconforme melkprijs, die in het daartoe geldende melkgeldreglement is gedefinieerd als een in een eerder jaar betaalde melkprijs, gebaseerd op melkvet- en melkeiwitprijzen, gecorrigeerd met toeslagen en inhoudingen en geïndexeerd overeenkomstig prijswijzigingen die gemiddeld zijn opgetreden bij enige grote, eerst Nederlandse, later Noordeuropese zuivelondernemingen. 2.4 Op 27 mei 1997 is door de holding over het jaar 1996 dividend uitgekeerd aan de coöperatie ten bedrage van f. 14.308.924,--. De coöperatie heeft dit bedrag vervolgens aan haar leden uitgekeerd naar rato van de waarde van de in 1996 geleverde melk. Van dit bedrag is een gedeelte groot f. 13.283.280,-- uitgekeerd aan leden/leveranciers op wie de landbouwregeling als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet van toepassing is. 2.5 Bij de aangifte voor de omzetbelasting voor het tijdvak mei 1997 heeft belanghebbende onder

toepassing van het landbouwforfait op grond van daartoe opgemaakte verklaringen tot de af te trekken omzetbelasting een bedrag van f. 743.864,-- gerekend, zijnde 5,6% van f. 13.283.280,--. 2.6 Vorenomschreven uitkering aan de leden heeft plaatsgevonden op grond van een besluit van de algemene vergadering als bedoeld in artikel 27, lid 6, van de statuten van de coöperatie, inhoudende kort weergegeven- dat een eventueel positief saldo bij besluit van de algemene vergadering kan worden uitgekeerd aan de leden naar rato van de waarde van de door hen geleverde melk per einde van het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft. 2.7 Bij het vaststellen van de onderhavige beschikking heeft de inspecteur voormeld bedrag van ƒ. 743.864,-- niet tot het terug te geven bedrag aan omzetbelasting gerekend. 2.8 Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd. 3. Het geschil. Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de coöperatie recht van aftrek van omzetbelasting tot een bedrag van f. 743.864,-- heeft op de voet van artikel 27, lid 4, van de Wet met betrekking tot het uitgekeerde bedrag van f. 13.283.280,--. 4. Het standpunt van belanghebbende. Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift, de conclusie van repliek, de notitie van 21 maart 2005 en mondeling ter zitting: 4.1 Ingevolge artikel 11A, lid 1, letter a, van de Zesde Richtlijn geldt als maatstaf van heffing alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde. In het overeenkomstige artikel 8 van de Wet is bepaald: De belasting wordt berekend over de vergoeding. En De vergoeding is het totale bedrag dat in rekening wordt gebracht. Ingeval meer wordt voldaan dan hetgeen in rekening is gebracht, komt in plaats daarvan in aanmerking hetgeen is voldaan. 4.2 In de arresten van de Hoge Raad van 30 juni 1976 (BNB 1976/200 en 201) is beslist dat de uitkeringen ten gunste van de leden van coöperaties na afloop van een jaar tot de vergoeding voor de verrichte prestaties behoren, mits de uitkeringen plaatsvinden naar rato van de aan casu quo door de leden verrichte prestaties. Het is niet van belang of de uitkeringen slechts worden bestreden uit het saldo van baten en lasten welke geen verband houden met die prestaties. Dit standpunt van de Hoge Raad is bevestigd in de arresten van 17 februari 1993 (BNB 1993/125), 20 december 2000 (BNB 2001/125) en van 12 maart 2004 (BNB 2004/215). De jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is hiermee niet in tegenspraak. 4.3 De betaling door de coöperatie vormt geen vergoeding voor het ter beschikking stellen van kapitaal. 4.4 De betaling vindt uitsluitend zijn grondslag in de levering van melk. 4.5 De heffing van omzetbelasting sluit aan bij het bedrag dat de leveranciers werkelijk ontvangen voor de geleverde melk. De afgesproken marktconforme melkprijs is daarbij niet bepalend. 4.6 Overeenkomstig het arrest van het Europese Hof van Justitie van 29 april 2004, C-152/02, kan het recht van aftrek eerst worden uitgeoefend zodra de levering is verricht èn de belastingplichtige in het bezit is van een factuur. De onderhavige uitbetaling is gedaan aan de hand van in mei 1997 aan de leden verstrekte creditnota s. 4.7 Belanghebbende heeft derhalve nog recht op teruggaaf van f.743.864,-- of. 337.551,--.

