Vroedkunde Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde aan de Vlaamse hogescholen



Vergelijkbare documenten
Bij de opmaak van deze leidraad werden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Leidraad voor het ontwerpen van een domeinspecifiek referentiekader academisch gerichte bachelor <opleiding>

Het domeinspecifieke referentiekader professioneel gerichte bacheloropleiding Biomedische laboratoriumtechnologie

Het domeinspecifieke referentiekader professioneel gerichte bacheloropleiding Verpleegkunde

Domeinspecifiek referentiekader Verpleegkunde

De hervorming van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Informatievergadering. Hervisitatie Specifieke lerarenopleiding

Arteveldehogeschool. Bachelor in het onderwijs: lager onderwijs. (professioneel gerichte bachelor)

Visitaties in de hogescholen en universiteiten. VEP 7 december 2012

Vroedkunde. Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde aan de Artesis Hogeschool Antwerpen

Nieuw accreditatiestelsel: de opleidingsbeoordeling

Industriële wetenschappen: elektronica ICT e-media

1.1 Inleiding. Gehanteerde input. - referentiekaders van de opleidingen:

Arteveldehogeschool. Bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs. (professioneel gerichte bachelor)

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

Doelstellingen Onderwerp niet behandeld tijdens de verkorte procedure na tijdelijke erkenning.

Addendum (april 2014) bij de Handleiding onderwijsvisitatie Specifieke lerarenopleiding, Brussel, 2009

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

VISITATIE TOEGEPASTE TAALKUNDE

1 Samenvattende conclusie 3. 2 Besluit 4

16 FEBRUARI Ministerieel besluit. tot vaststelling van de criteria voor erkenning

De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: verpakkingstechnologie. Ravensteingalerij 27, bus Brussel tel.: info@vlhora.

Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op > evaluatieorgaan > visitatierapporten > huidige visitatieronde

VLAAMS PARLEMENT HANDELINGEN COMMISSIEVERGADERING COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, VORMING EN WETENSCHAPSBELEID

Elektrotechniek Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Elektrotechniek aan de Vlaamse hogescholen

Journalistiek Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Journalistiek aan de Vlaamse hogescholen

Visitatieprotocol. specifieke lerarenopleidingen november 2009

BASISONDERWIJS Leerlingen. HOGER ONDERWIJS Studenten. A Hoger beroepsonderwijs. B Hogescholen/universiteiten

ANTWOORD. Vraag nr. 483 van 5 april 2012 van GOEDELE VERMEIREN

Elektronica-ICT Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Elektronica-ICT aan de Vlaamse hogescholen

Toegang van de zelfstandige vroedvrouw tot de Vlaamse ziekenhuizen. Katelijne De Koster Vroedvrouw Master M&B Gezondheidszorg

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

Verpleegkunde. Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Verpleegkunde aan de Artesis Hogeschool Antwerpen

BESLUIT: HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op > evaluatieorgaan > visitatierapporten > huidige visitatieronde

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

Verpleegkunde HBO Situatie van de HBO 5 opleiding verpleegkunde

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

Wet houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid 13 december 2006 Verschenen in het Belgisch Staatsblad

Vraag nr. 103 van 6 juni 2002 van mevrouw BRIGITTE GROUWELS. Hogescholen Financiering

chemie Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bachelor chemie aan de Vlaamse hogescholen

Gelet op het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, inzonderheid op artikel 15/1, 15/2 en 15/3;

H O G E R O N D E R W I J S in beeld

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

Reglement EVC-EVK Associatie K.U.Leuven

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

Belgian Ergonomics Society

VERANDERINGEN BINNEN HET

In artikel 23 van dezelfde wet, worden de onderdelen b), c), d) en f) opgeheven.

Vraag nr. 219 van 14 januari 2013 van ANN BRUSSEEL

Informatiebrochure. Verkorte opleiding: Professionele Bachelor in de Verpleegkunde (Brugopleiding)

Het domeinspecifieke referentiekader professioneel gerichte bacheloropleiding Onderwijs : secundair onderwijs

Informatiebrochure. Verkorte opleiding: Professionele Bachelor in de Verpleegkunde (Brugopleiding)

milieuzorg Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding milieuzorg aan de Vlaamse hogescholen

Kan de minister voor de studierichting Bachelor in de Verpleegkunde volgende vragen beantwoorden.

adviesnota de doelstelling m.b.t. de hogeronderwijsmobiliteit

EQF Level 5 in Vlaanderen. dr. ir. Toon Martens, algemeen directeur University College Leuven-Limburg Voorzitter HBO5-platform Vlaanderen

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

Gedragscode Onderwijstaal Universiteit Antwerpen UITGANGSPUNTEN

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

A. Verpleegkundige verpleegkundige activiteit

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer HBO/AS/2002/4056

Hoorzitting Commissie Onderwijs Conceptnota lerarenopleiding

Advies over het nieuwe NVAO-reglement

Handreiking aanvraag Toets Nieuwe Opleiding Nederland

VISITATIEREGLEMENT Commissie Nationale Kwaliteitsvisitatie Intensive Care (NKIC)

SAMENWERKINGSOVEREENKOMST

Het domeinspecifieke referentiekader professioneel gerichte bacheloropleiding Office management

Autotechnologie Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bachelor Autotechnologie aan de Vlaamse hogescholen

Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op visitatieronde

Het is dan ook belangrijk dat jongeren bewust kiezen voor STEM-opleidingen.

Onderwijsvisitaties van de eerste academiserende opleidingen van de hogescholen afgerond

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

27 oktober Terugkomavond SLO-alumni

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

BESLUIT: HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Commissie Hoger Onderwijs Vlaanderen

O N D E R W I J S HERV I S I T A T I E

BS 31/05/2002 in voege 01/06/2002. Gewijzigd door: MB 16/01/2006 BS 10/02/2006 MB 23/03/2007 BS 05/04/2007

Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op visitatieronde

Brussel, 10 december _Advies_accreditatieverdrag. Advies. Accreditatieverdrag met Nederland

OVERLEGPLATFORM HOGESCHOLEN EN BEROEPSORGANISATIES INTENSIEVE ZORG SPOEDGEVALLENZORG

COMMISSIE HOGER ONDERWIJS

B.S.T. Beperkte statistische telling van de studenten in het hoger onderwijs op 31 oktober Academiejaar

24 APRIL Ministerieel besluit. tot vaststelling van de criteria voor erkenning. waarbij de beoefenaars van de verpleegkunde

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.2 - November

OVERZICHT. Inleiding... 4 Organisatie van het hoger onderwijs in Vlaanderen... 5 Tabel 1: Aantal inschrijvingen in het hoger onderwijs...

