Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart Rapportnummer: 2011/099

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Rapport betreffende een klacht over Raad voor de Kinderbescherming uit Maastricht. Datum: 28 juli Rapportnummer: 2011/216

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Noord-Nederland. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/055

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 6 juli Rapportnummer: 2011/203

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 1 februari 2000 Rapportnummer: 2000/030

Ze klaagt er met name over dat de behandelend politieambtenaren hebben verzuimd:

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 24 februari Rapportnummer: 2011/063

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 21 december 1998 Rapportnummer: 1998/570

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Datum: 8 juni Rapportnummer: 2011/0169

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de NS. Datum: 15 maart Rapportnummer: 2011/091

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 27 juli 1998 Rapportnummer: 1998/301

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Uitspraaknr

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Een onderzoek naar de mogelijkheden van de politie om het maken van beeldopnamen door burgers van slachtoffers te beletten.

Rapport. Datum: 24 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/334

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Brabant. Datum: 16 augustus Rapportnummer: 2013/101

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Oisterwijk. Datum: 2 februari Rapportnummer: 2012/011

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Datum: Rapportnummer: 2011/234

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Een onderzoek naar de handelwijze van een medewerker van de gemeente Heerlen en de afhandeling van de klacht door de gemeente.

Rapport. Concept Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord-Holland. Datum: 14 augustus Rapportnummer: 2013/097

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Emmen. Datum: 12 december Rapportnummer: 2011/358

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Utrecht. Datum: 9 juli 2014

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden te Den Haag. Datum: 15 oktober 2012

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Een voormalig docent van de school klaagt over de wijze waarop het schoolbestuur een tegen hem ingediende klacht heeft afgehandeld.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de William Schrikker Groep. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/241

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/322

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Rapportnummer: 2011/306

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 24 augustus Rapportnummer: 2012/131

Een onderzoek naar de wijze waarop het LBIO een alimentatiegerechtigde informeert over het (niet) innen van kinderalimentatie.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Rapport over een klacht over de politie, Landelijke Eenheid, voorheen het Korps Landelijke Politiediensten. Datum: 30 december 2013

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 19 juli 1999 Rapportnummer: 1999/314

Rapport. Datum: 4 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/266

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale. eenheid Noord-Nederland. Publicatiedatum: 18 september 2014

Transcriptie:

Rapport Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart 2011 Rapportnummer: 2011/099

2 Klacht Op 24 juni 2009 verhoorden twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzoekster in verband met een aangifte die tegen haar partner was gedaan. Verzoekster klaagt erover dat één van deze politieambtenaren tijdens dit verhoor met haar heeft gesproken over seksueel misbruik dat zou hebben plaatsgevonden, terwijl het verhoor waar de politieambtenaren voor kwamen hier geen betrekking op had. Bevindingen en beoordeling Algemeen Er kwamen op 24 juni 2009 twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij verzoekster thuis. Dit waren de heren V. en T. Zij wilden verzoekster verhoren in verband met een aangifte van bedreiging die tegen haar partner was gedaan. Tijdens het verhoor zat verzoekster met V. en T. aan de eettafel in de keuken. Op dat moment had verzoekster ook bezoek van twee vrienden. Zij waren tijdens het verhoor in de tuin. I Bevindingen Visie verzoekster 1. Verzoekster heeft aangegeven dat zij in de periode waarin het verhoor plaatsvond emotioneel was, omdat naar boven was gekomen dat zij vroeger door haar opa is misbruikt. Volgens verzoekster begon V. tijdens het verhoor op 24 juni 2009 over dat misbruik. Verzoekster stelt dat V. op haar begon in te praten, terwijl zij al emotioneel was. Na één uur zei T. dat V. moest stoppen met het praten over het seksueel misbruik, omdat het een zedenzaak betrof waar zij op dat moment niet voor kwamen. De politieambtenaren hebben verzoekster het telefoonnummer van de zedenpolitie gegeven. Volgens verzoekster ging het verhoor ongeveer 45 minuten over de bedreiging en de vraag of haar partner een vuurwapen had. Verzoekster werd emotioneel, omdat de politie zo doorvroeg over het vuurwapen. Zij begon te huilen en zei dat de politie moest stoppen ook vanwege het misbruik. V. zei: zal ik eens met je vader gaan praten en bemiddelen dan komt het goed. Verzoekster gaf hierop aan dat zij daar V. niet voor nodig had. Vervolgens zei V. dat hij altijd nog met verzoeksters vader kon gaan praten en gaf hij zijn telefoonnummer. Daarna heeft de politie in de woning gezocht naar een vuurwapen. Volgens verzoekster is de politie ongeveer 2 uur in haar woning geweest. Verzoekster heeft aangegeven dat zij altijd angstig is vanwege het misbruik en zij zich snel geïntimideerd voelt door mannen. Stukken politie