5. Het standpunt van de inspecteur. De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift, de conclusie van dupliek en mondeling ter zitting: 5.1 De onderhavige uitbetaling aan de leden voldoet niet aan de voorwaarden die het Europese Hof van Justitie bij arrest van 22 november 2001, C-184/00, heeft gesteld om te gelden als betaling voor een tegenprestatie. Er is geen rechtstreeks verband tussen de betaling en de melkleveranties. 5.2 De betaling heeft als grondslag doorbetaling van in 1997 ontvangen dividend. Hieruit blijkt temeer dat er geen verband is met de in 1996 gedane melkleveranties. 5.3 De coöperatie behaalt geen resultaat met de geleverde melk, nu die voor kostprijs wordt doorgeleverd aan de holding. 5.4 De betaling moet worden gezien als vergoeding voor het ter beschikking stellen van kapitaal. Paragraaf 39 van de toelichting op de landbouwregeling is dan ook op deze betaling niet van toepassing. 5.5 Door de holding wordt resultaat behaald op deelnemingen in Zuidoost-Azië. Zulks heeft met de hier geleverde melk geen relatie. 5.6 Aftrek van belasting naar het forfaitaire percentage voor betalingen als de onderhavige kan ertoe leiden dat het forfaitaire percentage niet meer voldoet aan de bepaling van artikel 24, derde lid, van de Zesde Richtlijn. Aldus komt aftrek in strijd met doel en strekking van de aftrekregeling. Daarbij zou zulks tot concurrentieverstoring kunnen leiden. 5.7 Ter zake van de betaling kan aftrek van belasting derhalve niet aan de orde komen en mitsdien dient de uitspraak te worden bevestigd. 6. De overwegingen omtrent het geschil. 6.1 Naar het bepaalde in artikel 27, vierde lid, van de Wet kunnen ondernemers gelijk te dezen belanghebbende- aan wie in het eerste lid bedoelde ondernemers gelijk te dezen de leden van belanghebbende die niet hebben geopteerd voor belastingheffing als bedoeld in het zesde lidgoederen leveren als bedoeld in het eerste lid het in het vierde lid genoemde percentage, zijnde voor de jaren 1996 en 1997 5,6 percent, van het aan hen in rekening gebrachte bedrag op de voet van artikel 15 van de Wet in aftrek brengen. 6.2 Ten processe is in geschil het antwoord op de vraag of onder het in rekening gebrachte bedrag in de zin van voormelde wetsbepaling mede moet worden begrepen het naar vaststaat naar rato van de door de desbetreffende leden in 1996 aan belanghebbende geleverde melk- aan die leden doorbetaalde dividend over 1996 dat belanghebbende in 1997 op de aandelen A van de holding heeft ontvangen. Dienaangaande staat tevens vast dat het daarbij gaat om een gedeelte van dit dividend, groot f. 13.283.280,-- en derhalve een in aftrek te brengen bedrag van f. 743.864,--. 6.3 Uit de systematiek van de Wet vloeit voort dat onder het in rekening gebrachte bedrag in de zin van voormeld artikel 27 van de Wet dient te worden verstaan dat bedrag voorzover en indien dit is aan te merken als vergoeding in de zin van artikel 8, eerste en tweede lid, van de Wet. De vergoeding is, ingevolge deze bepaling, het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daaronder niet begrepen. Ingeval daartoe echter meer wordt voldaan dan hetgeen in rekening is gebracht, komt voor de bepaling van de vergoeding in plaats daarvan hetgeen is voldaan. 6.4 Blijkens de gedingstukken en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd heeft belanghebbende op grond van het melkgeldreglement aan haar leden een marktconforme prijs betaald voor de geleverde melk en is zij op grond van dat reglement niet gehouden daarvoor meer te betalen. Het door belanghebbende ontvangen dividend vormt, nu alle geleverde melk door belanghebbende tegen kostprijs werd doorgeleverd aan de holding, voor belanghebbende een