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

Erkenning van eerder verworven competenties REGLEMENT

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

De lijst vermeldt de gegevens bedoeld in artikel 64, 2, 2 [... geschr. decr. 19 maart 2004, art. V.25,I: 1 januari 2003)].

Het domeinspecifieke referentiekader professioneel gerichte bacheloropleiding Logopedie en audiologie

De Vlaamse beroepsorganisatie voor verpleegkundigen en vroedvrouwen

De onderwijsvisitatie toerisme en recreatiemanagement. Ravensteingalerij 27, bus Brussel tel.: info@vlhora.be

De onderwijsvisitatie bouw en vastgoed. Ravensteingalerij 27, bus Brussel tel.: info@vlhora.be

O N D E R W I J S V I S I T A T I E

Publicatie KB omtrent zorgkundige

Brussel, 10 september _AdviesBBB_Toerisme_Vlaanderen. Advies. Oprichtingsdecreet Toerisme Vlaanderen

Transcriptie:

O N D E R W I J S V I S I T A T I E Vroedkunde Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde aan de Vlaamse hogescholen V l a a m s e H o g e s c h o l e n r a a d 9 februari 2007

D e o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e Wolvengracht 38/2 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90 info@vlhora.be Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat. Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be/visitaties en accreditatie/visitatierapporten.htm Wettelijk depot: D/2007/8696/3

Voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Communicatiemanagement in Vlaanderen. De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure handleiding onderwijsvisitaties VLIR- VLHORA (februari 2005) gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding. De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs. Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg. De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Luc Van de Velde secretaris-generaal Bert Hoogewijs voorzitter

inhoudsopgave Voorwoord...3 Deel 1...7 I Onderwijsvisitatie Vroedkunde...9 1 Inleiding...9 2 Betrokken opleidingen...9 3 Visitatiecommissie...10 3.1 Samenstelling...10 3.2 Taakomschrijving...12 3.3 Werkwijze...12 4 Opzet en indeling van het rapport...14 II Domeinspecifiek referentiekader Vroedkunde...15 1 Inleiding...15 2 Domeinspecifieke competenties...15 3 Besluit...18 III Algemene beschouwingen...21 IV Opleidingen in vergelijkend perspectief...23 Woord vooraf...23 Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding...26 Onderwerp 2 Programma...28 Onderwerp 3 Inzet van personeel...31 Onderwerp 4 Voorzieningen...33 Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg...34 Onderwerp 6 Resultaten...34 Bijzondere kwaliteitskenmerken...35 V Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten...41 Deel 2...45 2.1 Arteveldehogeschool...47 Bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding...81 2.2 Erasmushogeschool Brussel...89 2.3 Hogeschool Antwerpen... 125 2.4 Karel de Grote-Hogeschool... 157

2.5 Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende...189 2.6 Katholieke Hogeschool Kempen...227 2.7 Katholieke Hogeschool Leuven...267 2.8 Katholieke Hogeschool Limburg Provinciale Hogeschool Limburg...305 2.9 Katholieke Hogeschool Sint-Lieven...339 2.10 Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen... 375 Bijlagen... 411 Curriculum vitae van de visitatieleden...413 Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden... 417 Bezoekschema... 449 Afkortingenlijst... 451

Deel 1 algemeen deel

8 o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e

I Onderwijsvisitatie Vroedkunde 1 Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde, die zij in 2005 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van 3 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. 2 Betrokken opleidingen De opleiding Vroedkunde wordt door elf hogescholen aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op - 11, 12, 13 mei 2005 Katholieke Hogeschool Leuven - 10, 11, 12 oktober 2005 Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen - 19, 20, 21 oktober 2005 Arteveldehogeschool - 16, 17 en 18 november 2005 Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende - 23, 24 en 25 november 2005 Katholieke Hogeschool Sint-Lieven - 30 november, 1 en 2 december 2005 Karel de Grote-Hogeschool - 7, 8, 9 december 2005 Katholieke Hogeschool Kempen - 23, 24, 25 januari 2006 Erasmushogeschool Brussel - 6, 7, 8 februari 2006 Katholieke Hogeschool Limburg en Provinciale Hogeschool Limburg - 22, 23, 24 februari 2006 Hogeschool Antwerpen o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e 9

3 Visitatiecommissie 3.1 Samenstelling De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de handleiding onderwijsvisitaties VLIR- VLHORA, februari 2005. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de visitatieleden 1 opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 23 december 2004. Arteveldehogeschool - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Katelijne De Koster, domeindeskundige - Kristien Werbrouck, domeindeskundige - Tine Oudshoorn, domeindeskundige - Sofie Van den Abeele, studente Hogeschool Antwerpen - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Renilde Bastiaens, domeindeskundige - Paul De Reu, domeindeskundige - Ingrid Vanweert, domeindeskundige - Marjan Cobbaert, studente Erasmushogeschool Brussel - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Christiane Deneef, domeindeskundige - Mieke Clement, domeindeskundige - Mark Mintjens, domeindeskundige - student 2 Karel de Grote Hogeschool - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Renilde Bastaens, domeindeskundige - Paul De Reu, domeindeskundige - Ingrid Vanweert, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijskundige - Pascale Mokangi, student 1 2 De richtlijnen met betrekking tot de onafhankelijkheid van de visitatieleden zijn opgenomen in het besluit van de Erkenningscommisie Hoger Onderwijs tot vaststelling van criteria voor bekrachtiging van de samenstelling van visitatiecommissies voorgesteld door de VLIR en de VLHORA van 20 oktober 2004, dat geldt voor de beslissingen tot samenstelling van visitatiecommissies getroffen vanaf 31 december 2004. Gezien de visitatiecommissie Vroedkunde vóór deze datum werd samengesteld, is het besluit van de Erkenningscommissie formeel niet van toepassing. Indien de studenten omwille van persoonlijke redenen niet konden deelnemen aan een visitatiebezoek, werden de studentgerelateerde aspecten bewaakt door de andere leden van de visitatiecommissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die studenten tijdens vroegere bezoeken aangebracht hebben. 10 o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e

Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende: - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Renilde Bastiaens, domeindeskundige - Paul De Reu, domeindeskundige - Ingrid Vanweert, domeindeskundige - Pascale Mokangi, studente Katholieke Hogeschool Kempen - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Katelijne De Koster, domeindeskundige - Kristien Werbrouck, domeindeskundige - Tine Oudshoorn, domeindeskundige - Pascale Mokangi, student Katholieke Hogeschool Leuven - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Katelijne De Koster, domeindeskundige - Mark Mintjens, domeindeskundige - Tine Oudshoorn, domeindeskundige - Marjan Cobbaert, studente Katholieke Hogeschool Limburg / Provinciale Hogeschool Limburg - Jos Welkenhuyzen, voorzitter, domeindeskundige - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Christiane Deneef, domeindeskundige - Mieke Clement, domeindeskundige - Mark Mintjens, domeindeskundige - student 1 Katholieke Hogeschool Sint-Lieven - Jos Welkenhuyzen, voorzitter - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Christiane Deneef, domeindeskundige - Mieke Clement, domeindeskundige - Mark Mintjens, domeindeskundige - Marjan Cobbaert, studente Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen - Jos Welkenhuyzen, voorzitter - Antonia Aelterman, onderwijsdeskundige - Kristien Werbrouck, domeindeskundige - Mieke Clement, domeindeskundige - Christiane Deneef, domeindeskundige - Fleur Cornette, studente 1 Indien de studenten omwille van persoonlijke redenen niet konden deelnemen aan een visitatiebezoek, werden de studentgerelateerde aspecten bewaakt door de andere leden van de visitatiecommissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die studenten tijdens vroegere bezoeken aangebracht hebben. o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e 11

Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1. Vanuit de VLHORA werd per visitatiebezoek een secretaris toegevoegd. Voor de visitatie Vroedkunde werden volgende secretarissen aangesteld: - Lucia Van Hoof (Arteveldehogeschool, Erasmushogeschool Brussel, Hogeschool Antwerpen, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Limburg / Provinciale Hogeschool Limburg, Katholieke Hogeschool Sint-Lieven, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen) - Cees van der Klip (Karel de Grote-Hogeschool) 3.2 Taakomschrijving De visitatiecommissie geeft op basis van de zelfevaluatie van de opleiding en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken: - een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader; - een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij accreditatie; - suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. Op aanvraag van de opleiding geeft de visitatiecommissie een beoordeling van de voorgedragen bijzondere kwaliteitskenmerken. Voor één hogeschool is dit het geval. 3.3 Werkwijze De visitatie van de opleiding Vroedkunde aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA, februari 2005. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vijf fasen onderscheiden: Fase 1 : installatie, Fase 2 : voorbereiding, Fase 3 : visitatiebezoek, Fase 4 : schriftelijke rapportering. 3.3.1 Fase 1: installatie Op 28 februari 2005 werd de commissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA, februari 2005 en een toelichting van het ontwerp domeinspecifieke referentiekader. Tevens werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer betreffende het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen. 12 o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e

3.3.2 Fase 2: voorbereiding De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleidingen bezorgd. De commissie heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport en de bijlagen een voldoende basis vormden voor het visitatiebezoek. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie. 3.3.3 Fase 3: visitatiebezoek De VLHORA heeft een bezoekschema (bijlage 3) ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Tijdens de visitatie werd gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en van de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de commissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken. 3.3.4 Fase 4: schriftelijke rapportering De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de commissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogescholen gezonden voor een reactie medio juli 2006. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Tevens stelde de commissie een vergelijkend gedeelte op waarin de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitatie vergelijkenderwijs worden weergegeven. Het vergelijkende deel werd samen met het antwoord van de visitatiecommissie op de reacties van de opleidingen en het definitieve opleidingsrapport aan de hogescholen toegezonden medio januari 2007. Het vergelijkende deel en de opleidingsrapporten werden samengebracht in het voorliggende visitatierapport van de professioneel gerichte bacheloropleiding Vroedkunde, dat op 9 februari 2007 gepubliceerd werd. o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e 13

3.4 Oordeelsvorming De commissie heeft in een eerste fase een oordeel per facet vastgelegd. Daarna heeft de commissie een oordeel per onderwerp vastgelegd op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de (uitgebreide) argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten; daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. Bij de oordeelsvorming en de weging speelden de beslissingsregels zoals die door de VLHORA in de handleiding zijn geformuleerd een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, domeinspecifiek referentiekader en de benchmarking ten opzichte van de overige opleidingen Vroedkunde. 4 Opzet en indeling van het rapport Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het domeinspecifiek referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. Verder (hoofdstuk III) worden algemene bevinden en (hoofdstuk IV) de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema vergelijkenderwijs weergegeven. In hoofdstuk V worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke hogescholen worden in deze deelrapporten opgenomen. De deelrapporten zijn geordend naar alfabetische volgorde van de benaming van de hogescholen. 14 o n d e r w i j s v i s i t a t i e V r o e d k u n d e

II Domeinspecifiek referentiekader Vroedkunde 1 Inleiding Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure 1 aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk. 2 Domeinspecifieke competenties 2.1 gehanteerde input - Referentiekaders van de opleidingen: Associatie Antwerpen Associatie KULeuven Associatie Universiteit Hogescholen Limburg Associatie Universiteit Gent Universitaire Associatie Brussel - Referentiekaders van de opleidingen: op hogeschoolniveau: Arteveldehogeschool Erasmushogeschool Brussel Hogeschool Antwerpen Karel de Grote-Hogeschool Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende Katholieke Hogeschool Kempen Katholieke Hogeschool Leuven Katholieke Hogeschool Limburg Provinciale Hogeschool Limburg Katholieke Hogeschool Sint-Lieven Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen 1 De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie. d o m e i n s p e c i f i e k r e f e r e n t i e k a d e r 15

