advies CRB 2014-0025 Voorstel voor een richtlijn: Schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht



Vergelijkbare documenten
advies CRB Schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht

VvM 5-7 bijeenkomst. Consultatie over het wetsvoorstel Implementatiewet privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht ("kartelschaderichtlijn")

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau enz. enz. enz.

VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van XXX

Tweede Kamer der Staten-Generaal

(Wetgevingshandelingen) RICHTLIJNEN

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

COMMISSIE VOOR DE MEDEDINGING COMMISSION DE LA CONCURRENCE

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Richtlijn schadevergoedingsacties wegens inbreuken op de mededingingsregels

WITBOEK. betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels {SEC(2008) 404 SEC (2008) 405 SEC (2008) 406}

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B

Commentaar op het WITBOEK betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels

KNIPPERLICHTEN. Mededingingsrecht. Stefanie Colaers 9 februari 2017

2. Publiekrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht

TRUCKKARTEL PROCEDURE DEMINOR (UPDATE 4/9/2017)

N Collectief herstel A2 Brussel, 27 maart 2014 MH/SL/AS ADVIES. over

Brussel, 27 februari 2014 (28.02) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 6490/1/14 REV 1. Interinstitutioneel dossier: 2013/0255 (APP)

13538/14 cle/rts/sv 1 DG D 2B

Doc. nr. Th gez. en veiligheid zelfst A07 Brussel, MH/FD/LC A D V I E S. over een

18475/11 las/gra/fb 1 DG H 2A

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij

RAAD VOOR HET VERBRUIK ADVIES

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE. van

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Inhoudsopgave 1. MEDEDINGINGSREGELS: DE ACTOREN MEDEDINGINGSREGELS GERICHT TOT ONDERNEMINGEN: HET BEREIK... 39

9901/17 dau/dau/fb 1 DG D 2A

BESCHIKKING M (2006) 6

MASTERCLASS KARTELSCHADE VERENIGING VOOR MEDEDINGINGSRECHT 5-7 BIJEENKOMST - 12 JULI 2018

betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken.

15201/17 gar/oms/dp 1 DG D 2A

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. - Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B - Definitieve goedkeuring

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

tot de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVG"); Advies nr. 37/2019 van 6 februari 2019

NEDERLANDSE REACTIE OP HET WITBOEK BETREFFENDE SCHADEVERGOEDINGSACTIES WEGENS SCHENDING VAN DE COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS

Zaak T-228/97. Irish Sugar plc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Tweede Nota van Wijziging. Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: A Artikel I, onderdeel A, komt te vervallen.

Knipperlichten. EU Mededingingsrecht. Frank Wijckmans Sofie De Keer 2 februari 2012

Publicatieblad van de Europese Unie L 170/7

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

* * * * * * Overwegende dat het onderzoek tot de volgende vaststellingen heeft geleid:

Hierbij gaat voor de delegaties het voortgangsverslag van het voorzitterschap inzake bovengenoemd onderwerp.

Nederlandse reactie op het Groenboek inzake schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels.

N HANDELSPR Oneerlijke handelspraktijken A06 Brussel, MH/SL/LC A D V I E S. over een

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK II. HORIZONTALE OVEREENKOMSTEN RELATIES MET CONCURRENTEN JULES STUYCK...47

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE BETREFFENDE DE WERKING VAN HET NETWERK VAN MEDEDINGINGSAUTORITEITEN

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 21 december

Knipperlichten. Mededingingsrecht. Milena Varga 20 februari 2014

Verklaringen voor de Raadsnotulen

(1999/C 55/06) MOTIVERING VAN DE RAAD

het Comité burgerlijk recht (algemene vraagstukken) Gemeenschappelijk referentiekader voor het Europees contractenrecht

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 18 juni 2004 (23.06) (OR. en) 10665/04 Interinstitutioneel dossier: 2003/0270 (C S) LIMITE COPE 74

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. Begeleidend document bij het

9317/17 pro/gra/sl 1 D 2A

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Zaak T-5/02. Tetra Laval BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Dos & don ts in het kader van prijszetting

Raad van de Europese Unie Brussel, 10 maart 2017 (OR. en)

