ECLI:NL:RVS:2014:3998

Vergelijkbare documenten
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2017:2013

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/2894 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7224, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2015:1002

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:174, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2012:716, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2015:3340

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:CA3671

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2017:1848

ECLI:NL:RVS:2013:2430

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RVS:2015:2989

ECLI:NL:RVS:2008:BF7235

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RVS:2014:4574

ECLI:NL:RVS:2017:1925

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RVS:2016:2348

Uitspraak /1/A3

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138

ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783

ECLI:NL:RVS:2017:2254

ECLI:NL:RVS:2004:AR4275

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:RVS:2016:3387

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:CRVB:2017:2389

ECLI:NL:RVS:2017:425. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie

Uitspraak /1/A2

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant,

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2015:1791

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RVS:2016:2279

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:RVS:2009:BJ2630

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

ECLI:NL:RVS:2016:3390

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 maart 2016 in zaak nr. ROE 15/2616 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2012:BY1711

ECLI:NL:RVS:2014:3127

ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8776

ECLI:NL:RVS:2013:BZ9044

ECLI:NL:RVS:2017:2213

ECLI:NL:CRVB:2017:2487

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:CRVB:2012:BW6565

ECLI:NL:RVS:2012:BY5907

ECLI:NL:CRVB:2014:819

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

ECLI:NL:CRVB:2017:888

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:25827, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2016:2114

ECLI:NL:CRVB:2017:492

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2010:BL1854

ECLI:NL:RVS:2009:BI2655

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RVS:2016:3470

ECLI:NL:CRVB:2017:2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:RVS:2011:BV0418

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RVS:2017:1691

ECLI:NL:RVS:2012:BW3893

Transcriptie:

ECLI:NL:RVS:2014:3998 Instantie Raad van State Datum uitspraak 05-11-2014 Datum publicatie 05-11-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201403900/1/A3 Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2014:2208, Bekrachtiging/bevestiging Bestuursrecht Hoger beroep Bij besluit van 30 januari 2013 heeft de Raad van Toezicht der Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam het verzoek van [appellant] om verkorting van de termijn van zeven jaar, vervat in artikel 4, derde en vierde lid, van de Stageverordening 2005, afgewezen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak 201403900/1/A3. Datum uitspraak: 5 november 2014 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2014 in zaak nr. 13/5135 in het geding tussen: [appellant] en de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. Procesverloop Bij besluit van 30 januari 2013 heeft de Raad van Toezicht der Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam het verzoek van [appellant] om verkorting van de termijn van zeven jaar, vervat in artikel 4, derde en vierde lid, van de Stageverordening 2005, afgewezen. Bij besluit van 28 juni 2013 heeft de algemene raad het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De algemene raad heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, en de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer, werkzaam bij de Orde van Advocaten, zijn verschenen. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Stageverordening 2005, zoals die luidde ten tijde van het besluit van de Raad van Toezicht, behoeft elk patronaat de goedkeuring van de Raad van Toezicht. Ingevolge het derde lid kan slechts patroon zijn een advocaat die gedurende ten minste zeven jaren als zodanig in Nederland ingeschreven is geweest, dan wel een advocaat die overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet is ingeschreven en die ten minste vier jaren in Nederland ingeschreven is geweest. Ingevolge het vierde lid is de Raad van Toezicht bevoegd in bijzondere gevallen de in het derde lid bedoelde termijn van zeven jaren, respectievelijk vier jaren te verkorten, doch niet tot minder dan vijf jaren respectievelijk twee jaren. 2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Stageverordening 2012, waarvan de artikelen 1, 25 tot en met 28 en 32 met ingang van 1 januari 2013 en de overige artikelen met ingang van 1 maart 2013 in werking zijn getreden, worden de stage en de beoogde patroon goedgekeurd door de Raad van Toezicht voor aanvang van de stage en bij iedere wisseling van patroon. Ingevolge het tweede lid wordt het verzoek om goedkeuring gedaan door de stagiaire door middel van een door de algemene raad vastgesteld formulier en daarbij over te leggen stukken. Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan de Raad van Toezicht de goedkeuring, bedoeld in artikel 6, onthouden indien: a. aan de beoogd patroon of zijn kantoor tuchtrechtelijke of strafrechtelijke sancties zijn opgelegd; b. over de beoogd patroon of zijn kantoor klachten, waaronder tuchtrechtelijke klachten, zijn ontvangen; c. de beoogd patroon korter dan een periode van zeven jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven; d. de beoogd patroon geen cursus of opleiding voor patroons heeft gevolgd; e. de beoogd patroon reeds patroon is hetzij van een stagiaire-ondernemer, hetzij van een buitenstagiaire, hetzij van meer dan één stagiaire en de duur van de stage van een van die stagiaires korter is dan een jaar; f. de beoogd patroon niet geschikt wordt geacht als patroon; g. of op andere gronden te verwachten valt dat er onvoldoende begeleiding zal zijn in de praktijk.