- Wettelijke bronnen Richtlijn 80/154/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 januari 1980, inzake de onderlinge erkenning van de diploma s, certificaten en andere titels van de verloskundige, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (CONSLEG: 1980L0154 31/07/2001) Richtlijn 80/155/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 januari 1980 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van verloskundige (CONSLEG: 1980L0155 31/07/2001) Koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (Officieuze coördinatie) Koninklijk besluit van 1 februari 1991 betreffende de uitoefening van het beroep van vroedvrouw Koninklijk besluit van 18 juni 1990 betreffende de lijst van technische verpleegkundige prestaties en medisch toevertrouwde handelingen - Brondocumenten onderschreven door werkveld Beroepsprofiel van de Belgische vroedvrouw Nationale Raad voor de Vroedvrouwen (FOD 2002) Opleidingsprofiel vroedvrouw (Studie 65 - VLOR 1998) - Internationale referentiekaders International Confederation of Midwives - ICM European Midwives Association EMA Eindtermen HBO-V 2.2 beroepsspecifieke competentie gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties wettelijk kader De kwalificaties van de vroedvrouw zijn een interpretatie van de definitie van de vroedvrouw en de omschrijving ervan in het KB van 01 februari 1991 door de Nationale Raad voor de Vroedvrouwen en door deze laatste opgesteld in oktober 2002. - De bachelor in vroedkunde is in staat op een autonome en globale wijze gezonde vrouwen en pasgeborenen vanaf de bevruchting, vóór, tijdens en na de geboorte te begeleiden en te bewaken en is in staat de integratie van het gezin te bevorderen. - In het verloskundig-medisch domein en in het neonatologisch-medisch domein is de bachelor in vroedkunde in staat de vrouw en het kind te begeleiden in verhoogd risicosituaties in samenwerking met en verwijzend naar gynaecologen, neonatologen en andere specialisten. In het domein van de reproductieve geneeskunde is zij in staat de hem/haar toevertrouwde taken uit te voeren en een actieve betrokkenheid te tonen bij de pre- en postnatale opvolging van moeder en kind. - De bachelor in vroedkunde is in staat de vrouw in haar familiale en sociale context te situeren en psychosociale crisissituaties te herkennen. Hij/zij is in staat koppels met vruchtbaarheidsproblemen te begeleiden tijdens de medische behandeling. 16 d o m e i n s p e c i f i e k r e f e r e n t i e k a d e r

- De bachelor in vroedkunde is in staat een rol te spelen in het kader van de seksuele en relationele vorming van jongeren. Hij/zij is in staat de gezondheid van de vrouw, de moeder, het kind en het gezin te stimuleren en te bevorderen. Hij/zij is in staat koppels met vruchtbaarheidsproblemen te informeren. - De bachelor in vroedkunde is in staat zijn/haar verantwoordelijkheid op te nemen voor de organisatie van zijn/haar werk alsook voor zijn/haar werkdomein. Hij/zij kan als actief lid samenwerken in de hele structuur. - De bachelor in vroedkunde is in staat actief deel te nemen aan de bewaking en de bevordering van de kwaliteit van zorg en bij te dragen tot de ontwikkeling ervan. overige competenties buiten het wettelijk kader - De bachelor in vroedkunde is in staat studenten en jonge collega s te begeleiden en te bekwamen om als vroedvrouw in de gezondheidszorg te functioneren. - De bachelor in vroedkunde is in staat op evidentie gebaseerde zorgen te verstrekken en om te beslissen, na het afwegen van alle evidentie, wat in een bepaalde situatie het meest aangewezen lijkt (best available evidence). - De bachelor in vroedkunde is in staat om kritisch om te gaan met informatiebronnen en onderzoeksliteratuur. Zij/hij is in staat haar/zijn medewerking te verlenen aan onderzoeksprojecten en registratie van gegevens die als doel hebben de praktijk van de perinatale zorgverlening te optimaliseren. opleidingsgebonden beroepsspecifieke competenties Door de opleidingen aangeleverde beroepsspecifieke competenties zijn alle vervat in de onder 2.1 vermelde competenties. De verschillen in formulering zijn te verklaren doordat de betrokken opleidingen de competenties op een ander aggregatieniveau situeren. Ze zijn in zekere zin een operationalisering van de onder punt gemeenschappelijke beroepsspecifieke competenties beschreven competenties. d o m e i n s p e c i f i e k r e f e r e n t i e k a d e r 17

3 Besluit Een aantal bevindingen, accentverschuivingen, trends en internationale vergelijkingen leiden tot het formuleren van belangrijke door afgestudeerde vroedvrouwen na te streven competenties. trends en internationale ontwikkelingen in de beroepsuitoefening Er bestaat een tendens naar het toekennen van grotere zelfstandigheid en autonomie aan de vroedvrouwen in de eerste lijn. De nomenclatuur voorziet zelfstandige consultaties door vroedvrouwen in het kader van de extramurale prenatale begeleiding. Een aanpassing van het KB 78 ligt in de lijn van de verwachtingen. De oprichting van kraam- en geboortecentra, samen met de internationale aandacht voor de zelfstandig handelende vroedvrouw, stelt grotere eisen aan de verantwoordelijkheden van de er functionerende vroedvrouwen. Deze ontwikkelingen vergroten het spanningsveld tussen de normale verloskunde uitgevoerd door de vroedvrouw en de rol van helper in de eerder medisch georiënteerde verloskunde van de gynaecologen. Hierbij voegt zich nog een afnemend aantal gynaecologen, wat dit spanningsveld naar de toekomst alleen maar zal doen toenemen. Er is een sterke toename van (hoog)technologische interventies in het normale perinatale gebeuren, zoals fertiliteitbehandelingen, maternale en neonatale intensieve zorgen,... Hierdoor wordt een grotere mate van specialisatie gevraagd van de vroedvrouw. De multiculturalisering van de maatschappij vraagt een begeleiding van de betrokken families met respect voor culturele verschillen. Bovendien bestrijden ze de gebruiken die tegenstrijdig zijn met de rechten van de mens en van het kind. ontwikkelingen in de gezondheidszorg Een internationale tendens naar verregaande responsabilisering van gezondheidswerkers doet zich voor op twee niveau s: - Er is een verhoogde focus op efficiëntie en kosten/effectiviteit Hiervoor wordt een grotere verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid gelegd bij de medewerkers. Deze tendens wordt geconcretiseerd in een toenemende performantiemonitoring en performantiemanagement in de gezondheidszorg. - Er is een verhoogde focus op Evidence Based Medicine Deze tendens krijgt vorm in toenemende ontwikkeling van evidence based guidelines, evidence based protocols, evidence based clinical paths en evidence based outcomes. Men legt een grotere verantwoordelijkheid / aansprakelijkheid bij de medewerkers om conform deze evidentie te werken. Ook op dit vlak is er een toenemende monitoring van outcome. - Zorgvragers met minimale gezondheidsproblemen zullen in steeds mindere mate in ziekenhuizen worden opgenomen. Er zal een groei zijn van poliklinische activiteit en een toenemende zorgvraag in de eerste lijn. 18 d o m e i n s p e c i f i e k r e f e r e n t i e k a d e r