Zaak T-65/98. Van den Bergh Foods Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Speaking Notes. e-invoicing: Juridisch luik

Raad van de Europese Unie Brussel, 9 maart 2018 (OR. en)

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

Schadebegroting en berekening in mededingingszaken

9011/1/15 REV 1 jwe/van/sl 1 DG B 3A

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 maart 2007 (13.04) (OR.en) ST 8028/07 Interinstitutioneel dossier: 2006/0135(CNS) LIMITE JUSTCIV 75

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

De uitbreiding van de bescherming van de verzekeringsnemer-consument dankzij de nieuwe Wet Verzekeringen van 4 april 2014

De hervorming van de Belgische Mededingingswet

A D V I E S Nr Zitting van vrijdag 10 oktober

Reactie NautaDutilh. Consultatie Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht. NautaDutilh N.V.

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 30 september

9336/16 dui/gar/as 1 DG B 3A

CONSUMENTENOMBUDSDIENST PROCEDUREREGLEMENT

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

121. De richtlijn betreffende schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht - gevolgen voor de praktijk

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 15 januari 2003 (21.01) (OR. fr) 5252/03 JUR 10 FIN 10 EUROJUST 1

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie

De reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag: aanpassing van de regelgeving noodzakelijk?

GEDRAGSREGELS VAN DE RECHTSBIJSTANDSVERZEKERAAR

2. Voor de voorgestelde insolventierichtlijn geldt de gewone wetgevingsprocedure.

Integraal mededingingsrecht

Lang verwacht, stil gezwegen, nooit gedacht, toch gekregen: de definitieve richtlijn betreffende schadevorderingen wegens mededingingsinbreuken

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

Transcriptie:

advies CRB 2014-0025 Voorstel voor een richtlijn: Schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht

COMMISSIE VOOR DE EDINGING COMMISSION DE LA CONCURRENCE CRB 2014-0025 CRB 2014- DEF AA/MF 8 januari 2014 Advies Voorstel voor een richtlijn: Schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht Brussel 09.01.2014

2 CRB 2014-0025 DEF Advies Voorstel voor een richtlijn: Schadevorderingen wegens inbreuken op het mededingingsrecht Inbehandelingneming Bij brief van 31 oktober 2013 heeft de heer Johan Vande Lanotte, Vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee, de Commissie voor de Mededinging in de onderstaande bewoordingen om advies gevraagd: "Mijnheer de Voorzitter, De Europese Commissie heeft op 11 juni 2013 een voorstel voor een richtlijn betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie goedgekeurd. In toepassing van artikel IV.39 van het Wetboek van economisch recht vraag ik de Commissie voor de Mededinging hierbij graag om advies over het bovenvermelde voorstel voor een richtlijn en de impact ervan in het Belgisch recht. U vindt de tekst van het voorstel voor een richtlijn in de bijlage bij dit schrijven...." De Commissie voor de Mededinging, hierna de Commissie genoemd, is op 22 november, 10 en 17 december 2013 bijeengekomen onder het voorzitterschap van de heer Jacques Bourgeois om een ontwerpadvies voor te bereiden. Dit ontwerpadvies werd na een schriftelijke procedure op 9 januari 2014 unaniem goedgekeurd door de Commissie. Advies 1 Inleiding Het voorstel van de Europese Commissie beoogt een aantal praktische obstakels weg te nemen voor slachtoffers van mededingingsinbreuken die voor de nationale rechter een schadevergoeding willen bekomen. Met een duidelijker en meer uniform kader wil de Europese Commissie ervoor zorgen dat het makkelijker wordt voor slachtoffers van inbreuken op het mededingingsrecht om de schade die zij hebben geleden volledig vergoed te krijgen.

