Geven van tijd: vrijwilligerswerk

Vergelijkbare documenten
Geven van tijd: vrijwilligerswerk

Geven van tijd: vrijwilligerswerk

Geven van tijd: vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Geven in Nederland 2017

Feiten en cijfers Vrijwillige inzet

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

Geven van tijd: vrijwilligerswerk René Bekkers 1

Weinig mensen sociaal aan de kant

Vrijwilligerswerk in de provincie Groningen stabiel

Vrijwilligerswerk in het zuiden. Lau Schulpen

Samenvatting van de belangrijkste bevindingen

Arbeidsdeelname van paren

Geven van tijd: vrijwilligerswerk

Geven door huishoudens

Dr. Christine L. Carabain Werkgroep Filantropische Studies Vrije Universiteit Amsterdam

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

Nederland geeft vrijwillig 0,85% van het bruto binnenlands product (bbp).

Hoofdstuk 22 Vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk is geen containerbegrip

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Geven door huishoudens

Hoofdstuk 21 Mantelzorg

Maatschappelijke participatie

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

77% 16% 7% tevreden neutraal ontevreden. 14% 22% 6% Familie Vrienden Buren

Hoofdstuk 19. Vrijwilligerswerk (en mantelzorg)

Vrijwillige inzet in Delft

Vrijwilligerswerk. Gemeente Amersfoort Dorien de Bruijn, Ben van de Burgwal 14 juli 2014

Politieke participatie

De vermogende gever. Prof. dr. René Bekkers. Samenvatting

Informele hulp: wie doet er wat? Kerncijfers

Ruim baan voor informele zorg

Uit huis gaan van jongeren

Gebruik van kinderopvang

TOENAME SPANNINGEN TUSSEN BEVOLKINGSGROEPEN IN AMSTERDAMSE BUURTEN

Geven in Nederland 2007

Hoofdstuk 14. Mantelzorg

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014

Vrijwilligers maken het verschil!

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Samenvatting 2-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

De Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1. René Bekkers, Saskia Franssen,

Burgerpanel Gorinchem. 1 e peiling: Sociale monitor. Juli 2014

Hoeveel potentie tot buurtparticipatie in Amsterdam?

Sociale samenhang in Groningen

Hoofdstuk 20. Vrijwilligerswerk

Sociaal burgerschap. Geefgedrag onder migranten

Waar staat je gemeente. Gemeente Enschede

Zorg verlenen en zorg ontvangen 2012

18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jaar jaar jaar 65+ Man Vrouw Ja Nee. Deventer gemiddelde

Verslag opinieonderzoek validatiestelsel

Mantelzorg in Nederland; soorten en maten. Alice de Boer SCP/VU

Mantelzorgers maken weinig gebruik van verlofregelingen

Sportparticipatie Volwassenen

Motieven en belasting van mantelzorgers van mensen met dementie

Samenvatting resultaten onderzoek De vermogende gever

Voor het eerst neemt vrije tijd niet meer af

Wat we al weten Het onderzoek naar effecten van veranderingen in overheidssubsidies op geefgedrag is kort samengevat in onderstaande figuur.

53% 47% 51% 54% 54% 53% 49% 0% 25% 50% 75% 100% zeer moeilijk moeilijk komt net rond gemakkelijk zeer gemakkelijk

Na de tsunami: giften aan nationale acties en het publieksvertrouwen

Geven door huishoudens

Maatschappelijke participatie

Sociale media in Nederland Door: Newcom Research & Consultancy

Vrijwillige inzet in Delft

Sport, daar geef je om en vrijwillige bijdragen aan sport

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

Opvattingen over de figuur Zwarte Piet

Informatie over de deelnemers

Meer of minder uren werken

Binding met buurt en buurtgenoten

Vrouwen, mannen en mantelzorg Beelden en feiten. Alice de Boer en Saskia Keuzenkamp

Thema s Omdat de resultaten en cijfers op wijkniveau erg uiteenlopen in onderwerp, is ervoor gekozen om deze onder te verdelen in 9 thema s:

Huiselijk Geweld in 's-hertogenbosch. Omvang, kenmerken en meldingen

Vrijwilligerswerk in s-hertogenbosch

Betrokkenheid van buurtbewoners. Uitgevoerd door Dimensus in opdracht van gemeenten Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest Vergelijking gemeenten 2015

VRIJWILLIGERSWERK IN MOERDIJK

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

Politieke participatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Uitgevoerd in opdracht van de afdeling Beleid, dienst Sociale Zaken en Werk, gemeente Groningen

Nederlandse samenvatting

Inwoners van Leiden Opleiding en inkomen

Stadsenquête Leiden 2010

Jubileumspecial: Twintig jaar Geven in Nederland

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

Religieuze toewijzing, autochtone Nederlanders, 2015 (in procenten)

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Jaarlijks onderzoek onder gasten 2016

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Langdurige werkloosheid in Nederland

10. Veel ouderen in de bijstand

Samen voor een sociale stad

Bijlage bij hoofdstuk 11 Wederzijdse beeldvorming

Motivatie volwassenen om te sporten en bewegen

Verschillen in sociale en maatschappelijke participatie

Transcriptie:

HOOFDSTUK 6 Geven van tijd: vrijwilligerswerk Prof. dr. René Bekkers, Arjen de Wit MSc, Barry Hoolwerf MSc, dr. Edwin Boezeman Samenvatting In 2014 doet naar schatting 37% van de volwassen Nederlanders vrijwilligerswerk. Dit percentage is gedaald sinds 2010, toen het nog 41% bedroeg. De vrijwilligers besteden gemiddeld 18 uur per maand aan vrijwilligerswerk. Ook dat is minder dan in 2010. In lijn met eerdere jaren zijn de meeste vrijwilligers actief in de sector sport (11% van de bevolking), gevolgd door kerk en levensbeschouwing en scholen (elk 6%) en gezondheid (5%). De meeste vrijwilligers houden zich bezig met bestuurlijke taken (26%), klussen (20%), kantoorwerk en administratie (18%), advies en training geven (17%) of vervoer bieden (14%). Het aantal taken waarmee vrijwilligers bezig zijn is de afgelopen jaren verder gedaald. Het deel van de vrijwilligers dat zich met drie of meer soorten taken bezighoudt is afgenomen van ongeveer de helft in 2002 naar een kwart in 2014. Vrijwilligers zien het vaakst voordelen van vrijwilligerswerk op het terrein van leren, waarden en zelfbevestiging. Carrièremotieven worden minder vaak genoemd. Wel is het percentage van de vrijwilligers dat zegt dat vrijwilligerswerk goed staat op het cv toegenomen. In dit hoofdstuk verkennen we ook de actieve lokale participatie door Nederlandse burgers. We vinden een relatief laag niveau van activiteit in de buurt. Lokaal actieve burgers doen vaker georganiseerd vrijwilligerswerk en geven vaker aan lokale goede doelen. Vrijwilligers geven vaker informele hulp dan Nederlanders die geen vrijwilligerswerk doen. Informele hulp is echter wel een belasting voor vrijwilligers: hulp aan vrienden en familie gaat op de langere termijn ten koste van de inzet voor georganiseerd vrijwilligerswerk. Nederlanders die informele hulp bieden stoppen vaker met vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn vaker te vinden onder ouderen, mensen met kinderen, kerkelijke Nederlanders, actieve kerkbezoekers en hoogopgeleiden. Er zijn minder vrijwilligers onder de inwoners van de drie grote steden en de mensen met betaald werk. De dynamiek in het vrijwilligerswerk is wat afgenomen. De afgelopen twee jaar zijn minder mensen begonnen aan vrijwilligerswerk. De nieuwe vrijwilligers besteden flink minder tijd aan vrijwilligerswerk dan degenen die al langer vrijwilligerswerk doen. Behoud van vrijwilligers hangt samen met de ervaren sociale druk om vrijwilligerswerk te doen: vrijwilligers die meer sociale druk ervaren, blijven langer actief als vrijwilliger en zijn loyaler aan de organisatie waarvoor zij actief zijn. HOOFDSTUK 6 135 CH_06.indd 135 3/31/15 12:23:05 PM