- Naast de stijging van de zorgvraag, de toenemende specialisatie en complexiteit en korte verblijfsduur, zullen vroedvrouwen geconfronteerd worden met een zeer mondig publiek. Dit betekent dat informatie en educatie van zorgvragers (en familie) een zeer belangrijk element van de zorgverlening zullen worden. gevolgen voor de competentieontwikkeling Het autonoom handelen van de vroedvrouwen zoals vastgelegd in de wettelijke definitie zal in het kader van de maatschappelijke veranderingen en internationale trends voornamelijk dienen bekrachtigd te worden in de ontwikkeling van: - probleemgericht denken (belang van transfer, inzicht en integratie); - het gestructureerd kunnen informeren en educeren; - het continu blijven ontwikkelen zowel op persoonlijk als op professioneel vlak. d o m e i n s p e c i f i e k r e f e r e n t i e k a d e r 19

20 a l g e m e n e b e s c h o u w i n g e n

III Algemene beschouwingen Vroedkunde als basisopleiding Zowel de positie, het beroep van de vroedvrouw alsook de opleiding hebben in de loop van de jaren heel wat ontwikkelingen gekend op nationaal en internationaal gebied. In 1980 werden de EG-richtlijnen uitgevaardigd die, met het oog op het vrije verkeer van gediplomeerden in de Europese unie, de opleiding tot vroedvrouw en de praktijkvoering zoveel mogelijk standaardiseerde (de meest recente versie van 2005 is als bijlage toegevoegd). In 1988 werd het Overlegcomité van Belgische Vroedvrouwen (OCBV) opgericht met als doel een nationaal overlegplatform te creëren voor de Vlaamse en Franstalige vroedvrouwen. Via dit platform kreeg de beroepsgroep internationaal een grotere slagkracht. Het Koninklijk Besluit van 1 februari 1991 betreffende de uitvoering van het beroep van de vroedvrouw actualiseerde de bestaande wetgeving en breidde de bevoegdheden van de vroedvrouw uit. In 1992 werd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het beroep van de vroedvrouw opnieuw gedefinieerd. Voor 1995 kon een student in Vlaanderen vroedvrouw worden door, na de driejarige opleiding Verpleegkunde, een extra jaar te volgen. Om tegemoet te komen aan de EG-richtlijnen en onder impuls van het rapport van het Raadgevend Comité voor de Opleiding van Verloskundigen (februari 1991), waarin de Belgische opleiding ontoereikend werd verklaard, startte in Vlaanderen in september 1995 een vernieuwde autonome opleiding Vroedkunde met rechtstreekse toegang na het secundair onderwijs. Het Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 bepaalt dat de opleiding tot vroedvrouw georganiseerd wordt in het studiegebied Gezondheidszorg. Het is een ééncyclusopleiding die, na drie jaar voltijds onderwijs, bekrachtigd wordt met het diploma van vroedvrouw. Het is een opmerkelijk gegeven dat de opleiding Vroedkunde in de Waalse Gemeenschap in 1995 herschikt werd tot een vierjarige studie weliswaar met een gemeenschappelijke basis met de opleiding Verpleegkunde. De verschillende studieduur in België vormt een hinderpaal voor de (inter)nationale transparantie. Alle bezochte opleidingen waren betrokken in een proces van fundamentele curriculumvernieuwing. De verschillende opleidingen Vroedkunde in Vlaanderen streven naar een grote harmonisering van de inhoud van het aanbod, met respect voor de Vlaamse, federale en Europese regelgeving. Alle opleidingen Vroedkunde worden georganiseerd in hogescholen/departementen waaraan ook een opleiding Verpleegkunde verbonden is. Enkele opleidingen Vroedkunde moeten nog veel moeite doen om zich als volwaardige opleiding te profileren, naast de (meestal grotere) Verpleegkunde. Zolang er geen bindende afspraken bestaan over de inhoud van de basiscompetenties, zijnde het geheel van competenties met inbegrip van de daarvoor vereiste kennis en attitudes waarover alle afgestudeerden moeten beschikken om als beginnend beroepsbeoefenaar op een gegeven beheersingsniveau taken te kunnen uitvoeren, kan men hierover geen valide uitspraken doen. Centraal in deze discussie staat de spanning over de precieze taak van de vroedvrouw: de huidige situatie in Vlaanderen plaatst de vroedvrouw vaak in het ziekenhuis (materniteit, verloskamer, neonatologie, consultatie, dienst fertiliteit, gynaecologie) waarbij ze vaak afhankelijk is van orders van de gynaecoloog. In de omringende landen handelt de vroedvrouw meer als zelfstandige vroedvrouw, waarbij de normale bevallingen door de vroedvrouw autonoom begeleid worden, zonder onmiddellijke interventie van een gynaecoloog. In de ons omringende landen is de bevalling in 'birth-centers' en de thuisbevalling ook een frequenter verschijnsel. De huidige opleiding Vroedkunde balanceert tussen een verantwoordelijkheid om de studenten op te leiden voor de huidige situatie in Vlaanderen en de verantwoordelijkheid om de studenten op te leiden naar een realiteit zoals deze zich presenteert in de ons omringende landen. Hierbij mogen we niet voorbijgaan aan de vraag vanuit het werkveld om breed inzetbare professionals af te leveren, waarbij een voldoende grote verpleegkundige bagage het mogelijk maakt om het chronische tekort aan verpleegkundigen op verpleegafdelingen mee op te vangen door vroedvrouwen in te schakelen als verpleegkundigen. a l g e m e n e b e s c h o u w i n g e n 21