3 CRB 2014-0025 DEF Daarnaast wenst de Europese Commissie met dit voorstel de rechtszekerheid te vergroten door de verschillen tussen de lidstaten wat betreft de nationale regels voor schadevorderingen wegens inbreuk op de mededingingsregels te verkleinen. Immers, door de huidige verschillen tussen de nationale regels (bijvoorbeeld inzake toegang tot bewijsmateriaal, regels voor doorberekening, bewijskracht van beslissingen van de nationale mededingingsautoriteiten,...) achten eisers de toepasselijke regels van sommige lidstaten veel beter geschikt om een schadevordering in te stellen dan die van andere lidstaten ("forum-shopping"). Aldus zou wat betreft schadevorderingen het gelijk speelveld ("level playing field") in het gedrang komen, wat de mededinging ongunstig beïnvloedt en de goede werking van de interne markt verstoort. 2 Algemene beschouwingen Dit voorstel is er na bijna 10 jaar van beraadslagingen gekomen. De Commissie onderschrijft ten volle de doelstellingen die aan dit voorstel van richtlijn ten grondslag liggen. De Commissie stelt het op prijs dat in belangrijke mate rekening werd gehouden met de resultaten van externe studies, effectbeoordelingen en publieke raadplegingen van belanghebbende partijen, onder meer op het groenboek "Schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels" (2005) en het witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels (2008). De Europese Commissie heeft er niet voor gekozen om in dit voorstel van richtlijn bepalingen inzake collectief verhaal op te nemen die specifiek betrekking hebben op mededinging. In een "aanbeveling over gemeenschappelijke beginselen voor mechanismen voor collectieve vorderingen tot staking en tot schadevergoeding in de lidstaten betreffende schendingen van aan het EU-recht ontleende rechten" heeft de Europese Commissie immers gekozen voor een horizontale benadering van collectief verhaal. Dit voorstel van richtlijn doet geen afbreuk aan de mechanismen voor collectief verhaal, zoals voorgesteld in de aanbeveling van de Europese Commissie. De Commissie stelt vast dat dit voorstel van richtlijn er specifiek op gericht is om het bekomen van een schadevergoeding voor de eiser te vergemakkelijken, en dat het toepassingsgebied van dit voorstel van richtlijn erg ruim is. De Commissie is er zich van bewust dat het toepassingsgebied in de praktijk waarschijnlijk voornamelijk beperkt zal blijven tot zogenaamde follow-on acties, met name private schadevergoedingsacties die worden opgestart nadat reeds een definitieve beslissing van een mededingingsautoriteit is bekomen waarin een schending van het mededingingsrecht heeft plaatsgevonden. Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheden waarover de rechter volgens nationaal recht beschikt, gaat de Commissie ermee akkoord dat mededingingsautoriteiten het best geplaatst zijn om schendingen van het mededingingsrecht vast te stellen en dat de wapengelijkheid tussen de eiser en de verweerder in de procedures voor de mededingingsautoriteiten gewaarborgd is. Om volle uitwerking te kunnen verlenen aan artikel 9, lid 2 van het compromisvoorstel, moeten schadevorderingsprocedures voor de Belgische rechter ook mogelijk zijn nadat een inbreuk is vastgesteld door een mededingingsautoriteit van een andere EU-lidstaat, maar met gevolgen op Belgisch grondgebied. Dergelijk besluit kan dan worden aangewend als een bewijs ter ondersteuning van een schadevergoedingsactie, en dit overeenkomstig de nationale wetgeving ter zake.