6.1 Inleiding In de participatiesamenleving die Nederland is werken burgers samen aan de kwaliteit van de samenleving. We zien dat bij uitstek terug in het vrijwilligerswerk dat zij doen. De organisator van een hardloopevenement, de gastvrouw in een ziekenhuis, een redacteur van de schoolkrant; het zijn allemaal vrijwilligers. De taken van vrijwilligers zijn zeer divers: van klussen tot bestuurs- en vergaderwerk, lobbywerk voor politieke partijen en pastoraal werk. De energie die vrijwilligers onbetaald of tegen een minimale onkostenvergoeding wekelijks steken in hun club of vereniging is onmisbaar voor de deelnemers, patiënten en passanten bij deze organisaties. Maar ook de incidentele vrijwilliger die zich inzet als voorleesouder op school, hulp bij een sportevenement of invaller voor de bardienst op de sportclub is nodig. Al deze vrijwilligers nemen we mee in dit hoofdstuk, waarin we beschrijven hoeveel en hoe vaak Nederlanders zich inzetten als vrijwilliger. Voor welke soorten maatschappelijke organisaties zetten zij zich in? 1 Wat voor taken hebben zij? Hoe vaak per maand zetten zij zich in en hoeveel uur besteden ze aan hun vrijwilligerswerk? We gaan ook in op de trends: in welke sectoren is vrijwilligerswerk de afgelopen jaren populairder geworden en in welke sectoren wordt nu minder vrijwilligerswerk gedaan dan voorheen? Met welke motieven zijn vrijwilligers eigenlijk actief? Deze vragen worden in dit hoofdstuk beantwoord. Sinds halverwege het eerste decennium van deze eeuw wordt prosociaal gedrag aangeduid als vrijwillige inzet (Dekker, De Hart & Faulk, 2007; Boss & Hetem, 2011; Van Baren et al., 2011). Vrijwilligerswerk is een belangrijke vorm van vrijwillige inzet. Sinds de start van het Geven in Nederland -onderzoek hanteren we de definitie van Van Daal (1990): vrijwilligerswerk is werk voor andere mensen, voor organisaties of de samenleving in het algemeen, dat onbetaald, onverplicht en in georganiseerd verband wordt verricht. Omdat vrijwilligers actief zijn voor een organisatie valt vrijwilligerswerk in de categorie formeel prosociaal gedrag, net als het geven van geld aan een goededoelenorganisatie. De trend naar verplicht vrijwilligerswerk die we herkennen in de eisen tot maatschappelijke inspanning die steeds meer Nederlandse gemeenten stellen aan het ontvangen van een uitkering laat zien dat van vrijwilligerswerk een heilzame werking wordt verwacht. Dergelijk werk is geen vrijwilligerswerk, omdat de gemeente het verplicht stelt in ruil voor een uitkering. Recent onderzoek in Amsterdam suggereert dat de afstand tot de arbeidsmarkt door verplicht vrijwilligerswerk eerder groter dan kleiner wordt (Kampen, 2014). Het is belangrijk vrijwilligerswerk te onderscheiden van informele hulp en mantelzorg die in ongeorganiseerd verband ten bate van specifieke andere personen wordt verleend. Omdat deze vormen van vrijwillige inzet direct ten goede komen aan buren, vrienden of familieleden zonder tussenkomst van een organisatie vallen zij niet in de categorie filantropie. Informele hulp en vrijwilligerswerk kunnen elkaar vanwege de tijd die ervoor benodigd is wel verdringen. Daarom onderzoeken we in dit hoofdstuk ook het verband tussen informele hulp en georganiseerd vrijwilligerswerk. 1 De schattingen zijn gebaseerd op de gegevens die we in de enquête hebben verzameld waarin ook vragen werden gesteld over giften van geld en goederen en die in hoofdstuk 1 is geanalyseerd. In tegenstelling tot de schattingen van giften van geld en goederen betreffen de schattingen van het vrijwilligerswerk de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek: van juni 2013 tot juni 2014. Vrijwilligerswerk wordt in de vragenlijst omschreven als een vorm van betrokkenheid bij maatschappelijke organisaties (...) waarvoor u geen salaris of loon ontvangt, maar eventueel wel een kleine onkostenvergoeding. 136 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 136 3/31/15 12:23:05 PM

6.2 Hoeveel Nederlanders doen vrijwilligerswerk? Op basis van het laatste Geven in Nederland -onderzoek wordt geschat dat 37% van de volwassen bevolking (18+) actief is als vrijwilliger. Net als in vorige jaren komt vrijwilligerswerk het vaakst voor in de sector sport en recreatie, gevolgd door kerk en levensbeschouwing. Tabel 6.1 geeft cijfers weer over de deelname aan vrijwilligerswerk in verschillende sectoren vanaf 2002. In de schattingen vanaf 2010 is ook het vrijwilligerswerk door allochtonen meegenomen. 1 Tabel 6.1 Vrijwilligerswerk voor maatschappelijke organisaties in de afgelopen twaalf maanden, 2002-2014 (in procenten) 2002 2004 2006 2008 b 2010 c 2010 c 2012 c 2014 Doet geen vrijwilligerswerk 54 59 58 55 57 59 62 63 Doet wel vrijwilligerswerk 46 43 42 45 43 41 38 37 Sport 16 10 12 13 13 12 11 11 Religie en levensbeschouwing 11 10 8 9 8 7 7 6 Gezondheid 8 7 6 7 7 6 5 5 Recreatie en hobby a 8 7 7 7 6 5 4 Scholen en volwasseneducatie 8 5 6 6 6 6 5 6 Buurtvereniging en belangenbehartiging, woningbouw- en huurdersvereniging 6 5 4 5 4 4 4 4 Kunst en cultuur 3 2 2 3 5 4 3 3 Opbouwwerk, club- en buurthuiswerk 6 4 3 3 3 3 3 3 Reclassering en slachtofferhulp 5 2 3 3 2 3 2 2 Milieu, natuurbehoud en dierenbescherming 2 2 2 2 2 2 2 1 Vakbond en beroepsorganisatie 3 2 2 2 1 1 1 1 Politiek 1 2 1 1 2 2 2 2 Vluchtelingenwerk, ontwikkelingshulp en mensenrechten 3 2 2 1 2 2 2 1 Organisatie voor allochtonen 1 0 0 0 0 1 1 1 Overig 5 4 8 8 7 7 7 5 a Recreatie en hobby werd in 2002 niet als aparte categorie aangeboden. b Generalisatie exclusief allochtonen, volgens dezelfde methode als in 2002 tot en met 2008. c Generalisatie inclusief allochtonen. De cijfers in de laatste kolommen van tabel 6.1 laten zien dat de populariteit van vrijwilligerswerk sinds 2012 nauwelijks is veranderd. In enkele sectoren zien we weliswaar lichte afnames, maar deze zijn klein en statistisch niet significant. Als we de trend over de afgelopen vier jaren bekijken, zien we wel een daling in de deelname aan vrijwilligerswerk van 41% in 2010 naar 37% in 2014. Die daling is niet beperkt tot één sector, maar over vele sectoren verspreid. 1 Om een goede vergelijking te kunnen maken met voorgaande jaren is voor 2010 ook een schatting gegeven op basis van dezelfde methode als in voorgaande jaren waarin alleen het vrijwilligerswerk door autochtone respondenten is meegeteld. HOOFDSTUK 6 137 CH_06.indd 137 3/31/15 12:23:06 PM