Ingevolge het tweede lid bedraagt de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vier jaar indien de advocaat ingeschreven is overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet. Ingevolge het derde lid onthoudt de Raad van Toezicht de goedkeuring in ieder geval: a. indien de beoogd patroon korter dan een aaneengesloten periode van vijf jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven, dan wel, indien het een advocaat betreft die overeenkomstig artikel 2a van de Advocatenwet is ingeschreven, een periode van twee jaar; b. in geval het een buitenstagiaire of een stagiaire-ondernemer betreft, indien de beoogd patroon niet in Nederland als advocaat is ingeschreven voor een periode van zeven jaar, dan wel, indien het een advocaat betreft die overeenkomstig artikel 2a van de wet is ingeschreven, voor een periode van vier jaar. Ingevolge artikel 32, eerste lid, blijven voor stagiaires die beschikken over een op grond van de Stageverordening 2005 afgegeven bewijs dat het in artikel 9c van de wet bedoelde examen met gunstig gevolg is afgelegd en voor stagiaires die beëdigd zijn voor 1 maart 2013, ingeschreven zijn voor de beroepsopleiding en vanaf inwerkingtreding van dit artikel zonder onderbreking op het tableau staan ingeschreven, de Stageverordening 2005 en de daarop berustende bepalingen van toepassing totdat de stagiaire aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. Ingevolge artikel 34, tweede lid, treedt deze verordening in de plaats van de Stageverordening 2005, welke op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening vervalt. 3. De Raad van Toezicht heeft de afwijzing als volgt gemotiveerd. [appellant] is vanaf 5 juni 2009 ingeschreven als advocaat in Rotterdam en heeft op 9 november 2010 de stageverklaring verkregen, nadat de Raad van Toezicht had besloten de duur van zijn stage te verkorten omdat hij op Curaçao als advocaat werkzaam is geweest. Bij soortgelijke verzoeken als die van [appellant] heeft de Raad van Toezicht sporadisch gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid, vervat in artikel 4, vierde lid, van de Stageverordening 2005. Daarbij waren de verhouding tussen de patroon en de stagiaire en de werkervaring van de beoogde stagiaire van doorslaggevende aard voor het bepalen of het een bijzonder geval was. Er is in dit geval geen bijzondere verhouding tussen [appellant] en een beoogde stagiaire, terwijl er evenmin specifieke werkervaring is van zo n stagiaire, en daarom geen bijzonder geval. Dat [appellant] van 2001 tot 2009 als advocaat op Curaçao werkzaam is geweest, doet daar niet aan af, aldus het besluit van de Raad van Toezicht. De algemene raad heeft zijn besluit als volgt gemotiveerd. Volgens hem zijn er in artikel 4, vierde lid, van de Stageverordening 2005 twee momenten vastgelegd, te weten inschrijving op het Nederlandse tableau gedurende zeven respectievelijk vijf jaar. Aan die momenten zijn de Raad van Toezicht en de algemene raad gebonden. De beoordelingsvrijheid van de Raad van Toezicht is gelegen in de periode tussen de zeven en vijf jaar voornoemd. Over die periode kan de Raad van Toezicht bepalen of er een bijzonder geval is dat zou kunnen leiden tot een verkorting van maximaal twee jaar. Voor de beoordeling van die vraag betrekt de Raad van Toezicht zowel de omstandigheden die zijn gelegen in de sfeer van de beoogde patroon als die van de beoogde stagiaire. De langst mogelijke duur van de verkorting zou kunnen leiden tot de situatie dat [appellant] patroon kan worden op het moment dat hij vijf jaar op het tableau in Nederland staat, te weten 5 juni 2014. Dit ziet volgens het besluit van de algemene raad op de situatie dat de Stageverordening 2005 van toepassing is. Die is met ingang van 1 maart 2013 ingetrokken. Een verzoek tot verkorting van de termijn van zeven jaar leidt, gelet op artikel 7 van Stageverordening 2012, thans niet meer tot een apart besluit. De tijd die de patroon in Nederland op het tableau staat, wordt meegenomen als mogelijke dan wel absolute weigeringsgrond, aldus het besluit van de algemene raad. De Raad van Toezicht kon aldus het verzoek van [appellant] afwijzen, maar op andere gronden dan die hij eraan ten grondslag heeft gelegd. Het administratief beroep van [appellant] is daarom met verbetering van de gronden ongegrond verklaard. 4. De rechtbank heeft overwogen dat de algemene raad in zijn besluit te kennen heeft gegeven dat