4 CRB 2014-0025 DEF Gelet op het feit dat de besprekingen op Europees niveau over dit voorstel van richtlijn zeer snel lijken te vorderen, en bijgevolg het advies van deze Commissie binnen een zeer korte tijdspanne diende afgeleverd te worden, heeft de Commissie haar advies beperkt tot een aantal algemene beschouwingen en een bespreking van een aantal specifieke artikels. Het betreft de artikels die op Europees niveau het meest aanleiding hebben gegeven tot discussies, met name de artikels 5 (Openbaarmaking van bewijsmateriaal), 6 en 7 (Beperkingen op de openbaarmaking van bewijsmateriaal in het dossier van een mededingingsautoriteit en Beperkingen op het gebruik van bewijsmateriaal dat enkel via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit werd verkregen), 9 (Doorwerking van nationale besluiten), 11 (Gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid), 12 en 13 (Doorberekeningsverweer ("passing-on defence") en Indirecte afnemers), 16 (Schadebegroting) en 17 (Schorsende werking van consensuele geschillenbeslechting). Hoewel deze Commissie werd gevraagd om haar advies uit te brengen over het oorspronkelijke voorstel van richtlijn van de Europese Commissie, heeft zij het toch wenselijker geacht om rekening te houden met de evolutie in de besprekingen van dit voorstel op Raadsniveau. Aldus heeft de Commissie zich gebaseerd op het compromisvoorstel dat de Raad Concurrentievermogen op 2 december 2013 heeft bereikt. De Commissie merkt op dat de lidstaten deze richtlijn binnen twee jaar na goedkeuring ervan in hun nationale regelgeving moeten omzetten. De richtlijn laat de nodige ruimte aan de lidstaten bij de tenuitvoerlegging, zodat zij de instrumenten kunnen kiezen die het meest geschikt zijn om de maatregelen in de richtlijn ten uitvoer te leggen, rekening houdend met hun bestaande materiële en formele rechtskader. De Commissie behoudt zich dan ook het recht voor een uitgebreider en gedetailleerder advies uit te brengen tijdens de voorbereiding van de omzetting van de richtlijn in de nationale regelgeving. 3 Artikel 5: Openbaarmaking van bewijsmateriaal Artikel 5 beoogt ervoor te zorgen dat eisers en/of verweerders een daadwerkelijke toegang krijgen tot het bewijsmateriaal dat zij nodig hebben om hun vordering en/of verweer met betrekking tot een inbreuk op de mededingingsregels te kunnen staven. Aldus hebben beide partijen de mogelijkheid de rechter om openbaarmaking van bewijsmateriaal te verzoeken dat in het bezit is van de tegenpartij of een derde. De openbaarmaking is aan een strikte en actieve rechtelijke toetsing onderworpen wat betreft noodzaak, omvang en evenredigheid ervan. De nationale rechters moeten bovendien over doeltreffende maatregelen beschikken om bedrijfsgeheimen te beschermen of om te beletten dat vertrouwelijke informatie in de loop van de procedure openbaar wordt gemaakt. Artikel 5 ligt in de lijn van de doelstelling om het voor slachtoffers van inbreuken op mededingingsrecht gemakkelijker te maken een schadevergoeding te vorderen. De tekst voorziet in een aantal beperkingen in de terbeschikkingstelling en de openbaarmaking van bewijsmateriaal. De Commissie is van oordeel dat in artikel 5 (1) wat betreft de openbaarmaking van en toegang tot bewijsmateriaal de wapengelijkheid tussen eiser en verweerder gewaarborgd lijkt. De Commissie vestigt de aandacht op het feit dat dit principe van wapengelijkheid ook bij de omzetting van de richtlijn in nationaal recht gerespecteerd moet worden.