6.3 Intensiteit van deelname aan vrijwilligerswerk Gemiddeld besteden vrijwilligers in Nederland 18 uur per maand aan vrijwilligerswerk. Dit is minder dan in de voorgaande metingen (2010: 19 uur; 2012: 21 uur). Ook de mediaan is gedaald. In 2010 besteedde de helft van de vrijwilligers meer dan 11 uur per maand aan vrijwilligerswerk, in 2014 was dit gedaald naar 10 uur. Het percentage vrijwilligers dat actief is voor meer dan één type organisatie ligt ongeveer op hetzelfde niveau als in 2010 (37%). Net als in 2010 is ongeveer een derde van de vrijwilligers actief voor twee of drie organisaties. Maatschappelijke organisaties stellen dat het steeds moeilijker is om vrijwilligers langdurig aan zich te binden en zien de behoefte aan incidenteel vrijwilligerswerk toenemen (Posthumus, Den Ridder & De Hart, 2014). Hoewel organisaties een voorkeur hebben voor vrijwillige vaste krachten, bieden zij potentiële vrijwilligers steeds vaker afgebakende en kortdurende klussen aan. Hiermee komen zij tegemoet aan de realiteit van een steeds flexibelere arbeidsmarkt met steeds meer versnipperde uren en vooral minder vrije tijd. Ook in de gezondheidszorg wordt de mogelijkheid incidenteel vrijwilligerswerk te doen gezien als een manier om potentiële vrijwilligers te betrekken zonder dat zij beschikbaar moeten zijn op een vaste dag of avond (De Klerk, De Boer, Kooiker, Plaisier & Schyns, 2014). In de actie NL Doet, die het Oranjefonds jaarlijks in het vroege voorjaar organiseert, zien we deze flexibilisering terug. De toenemende behoefte van bedrijven om hun maatschappelijke betrokkenheid te laten zien, bijvoorbeeld door hun werknemers voor één dag uit te lenen aan een non-profitorganisatie (zie hoofdstuk 4), kan zo ook gestild worden. We zien in onze gegevens over de frequentie waarmee Nederlanders vrijwilligerswerk doen geen duidelijke toename van het incidenteel vrijwilligerswerk. Als we de cijfers over 2014 bekijken, zien we dat het percentage respondenten dat één keer per jaar vrijwilligerswerk heeft gedaan weliswaar wat hoger is (6%) dan in voorgaande jaren, en dat het percentage dat twee of drie keer vrijwilligerswerk heeft gedaan juist is gedaald. Het percentage respondenten dat wekelijks vrijwilligerswerk doet is gedaald (van 12% in 2008 naar 9% in 2014). Het percentage respondenten dat vaker dan eenmaal per week actief is als vrijwilliger ligt echter nog ongeveer op het niveau van de eerdere jaren. Het is goed mogelijk dat het de organisaties steeds meer moeite kost om vaste vrijwilligers te vinden, maar blijkbaar slagen ze daar uiteindelijk nog steeds ongeveer even goed in als voorheen. 138 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 138 3/31/15 12:23:06 PM

Tabel 6.2 Frequentie van vrijwilligerswerk in de afgelopen twaalf maanden, 2008-2014 (in procenten) a 2008 a 2010 a 2012 a 2014 b 2014 Nooit c 50 56 58 56 58 Eén keer 5 4 4 6 6 Twee of drie keer 10 9 8 7 7 Maandelijks 10 9 8 9 9 Wekelijks 12 10 10 9 8 Vaker 12 12 12 11 11 a Generalisatie exclusief allochtonen. b Generalisatie inclusief allochtonen. C Het percentage van de respondenten dat zegt nooit vrijwilligerswerk te doen is wat lager dan het percentage dat geen vrijwilligerswerk doet. De vraag naar de frequentie van vrijwilligerswerk is niet alleen aan vrijwilligers maar aan alle respondenten gesteld. Sommige respondenten die geen georganiseerd vrijwilligerswerk doen maar wel informele hulp verlenen (14% van deze groep), beschouwen dit zelf als vrijwilligerswerk. 6.4 Takenpakket In tabel 6.3 zien we dat vrijwilligers zich nog steeds het vaakst bezighouden met bestuurlijke taken (26%), gevolgd door klussen (20%), kantoorwerk en administratie (18%), training of scholing (17%) en vervoer (14%). Persoonlijke raadgeving en therapeutische of verzorgende hulp komen minder vaak voor. Kantoorwerk verrichten, vervoer bieden en gezelschap houden zijn minder populair geworden. Het percentage van de vrijwilligers dat zich bezighoudt met fondsenwerving lijkt niet verder te zijn afgenomen. Het aantal taken waarmee vrijwilligers zich bezighouden, is in de afgelopen twee jaar verder afgenomen. In 2002 hield 27% van de autochtone vrijwilligers zich bezig met slechts één soort taak, in 2010 was dat al 49% en in 2014 54%. Van alle vrijwilligers houdt een kwart zich bezig met drie of meer soorten taken. In 2002 was dit nog bijna de helft (48%). Als we de allochtone vrijwilligers meetellen, veranderen deze percentages overigens niet. Tabel 6.3 Aandeel vrijwilligers dat in de afgelopen twaalf maanden bepaalde activiteiten heeft verricht, 2002-2014 (in procenten) 2002 2004 2006 2008 a 2010 b 2010 b 2012 b 2014 Organisatie-intern Bestuurlijke taken 37 35 31 33 29 28 28 26 Fondsenwerven/collecteren 19 22 18 15 13 13 11 12 Kantoorwerk/administratie 24 21 23 22 21 20 23 18 Belangen behartigen 10 9 6 7 7 7 10 10 Externe dienstverlening Klussen 29 25 21 21 21 21 20 20 Vervoer bieden 26 18 16 14 17 17 14 14 >> HOOFDSTUK 6 139 CH_06.indd 139 3/31/15 12:23:06 PM

>> Informatie of advies geven 25 16 15 16 13 14 18 12 Training of scholing 15 15 14 13 16 17 17 17 Bezoek/gezelschap 22 14 15 13 14 14 13 9 Persoonlijke raadgeving 16 10 9 8 7 7 8 9 Therapeutisch/verzorging 5 3 4 5 7 7 4 4 Overige activiteiten 28 25 27 34 32 32 36 37 a Generalisatie exclusief allochtonen, volgens dezelfde methode als in 2002 tot en met 2008. b Generalisatie inclusief allochtonen. 6.5 Meningen over vrijwilligerswerk De publieke opinie van Nederlanders over de waarde van vrijwilligerswerk voor de samenleving is weinig veranderd in de afgelopen jaren. Bijna de helft van de Nederlanders is het eens met de stelling dat iedereen in zijn leven ten minste één keer vrijwilligerswerk moet doen en iets minder dan een kwart is het eens met de stelling dat vrijwilligerswerk vanzelfsprekend is in de eigen sociale omgeving (zie tabel 6.4). Tabel 6.4 Meningen over vrijwilligerswerk, 2002-2014 (in procenten) a In mijn sociale omgeving is het vanzelfsprekend dat je vrijwilligerswerk doet Iedereen moet ten minste één keer in zijn leven vrijwilligerswerk doen 2002 2004 2006 2008 b 2010 b 2012 c 2012 b 2014 29 26 22 22 24 22 21 23 47 47 45 48 49 48 48 47 a Percentage van de bevolking dat het eens of helemaal eens is met de stelling. b Generalisatie exclusief allochtonen, volgens dezelfde methode als in 2002 tot en met 2008. c Generalisatie inclusief allochtonen. 6.6 Motieven van vrijwilligers De motieven die vrijwilligers noemen om zich in te zetten zijn van zeer uiteenlopende aard (zie tabel 6.5). We hebben de vrijwilligers motieven voorgelegd die te maken hebben met leren, waarden, zelfbevestiging, zelfbescherming, carrière en de sociale omgeving. 1 1 De vragen over motieven voor vrijwilligerswerk zijn afkomstig uit de Volunteer Functions Inventory (VFI) (Clary et al., 1998). Een beperking van dit meetinstrument is dat het inhoudelijke motief de betrokkenheid bij het doel van de organisatie niet wordt gemeten. 140 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 140 3/31/15 12:23:06 PM

