ECLI:NL:RBNHO:2016:4053

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBNHO:2016:3625

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBNHO:2015:12150

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

ECLI:NL:RBROT:2016:9569


ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBNHO:2017:3072

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:RBDHA:2017:6302

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBGEL:2016:4672

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

Eiseres heeft op haar aangifte voor het eerste kwartaal van omzetbelasting voldaan.

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:RBDHA:2014:241

ECLI:NL:RBGEL:2015:7076

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

Rechtbank Den Haag AWB - 14 _ Belastingrecht

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 99/00565

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:RBDHA:2013:13019

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:RBGEL:2015:7274

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:RVS:2014:3026

GERECHTSHOF AMSTERDAM

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:RBGEL:2014:2198

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2016 in de zaak tussen

Transcriptie:

ECLI:NL:RBNHO:2016:4053 Instantie Datum uitspraak 17-05-2016 Datum publicatie 07-09-2016 Rechtbank Noord-Holland Zaaknummer AWB - 15 _ 1225 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:1587, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Belastingrecht Eerste aanleg - meervoudig Douane. Achteraf afgegeven EUR-1 certificaten die buiten de geldigheidsduur zijn ingediend, kunnen worden aanvaard. Eiseres voldoet aan de voorwaarden van artikel 22, derde lid, van Bijlage III bij het Besluit nr. 2/2000 van de Gezamenlijke Raad EG-Mexico van 23 maart 2000. Vindplaatsen Rechtspraak.nl DouaneUpdate 2016-0457 Uitspraak Rechtbank noord-holland Zittingsplaats Haarlem zaaknummer: HAA 15/1225 uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2016 in de zaak tussen [X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres (gemachtigde: mr. M.C. van de Leur), en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven, verweerder. Procesverloop Verweerder heeft bij beschikking van 9 mei 2014 een verzoek van eiseres om terugbetaling van een

bedrag van 144.368,79 aan douanerechten afgewezen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar deels gegrond verklaard en het verzoek voor een bedrag van 4.815,82 toegewezen en het bezwaar voor het overige afgewezen. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2016 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde voornoemd en mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. M.C.A. Smits en C.P.J. Boomars. Overwegingen Feiten 1. Eiseres heeft in de periode augustus 2011 tot en met september 2012 goederen uit Mexico door middel van een domiciliëringsprocedure geplaatst onder de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. Eiseres heeft ter zake van deze goederen op het moment van de aangiften geen aanspraak gemaakt op een preferentieel tarief. 2. De goederen betreffen elektrotechnisch materieel of delen daarvan als bedoeld in afdeling XVI van de Gecombineerde Nomenclatuur. Deze goederen zouden worden belast tegen een nul-recht indien bij de aangiften ten invoer op voorgeschreven wijze aanspraak zou zijn gemaakt op toepassing van een preferentieel tarief met preferentiële oorsprong Mexico. 3. Op 5 december 2013 heeft eiseres een verzoek om terugbetaling ingediend op grond van artikel 236 van het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW). Bij dit verzoek heeft zij EUR-1 certificaten overgelegd en tevens 14 bestanden uit de geautomatiseerde periodieke aangifte (hierna: GPAbestanden). Eiseres heeft in deze GPA-bestanden 159 nummers van EUR-1 certificaten vermeld. 4. Tot de stukken van het geding behoort een overzicht waarop 149 EUR-1 certificaten staan vermeld. Van de 149 EUR-1 certificaten zijn 128 EUR-1 certificaten achteraf afgegeven. 5. Deze 128 EUR-1 certificaten zijn buiten de geldigheidsduur ingediend bij de douane. Geschil 6. In geschil is of het verzoek om terugbetaling terecht is afgewezen. In het bijzonder is in geschil of de 128 achteraf afgegeven EUR-1 certificaten die buiten de geldigheidsduur zijn ingediend, kunnen worden aanvaard. 7. Eiseres stelt primair dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit nr. 2/2000 van de Gezamenlijke Raad