5 CRB 2014-0025 DEF De Commissie vraagt zich af of de vermelding in artikel 5, (3) van "categorieën bewijsmateriaal" niet in strijd is met de voorwaarde dat de partij die om openbaarmaking verzoekt, de bewijsstukken zo nauwkeurig en eng als mogelijk moet specificeren. Deze zinsnede lijkt immers te suggereren dat volledige categorieën van bewijsmateriaal openbaar gemaakt zouden kunnen worden zonder individuele rechterlijke toetsing van de verschillende bewijsstukken die tot deze categorieën behoren. Nochtans hoeft een individuele rechterlijke toetsing van deze verschillende bewijsstukken de openbaarmaking ervan niet in de weg te staan. Indien deze tekst in de uiteindelijke versie van de richtlijn zou worden opgenomen, verdient het aanbeveling dat de Belgische wetgever dit begrip later nader omschrijft. Daarnaast stelt de Commissie vast dat de Europese Commissie in haar oorspronkelijke voorstel van richtlijn in artikel 5, (3) c melding maakt van de waarschijnlijkheid dat de vermeende inbreuk op het mededingingsrecht zich heeft voorgedaan, als beoordelingscriterium voor de evenredigheid van de vraag om openbaarmaking. In de compromistekst van de Raad wordt dit beoordelingscriterium in artikel 5, (4) echter vervangen als volgt: the extent to which the claim or defence is supported by available facts and evidence justifying the request to disclose evidence. De Commissie is dan ook tevreden met deze verduidelijking in de tekst. 4 Artikel 6: Beperkingen op de openbaarmaking van bewijsmateriaal in het dossier van een mededingingsautoriteit, en artikel 7: Beperkingen op het gebruik van bewijsmateriaal dat enkel via toegang tot het dossier van een mededingingsautoriteit werd verkregen Artikel 6 legt een aantal beperkingen op de openbaarmaking van bewijsmateriaal in het dossier van een mededingingsautoriteit op, en dit om te vermijden dat de openbaarmaking de publieke handhaving van de mededingingsregels door een mededingingsautoriteit in gevaar brengt. Het voorstel van richtlijn voorziet in een absolute bescherming van verklaringen met betrekking tot clementie en verklaringen met het oog op een schikking. Daarnaast zijn er documenten die een tijdelijke bescherming genieten: informatie die specifiek voor de procedure van een mededingingsautoriteit door de partijen is voorbereid en informatie die door een mededingingsautoriteit in de loop van haar procedure is opgesteld, kunnen pas openbaar worden gemaakt nadat de mededingingsautoriteit haar procedure heeft beëindigd. Artikel 7 voegt hieraan toe dat het bewijsmateriaal dat tot één van de categorieën van artikel 6, (5) behoort, en dat enkel in het kader van een procedure voor publieke handhaving werd verkregen, bijvoorbeeld bij het uitoefenen van het recht van verdediging door één van de betrokkenen, niet toelaatbaar is in schadevorderingen, of in het geval van documenten behorende tot de categorieën in artikel 6, (4) niet toelaatbaar in schadevorderingen totdat die mededingingsautoriteit haar procedure heeft beëindigd. De Commissie benadrukt het feit dat de clementieregeling cruciaal is voor de publieke handhaving van het mededingingsrecht en dat verklaringen met betrekking tot clementie, alsook verklaringen met het oog op een schikking, terecht een beschermd statuut genieten wat betreft hun openbaarmaking als bewijsmateriaal. In het oorspronkelijk Commissievoorstel was enkel sprake van ondernemingsverklaringen met betrekking tot clementie. De Commissie vindt het een goede zaak dat in de raadstekst niet alleen de ondernemingsverklaringen met betrekking tot clementie een beschermd statuut genieten, maar dat dit ook geldt voor verklaringen van natuurlijke personen met betrekking tot clementie. Deze verschillende behandeling was immers moeilijk te begrijpen, aangezien ook natuurlijke personen hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang kunnen zien komen bij schadevorderingen.

6 CRB 2014-0025 DEF Artikel 6 maakt verder geen onderscheid tussen de onderneming(en) die in een clementieprocedure een doorslaggevende rol heeft/hebben gespeeld voor de vaststelling van een inbreuk en aldus immuniteit tegen geldboeten heeft/hebben verkregen, en de onderneming(en) die in een latere fase tot de clementieprocedure is/zijn toegetreden en die slechts een vermindering van geldboeten heeft/hebben verkregen. Dit verschil wordt wel gemaakt in artikel 11 wat betreft de gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid. De Commissie stelt zich de vraag naar de reden waarom artikel 6 dit onderscheid niet maakt. Artikel 6, (4) maakt de openbaarmaking van bepaalde categorieën bewijsmateriaal enkel mogelijk tot nadat een mededingingsautoriteit haar procedure heeft beëindigd. De Commissie wenst te vernemen of deze bepaling toelaat dat op basis van het nationaal bewijsrecht, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, bij de voorzitter van de rechtbank in kortgeding of bij wijze van tussenarrest, in een vroegere fase om openbaarmaking van bewijsmateriaal kan worden verzocht. De Commissie wijst erop dat de bescherming van de documenten vermeld in artikel 6 (4) niet ondergeschikt gemaakt mag worden aan de bepalingen van het nationaal bewijsrecht. De tekst van artikel 6 (1) lid 2 uit de Raadstekst houdt immers het risico in dat documenten zoals vermeld in artikel 6 (4) alsnog kunnen worden overgedragen voordat de procedure voor de nationale mededingingsautoriteit volledig is afgerond. De Commissie heeft verder vragen bij het feit dat dit voorstel van richtlijn zich niet uitspreekt over de toegang tot het bewijsmateriaal dat noodzakelijk is om de schade te begroten, met het oog op een minnelijke regeling. 5 Artikel 9: Doorwerking van nationale besluiten Artikel 9 van het Commissievoorstel verleent bewijskracht aan in kracht van gewijsde gegane besluiten van nationale mededingingsautoriteiten of nationale beroepsinstanties, zodat een nationale rechter geen beslissingen mag nemen die strijdig zijn met dergelijke inbreukbesluiten. In de Raadstekst wordt echter duidelijk gemaakt dat in dergelijke besluiten de mededingingsinbreuk onweerlegbaar wordt vastgesteld wat betreft schadevorderingsprocedures, zij het enkel voor de rechter van dezelfde lidstaat. Wat de rechter in een andere lidstaat betreft, gelden dergelijke besluiten als bewijs in schadevorderingsprocedures, overeenkomstig nationale wetgeving. Een dergelijke bepaling maakt het voor de benadeelde partijen eenvoudiger om schadevorderingsacties in te stellen en om het bewijs van een inbreuk te leveren. Hoewel de Commissie beseft dat in artikel 16 van Verordening 1/2003 dezelfde bewoordingen zijn gebruikt, vroeg zij zich met betrekking tot het voorstel van de Europese Commissie toch af wat precies moet worden begrepen onder beslissingen die met dergelijke inbreukbesluiten "in strijd zijn". In de Raadstekst wordt dit vervangen door beslissingen die deemed to be irrefutably established. Hiermee is de vraag van de Commissie echter niet van de baan. Bijvoorbeeld: Is een beslissing van een nationale rechter dat een vastgestelde inbreuk op het mededingingsrecht als zodanig geen buitencontractuele fout is als in artikel 1382 B.W., een beslissing die ingaat tegen het besluit van de nationale mededingingsautoriteit waarbij de inbreuk is irrefutably established?