Tabel 6.5 Motieven voor vrijwilligerswerk, 2008-2012 (in procenten) a Waarden Via mijn vrijwilligerswerk kan ik uitdragen dat ik begaan ben met mensen die het minder goed hebben dan ik Via mijn vrijwilligerswerk kan ik uitdragen dat ik het belangrijk vind om andere mensen te helpen Via mijn vrijwilligerswerk kan ik uitdragen dat ik meeleef met mensen die hulp nodig hebben Leren Door mijn vrijwilligerswerk leer ik (meer) over de zaak waar ik me voor inzet 2008 2010 2012 2014 33 38 33 34 57 56 55 58 45 44 42 43 52 51 51 50 Mijn vrijwilligerswerk verschaft mij nieuwe inzichten 59 57 58 54 Via mijn vrijwilligerswerk leer ik nieuwe dingen op een praktische wijze 54 52 53 53 Zelfbevestiging Mijn vrijwilligerswerk geeft mij het gevoel dat ik ertoe doe, dat ik ergens belangrijk voor ben 55 53 49 53 Mijn vrijwilligerswerk is goed voor het beeld dat ik van mijzelf heb, voor mijn eigenwaarde 47 49 44 46 Mijn vrijwilligerswerk zorgt ervoor dat ik mij goed voel over mezelf 48 50 50 50 Zelfbescherming Als ik niet lekker in mijn vel zit, helpt mijn vrijwilligerswerk me dat te vergeten 33 35 36 34 Mijn vrijwilligerswerk geeft mij inzichten die ervoor zorgen dat ik beter kan omgaan met mijn eigen persoonlijke problemen 25 23 25 25 Mijn vrijwilligerswerk is een prettige afleiding van mijn eigen problemen 31 34 34 35 Carrière Mijn vrijwilligerswerk kan me ook helpen om binnen te komen op een plek waar ik betaald zou willen werken 12 15 15 15 Mijn vrijwilligerswerk helpt mij ook vooruit in mijn betaalde baan/carrière 12 15 15 15 Mijn vrijwilligerswerk staat goed op mijn cv 29 32 33 36 Sociaal In mijn sociale omgeving is het vanzelfsprekend om vrijwilligerswerk te doen 36 43 44 44 a Iedereen moet ten minste één keer in zijn leven vrijwilligerswerk doen 67 72 71 66 Mijn partner doet vrijwilligerswerk 63 60 59 52 Percentages van de autochtone vrijwilligers die het eens of helemaal eens zijn met de stelling. Het vaakst zien respondenten voordelen van hun vrijwilligerswerk op het terrein van leren, waarden en zelfbevestiging. Meer dan de helft van de vrijwilligers (54%) is van mening dat vrijwilligerswerk hem nieuwe inzichten verschaft. Bijna zes van de tien vrijwilligers (58%) is het eens met de stelling dat vrijwilligerswerk de mogelijkheid biedt om te laten zien dat HOOFDSTUK 6 141 CH_06.indd 141 3/31/15 12:23:06 PM

zij het belangrijk vinden om andere mensen te helpen. Ongeveer de helft van de vrijwilligers zegt dat vrijwilligerswerk hem het gevoel geeft dat hij ertoe doet, dat hij ergens belangrijk voor is. Vrijwilligers zijn het minder vaak eens met stellingen die zelfbescherming en carrièremotieven omschrijven. Een kwart van de vrijwilligers stelt dat vrijwilligerswerk hem inzichten geeft waardoor hij beter kan omgaan met de eigen persoonlijke problemen. 36% van de vrijwilligers zegt dat vrijwilligerswerk goed staat op het cv. Vergeleken met 2012 zien we in 2014 enkele interessante verschuivingen in de motieven voor vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn het iets vaker eens met stellingen die prosociale waarden benoemen als motieven. Deze toename is welkom na een eerdere afname. Ook zelfbevestiging wordt in 2014 wat vaker genoemd als motief voor vrijwilligerswerk dan in 2012. Het sociale motief lijkt wat minder populair: vrijwilligers zijn minder sterk van mening dat iedereen ten minste één keer in zijn leven vrijwilligerswerk moet doen, en partners van vrijwilligers zijn minder vaak ook actief als vrijwilliger. De populariteit van het zelfbeschermingsmotief is niet veranderd. Opvallend is ten slotte dat het percentage van de vrijwilligers dat zegt dat vrijwilligerswerk goed staat op het cv is gestegen. In 2008 was dit nog 29%, in 2014 is het 36%. Deze ontwikkeling is kort na het uitbreken van de crisis ingezet en heeft zich de afgelopen jaren doorgezet. 1 6.7 Ervaringen van vrijwilligers Tabel 6.6 biedt inzicht in de mate waarin vrijwilligers trots zijn op hun vrijwilligerswerk en daar ook respect voor ervaren van de organisatie waarvoor ze actief zijn. De grote meerderheid van de vrijwilligers is trots op zijn werk en ervaart daarvoor respect. We zien op dit vlak weinig grote veranderingen; alleen de mate van respect lijkt iets te zijn afgenomen. Vanaf de voorgaande editie van het Geven in Nederland -onderzoek zijn we ook gaan meten in hoeverre vrijwilligers in Nederland zich eigenaar voelen van de organisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk doen. Oftewel: in hoeverre ervaren vrijwilligers dat de vrijwilligersorganisatie van hen is? Pierce et al. (2001) stellen dat medewerkers die sterker het gevoel hebben dat de organisatie van hen is ook meer begaan zijn met de organisatie en meer bereid zijn tot inzet voor de organisatie. In Nederland is hiernaar eerder al verkennend onderzoek gedaan (Boezeman & Ellemers, 2014). De mate van instemming met de stellingen die het gevoel van eigenaarschap meten is tussen 2012 en 2014 onveranderd. Binnen de longitudinale groep van vijfhonderd vrijwilligers die zowel in 2012 als in 2014 de GIN-vragenlijst invulden, zien we hoe de intensiteit van deelname aan vrijwilligerswerk is veranderd. In 2012 rapporteerden deze vrijwilligers in hoeverre zij zich eigenaar voelden van de organisatie waarvoor zij zich inzetten en wat hun motieven waren voor het doen van vrijwilligerswerk (zie tabellen 6.5 en 6.6). In onze analyse bekeken we of de vrijwilligers twee jaar later, in 2014, een groter aantal uren per maand 1 In 2011 kondigde LinkedIn aan dat leden hun ervaring op het gebied van vrijwilligerswerk aan hun profiel konden toevoegen. Intussen hebben tien miljoen leden wereldwijd hun vrijwilligerservaring toegevoegd. Nederland blijkt op het totaal aantal aangesloten leden per land relatief na Denemarken en Canada op de derde plaats te staan in het gebruik van de mogelijkheid vrijwilligerservaring op de site te vermelden. Zie http://www.slideshare.net/linkedinforgood/10-million-linkedin-membershave-added-volunteer-experience-causes-sections-to-their-profiles 142 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 142 3/31/15 12:23:06 PM