De commissie steunt deze visie niet. Steunend op de Europese regelgeving meent zij dat het verpleegkundig aspect van de opleiding moet beperkt blijven tot de inleiding van de verpleegkunde met als doelgroep de verpleging van vrouwen met gynaecologische en obstetrische pathologie. Op deze manier ontstaat meer ruimte om vroedkundige aspecten grondiger aan bod te laten komen. Meer dan vandaag het geval is, moet men in een aantal hogescholen/opleidingen de opleiding Vroedkunde nog meer als een van Verpleegkunde autonome, onafhankelijke opleiding te behandelen. Sommige opleidingen hebben nog steeds geen weloverwogen visie ontwikkeld op het profiel van de huidige vroedvrouw en de daaraan gekoppelde opleiding. Vroedkunde is een professie. Bij alumni en medewerkers is dit niet altijd duidelijk door de dubbelfunctie verpleegkundige/vroedvrouw. Vroedvrouw moet als volwaardig beroep behandeld worden tijdens de opleiding teneinde een juist beeld te geven aan studenten en alumni. De tewerkstellingscijfers van de afgestudeerden geven aan dat de helft van de afgestudeerden niet als vroedvrouw tewerkgesteld is, maar als verpleegkundige zowel in ziekenhuisverband als in de thuiszorg. Deze tewerkstelling als verpleegkundige is mogelijk doordat er een acuut tekort aan verpleegkundigen is. De verwachting is dat binnen afzienbare tijd door wettelijke bepalingen en na bescherming van het beroep van verpleegkundige, geen vroedvrouwen meer toegelaten worden op verpleegkundige diensten. De vroedvrouw zal haar beroep enkel kunnen uitoefenen in door de overheid bepaalde diensten en zal enkel verpleegtechnische handelingen kunnen uitvoeren in het kader van de verloskunde. De overheid en de hogescholen hebben een verantwoordelijkheid om hieromtrent een duidelijke boodschap af te leveren aan de kandidaat studenten. Niets is meer demotiverend voor een pas afgestudeerde vroedvrouw als haar beroep niet te kunnen uitoefenen. Eén opleiding heeft 2 opties binnen de basisopleiding Vroedkunde uitgewerkt met de keuze voor studenten om zich te oriënteren naar klinisch werkende vroedvrouw of naar werken als zelfstandige vroedvrouw. De commissie is bezorgd over deze ontwikkeling daar deze dreigt afbreuk te doen aan het wettelijk kader van de beroepsspecifieke competenties dat ontwikkeld werd in de Nationale Raad voor Vroedvrouwen okt.2002. 22 a l g e m e n e b e s c h o u w i n g e n

IV Opleidingen in vergelijkend perspectief Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen Vroedkunde in Vlaanderen. De commissie besteedt bij de vergelijking vooral aandacht aan elementen die haar met meest in het oog gesprongen zijn of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere rapporten heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie om de individuele opleidingsrapporten in detail te herhalen. Waar relevant zal de commissie voorbeelden van goede praktijk aanhalen. De visitatie van de opleidingen voor professioneel gerichte bachelor Vroedkunde heeft plaatsgehad op een ogenblik dat de opleidingen zowel inhoudelijk als structureel vernieuwingen dienden door te voeren o.m. omwille van de invoering van de Bachelor-Masterstructuur, de overgang naar competentieleren etc. De visitaties vonden plaats in de academiejaren 2004-2005 en 2005-2006, een periode waarin voor geen enkele gevisiteerde opleiding de volledige cyclus van de professioneel bachelor in de Vroedkunde was voltooid. Zo kon de commissie vaststellen dat in bepaalde hogescholen op basis van een verschillend curriculum werd gewerkt in de drie opleidingsjaren. Vooral voor het onderwerp 2 Programma was het daarom niet steeds gemakkelijk om een eenduidig oordeel te vellen over de verschillende facetten. De commissie heeft daarom bij haar beoordeling altijd geprobeerd zicht te krijgen op en rekening te houden met de aanwezige opleidingsvisie en de veranderingsdynamiek op onderwijskundig en didactisch vlak. Verder wenst de commissie te stellen dat het hanteren van een bevroren enveloppe voor de financiering van de hogescholen de opleiding weinig ruimte laat om op de verschillende terreinen tezelfdertijd aan vernieuwing te doen. Als reactie op de terugmeldingsrapporten van de commissie lieten enkele hogescholen weten wat sedert het visitatiebezoek reeds gerealiseerd was voor een aantal facetten. De commissie heeft deze gerealiseerde bijsturingen geacteerd maar de initiële rapporten niet gewijzigd. In dit hoofdstuk worden de tien opleidingen vergelijkend beschreven. Dit gebeurt formeel aan de hand van de tabellen die per facet de scores weergeven voor de vijftien opleidingen. Daarnaast treft men, eveneens per onderwerp en per facet, een beschrijvende vergelijking. De opleidingen worden hierin niet bij naam geciteerd. Per facet worden de voornaamste bevindingen en aanbevelingen vermeld die voor de meerderheid van de opleidingen van toepassing zijn. d e o p l e i d i n g e n i n v e r g e l i j k e n d p e r s p e c t i e f 23

Aanbod en grootte van de opleidingen In Vlaanderen wordt de opleiding Vroedkunde aangeboden op 11 locaties en zijn 11 hogescholen betrokken met de inrichting ervan. Eén hogeschool heeft twee vestigingsplaatsen en twee hogescholen werken samen in één opleiding. Het aantal ingeschreven studenten is sinds 2000-2001 geleidelijk gestegen van 883 tot 1 414 in het academiejaar 2003-2004. De tien opleidingen Vroedkunde zijn als volgt verdeeld over de vijf Vlaamse provincies: provincie aantal locaties Antwerpen 3 1 Antwerpen (2), Lier, Turnhout Brabant 2 Brussel, Leuven Limburg 1 Hasselt Oost-Vlaanderen 2 Gent, St.-Niklaas West-Vlaanderen 2 Brugge, Kortrijk Het Doorlichtingverslag 1998-1999 stelde dat de opleidingen een 200-tal afgestudeerden per jaar afleverden voor een berekende behoefte van een 100-tal vroedvrouwen in het werkveld. Dit zijn de enige cijfers die bij de commissie bekend zijn. De door de opleidingen aangeleverde cijfers geven aan dat de uitstroom gestegen is naar 250 (2002-2003) en hoger in de jaren nadien. De commissie heeft dan ook vragen rond de maatschappelijke verantwoording van een opleiding die tot een overmatig aantal afgestudeerden leidt. Het vroedkundeonderwijs in Vlaanderen wordt aangeboden in opleidingen die sterk in grootte verschillen: vier relatief grote opleidingen; vier kleine tot zeer kleine opleidingen en drie specifieke situaties (Limburg, waar twee hogescholen met voorheen kleine opleidingen samen één opleiding Vroedkunde aanbieden; de Katholieke Hogeschool der Kempen, waar twee bestaande opleidingen de eerste stappen naar samenwerking zetten; de Hogeschool Antwerpen, waar ten gevolge van een samenwerkingsakkoord met de Nederlandse Hogeschool Zeeland meer dan de helft van de instromende studenten van Nederlandse nationaliteit is). Deze verschillen voeren tot sterk variërende onderwijsvoorwaarden en een verschillend onderwijsklimaat. Vooral de vier kleine opleidingen, maar niet enkel deze, zijn gekenmerkt door een kleinschalige onderwijssituatie. De commissie erkent dat de kleinschaligheid van de meeste opleidingen een aangename en productieve onderwijssfeer ten gevolge heeft, waar door vele studenten bewust voor gekozen wordt. De commissie heeft vastgesteld, dat kleinschaligheid ook bij het onderwijzend personeel tot een grote (al dan niet vrijwillige ) inzet in het onderwijs en een persoonlijke studie- en studentenbegeleiding voert. Daar naar de verwachting van de commissie de betoelaging van de hogescholen in de toekomst niet zal toenemen, voelt de commissie zich genoodzaakt op de nadelen van deze kleinschaligheid te wijzen: - De overheadkosten van kleinschalige instituten zijn relatief hoog. Zo is de behoefte aan bibliotheekvoorzieningen, onderwijslokalen, practicumzalen en informatietechnologie grotendeels onafhankelijk van het aantal studenten met als gevolg dat de kosten per student/staflid bij een kleiner aantal studenten relatief hoog zijn. Dit geldt eveneens voor de bedrijfs- en energiekosten. 1 De Katholieke Hogeschool Kempen organiseert formeel één opleiding op twee vestigingsplaatsen, nl. Lier en Turnhout 24 d e o p l e i d i n g e n i n v e r g e l i j k e n d p e r s p e c t i e f