3 2. Op 25 juni 2009 heeft V. in een verslag vastgelegd hoe het verhoor met verzoekster op 24 juni 2009 was verlopen. Dit verslag is opgenomen als bijlage bij een proces-verbaal dat V. en T. hebben ondertekend. In dit proces-verbaal is vermeld dat T. het geheel eens is met het verslag dat V. heeft gemaakt. In dit verslag is het volgende weergegeven. Verzoekster vertelde tijdens het verhoor dat zij er kortgeleden achter was gekomen dat zij vroeger seksueel is misbruikt. Gedurende het verhoor was verzoekster emotioneel en huilde zij. V. en T. hebben aan verzoekster uitgelegd dat zij nu niet voor die zaak kwamen en als verzoekster daar verder mee wilde, zij de afdeling zeden kon bellen. Verzoekster vertelde dat zij in gesprek wilde met haar familie om er achter te komen wat er vroeger met haar kon zijn gebeurd. V. heeft verzoekster toen gezegd dat hij haar vader wel wilde vragen om contact met haar op te nemen hierover. Hierop gaf verzoekster aan dat dit niet nodig was. V. heeft ook gezegd dat als verzoekster nog geen aangifte wilde doen, zij ook een soort vertrouwenspersoon kon vragen om te bemiddelen tussen haar en haar familie. In het proces-verbaal van het verhoor van verzoekster is vermeld dat het verhoor begon om 15.30 uur en eindigde om 16.15 uur. Informatie verstrekt door verzoeksters vrienden 3. Tijdens de interne klachtbehandeling door de politie zijn de twee vrienden die op 24 juni 2009 bij verzoekster op bezoek waren gehoord. Eén van de vrienden heeft toen gezegd dat verzoekster tijdens het verhoor regelmatig overstuur was. Volgens deze vriend kwam dit voornamelijk doordat haar partner op dat moment op het politiebureau verbleef. Volgens de andere bekende van verzoekster verliep het verhoor heel rustig. Deze bekende heeft aangegeven dat verzoekster vermoedelijk zelf is begonnen met het verklaren over de seksuele misstanden, omdat dit verzoekster nogal hoog zit. Beide personen konden inhoudelijk niets verklaren over het verhoor. Beslissing korpsbeheerder 4. Bij de interne klachtbehandeling heeft de korpsbeheerder de klacht ongegrond verklaard. In deze beslissing is vermeld dat verzoekster kort na aanvang van het verhoor vermeend seksueel misbruik ter sprake bracht. Gelet op de ernst hiervan stelde V., vanuit zijn professie, daar de nodige scherpe en inhoudelijke vragen over om zo een indruk te krijgen van hetgeen verzoekster stelde. In de beslissing van de korpsbeheerder is verder weergegeven dat verzoekster zelfstandig de beslissing nam om het voor haar kennelijk gevoelige onderwerp rond het seksueel misbruik te benoemen. Van een vakbekwame rechercheur mag - zeker gelet op de ernst van het feit - verwacht worden dat hij daar professioneel op doorvraagt, aldus de korpsbeheerder. Informatie verstrekt door politieambtenaar V. 5. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft V. de volgende informatie verstrekt. V. en T. wisten dat er meer speelde binnen de familie van verzoekster. Voordat