aan vrijwilligerswerk spendeerden, wat de mate van verbondenheid met hun organisatie was (in hoeverre zij zich deel voelden uitmaken van de vrijwilligersorganisatie waarvoor zij vrijwilligerswerk deden) en in hoeverre zij voor zichzelf een helder beeld hadden van hun vrijwilligerswerk. 1 Tabel 6.6 Trots en respect (waardering) ervaren door vrijwilligers, 2008-2014 (in procenten) a 2008 2010 2012 2014 Trots Ik ben er trots op dat ik deel uitmaak van de organisatie waar ik vrijwilligerswerk doe Ik vind het bewonderenswaardig om deel uit te maken van een organisatie met een goed doel 71 73 72 74 44 49 45 46 Als iemand zegt dat de organisatie waar ik vrijwilligerswerk doe een goede club is, voel ik dat als een compliment voor mezelf Als iemand vraagt waar ik vrijwilligerswerk doe, schaam ik me om dat te zeggen Respect Als vrijwilliger voel ik me gewaardeerd door de organisatie waar ik vrijwilligerswerk doe De organisatie waar ik vrijwilligerswerk doe luistert naar wat ik te zeggen heb over het vrijwilligerswerk De organisatie waar ik vrijwilligerswerk doe geeft om mijn mening als vrijwilliger 58 59 61 59 2 3 3 1 74 73 74 74 61 59 61 59 71 68 73 66 Eigenaarschap Ik heb het gevoel dat [organisatie] echt mijn organisatie is. 56 57 Als vrijwilliger voor [organisatie] voel ik me mede-eigenaar van de organisatie. 31 31 a Percentages van de autochtone vrijwilligers dat het eens of helemaal eens is met de stelling. We hebben de reacties op de stellingen over motivaties voor vrijwilligerswerk en de ervaringen met de organisatie waarin vrijwilligers actief waren in 2012 in verband gebracht met het aantal uren dat zij in 2014 actief waren. In deze analyse hebben we de motivaties die vrijwilligers in 2012 noemden als uitgangspunt genomen om te zien of zij een voorspellende waarde hebben voor de intensiteit van het vrijwilligerswerk twee jaar later. Een verband tussen motivatie en intensiteit van vrijwilligerswerk zoals gemeten in dezelfde vragenlijst zou ook een gevolg kunnen zijn van de behoefte de mate van inzet te legitimeren. Door de motivaties uit 2012 als uitgangspunt te nemen, sluiten we grotendeels uit dat deze behoefte in 2014 een schijnverband oplevert. 1 Uit betrouwbaarheidsanalyses bleek dat alle gebruikte schalen voldoende betrouwbaar waren. De waarde van Cronbachs α coëfficiënt voor betrouwbaarheid was hoger dan.60. Vervolgens zijn hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd. In een eerste stap zijn de verbanden met de motieven voor vrijwilligerswerk onderzocht. In een tweede stap is de schaal voor het gevoel van eigenaarschap van de vrijwilligersorganisatie aan de analyse toegevoegd. HOOFDSTUK 6 143 CH_06.indd 143 3/31/15 12:23:06 PM

We zien een positieve samenhang tussen de mate waarin vrijwilligers trots waren op hun vrijwilligerswerk en respect ervoeren van anderen in 2012 met het aantal uren dat zij in 2014 vrijwilligerswerk deden. Ook de mate waarin vrijwilligers zich eigenaar voelden van de organisatie in 2012 hangt positief samen met het aantal uren dat zij twee jaar later actief zijn. Daarnaast zien we dat alle motivaties behalve het carrièremotief samenhangen met het aantal uren dat vrijwilligers actief zijn. Naarmate de totale motivatie het gemiddelde op alle stellingen over motieven voor vrijwilligerswerk toeneemt, neemt ook het aantal uren dat vrijwilligers actief zijn toe. Een opvallende piek zien we op het lerenmotief in de groep vrijwilligers die de meeste uren besteedt. Blijkbaar is de behoefte om van vrijwilligerswerk te leren een sterke factor die maakt dat vrijwilligers zich intensief inzetten. We hebben in de Geven in Nederland -editie van 2011 gezien dat dit ook het motief is dat het sterkst met de loyaliteit van vrijwilligers te maken heeft. De resultaten maken ook duidelijk dat het voor vrijwilligersorganisaties belangrijk is dat vrijwilligers het gevoel hebben dat de organisatie van hen is. De mate waarin vrijwilligers in 2012 dit gevoel hadden, heeft een voorspellende waarde voor het gevoel van verbondenheid dat zij in 2014 met hun vrijwilligersorganisatie hebben. De duidelijkheid die zij ervaren over hun taken binnen de organisatie is verbonden met het gevoel van eigenaarschap twee jaar eerder. Ten opzichte van de vergelijkingsgroep, met een laag of gemiddeld niveau van trots, respect en eigenaarschap, hebben vrijwilligers die zich sterker eigenaar voelen van de organisatie sterker het gevoel dat ze bij de organisatie horen en is het voor hen duidelijker wat er van hen verwacht wordt. Daarnaast is de mate van respect van belang voor het gevoel erbij te horen en voor de duidelijkheid over het vrijwilligerswerk. De mate van trots op het vrijwilligerswerk en de diverse motivaties voor vrijwilligerswerk hangen niet samen met het gevoel erbij te horen en de ervaren duidelijkheid. Op basis van deze bevindingen luidt het advies aan maatschappelijke organisaties om vrijwilligers het gevoel te geven dat de organisatie van hen is, ook omdat het nu eenmaal de vrijwilligers zijn die de organisatie en haar werk mogelijk maken. 6.8 Profiel van vrijwilligers We hebben in tabel 6.7 het profiel van vrijwilligers weergegeven zoals we dat ook in het hoofdstuk over geven door huishoudens hebben gedaan. We zien dat vrijwilligers vaker te vinden zijn onder ouderen, onder mensen met kinderen, onder kerkelijke Nederlanders, actieve kerkbezoekers en onder Nederlanders met een opleidingsniveau hoger dan mbo. Er zijn minder vrijwilligers onder de inwoners van de drie grote steden en de mensen met betaald werk. Vrijwilligers hebben meer empathie, meer sociaal vertrouwen, sterkere altruïstische waarden en worden vaker gevraagd om geld te geven aan goededoelenorganisaties dan niet-vrijwilligers. Een deel van de verschillen vermindert als we rekening houden met andere verschillen. Empathie en sociaal vertrouwen bijvoorbeeld verliezen hun voorspellende waarde als we rekening houden met altruïstische waarden. We zien geen verschillen in het aantal vrijwilligers tussen verschillende etnische groepen en tussen inkomensgroepen. Wel blijkt dat vrijwilligers uit huishoudens met een hoger inkomen meer uren aan vrijwilligerswerk besteden. Vrijwilligers van niet-nederlandse herkomst besteden minder tijd aan vrijwilligerswerk dan autochtone vrijwilligers. Vrijwilligers met een partner en kinderen besteden minder tijd 144 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 144 3/31/15 12:23:06 PM

aan vrijwilligerswerk dan singles en vrijwilligers zonder kinderen in het huishouden. Vrijwilligers met betaald werk besteden minder tijd aan vrijwilligerswerk dan vrijwilligerswerk zonder betaald werk. Tabel 6.7 Profiel van de vrijwilliger en de vrijwilliger die meer uren besteedt dan gemiddeld Doet vrijwilligerswerk Herkomst: autochtoon / / Herkomst: Turks 0 (-) Herkomst: Marokkaans 0 0 Herkomst: Surinaams 0 - Herkomst: Antilliaans 0 0 Man / / Vrouw 0 0 Aantal uren (onder vrijwilligers) Geboren voor 1941 0 (+) Geboren: 1941-1950 + (+) Geboren: 1951-1960 0 + Geboren: 1961-1970 + 0 Geboren: 1971-1980 (+) 0 Geboren na 1980 / / Woonplaats: buiten / / Woonplaats: drie grote steden - 0 Geen partner / / Partner (+) - Geen kinderen in het huishouden / / Kinderen in het huishouden + - Opleiding: lbo of lager / / Opleiding: mbo/havo/vwo + 0 Opleiding: hbo/wo + 0 Geen betaald werk / / Betaald werk - - Inkomen: laagste kwintiel / / Inkomen: tweede kwintiel 0 0 Inkomen: derde kwintiel 0 0 Inkomen: vierde kwintiel 0 0 Inkomen: vijfde kwintiel 0 0 >> HOOFDSTUK 6 145 CH_06.indd 145 3/31/15 12:23:06 PM