EG-Mexico van 23 maart 2000 (hierna: het Besluit) niet moet worden gerekend tot de voorwaarden als bedoeld in artikel 890, onder c, van de Toepassingsverordening CDW (hierna: Tvo). Het besluit is geen overeenkomst in de zin van artikel 27 van het CDW. Eiseres stelt voorts dat hoewel zij van mening is dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit niet van toepassing is, er sprake is van buitengewone omstandigheden van artikel 22, tweede lid, van Bijlage III bij het Besluit. Eiseres stelt tevens dat verweerder artikel 22, derde lid, van Bijlage III bij het Besluit te strikt uitlegt. Subsidiair stelt eiseres dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit in strijd is met artikel 890 van de Tvo. Artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit is derhalve ontoepasbaar. Eiseres wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 september 1987, zaak 12/86 (Demirel), ECLI:EU:C:1987:400. Meer subsidiair stelt eiseres dat de EUR-1 certificaten zouden hebben kunnen dienen op het tijdstip van aanvaarding van de aangiften. Het verstrijken van de geldigheidsduur mag daarbij geen beletsel zijn. In dat kader wijst eiseres op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2014, AWB 13/1348t, ECLI:NL:RBNHO:2013:13915. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugbetaling van een bedrag van 138.473,19. 8. Verweerder voert aan dat uit de artikelen 20 en 27 van het CDW volgt dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit van toepassing is. Onder de voorwaarden van artikel 890 van de Tvo valt ook de geldigheid van de certificaten. Er is geen sprake van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van Bijlage III bij het Besluit. Voorts is artikel 22, derde lid, van Bijlage III bij het Besluit niet van toepassing. Nu er geen termijnen zijn aangevangen ten tijde van het aanbrengen van de goederen, kan er geen sprake zijn van het verstrijken van een termijn waarbinnen de goederen zijn aangebracht. Verweerder voert voorts aan dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit niet strijdig is met het CDW en de Tvo. Artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit en artikel 890 van de Tvo zijn juist complementair aan elkaar. Tot slot voert verweerder aan dat de door eiseres genoemde uitspraak van de rechtbank Noord-Holland niet ziet op achteraf afgegeven certificaten. Een bewijs van oorsprong kan alleen worden aanvaard indien er sprake is van een geldig oorsprongsbewijs. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. Beoordeling van het geschil 10. Tussen partijen is niet in geschil dat van de 159 EUR-1 certificaten die eiseres in de GPA-bestanden heeft vermeld, 10 EUR-1 certificaten ontbreken. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat van de resterende 149 EUR-1 certificaten, 128 EUR-1 certificaten achteraf zijn afgegeven en buiten de geldigheidsduur van tien maanden bij de douane zijn ingediend. Voorts is niet in geschil dat de EUR-1 certificaten betrekking hebben op de goederen die zijn aangegeven voor de regeling in het vrije verkeer brengen. Tussen partijen is enkel in geschil of de 128 achteraf afgegeven EUR-1 certificaten die buiten de geldigheidsduur zijn ingediend, kunnen worden aanvaard. 11. Eiseres stelt dat het Besluit geen overeenkomst is in de zin van artikel 27 van het CDW en dat het Besluit niet van toepassing is. 12. Ingevolge artikel 20, derde lid, aanhef en onder d, van het CDW omvat het douanetarief van de Europese Gemeenschappen de preferentiële tariefmaatregelen in de overeenkomsten die de Gemeenschap met bepaalde landen of groepen van landen heeft gesloten en die in een preferentiële tariefbehandeling voorzien. 13. Ingevolge artikel 20, vierde lid, van het CDW treden onverminderd de voorschriften met betrekking tot de forfaitaire heffing, de in lid 3, onder d), e) en f), bedoelde maatregelen op verzoek van de aangever in de plaats van de onder c) genoemde, wanneer de betrokken goederen aan de in de