4 zij naar het huis van verzoekster gingen op 24 juni 2009 hadden V. en T. besproken dat zij zich niet zouden laten verleiden om het over het seksueel misbruik te hebben, omdat zij nu kwamen voor het horen van verzoekster over de aangifte die tegen haar partner was gedaan. Tijdens het gesprek dat V. en T. met verzoekster hadden, was verzoekster vol van wat er binnen haar familie was gebeurd. Meteen aan het begin van het gesprek begon zij hierover. Verzoekster was emotioneel en daarom hebben V. en T. haar eerst wat laten praten hierover. Later hebben zij verzoekster onderbroken en aangegeven dat zij niet kwamen om over het seksueel misbruik te praten. V. en T. hebben gezegd dat verzoekster de afdeling zeden zou kunnen bellen om een afspraak te maken. Dit hebben zij meerdere keren tijdens het gesprek aangegeven. Gedurende het gesprek nam verzoekster diverse keren het initiatief om over het seksueel misbruik te praten. Ook heeft zij meer in het algemeen over seksueel misbruik gesproken. Verzoekster vertelde dat er volgens haar een pedofiel netwerk bestond in haar woonplaats. V. heeft verzoekster toen gevraagd of zij namen kon noemen van personen die betrokken zouden zijn bij dit netwerk. Verzoekster heeft vervolgens namen genoemd. Daarna hebben V. en T. gezegd dat verzoekster hierover contact kon opnemen met de afdeling zeden. V. en T. hebben gezegd dat zij hier niets mee konden en zij kwamen voor het incident van die ochtend. Verzoekster kwam echter steeds op dit onderwerp terug. V. en T. hebben niet met verzoekster besproken wat voor misbruik er zou hebben plaatsgevonden. Ook hebben zij niet met verzoekster besproken waar of wanneer het misbruik zou hebben plaatsgevonden. V. heeft alleen gevraagd wie er volgens verzoekster betrokken zouden zijn bij een pedofiel netwerk. Verder heeft V. hier geen vragen over gesteld. Over het seksueel misbruik dat binnen de familie zou hebben plaatsgevonden, heeft V. helemaal geen vragen gesteld. V. stelt dat hij hier ook geen reden voor had, omdat hij de verhalen daarover kende. In de beslissing van de korpsbeheerder op de klacht is vermeld dat V. de nodige scherpe en inhoudelijke vragen heeft gesteld over vermeend seksueel misbruik, maar volgens V. is dat niet juist. V. is tijdens de interne klachtbehandeling niet benaderd of gehoord. 6. Tijdens het verhoor gaf verzoekster aan dat zij in gesprek wilde met haar vader. V. heeft tegen verzoekster gezegd dat hij best aan haar vader wilde vragen of hij contact met verzoekster zou willen opnemen. Dit heeft V. aangeboden, omdat de verstandhouding tussen verzoekster en haar vader slecht was. V. kent de vader van verzoekster, omdat zij beiden in dezelfde plaats wonen. V. wilde niet bemiddelen tussen verzoekster en haar vader. Verder heeft V. tegen verzoekster gezegd dat zij een soort vertrouwenspersoon zou kunnen vragen om te bemiddelen tussen haar en haar familie. Volgens V. is er niet gesproken over de mogelijkheid dat hij dit zou doen. Toen verzoekster vertelde dat zij geen contact had met haar familie en zij een gesprek met haar vader wilde, is V. hierop ingegaan omdat verzoekster emotioneel was en veel vertelde. Hij wilde verzoekster helpen. V. schat dat tijdens het verhoor het seksueel misbruik ongeveer 10 minuten aan de orde is geweest en het verhoor in totaal ongeveer 40 minuten heeft geduurd. De stelling van verzoekster dat V. op haar bleef inpraten over het seksueel misbruik klopt volgens V. totaal niet. Verder heeft V. - anders dan verzoekster stelt - niet aangeboden om te