7 CRB 2014-0025 DEF Daarnaast maakt de Commissie zich de bedenking op welke elementen van het inbreukbesluit van een nationale mededingingsautoriteit dit bindend effect van toepassing is: geldt dit enkel voor het beschikkend gedeelte en de beslissing dat er een inbreuk heeft plaatsgevonden, of omvat dit ook het oordeel van de mededingingsautoriteit over het aandeel van een partij in het kartel, de schadebegroting,...? Om rechtsonzekerheid te vermijden vraagt de Commissie hierbij de nodige verduidelijkingen. Volgens de Commissie beperkt de Raadsversie zich tot de vaststelling van de inbreuk. 6 Artikel 11: Gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid In artikel 11 wordt bepaald dat ondernemingen die samen een inbreuk op het mededingingsrecht hebben gemaakt gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de inbreuk veroorzaakte schade: aldus kan de benadeelde partij van elk van de inbreukmakende ondernemingen volledige vergoeding eisen totdat zij volledig is vergoed. De inbreukmakende onderneming die de schadevordering heeft betaald, kan dan wel een bijdrage terugvorderen van de andere inbreukmakende ondernemingen. Om de aantrekkelijkheid van de clementieregelingen van de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten te waarborgen, worden beperkingen opgelegd voor de aansprakelijkheid van de partij die immuniteit heeft gekregen. Deze partij is enkel gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die zij heeft veroorzaakt aan haar eigen directe of indirecte afnemers of leveranciers. De beperking van de aansprakelijkheid van de partij die immuniteit heeft gekregen tegenover andere benadeelde partijen dan haar eigen directe of indirecte afnemers of leveranciers, is echter niet absoluut: wanneer de benadeelde partijen geen volledige vergoeding kunnen krijgen van de andere inbreukmakers, blijft de partij die immuniteit heeft gekregen volledig aansprakelijk. De Commissie neemt kennis van het feit dat de gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid voor de door de inbreuk veroorzaakte schade wordt gezien als een gevolg van het feit dat de ondernemingen deze inbreuk door een gemeenschappelijk optreden hebben gemaakt, met name hun deelname aan een kartel. De hoofdelijke aansprakelijkheid is een principe dat reeds in verschillende situaties in de Belgische wetgeving is voorzien. De Commissie is er zich van bewust dat de eiser zich in de praktijk tegen de inbreukmaker met de grootste financiële draagkracht zal keren, ongeacht diens aandeel in de schade. Bovendien zal het voor deze inbreukmaker in veel gevallen moeilijk blijken om met behulp van een regresvordering het deel van de schadevordering dat hij aan de eiser heeft betaald bovenop zijn aandeel in de schade, terug te vorderen van de andere inbreukmakers. De Commissie is echter van mening dat in principe inbreukplegers in fine enkel gehouden zijn tot hun aandeel in de veroorzaakte schade. Zij pleit er dan ook voor dat de wetgever oplossingen aanreikt voor het vergemakkelijken en effectiever maken van dergelijke regresvorderingen. Gelet op het belang van de clementieregeling voor de publieke handhaving van het mededingingsrecht, acht de Commissie het gerechtvaardigd dat het principe van gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid niet van toepassing zou zijn op een onderneming die in het kader van een clementieregeling immuniteit tegen geldboeten heeft gekregen, tegenover andere benadeelde partijen dan haar eigen directe of indirecte afnemers of leveranciers. Dat deze onderneming dan in principe enkel zou kunnen worden gehouden tot vergoeding van zijn aandeel in de schade lijkt de Commissie aanvaardbaar.