>> Doet vrijwilligerswerk Huurhuis / / Eigen huis (+) (-) Aantal uren (onder vrijwilligers) Onkerkelijk / / Rooms-katholiek (+) (+) Protestant + 0 Islamitisch 0 0 Overige religie (+) 0 Bezoek kerk/moskee/tempel: nooit / / Bezoek kerk/moskee/tempel: één of enkele malen per jaar (+) 0 Bezoek kerk/moskee/tempel: maandelijks of vaker + + Aantal manieren gevraagd om te geven aan goede doelen: geen / / Aantal manieren gevraagd om te geven aan goede doelen: + (-) één tot vier Aantal manieren gevraagd om te geven aan goede doelen: vier of meer + 0 Altruïstische waarden: laag / / Altruïstische waarden: hoog + 0 Empathie: laag / / Empathie: hoog (+) (+) Sociaal vertrouwen: laag / / Sociaal vertrouwen: hoog (+) 0 / Vergelijkingsgroep. + Deze groep doet vaker/meer uren vrijwilligerswerk dan de vergelijkingsgroep. - Deze groep doet minder vaak/minder uren vrijwilligerswerk dan de vergelijkingsgroep. (+) Deze groep doet meer vrijwilligerswerk dan de vergelijkingsgroep, maar het verschil verdwijnt als rekening gehouden wordt met andere factoren in de analyse. Ten slotte zien we dat vrijwilligers met een hoog niveau van emotionele betrokkenheid bij anderen (empathie) meer tijd aan vrijwilligerswerk besteden dan vrijwilligers met een lager niveau van betrokkenheid. 6.9 Dynamiek in vrijwilligerswerk We kunnen het verloop in het vrijwilligerswerk analyseren voor een deel van onze respondenten, namelijk degenen die zowel in 2012 als in 2014 aan ons onderzoek deelnamen. Dit zijn er 942. Het totale verloop in het vrijwilligerswerk is in deze groep 19%. Dat wil zeggen dat 81% van de respondenten wat betreft deelname aan vrijwilligerswerk in 146 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 146 3/31/15 12:23:07 PM

2014 hetzelfde gedrag vertoont als in 2012. 1 De helft van de respondenten (475, 50,4%) deed noch in 2012, noch in 2014 vrijwilligerswerk. Ongeveer drie op de tien (288, 30,6%) deed zowel in 2012 als in 2014 vrijwilligerswerk. De resterende groep is begonnen (75, 8%) of gestopt (104, 11%). De groepen nieuwe en voormalige vrijwilligers zijn wat kleiner geworden dan in 2011, toen zij 9% en 12% van de bevolking uitmaakten. Ook binnen de groep vrijwilligers is het verloop tussen organisaties wat kleiner geworden. In het huidige onderzoek zegt 18% van de vrijwilligers over de organisatie waarvoor zij het meest actief zijn dat zij daarvoor twee jaar geleden nog niet actief waren. In 2012 was dit percentage 21%. Een meerderheid (61%) zegt in 2014 net zo actief te zijn als twee jaar geleden. In 2012 was dit nog 54%. De groep vrijwilligers die sinds 2012 actiever geworden is en in 2014 meer uren besteedt (10%), is ongeveer even groot als de groep die minder actief geworden is (11%). Dat de groep die actiever is geworden ongeveer even groot is als de groep die minder actief is geworden lijkt in eerste instantie misschien een weinig opvallende constatering. Toch is dit een opmerkelijke bevinding. We hebben namelijk eerder geconstateerd dat het aantal uren dat vrijwilligers actief zijn wél is gedaald sinds 2012. Hoe kan deze daling verklaard worden? Figuur 6.1 geeft het antwoord grafisch weer. Figuur 6.1 Aantal uren dat vijf groepen vrijwilligers actief waren, 2012 en 2014 25.0 23.0 23.8 22.6 23.8 20.0 15.0 17.9 16.1 14.6 gestopt nieuw 10.0 5.0 9.5 actief gebleven bij andere organisatie bij dezelfde organisatie 0.0 2012 2014 Het aantal uren dat vrijwilligers actief zijn, blijkt te zijn gedaald doordat de hoeveelheid tijd die nieuwe vrijwilligers gemiddeld aan vrijwilligerswerk besteden (15 uur per maand) een stuk kleiner is dan de tijd die continue vrijwilligers aan vrijwilligerswerk besteden (23 uur per maand). Dit patroon zagen we niet eerder. In de vorige editie bleek juist dat nieuwe vrijwilligers evenveel tijd besteedden als vrijwilligers die actief waren gebleven. Binnen de groep loyale vrijwilligers is er overigens een groot verschil tussen degenen die bij dezelfde organisatie actief zijn gebleven (24 uur) en de groep die voor een andere organisatie actief is geworden (10 uur). Ook dit is een opvallende bevinding, die erop duidt dat zelfs bij de vrijwilligers die niet snel opgeven de mate waarin zij zich aan een nieuwe organisatie binden beperkt is. Het verloop in vrijwilligerswerk blijkt sterk samen te hangen met de mate van sociale druk die mensen ervaren om vrijwilligerswerk te doen. Dit blijkt zowel het geval voor het 1 Het is overigens wel mogelijk dat respondenten in het tussenjaar (2013) ander gedrag hebben vertoond. HOOFDSTUK 6 147 CH_06.indd 147 3/31/15 12:23:08 PM

vrijwilligerswerk als geheel (instroom, uitstroom en continuïteit) als tussen organisaties (loyaliteit). Figuur 6.2 laat dit zien aan de hand van het percentage van de respondenten dat hoog scoort op de stellingen die sociale normen voor vrijwilligerswerk en geefgedrag meten. Van de respondenten die geen vrijwilligerswerk deden in 2012 en ook niet in 2014 ervaart slechts een klein gedeelte sterke sociale normen. Van de vrijwilligers die gestopt zijn ervaart iets meer dan 30% sterke sociale normen om vrijwilligerswerk te doen en te geven aan goededoelenorganisaties. Onder de nieuwe vrijwilligers is dit iets minder dan een kwart. De groep continue vrijwilligers ervaart het vaakst sterke sociale normen om vrijwilligerswerk te doen. Opnieuw zien we binnen deze groep een verschil tussen de loyale vrijwilligers die actief gebleven zijn bij dezelfde organisatie en de groep die voor een andere organisatie actief geworden is. Figuur 6.2 Sociale norm om vrijwilligerswerk te doen (hoge score) voor vijf groepen vrijwilligers en niet-vrijwilligers 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% geen vrijwilligerswerk gestopt nieuw actief gebleven bij andere organisatie bij dezelfde organisatie 5% 0% Ten slotte gaan we in op het profiel van de nieuwe en de gestopte vrijwilligers. Vergeleken met continue vrijwilligers zijn nieuwe vrijwilligers vaker mensen met kinderen in het huishouden, hoger opgeleid, protestant of overig religieus en actief kerkelijk, worden zij vaker gevraagd om te geven aan goededoelenorganisaties, ervaren zij sterkere sociale druk om te geven, hebben zij minder vaak een hoog inkomen en zijn ze minder vaak vermogend. Vergeleken met continue vrijwilligers zijn degenen die sinds 2012 gestopt zijn met vrijwilligerswerk vaker jong (geboren na 1980), vaker actief kerkelijk en afkomstig uit de lagere inkomensgroepen en minder vaak vermogend. Ook hebben zij minder vertrouwen in goededoelenorganisaties en worden zij minder vaak gevraagd om te geven dan de continue vrijwilligers. Binnen de groep continue vrijwilligers switchen jongeren (geboren na 1980), mensen met kinderen in het huishouden en mensen met betaald werk vaker van de ene naar de andere organisatie. 6.10 Verkenning: actief burgerschap op lokaal niveau en vrijwilligerswerk In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk besteden we aandacht aan verschillende vormen van actief burgerschap op lokaal niveau en de relatie hiervan met formeel vrijwilligerswerk. We gaan eerst in op de begrippen die in discussies over actief burgerschap 148 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 148 3/31/15 12:23:09 PM