5 bemiddelen tussen verzoekster en haar vader om zo tot een oplossing te komen. V. heeft wel aangeboden om te bemiddelen om verzoekster en haar vader met elkaar in contact te brengen, maar meer ook niet. Verder is het volgens V. beslist niet waar dat T. tegen hem zou hebben gezegd dat hij moest stoppen met het praten over het misbruik. Daarnaast ontkent V. dat hij zijn telefoonnummer aan verzoekster zou hebben gegeven. V. stelt dat hij aan niemand zijn telefoonnummer geeft. V. stelt dat het misschien goedkoop klinkt dat hij deze dingen ontkent, maar volgens hem is het echt niet waar. Informatie verstrekt door politieambtenaar T. 7. Gedurende het onderzoek door de Nationale ombudsman heeft T. de volgende informatie verstrekt. Verzoekster begon vrijwel direct na binnenkomst over het seksueel misbruik. Zij is hier wel ongeveer 5 keer over begonnen. V. en T. probeerden het gesprek terug te brengen op het onderwerp waar zij voor kwamen, maar verzoekster kwam steeds op het seksueel misbruik terug. V. en T. hebben verzoekster 5 tot 6 keer uitgelegd dat zij niet kwamen om over het seksueel misbruik te praten. Volgens T. heeft V. verzoekster verwezen naar de zedenpolitie direct na de eerste keer dat zij over het seksueel misbruik begon. V. heeft verzoekster het advies gegeven om samen met haar ouders met een onafhankelijk adviseur te gaan praten om zo de relatie te normaliseren. Dit is het meest inhoudelijke dat over het seksueel misbruik is besproken. Verder hebben T. en V. verzoekster steeds afgekapt. V. heeft aangegeven dat een vertrouwenspersoon zou kunnen helpen, maar hij heeft niet aangegeven wie die vertrouwenspersoon zou kunnen zijn. Voor zover T. zich kan herinneren heeft V. geen inhoudelijke vragen gesteld over het seksueel misbruik. Vooraf had V. tegen T. gezegd dat er een kans bestond dat verzoekster over het seksueel misbruik zou beginnen. V. had gezegd dat hij en T. dit kort moesten houden. De stelling van verzoekster dat V. op haar bleef inpraten over het seksueel misbruik is beslist niet waar. V. en T. hebben dit juist steeds afgekapt. Verder heeft V. - anders dan verzoekster stelt - niet gezegd dat hij wel wilde bemiddelen tussen verzoekster en haar vader. T. stelt dat hij absoluut niet heeft gezegd dat V. moest stoppen met het praten over het seksueel misbruik. Ook is het volgens T. absoluut niet waar dat V. zijn telefoonnummer zou hebben gegeven, zodat verzoekster hem nog zou kunnen bellen en V. met haar vader zou kunnen gaan praten. T. schat dat het seksuele misbruik tijdens het verhoor in totaal ongeveer 3 minuten aan de orde is geweest. Hij schat dat het verhoor ongeveer een uur heeft geduurd. Reactie korpsbeheerder 8. In reactie op het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder het volgende laten weten. V. is rechercheur en houdt zich bezig met alle soorten onderzoeken met uitzondering van zedenzaken. Verder staat in de beslissing van de korpsbeheerder op de klacht ten onrechte vermeld dat V. vanuit zijn professie de nodige scherpe en inhoudelijke vragen aan verzoekster heeft gesteld over vermeend seksueel misbruik. Deze tekst wordt namelijk niet letterlijk in het dossier vermeld, aldus de korpsbeheerder. Doordat