positief saldo als bedoeld in artikel 27.6 van belanghebbendes statuten. 6.5 Naar onweersproken ter zitting is komen vast te staan heeft de algemene vergadering van belanghebbende een besluit genomen tot uitkering van dit positief saldo. Overeenkomstig genoemd artikel 27.6 van de statuten heeft de uitkering plaatsgevonden naar rato van de waarde van de door de leden in 1996 geleverde melk. 6.6 Bij arrest van 12 maart 2004, nummer 38.910, BNB 2004/215, heeft de Hoge Raad in overeenstemming met eerdere jurisprudentie beslist dat uitkeringen, gedaan door een coöperatieve vereniging naar rato van de door elke afnemer afgenomen hoeveelheden goederen, een vermindering van de vergoeding vormen als bedoeld in artikel 29, lid 1, letter b, van de Wet en dat hieraan niet afdoet dat de uitkering gedaan wordt uit het vermogen van de coöperatie. Niet valt in te zien dat deze beslissing mutatis mutandis gelding zou missen voor uitkeringen van de coöperatie gedaan naar rato van gedane leveranties door leden/leveranciers. 6.7 Het vorenstaande is in overeenstemming met het bij de wetsgeschiedenis door de staatssecretaris ingenomen standpunt. Gelijk de inspecteur heeft aangehaald was de staatssecretaris het met deze zienswijze niet eens, doch heeft hij zich ermee verenigd op grond van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Zulks heeft geresulteerd in vastlegging van deze zienswijze in paragraaf 39 van de toelichting landbouwregeling. 6.8 De inspecteur heeft gesteld dat het standpunt van belanghebbende niet verenigbaar is met het Europese recht zoals dat tot uitdrukking komt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg. Belanghebbende heeft daarentegen aangevoerd dat die jurisprudentie zich niet tegen haar standpunt verzet. 6.9 Naar s hofs oordeel is het standpunt van de Hoge Raad betreffende de vraag of een door een coöperatieve vereniging gedane nabetaling behoort tot de vergoeding niet strijdig met enige Europese verdragsbepaling, noch met enige Europese richtlijn, noch met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg. 6.10 Derhalve is naar s hofs oordeel juist belanghebbendes standpunt dat de onderhavige betaling ad f. 13.283.280,-- behoort tot de vergoeding voor melk, aan belanghebbende geleverd door leden, waarop artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet van toepassing is. Mitsdien dient, naar tussen partijen als gevolg van dit oordeel alsdan terecht niet in geschil is, 5,6 percent van dit bedrag of f. 743.864,-- alsnog in aftrek te worden toegelaten. 6.11 De bestreden uitspraak kan derhalve niet in stand blijven en de teruggaaf dient te worden bepaald op f.11.901.230,-- ( 5.400.543,--). 6.12 In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures bepaalt op 1.610,--. 6. De beslissing. Het hof verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de inspecteur; bepaalt het bedrag van de bij de beschikking terug te geven omzetbelasting op ƒ. 11.901.230,-- ( 5.400.543,--); gelast dat het betaalde griffierecht ad 232,-- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden en veroordeelt de Staat der Nederlanden de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op 1.610,--.

Gedaan op 29 april 2005 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer als voorzitter, mr. J.Huiskes, raadsheer, en mr. J.W. Keuning, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mevrouw mr. K. van der Leij als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier. Op 4 mei 2005 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.