[appellant] gelet op het bepaalde in de Stageverordening 2005, alsmede gelet op het bepaalde in de thans geldende Stageverordening 2012, op zijn vroegst op 5 juni 2014 patroon zou kunnen zijn. Aldus heeft de algemene raad aan zijn besluit niet ten grondslag gelegd dat een verzoek tot verkorting van de termijn die in artikel 4 van de Stageverordening 2005 is vervat, slechts kan worden beoordeeld in samenhang met de aanvraag om goedkeuring van een bepaald patronaat waarbij een concrete stagiaire is voorgedragen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de gronden van het beroep zich in hoofdzaak richtten tegen de motivering die de Raad van Toezicht aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, te weten dat er geen bijzonder geval is als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Stageverordening 2005, omdat bij het ontbreken van een concrete stagiaire niet beoordeeld kan worden of er een bijzonder geval is. Nu [appellant] niet eerder dan op 5 juni 2014 patroon zou kunnen zijn, heeft de algemene raad het administratief beroep van [appellant] reeds daarom op goede gronden en met verbetering van de gronden ongegrond verklaard, aldus de rechtbank. 5. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat toestemming in de regel dient te worden aangevraagd en verkregen voor de datum waarop het feit plaatsvindt waarop de toestemming ziet. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat hij een verzoek indient om verkorting van de termijn, bedoeld in artikel 4 van de Stageverordening 2005, teneinde een besluit te verkrijgen dat hij met ingang van 5 juni 2014 patroon kan zijn. Verder heeft de algemene raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zijn verzoek slechts kan worden beoordeeld als er tevens een concrete stagiaire is, van wie hij de beoogd patroon is. Het aanvraagformulier bevatte geen vragen over een beoogde concrete stagiaire. Ook had hij geen aanvraag ingediend als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aldus [appellant]. 5.1. Ter zitting van de Afdeling heeft de algemene raad desgevraagd te kennen gegeven dat bij het in beroep bestreden besluit de Stageverordening 2005 is toegepast. Bij het vaststellen van het overgangsrecht, dat is vervat in de artikelen 32, eerste tot en met derde lid, en artikel 34, tweede lid, van de Stageverordening 2012, is geen rekening gehouden met situaties als deze. Beoogd is evenwel dat ook verzoeken als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Stageverordening 2005 die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de artikelen 6 en 7 van de Stageverordening 2012 onder het overgangsrecht vallen. De Stageverordening 2005 is aldus op dergelijke verzoeken van toepassing, aldus de algemene raad ter zitting van de Afdeling. De Afdeling komt deze uitleg van het overgangsrecht, vervat in de Stageverordening 2012, juist voor. De algemene raad heeft daarom terecht de Stageverordening 2005 toegepast. 5.2. Ter zitting van de Afdeling heeft de algemene raad voorts te kennen gegeven dat hij het beleid voerde dat verzoeken als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Stageverordening 2005, altijd werden beoordeeld in het licht van een beoogde stagiaire. Of de termijn, vervat in artikel 4, derde en vierde lid, kan worden verkort, hangt af van zowel de beoogde patroon als de beoogde stagiaire, omdat de verhouding tussen de patroon en de stagiaire en de werkervaring van de beoogde stagiaire van belang zijn om te beoordelen of de termijn, vervat in artikel 4, derde en vierde lid, kan worden verkort, aldus de algemene raad ter zitting van de Afdeling en ook ter zitting van de rechtbank. Ook is van belang of de advocaat in loondienst werkt en of het een buitenpatronaat is, aldus de algemene raad ter zitting van de Afdeling. Dit beleid van de algemene raad komt de Afdeling niet onredelijk voor. 5.3. Nu [appellant] ten tijde van zijn verzoek geen beoogde stagiaire had en die ook niet had ten tijde van het in administratief beroep bestreden besluit, heeft de rechtbank met juistheid, zij het op onjuiste gronden, geoordeeld dat de algemene raad het administratief beroep ongegrond mocht verklaren. Het betoog faalt. 6. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft gelet op hetgeen hiervoor onder

5.1 tot en met 5.3 is overwogen, geen bespreking. 7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. 8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier. w.g. Van Kreveld w.g. Reuveny voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014 622.