6 de klachtencommissie heeft besloten om in dit geval geen personen te horen is dit onopgemerkt gebleven. De korpsbeheerder betreurt dit. De klachtencommissie is bij de beoordeling van de klacht uitgegaan van de hypothese dat er scherpe en inhoudelijke vragen door V. zouden zijn gesteld. Vervolgens heeft de klachtencommissie beoordeeld of dit heeft geleid tot een onheuse en intimiderende wijze van horen. II Beoordeling 9. De verklaringen van verzoekster en de politie over het verhoor op 24 juni 2009 lopen op diverse punten uiteen. Verzoekster stelt dat V. tijdens het verhoor begon over het seksueel misbruik dat zou hebben plaatsgevonden en zij stelt dat V. hierover op haar in bleef praten. V. en T. stellen daarentegen dat verzoekster tijdens het verhoor diverse keren begon te praten over vermeend seksueel misbruik en zij ontkennen dat V. op verzoekster bleef inpraten hierover. Volgens V. en T. hebben zij verzoekster meegedeeld dat zij kwamen om te praten over de aangifte van bedreiging die tegen verzoeksters partner was gedaan en zij niet kwamen om te praten over vermeend seksueel misbruik. 10. De Nationale ombudsman hecht op deze punten meer waarde aan de verklaringen van V. en T. Hierbij is meegewogen dat V. en T. hierover stellige, uitgebreide en eensluidende verklaringen hebben afgelegd. Daar komt bij dat de lezing in het door V. - één dag na het verhoor - opgemaakte verslag niet afwijkt van de latere verklaringen van T. en V. Ook is meegewogen dat T. op zichzelf geen belang zou hebben bij een verklaring dat V. niet over dit misbruik is begonnen en hij hierop niet is doorgegaan tijdens het verhoor, aangezien de klacht hierover niet op T. ziet. Verder is van belang dat T. en V. voorafgaand aan het verhoor hadden besproken dat verzoekster mogelijk over vermeend seksueel misbruik zou beginnen en zij hierin niet zouden meegaan, althans dit kort zouden houden. De Nationale ombudsman ziet niet in waarom V. vooraf deze afspraak met T. zou maken en vervolgens tijdens het verhoor uit zichzelf over vermeend seksueel misbruik zou beginnen en hierover op verzoekster zou blijven inpraten. Daarnaast acht de Nationale ombudsman het niet voor de hand liggend dat V. zelf over dit misbruik zou beginnen tijdens het verhoor, terwijl hij ergens anders voor kwam en hij de verhalen hierover kende. Ook is van belang dat één van de bekenden van verzoekster tegenover de politie heeft verklaard dat verzoekster vermoedelijk zelf over het seksueel misbruik is begonnen tijdens het verhoor. 11. Gezien het voorgaande, gaat de Nationale ombudsman er bij zijn beoordeling van uit dat verzoekster tijdens het verhoor zelf begon te praten over vermeend seksueel misbruik, dat V. en T. verzoekster hebben meegedeeld dat zij hier niet voor kwamen en V. niet op verzoekster bleef inpraten over dat misbruik maar hij wel één vraag heeft gesteld over het pedofiele netwerk waar verzoekster over vertelde. Dat de Nationale ombudsman hier bij zijn beoordeling van uit gaat, neemt niet weg dat hij zich kan voorstellen dat het verhoor een onaangename ervaring voor verzoekster was. Zij was op dat moment emotioneel en haar partner verbleef op het politiebureau. Verder heeft verzoekster aangegeven dat zij zich snel geïntimideerd voelt door mannen. Daarvan uitgaande kan de Nationale