worden gebruikt. Wat houdt actief burgerschap op lokaal niveau in? Vervolgens bezien we hoe deelname aan formeel vrijwilligerswerk zich empirisch verhoudt tot actief burgerschap. Vertonen Nederlanders die vrijwilligerswerk doen ook vaker actief burgerschapsgedrag? Beleidsmakers, journalisten en wetenschappers hebben de laatste jaren veel gesproken en geschreven over actief burgerschap en aanverwante begrippen als doe-democratie en participatiesamenleving (Hurenkamp et al., 2011; Ministerie van BZK, 2013; Verhoeven & Tonkens, 2013). Het concept burgerschap kan opgedeeld worden in vier dimensies. Allereerst kunnen we onderscheid maken tussen burgerschap als attitude en als gedrag. Communitaristische denkers vinden het belangrijk dat mensen in een samenleving bepaalde waarden delen en voldoende vertrouwen hebben in elkaar en in (politieke) instituties (Bolkestein, 2008; Etzioni, 1988; Putnam, 2000). In deze paragraaf kijken we echter naar gedrag: in hoeverre zijn mensen actief? Een tweede onderscheid is dat tussen politiek en sociaal burgerschap. In het denken over burgerschap ligt traditioneel veel nadruk op politieke participatie (bijvoorbeeld in het klassieke werk van Almond & Verba, 1963) maar in de laatste decennia is er steeds meer aandacht gekomen voor niet-gouvernementele betrokkenheid. Dit sluit aan bij de toenemende populariteit van het neo-tocquevilleaanse denken over burgerschap, dat veel nadruk legt op kleine maatschappelijke verbanden (Putnam, 1994; 2000; Hurenkamp et al., 2006; 2011) en het toenemende belang van losse verbanden als organisatievorm (Duyvendak & Hurenkamp, 2004). Ook de huidige beleidsmakers richten hun pijlen op niet-politieke vormen van burgerschap: De participatiesamenleving die politiek en beleid nu nastreven, is helemaal gericht op sociale participatie meedoen ; politieke participatie meepraten is uit beeld, aldus Tonkens (2014). Ten derde vindt burgerschap op verschillende niveaus plaats; er wordt gesproken over lokaal, regionaal, nationaal, Europees en mondiaal burgerschap. In deze paragraaf richten we ons op burgerschap in de eigen buurt. Een laatste onderscheid is dat tussen georganiseerde activiteiten en activiteiten die niet in organisatieverband plaatsvinden. In dit hoofdstuk betekent vrijwilligerswerk het uitvoeren van activiteiten in organisatieverband (Van Daal, 1990). De hier gehanteerde definitie van actief burgerschap behelst niet-politieke vrijwillige activiteiten in de eigen buurt zonder bemoeienis van een stichting, vereniging of overheidsinstelling. In de zogenoemde doe-democratie realiseren mensen zelf maatschappelijke opgaven door eigen tijd, energie en (eventueel) financiële middelen te mobiliseren (De Jong et al., 2013). De doe-democratie is een vorm van burgerparticipatie op lokaal niveau die verder gaat dan inspraak in afgeronde beleidsplannen of interactieve beleidsvorming. Deze vorm van democratie is zichtbaar in initiatieven van burgers zelf, zonder initiërende of sterk sturende rol van de overheid (Ministerie van BZK, 2013, p. 13). Het gaat dus niet om de overdracht van beslissingsbevoegdheden van overheid naar burgers. In dit onderzoek onderscheiden we vier verschillende terreinen van actief burgerschap op lokaal niveau, namelijk leefbaarheid en openbare ruimte, sociale cohesie, lokale voorzieningen en informele zorg. Deze terreinen vormen slechts een deel van de maatschappelijke opgave op lokaal niveau; terreinen als jeugdzorg en activering komen hier niet aan bod. Uitdagingen voor gemeenten liggen onder meer in de mate waarin burgers daadwerkelijk bereid zijn zich in te zetten op lokaal niveau, in de duurzaamheid van actief HOOFDSTUK 6 149 CH_06.indd 149 3/31/15 12:23:09 PM

burgerschap en in de mate waarin actief burgerschap op lokaal niveau de reguliere inzet voor organisaties beïnvloedt. Tabel 6.8 Percentage respondenten dat de afgelopen twaalf maanden activiteiten in de buurt verrichtte Openbare ruimte Onderhoud verrichten aan de openbare ruimte, zoals een park of gemeenschappelijke tuin 4,8 Samen met buren toezicht houden in de buurt 3,5 Sociale cohesie Een sociale activiteit in de buurt organiseren, zoals een barbecue of een spelletjesmiddag 5,7 Deelnemen aan een actie om aandacht te vragen voor maatschappelijke problemen in de 1,1 buurt zoals discriminatie, rommel op straat of een ongezonde leefstijl Lokale voorzieningen Losse klussen voor een buurtbewoner doen, zoals een ritje naar het ziekenhuis, onderhoud in huis of boodschappen doen Samen zorg inkopen of elkaar helpen bij gezondheidsproblemen 0,4 Informele zorg Verpleegkundige hulp, zoals klaarzetten en toedienen van medicijnen en wondverzorging 3,6 Hulp bij persoonlijke verzorging zoals baden, douchen en aankleden 4,1 Minstens een van bovenstaande activiteiten 20,8 Op welke manieren zijn mensen actief in hun buurt? Tabel 6.8 laat zien dat ongeveer één op de twintig Nederlanders (4,8%) de afgelopen twaalf maanden heeft bijgedragen aan het onderhoud van de openbare ruimte en één op de dertig (3,5%) samen met buren toezicht heeft gehouden in de buurt. Van de hier onderzochte activiteiten zijn losse klussen voor buurtbewoners het populairst: 6,5% van de ondervraagden doet wel eens een klusje voor een buurtgenoot. Eén op de achttien Nederlanders zegt het afgelopen jaar te hebben meegeholpen aan het organiseren van sociale buurtactiviteiten zoals barbecues en spelletjesmiddagen. We kunnen deze resultaten in verband brengen met de resultaten van een onderzoek binnen Nederlandse gemeenten onder 78 beleidsmedewerkers met burgerparticipatie als onderdeel van het takenpakket. Daarin gaf 64% van de respondenten aan regelmatig of vaak te ervaren dat burgers slechts beperkt bereid zijn om te participeren en actief te zijn in het kader van de doe-democratie (De Jong et al., 2013, p. 17). Al met al is één op de vijf Nederlanders op een van de genoemde manieren lokaal actief in de samenleving. De overgrote meerderheid is niet op een van de genoemde manieren lokaal actief. Uiteraard is de lijst vormen van actief burgerschap in tabel 6.8 niet volledig, maar de cijfers lijken te passen bij het lage niveau van bereidheid dat door de ondervraagde ambtenaren is waargenomen. Hoe verhoudt actief burgerschap op lokaal niveau zich tot andere vormen van prosociaal gedrag, zoals als vrijwilligerswerk en het geven van geld? In diverse nota s (WRR, 2012; Ministerie van BZK, 2013; De Jong et al., 2013) wordt gesproken over een driedeling overheid, markt en burger. De burger wordt in deze nota s gezien als individu zonder formele organisatie als intermediair. Dit is ook wat er in deze verkenning onder actief burgerschap wordt verstaan. Het is opvallend dat op filantropie gestoelde organisaties niet aan bod komen 6,5 150 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 150 3/31/15 12:23:09 PM