eerstgenoemde maatregelen vervatte voorwaarden voldoen. Het verzoek kan achteraf worden ingediend zolang aan de voorwaarden ter zake is voldaan. 14. Ingevolge artikel 27, aanhef en onder a, van het CDW behelzen de regels betreffende de preferentiële oorsprong de voorwaarden waaraan de goederen moeten voldoen om de preferentiële oorsprong te verkrijgen ten einde voor de in artikel 20, derde lid, onder d of e, van het CDW bedoelde maatregelen in aanmerking te komen. Deze regels worden vastgesteld voor de goederen die onder de overeenkomsten bedoeld in artikel 20, derde lid, onder d, van het CDW vallen, bij deze overeenkomsten. 15. Gelet op de onder 11 tot en met 14 opgenomen wettelijke bepalingen is de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten enerzijds en de Verenigde Mexicaanse Staten anderzijds van 8 december 1997, Tractatenblad 1998, nr. 107 (hierna: de Overeenkomst), van toepassing. 16. Ingevolge artikel 4 van de Overeenkomst heeft Titel III ten doel een kader tot stand brengen voor de bevordering van de verdere ontwikkeling van de handel in goederen en diensten, inclusief de bilaterale en preferentiële, geleidelijke en wederzijdse liberalisering van de handel in goederen en diensten, rekening houdende met de gevoeligheid van bepaalde producten en dienstensectoren, en overeenkomstig de relevante WTO-regels. Ingevolge artikel 5 van de Overeenkomst neemt de Gezamenlijke Raad met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 4 genoemde doelstellingen besluiten inzake de regelingen en het tijdschema voor de bilaterale, geleidelijke en wederzijdse liberalisering van alle tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen van de handel in goederen, zulks overeenkomstig de relevante WTO-regels, met name artikel XXIV van de GATT, en rekening houdende met de gevoeligheid van bepaalde producten. Het besluit heeft onder andere betrekking op oorsprongsregels en administratieve samenwerking. 17. In artikel 47 van de Overeenkomst is bepaald dat de Gezamenlijke Raad voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst in de daarin genoemde gevallen beslissingsbevoegdheid heeft. Zijn besluiten zijn bindend voor de Partijen, die de nodige maatregelen treffen ter uitvoering daarvan. 18. In de Gezamenlijke verklaring inzake de interpretatie van artikel 4 is bepaald dat de verbintenissen die voortvloeien uit artikel 4 van de Overeenkomst niet eerder in werking treden dan nadat het in artikel 5 bedoelde besluit is goedgekeurd, zulks overeenkomstig artikel 7 van de Overeenkomst. 19. Bij besluit van de Raad van 29 juni 1998, Publicatieblad L 226/24 en 226/25 van 13 augustus 1998, is een Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en de Verenigde Mexicaanse Staten anderzijds (hierna: de Interimovereenkomst) gesloten om zo spoedig mogelijk de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken ten uitvoer te leggen. 20. In artikel 2 van de Interim-overeenkomst is bepaald dat Titel II een kader tot stand wil brengen voor de bevordering van de verdere ontwikkeling van de handel in goederen en diensten, inclusief de bilaterale en preferentiële, geleidelijke en wederzijdse liberalisering van de handel in goederen en diensten, rekening houdende met de gevoeligheid van bepaalde producten en dienstensectoren, en overeenkomstig de relevante WTO-regels. Ingevolge artikel 3 van de Interim-overeenkomst neemt de bij artikel 7 van deze Overeenkomst ingestelde Gezamenlijke Raad met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 2 genoemde doelstelling besluiten inzake de regelingen en het tijdschema voor de bilaterale, geleidelijke en wederzijdse liberalisering van alle tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen van de handel in goederen, zulks overeenkomstig de relevante WTO-regels, met name artikel XXIV van de GATT, en rekening houdende met de gevoeligheid van bepaalde producten. Het besluit heeft onder andere betrekking op oorsprongsregels en administratieve samenwerking.

21. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit stelt de Gezamenlijke Raad de nodige regelingen vast ter verwezenlijking van onder andere de volgende doelstelling van de Interimovereenkomst: geleidelijke en wederzijdse liberalisatie van de handel in goederen overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994. 22. Gelet op de onder 16 tot en met 21 genoemde artikelen van de Overeenkomst en de Interimovereenkomst betreft het Besluit de uitvoering van de bepalingen van de Overeenkomst en de Interim-overeenkomst. Het Besluit behoort derhalve bij de Overeenkomst en de Interim-overeenkomst en is om die reden ingevolge artikel 27 van het CDW van toepassing. Nu het Besluit van toepassing is en in artikel 3, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat voor de toepassing van Hoofdstuk 1 van het Besluit producten als van oorsprong worden beschouwd als de producten aan de in bijlage III gestelde voorwaarden voldoen, is ook bijlage III van toepassing. 23. Eiseres stelt dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit niet moet worden gerekend tot de voorwaarden als bedoeld in artikel 890, onder c, van de Tvo. Eiseres stelt voorts dat indien de rechtbank van oordeel is dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit wel moet worden gerekend tot de voorwaarden als bedoeld in artikel 890, onder c, van de Tvo, artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit duidelijk is, maar dat dit artikel in strijd is met artikel 890 van de Tvo. Eiseres wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Demirel. Artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit is derhalve ontoepasbaar, aldus eiseres. 24. Ingevolge artikel 890, aanhef en onder c, van de Tvo wijst de beschikkende autoriteit het verzoek om terugbetaling of kwijtschelding toe, voor zover wordt vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor de aanvaarding van dit document is voldaan. In artikel 890 van de Tvo is niet omschreven wat onder deze voorwaarden moet worden begrepen. Artikel 890 van de Tvo betreft een algemene uitvoeringsbepaling en laat de mogelijkheid om nadere invulling van de voorwaarden op te nemen in bijvoorbeeld overeenkomsten en besluiten onverlet. Ingevolge artikel 3 van het Besluit zijn in bijlage III behorende bij het Besluit voorwaarden opgenomen waar producten aan moeten voldoen om ze aan te merken als producten van oorsprong. Artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit betreft de voorwaarden aangaande de geldigheidsduur van het bewijs van oorsprong en moet derhalve worden gerekend tot de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 890, aanhef en onder c, van de Tvo. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van strijdigheid van artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit met artikel 890 van de Tvo. Het door eiseres genoemde arrest van het Hof van Justitie van de EU mist daarom toepassing. De grief van eiseres dat artikel 22 van Bijlage III bij het Besluit ontoepasbaar is, faalt derhalve. 25. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van Bijlage III bij het Besluit is een bewijs van oorsprong tien maanden geldig vanaf de datum van afgifte in het land van oorsprong. Het moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer. Ingevolge artikel 22, tweede lid, van Bijlage III bij het Besluit kunnen bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van overmacht of buitengewone omstandigheden. Dat er sprake was van een nieuw bedrijf dat zich in de opstartfase bevond, is de reden geweest dat de EUR-1 certificaten achteraf zijn afgegeven. Dat levert echter geen buitengewone omstandigheid op in de zin van artikel 22, tweede lid, van Bijlage III bij het Besluit die de verlate indiening van de EUR-1 certificaten kan rechtvaardigen, zodat het beroep op deze bepaling faalt. 26. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat ook achteraf afgegeven EUR.1-certificaten kunnen worden aanvaard als de geldigheidsduur is verstreken, nu ze zouden hebben kunnen dienen op het tijdstip van de aanvaarding van de aangiften. Verweerder voert aan dat artikel 22, derde lid, van Bijlage III bij het Besluit niet van toepassing is. Nu er geen termijnen zijn aangevangen ten tijde van het aanbrengen van de goederen, kan er geen sprake zijn van het verstrijken van een termijn waarbinnen de goederen zijn aangebracht, aldus verweerder. 27. Ingevolge artikel 22, derde lid, van Bijlage III bij het Besluit kunnen in andere gevallen van verlate indiening de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.

28. Uit de bewoordingen van artikel 22, derde lid, van Bijlage III bij het Besluit volgt dat de producten vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn bij de douaneautoriteiten moeten zijn aangebracht. Uit de bewoordingen volgt niet dat ten tijde van het aanbrengen van de goederen de termijn van de geldigheidsduur van het bewijs van oorsprong al moet zijn aangevangen. Immers is niet opgenomen dat de goederen binnen de geldigheidstermijn van het bewijs van oorsprong moeten zijn aangebracht. Steun voor deze opvatting vindt de rechtbank ook in de Engelse, Duitse en Franse tekst waarin respectievelijk staat: before, vor en avant. Nu de goederen zijn aangebracht in de periode augustus 2011 tot en met september 2012 en de geldigheidsduur van de achteraf afgegeven EUR-1 certificaten afliep na het aanbrengen van de goederen, zijn de goederen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de bewijzen van oorsprong bij de douaneautoriteiten aangebracht. Eiseres voldoet derhalve aan de voorwaarden van artikel 22, derde lid, van Bijlage III bij het Besluit. De 128 achteraf afgegeven EUR-1 certificaten - die buiten de geldigheidsduur zijn ingediend - kunnen aldus worden aanvaard. 29. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Proceskosten 30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 496 en een wegingsfactor 1). Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de beschikking op het verzoek om terugbetaling en vermindert de utb met bedrag van 138.473,19 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van 992 en - draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 331 aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. M.H.L.C. Bijvoet, leden, in aanwezigheid van mr. S. Plesman-Jalink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2016. griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.