8 CRB 2014-0025 DEF 7 Artikel 12: Doorberekeningsverweer (passing-on defence) en artikel 13: Indirecte afnemers In artikel 12 wordt erkend dat de inbreukmakende onderneming zich op het doorberekeningsverweer ("passing-on defence") kan beroepen. Indien de eiser aanvoert schade te hebben geleden ten gevolge van de door de inbreuk veroorzaakte prijsverhogingen, kan de verweerder proberen te bewijzen dat de eiser deze prijsverhogingen heeft doorberekend aan zijn eigen afnemers en aldus zijn reële verlies heeft beperkt. Zo kunnen enkel de directe en indirecte afnemers die daadwerkelijk schade hebben geleden een schadevergoeding eisen. In het oorspronkelijke Commissievoorstel was voorzien dat het doorberekeningsverweer niet kan worden ingeroepen in situaties waarin de prijsverhoging werd doorberekend aan personen op het volgende niveau van de toeleveringsketen voor wie het juridisch onmogelijk is om een schadevergoeding te vorderen, bijvoorbeeld wegens nationale regels inzake causaliteit, voorzienbaarheid of afstand. In de Raadstekst is deze uitzondering verdwenen, maar voorziet artikel 15, (a) dat de nationale rechter over de mogelijkheid moet beschikken om het aandeel van de prijsverhoging te bepalen die de directe en de indirecte afnemers hebben ondergaan. Zo moet worden vermeden dat schadevorderingen door eisers op verschillende niveaus van de toeleveringsketen leiden tot meervoudige aansprakelijkheid of tot geen aansprakelijkheid voor de inbreukmaker. Aangezien het voor indirecte afnemers vaak bijzonder moeilijk kan zijn om de schade te bewijzen die zij hebben geleden ten gevolge van de doorberekening, voorziet artikel 13 voor deze indirecte afnemers een begin van bewijs: een indirecte afnemer wordt geacht het bewijs te hebben geleverd dat er doorberekening aan hem heeft plaatsgevonden, indien hij aan de voorwaarden in artikel 13 heeft voldaan. De onderneming die een inbreuk heeft gepleegd, blijft steeds verantwoordelijk voor de schade die zij heeft veroorzaakt. Het beroep op het doorberekeningsverweer laat niet toe dat deze onderneming zich van haar aansprakelijkheid zou kunnen bevrijden maar waarborgt het principe dat schadevergoeding slechts gevorderd mag worden in de mate waarin de benadeelde partij daadwerkelijk schade heeft geleden, zodat het artikel 12 in die zin verantwoord is. De Commissie stelt dat de toepassing van de passing-on defence er in de praktijk niet toe mag leiden dat het voor de verdere schakels van de toeleveringsketen moeilijker wordt om een schadeloosstelling te verkrijgen. De Commissie wijst in dat opzicht op artikel 13 dat de bewijslast van de indirecte afnemers vergemakkelijkt door hen een begin van bewijs te leveren. Indirecte afnemers dienen nog steeds zelf het initiatief te nemen een schadevorderingsprocedure in te stellen. Het voorstel van de Commissie en de Raadstekst spreken zich daar verder niet over uit, zodat dit een zaak blijft voor het nationaal recht. De Commissie vraagt zich af of het niet opportuun zou zijn ervoor te zorgen dat de schadeloosstelling van de verzoekers die zich op verschillende niveaus van de toeleveringsketen bevinden in één enkele instantie wordt gebundeld. In dat opzicht neemt de Commissie er nota van dat de tekst van de Raad in artikel 15 (a) voorschrijft dat de nationale rechter over de mogelijkheid moet beschikken om het aandeel van de prijsverhoging te bepalen die de directe en de indirecte afnemers hebben ondergaan. De Commissie is zich tevens bewust van de moeilijkheden voor de verweerder om het vermoeden in artikel 13 dat er doorberekening aan de indirecte afnemer heeft plaatsgevonden, te weerleggen. De Commissie wijst in dat verband op de mogelijkheden die voorzien zijn in artikel 5, (1), waardoor de rechter op verzoek van de verweerder ook de eiser of een derde kan gelasten bewijsmateriaal openbaar te maken. Wel zal bij de omzetting van deze richtlijn de vraag rijzen naar de concrete toepassing van deze bepaling in nationale procedures.