- De kleinschaligheid heeft tot gevolg dat het aantal studenten in verhouding tot het aantal OP-leden relatief groot is. Anderzijds heeft een klein aantal OP-leden een vermindering van de diversiteit aan deskundigheid tot gevolg, zodat extern onderwijzend personeel aangetrokken dient te worden. In de toekomst zal dit probleem wegens de wellicht noodzakelijke bezuinigingen mogelijk nog groter worden, waardoor het aantal statutaire OP-leden onder een kritische grens dreigt te komen. In een realistisch worse case scenario zullen dan steeds meer opleidingsonderdelen niet meer door tenminste één deskundig statutair OP-lid kunnen worden onderwezen. Een relatief grote kerngroep van statutaire OP-leden met (aanvullende) academische vorming is nodig om de kwaliteit van het onderwijs te handhaven, de sturing van hervormingen te bewerkstelligen en voldoende vakgerichte en onderwijsgerichte deskundigheid op te bouwen, die de basis voor innovatief onderwijs vormt. - In kleinschalige opleidingen moeten niet alleen de onderwijsopdrachten met eraan verbonden onderwijsvernieuwingen, maar ook de andere decretaal vereiste aspecten als kwaliteitszorg, internationalisering en maatschappelijke dienstverlening waargemaakt worden door een beperkt aantal OPleden. Het is de commissie opgevallen dat, met name in kleine opleidingen, deze aspecten moeilijk vorm krijgen. Samengevat is de commissie van mening dat het vroedkundeonderwijs in Vlaanderen op dit moment aan de vooropgestelde eisen voldoet en kwalitatief van voldoende niveau is. In de kleinschalige opleidingen zouden er zich wel problemen kunnen voordoen inzake de continuïteit van de studenteninstroom en de kwaliteitsbewaking. Duur van de opleiding Een punt van discussie mede gevoed door het werkveld betreft de vraag of de driejarige opleiding volstaat om alle taken, groepen en basiscompetenties te verwerken. De commissie merkt op dat in België een streven naar een vierjarige opleiding bestaat, waar Europa minimaal een driejarige opleiding voorschrijft en slechts enkele landen een opleiding van langer dan drie jaar inrichten. Bovendien halen een aantal landen niet de kwaliteit van de Vlaamse 3-jarige opleiding. In het beslissingsproces rond de duur van de opleiding is overleg nodig tussen onderwijs, werkveld en de federale overheid. De commissie meent dat het niet tot de opdracht van de basisopleidingen behoort om professionals te vormen die onmiddellijk inzetbaar zijn binnen alle gespecialiseerde domeinen, domeinen die de laatste jaren tot ontwikkeling gekomen zijn binnen de Gezondheidszorg. De bacheloropleidingen dienen in een voldoende brede basisvorming te voorzien die de afgestudeerde vroedvrouw toelaat om als een beginnend beroepbeoefenaar op een voldoende deskundige wijze de professionele akten uit te voeren. Het verder ontwikkelen van zijn deskundigheid, al dan niet in een meer gespecialiseerde richting, behoort tot de opdracht van elke professional. d e o p l e i d i n g e n i n v e r g e l i j k e n d p e r s p e c t i e f 25

Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding Door alle bij de visitatie betrokken opleidingen zijn de doelstellingen (eindtermen, competenties) voor de opleiding beschreven. In de verschillende zelfevaluatierapporten gebeurde dit op erg uiteenlopende manier. Het valt op dat de meeste opleidingsteams in een eerste fase erg worstelen met het formuleren van de na te streven competenties en om het uitwerken van het competentiegericht onderwijs. Een aantal opleidingen hebben al een structuur uitgewerkt, andere zitten nog in een voorbereidende fase. Bij de formulering van de doelstellingen/competenties wordt behalve aan wetenschappelijke vorming en kennisverwerving expliciet aandacht besteed aan het aanleren van klinische vaardigheden en attitudes (thans meestal aangeduid met de term professioneel gedrag ). Een nauwkeuriger analyse van de beschreven doelstellingen laat zien dat er gemeenschappelijke elementen in de beschrijvingen van de doelstellingen worden aangetroffen. Dit is mede het gevolg van de veelvuldige contacten van de opleidingsverantwoordelijken in de werkgroep opleidingen van de VLOV (Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen) en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke visie binnen de Associatie Leuven. De commissie vraagt bijzondere aandacht in alle opleidingen voor het voldoende kunnen beheersen van de vaardigheid hechten. Ook de risicoselectie en de beslisvaardigheid zijn aspecten die onvoldoende aan bod komen in de meeste opleidingen. Meer aandacht voor het verrichten van stages in de eerste lijn zou hiervoor een oplossing kunnen bieden. Een aantal opleidingen Vroedkunde, zoals ook de meeste vertegenwoordigers van het werkveld, worstelt nog steeds de afsplitsing in 1996 van Vroedkunde van de opleiding Verpleegkunde en met de verzelfstandiging van de Vroedkundeopleiding. Er bestaat duidelijk geen consensus over de noodzaak aan verpleegkundige topics in het curriculum, waardoor op dit punt grote verschillen bestaan tussen de profielen van de diverse hogescholen. Een vaak gehanteerd argument is de betere inzetbaarheid van breder opgeleide vroedvrouwen op verpleegafdelingen, wat de tewerkstellingskansen van de afgestudeerden zou vergroten en een oplossing zou vormen voor het tekort aan verpleegkundig personeel in de ziekenhuizen. De commissie vindt dit geen goede oplossing en wel om volgende redenen: - De beslissing is in het verleden genomen om vroedvrouw als een apart beroep te organiseren, met een eigen beroepsprofiel, waarin werken op een verpleegafdeling geen doelstelling is. Verpleegkundige vaardigheden kunnen enkel een plaats krijgen indien deze verband houden met taken die behoren tot het beroepsprofiel van de vroedvrouw. - Als er een tekort aan tewerkstelling is voor instromende vroedvrouwen, zodat deze zich de eerste jaren moeten behelpen in de verpleegkunde, mag men naar kandidaat studenten geen wervingsbeleid voeren met het argument van een 100% tewerkstelling. Door eerlijke informatie zullen vermoedelijk meer studenten kiezen voor de opleiding Verpleegkunde in plaats van Vroedkunde. - De vraag naar een vierde opleidingsjaar wordt onderbouwd door te wijzen op het gebrek aan tijd om alle aspecten voldoende aan bod te laten komen. Het vervangen van niet relevante verpleegkundige opleidingsonderdelen door meer specifieke vroedkundige opleidingsonderdelen geeft mogelijk een oplossing voor dit probleem. De commissie adviseert dan ook in dit verband de Europese richtlijnen te volgen met betrekking tot de minimumopleidingseisen (zie bijlage). Verpleegkunde wordt hier enkel als laatste punt van het onderdeel B. Praktische en klinische opleiding vernoemd en dit met volgende bewoordingen: Inleiding tot de verpleging in de genees- en de heelkunde. Deze inleiding moet zowel theoretisch onderricht als klinische oefeningen omvatten. Bij het in evenwicht brengen van deel A. Theoretisch en technisch onderwijs met het hierboven vermelde B 26 d e o p l e i d i n g e n i n v e r g e l i j k e n d p e r s p e c t i e f

zullen de verpleegkundig gerichte onderdelen in rekening moeten gebracht worden bij de praktisch en klinische onderdelen. Continue aandacht voor de relatie met het beroepsprofiel van de vroedvrouw is noodzakelijk. Een hogeschool kan mogelijk een bachelor-na-bacheloropleiding aanbieden op basis van EVK waarin de vroedvrouw de ontbrekende kennis en vaardigheden om als algemeen verpleegkundige te functioneren in één jaar kan verwerven. Op deze manier wordt ook tegemoet gekomen aan de wens van het werkveld om de opleiding van een breed (ook verpleegkundig) inzetbare vroedvrouw op vier jaar te brengen. De commissie heeft ook vastgesteld dat de Europese regelgeving de mogelijkheden tot flexibilisering van de opleiding hypothekeert. De commissie vraagt de opleidingen meer aandacht te besteden aan de Europese context van het werkveld voor de vroedvrouw. Dit vereist het voorzien van meer vroedkundige vaardigheden in het programma, ook deze die in de Vlaamse praktijk niet altijd courant in gebruik zijn. Het bachelorniveau De feiten en inzichten die de grondslag vormen van een opleiding Gezondheidszorg nemen exponentieel toe, met duidelijke gevolgen voor zowel docent als student. De verhouding tussen wat te doceren valt en het eigen wetenschappelijk werkgebied wordt voor de individuele lector alsmaar groter. In een geïntegreerd curriculum, dat gericht is op professionele deskundigheid, is de autonomie van de lector vanzelfsprekend ondergeschikt aan inhoudelijke vereisten die door de opleiding en curriculumverantwoordelijken worden gesteld. Een geïntegreerd curriculum zal dus noodzakelijkerwijs een beroep doen op multidisciplinair onderwijs waarop toezicht wordt uitgeoefend, qua inhoud en vorm, door een instantie (bijv. een curriculumcommissie) die meer slagkracht heeft dan de individuele lector. Voor de student is het onmogelijk het totale corpus aan kennis, inzicht en professioneel gedrag dat voor een vroedvrouw wenselijk is tijdens de opleiding te verwerven. Dat is ook niet nodig want de noodzakelijke aspecten van kennis, vaardigheden en professioneel gedrag zullen verder ontwikkeld worden tijdens de verdere loopbaan. Wat studenten wel nodig hebben, is de capaciteit om evidence-based te leren denken zodat zij de verdere evolutie van de verloskundige wetenschap tijdens hun loopbaan kritisch kunnen volgen zonder misleid te worden door andere belangen. Daar waar feitenkennis én het inzicht verworven kunnen worden door doelgericht onderwijs, door relevante practica en zelfstudie berust naar de mening van de commissie de vorming in het wetenschappelijk denken en oordelen vooral op persoonlijke ervaring en reflectie. Tijdens de ruim aanwezige klinische praktijkstages zal de student kritisch leren denken, leren omgaan met onzekerheid en zal men hem voorbereiden op een evidencebased in plaats van authority-based handelwijze in de praktijk. Echter, het integreren van wetenschappelijk klinisch onderzoek is voor het bijbrengen van wetenschappelijk denken in de bacheloropleiding minder wenselijk. Het behoort niet tot de opdracht van het professioneel gerichte bacheloronderwijs om studenten voor te bereiden op het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, maar wel om de resultaten van wetenschappelijk onderzoek te kunnen integreren in de uitoefening van het beroep. Ten tweede zou de bijna uitsluitende nadruk op statistische en epidemiologische methodes in klinisch onderzoek bij de student een verkeerd beeld kunnen wekken met betrekking tot klinisch wetenschappelijk onderzoek. In hetzelfde kader nodigen we de opleidingen uit zich te beraden over de doelstellingen en het gewenste niveau van de eindproef op het niveau van de professioneel gerichte bachelor. Meestal wordt geopteerd voor een scriptie waarbij vaak het beeld van een eindverhandeling op masterniveau als model wordt gehanteerd. De commissie d e o p l e i d i n g e n i n v e r g e l i j k e n d p e r s p e c t i e f 27