in deze driedeling, terwijl vrijwillige inzet voor veel goededoelenorganisaties in Nederland van zeer groot belang is. Ook is het opvallend dat burgers rechtstreeks worden aangesproken, terwijl intermediaire organisaties worden overgeslagen. In eerder onderzoek vonden we dat vrijwilligers vaker geven aan goededoelenorganisaties (Bekkers, 2001). Geldt dat ook voor lokaal actieve burgers? Is de burger die actief is op lokaal niveau vaker vrijwilliger bij een vereniging of stichting? En geeft deze actieve burger ook aan lokale goede doelen? In Canada spraken onderzoekers aan het begin van deze eeuw over de civic core (Reed & Selbee, 2001), de kern van maatschappelijk betrokken burgers. Deze is verantwoordelijk voor het grootste deel van de vrijwilligersuren en de giften aan goededoelenorganisaties. Ook in het Verenigd Koninkrijk (Mohan & Bulloch, 2012) en in Nederland (Bekkers, 2013) blijkt sprake van een dergelijke concentratie van vrijwilligersuren en giften bij een relatief kleine groep van betrokken burgers. Behoren lokaal actieve burgers ook tot die kern? En welk profiel heeft de lokaal actieve burger? Figuur 6.3 toont de percentages respondenten die op één, twee of drie manieren actief zijn: op het vlak van de hiervoor genoemde activiteiten in de buurt, vrijwilligerswerk voor een organisatie op regelmatige basis (ten minste eenmaal per maand) en giften aan lokale instellingen. De figuur laat zien dat veel mensen die ongeorganiseerde activiteiten in de buurt verrichten ook tijd besteden of geld geven aan (lokale) organisaties. Zo besteedt 3% van de respondenten tijd aan zowel georganiseerde als ongeorganiseerde vrijwillige lokale activiteiten, terwijl 4% zowel actief is in de buurt als geld doneert aan organisaties die lokaal actief zijn. Er is een groep van 5% zeer actieven die vrijwilligerswerk doen voor een organisatie, geld geven aan lokale instellingen en zelf actief zijn in de buurt. Wel blijkt dat een meerderheid van de actieve burgers dit doet zonder ook op regelmatige basis actief te zijn binnen het georganiseerde vrijwilligerswerk. Structureel vrijwilligerswerk binnen een organisatie blijkt populairder dan actief burgerschap, 19% van de bevolking is ten minste eenmaal per maand actief als vrijwilliger in organisatieverband zonder ongeorganiseerde vrijwillige activiteiten te uit te voeren, terwijl 12% zich alleen bezighoudt met activiteiten voor de buurt op informele basis. Figuur 6.3 Percentages respondenten die op één of meerdere manieren lokaal actief zijn 13% Lokaal geven 7% 12% Georganiseerd vrijwilligerswerk 5% 4% 3% 8% Actief in de buurt Niet lokaal actief 48% In een analyse kunnen we een profiel opstellen van de actieve burger. Nederlanders tussen de 65 en 75 jaar zijn vaker actief in de buurt dan Nederlanders in andere leeftijdsgroepen. HOOFDSTUK 6 151 CH_06.indd 151 3/31/15 12:23:10 PM

Actieve burgers hebben vaker een partner en worden vaak gevraagd om te geven. Hoger opgeleiden zijn vaker actief, wat te maken heeft met hun sterke altruïstische waarden en hun sterkere gevoel van sociale verantwoordelijkheid. We zien geen verschillen in de mate van actief burgerschap tussen inkomensgroepen. Box 6.1 Informele hulp en vrijwilligerswerk Tegelijk met de decentralisatie van zorgtaken naar de gemeenten legt de overheid een grotere verantwoordelijkheid bij burgers om zelf hun netwerk aan te spreken. Het beroep op burgers om informele hulp te verlenen aan buren, familie en vrienden neemt daardoor toe. Bedreigt deze ontwikkeling de deelname aan formeel vrijwilligerswerk? Mensen hebben nu eenmaal een beperkte hoeveelheid tijd en als ze die besteden aan informele hulp kunnen ze minder vrijwillig werk verrichten voor organisaties. We kunnen met de gegevens van de afgelopen edities van Geven in Nederland zien of een dergelijk verdrijvingseffect bestaat door mensen over de tijd te volgen. Het gaat in dit geval om persoonlijke ondersteuning zoals huishoudelijke hulp, het verzorgen van kinderen en emotionele steun. Wat verandert er in het doen van vrijwilligerswerk als mensen starten of stoppen met het bieden van dit soort informele hulp? In figuur 6.4 worden vier groepen onderscheiden: mensen die van 2010 tot 2014 continu informele hulp boden, mensen die daar in deze periode mee zijn begonnen, mensen die aanvankelijk informele hulp boden maar daarmee tussen 2010 en 2014 zijn gestopt en mensen die op geen enkel moment informele hulp gaven. Volgens de verdrijvingshypothese zouden we moeten zien dat mensen die starten met informele hulp in de loop der tijd minder vrijwilligerswerk gaan doen. Inderdaad toont de figuur dat het percentage vrijwilligers het sterkst afneemt onder de mensen die zijn begonnen met het bieden van informele hulp, terwijl dit percentage juist stijgt binnen de groep die is gestopt met het bieden van informele hulp. Deze bevindingen suggereren dat het toenemende beroep op burgers om zich in te zetten in de eigen omgeving de deelname aan vrijwilligerswerk inderdaad doet afnemen. Figuur 6.4 Percentage vrijwilligers onder Nederlanders die altijd informele hulp boden, gestart zijn met het bieden van informele hulp, gestopt zijn met het bieden van informele hulp of nooit informele hulp boden (2010-2014) 45 40 % vrijwilligerswerk 35 30 25 20 15 10 Informele hulp Altijd Gestart Gestopt Nooit 5 0 2010 2012 2014 152 DEEL A BRONNEN VAN DE BIJDRAGEN CH_06.indd 152 3/31/15 12:23:11 PM

Literatuur Almond, G.A. & S. Verba (1963). The civic culture. Political attitudes and democracy in five nations. Princeton: Princeton University Press. Baren, E.A. van, L.C.P.M. Meijs, L. Roza, J. Metz & N. Hoogervorst (2011). ECSP webpublicatie: Over hedendaagse vrijwillige inzet en vrijwilligersmanagement als bouwstenen voor de pedagogische civil society. Verkregen van Sociaal en Cultureel Planbureau via http://goo.gl/un9bg Bekkers, R. (2001). En en of of of? De relatie tussen het geven van geld en tijd. In: Th.N.M. Schuyt (Eds.), Geven in Nederland 2001 (pp. 106-118). Houten/Dieghem: Bohn Stafleu van Loghum. Bekkers, R. (2013). Religie en het maatschappelijke midden in Nederland. In: Religie & Samenleving, 8 (1), 136-158. Bekkers, R. & E. Boonstoppel (2010). Toekomstverkenning goede doelen collectes. Onderzoek in opdracht van Stichting Collecteplan. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam, Werkgroep Filantropische Studies. Boezeman, E.J. & N. Ellemers (2014). Volunteer recruitment. In K.Y.T. Yu & D.M. Cable (Eds.), The Oxford handbook of recruitment (pp. 73-87). Oxford: Oxford University Press. Bolkestein, F. (2008). Overmoed en onverstand. Beschouwingen over politiek. Amsterdam: Bert Bakker. Boss, E. & R. Hetem (2011). Vrijwillige inzet onderzocht. Utrecht: Movisie. Clary, E., M. Snyder, R. Ridge, J. Copeland, A. Stukas, J. Haugen & P. Miene (1998). Understanding and assessing the motivations of volunteers. A functional approach. In: Journal of Personality and Social Psychology, 74: 1516-1530. Daal, H.J. van (1990). Vrijwilligerswerk en informele hulp in Nederland. Den Haag: NIMAWO. Dekker, P., J. de Hart & L. Faulk (Eds.) (2007). Toekomstverkenning vrijwillige inzet 2015. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Duyvendak, J.W. & M. Hurenkamp (Eds.) (2004). Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep. Etzioni, A. (1988). The moral dimension. Toward a new economics. New York: The Free Press. Hurenkamp, M., E. Tonkens & J.W. Duyvendak (2006). Wat burgers bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam/NICIS Kenniscentrum Grote Steden. Hurenkamp, M., E. Tonkens & J.W. Duyvendak (2011). Citizenship in the Netherlands. Locally produced, nationally contested. In: Citizenship Studies, 15 (2), 205-225. Jong, J. de, B. Litjens & I. Pröpper (2013). De doe-democratie. Naar een nieuwe verhouding tussen overheid en samenleving. Resultaten van een online enquête onder Nederlandse gemeenten over het ondersteunen en stimuleren van de doe-democratie. Vught: Partners+Pröpper. Klerk, M. de, A. de Boer, S. Kooiker, I. Plaisier & P. Schyns (2014). Hulp geboden. Een verkenning van de mogelijkheden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Ministerie van BZK (2013). De doe-democratie. Kabinetsnota ter stimulering van een vitale samenleving. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. HOOFDSTUK 6 153 CH_06.indd 153 3/31/15 12:23:11 PM