9 CRB 2014-0025 DEF 8 Artikel 16: Schadebegroting Om slachtoffers van een kartel bij te staan bij het begroten van de door de inbreuk op het mededingingsrecht veroorzaakte schade, voorziet artikel 16 in een weerlegbaar vermoeden met betrekking tot het bestaan van schade die door een kartel wordt veroorzaakt. Bovendien mogen de met betrekking tot de begroting van de schade vastgestelde nationale regels en procedures inzake bewijslast, omvang van het bewijs en aan te tonen feiten het voor de benadeelde partij niet praktisch onmogelijk of buitensporig moeilijk maken om haar recht op schadevergoeding uit te oefenen. De Commissie is van mening dat de nationale rechters de bevoegdheid moeten hebben om het bestaan van de schade vast te stellen en de omvang ervan te begroten en dit volgens het bewijsmateriaal aangereikt door de partijen. In die zin moet het voor de nationale rechter mogelijk zijn om naar billijkheid (ex aequo et bono) de omvang van de schade te kunnen beoordelen op basis van de verschillende elementen die hem zijn voorgelegd. Econometrische bewijzen kunnen hierbij tevens van belang zijn. Een van de mogelijkheden bestaat erin dat de rechter in een contradictoir debat voor de omvang van de schade een gemiddeld standaardpercentage oplegt, waarna de partijen kunnen argumenteren dat de schade hoger of lager ligt. De Commissie stelt vast dat artikel 16 een weerlegbaar vermoeden van schade instelt in geval van een kartel. Tijdens haar besprekingen over dit artikel heeft de Commissie gepoogd de motivering van de Europese wetgever te achterhalen waarom dit weerlegbaar vermoeden werd beperkt tot kartels, maar daarentegen ook niet verder werd beperkt tot bepaalde welomschreven horizontale mededingingsbeperkende praktijken. Aangezien volgens de Commissie diverse argumenten kunnen worden aangebracht om de verschillende standpunten te ondersteunen, is zij van mening dat de Europese wetgever zowel een uitbreiding van het weerlegbaar vermoeden tot andere inbreuken op het mededingingsrecht (misbruik van machtspositie, price maintenance,...) zou kunnen overwegen als een verfijning tot de horizontale mededingingsbeperkende praktijken die door de Europese Commissie in zijn richtsnoeren, bekendmakingen en mededelingen vermeld worden (prijsafspraken, productiebeperkingen, verdeling van markten en afnemers,...) 9 Artikel 17 : Schorsende werking van consensuele geschillenbeslechting Artikel 17 verleent schorsende werking aan de consensuele geschillenbeslechting. Aldus wordt de verjaringstermijn voor het instellen van een schadevordering geschorst voor de duur van de consensuele geschillenbeslechtingsprocedure, althans voor de partijen die bij de consensuele geschillenbeslechting zijn of waren betrokken. De Commissie verheugt er zich over dat het voorstel voor een richtlijn in artikel 17 bepalingen voorziet die de consensuele geschillenbeslechting moeten vergemakkelijken. De schorsende werking van de consensuele geschillenbeslechting is in dat opzicht dan ook een goede zaak. ------------------------------