7 ombudsman zich voorstellen dat verzoekster het verhoor door twee mannelijke politieambtenaren - mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - als onaangenaam heeft ervaren. Deze mogelijke ervaring van verzoekster brengt echter niet zonder meer met zich dat V. niet behoorlijk zou hebben gehandeld. 12. Het vereiste van professionaliteit houdt in dat ambtenaren met een bijzondere training of opleiding jegens burgers overeenkomstig de standaarden van hun beroepsgroep handelen. Dit betekent onder meer dat handelingen zoals het opnemen van een aangifte en het (ver)horen van betrokkenen op het gebied van zeden gebeurt door politieambtenaren die de nodige deskundigheid op dat gebied bezitten. 13. In de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, zoals deze gold op 24 juni 2009, is vermeld dat de bejegening van slachtoffers van zedenmisdrijven deskundigheid vergt. Binnen elk korps dienen daarom voldoende opsporingsambtenaren in staat te zijn een informatief gesprek met de melder/het slachtoffer te voeren en een aangifte op te nemen. Deze opsporingsambtenaren dienen ervaren te zijn in de politiedienst en te beschikken over de sociale vaardigheden, de kennis van slachtofferproblematiek en het inzicht in het netwerk van hulpverleningsinstanties die nodig zijn voor het behandelen van dergelijke zaken. Verder is in de Aanwijzing vermeld dat de opsporing moet geschieden door een deskundig rechercheur, die tevens overwegend belast is met zedenzaken dus tenminste voor 50% van een volledige werkweek. Ook is in de Aanwijzing weergegeven dat opsporingsambtenaren die niet speciaal belast zijn met de behandeling van zedenzaken zich niet verder met de zaak inlaten dan strikt noodzakelijk. Zij zorgen ervoor dat iemand die een melding of aangifte wenst te doen van een zedenmisdrijf op zo kort mogelijke termijn in contact wordt gebracht met een collega die hiervoor is aangewezen. 14. In het geval van verzoekster heeft V. tijdens het verhoor op 24 juni 2009 geen zedenaangifte van verzoekster opgenomen. V. heeft verzoekster tijdens dit verhoor wel een vraag op dit gebied gesteld. Toen verzoekster stelde dat er binnen haar woonplaats een pedofiel netwerk actief was, vroeg V. haar immers of zij namen kon noemen van personen die hierbij betrokken waren. Hoewel de Nationale ombudsman van oordeel is dat V. deze vraag beter achterwege had kunnen laten, acht hij het stellen van deze enkele vraag niet in strijd met het vereiste van professionaliteit. Hierbij is van belang dat het stellen van die enkele vraag niet gelijk kan worden gesteld met handelingen als het horen van een vermeend(e) melder/slachtoffer van seksueel misbruik dan wel het opnemen van een zedenaangifte. Ook heeft de Nationale ombudsman bij zijn oordeel meegewogen dat verzoekster zelf het initiatief nam om over het seksueel misbruik te praten, V. en T. verzoekster hebben meegedeeld dat zij hiervoor niet kwamen en zij verzoekster hebben verwezen naar de afdeling zeden. 15. Bij de interne klachtbehandeling heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat V. vanuit zijn professie de nodige scherpe en inhoudelijke vragen aan verzoekster had

8 gesteld. Nadat de korpsbeheerder tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman was geconfronteerd met de verklaringen die V. en T. tijdens dit onderzoek hadden afgelegd, stelde de korpsbeheerder dat dit ten onrechte in zijn beslissing op de klacht is vermeld. De Nationale ombudsman is van oordeel dat deze gang van zaken niet getuigt van een zorgvuldige klachtbehandeling. De stelling van de korpsbeheerder dat de klachtencommissie is uitgegaan van de hypothese dat V. scherpe en inhoudelijke vragen zou hebben gesteld, doet hieraan niet af. Indien de klachtencommissie en de korpsbeheerder van een hypothese uitgaan, dient dit duidelijk uit het advies en de beslissing op de klacht naar voren te komen. In dit geval is in zowel de beslissing op de klacht als in het advies van de klachtencommissie onder het kopje 'feiten' vermeld dat V. de nodige scherpe en inhoudelijke vragen had gesteld. Hiermee werd dit niet als hypothese, maar als feit gepresenteerd. Daar komt bij dat de omstandigheid dat V. scherpe en inhoudelijke vragen had gesteld niet als een hypothese is geformuleerd in het advies en de beslissing op de klacht. Er is immers geen voorbehoud gemaakt door bijvoorbeeld gebruik te maken van bewoordingen als: 'voor zover dergelijke vragen al zouden zijn gesteld'. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, is niet gegrond. De Nationale ombudsman, dr. A.F.M. Brenninkmeijer 8 2010.00952 de Nationale ombudsman