VEILIG BOUWEN VAN GEWAPEND BETONSCHOORSTENEN 1964 Blz. 1

Vergelijkbare documenten
VEILIG WERKEN OP DAKEN 1961 blz.1

UITSTEEKSTEIGERS 1980 blz.1

AANWIJZINGEN VOOR DE CONSTRUCTIE EN HET GEBRUIK VAN VANGNETTEN 1963 blz.1

1.1.2 Een handlier is een lier, die uitsluitend is bedoeld en uitgevoerd om met handkracht te worden aangedreven.

Deze publikatie verstaat onder:

TAKELS, VIJZELS EN DOMMEKRACHTEN 1984 blz.1

Blitz steiger. Montage- en gebruikshandleiding. Meer Mogelijk. Het systeem voor steigers

Artikel Afmeting van de werkplekken Werkplekken moeten zo groot zijn dat iedere persoon die er werkt voldoende bewegingsvrijheid heeft.

BEVEILIGING VAN STEMPELS EN METAALPERSEN September 1981 Blz. 1

maatregelen worden getroffen om valgevaar te voorkomen (bv. door het gebruik van een steiger, borstwering, bordes, werkvloer, hekwerk etc.).

HOUTEN STEIGERS 1990 Blz. 1

VLAKBANKBEVEILIGING MET PARALLELGELEIDING 1972 Blz. 1


Layher rolsteigers zijn voor veel werkzaamheden op hoogte, veilig, snel en eenvoudig te (de)monteren.

CONSTRUCTIE EN BEPROEVING VAN VEILIGHEIDSBRILLEN 1961 Blz. 1

BEVEILIGING VAN RUBBERWALSEN 1961 Blz. 1

Wetgeving valbeveiligingsmiddelen

Rolsteigers. voor veiligheid, kwaliteit en duurzaamheid. Montagehandleiding Comform EN 1004 EU richtlijnen 2001/45/EG

Montage- en gebruikshandleiding. Blitz steiger Meer Mogelijk. Het systeem voor steigers.

TRAPPEN EN BORDESSEN PRODUCTIE INSTORTVOORZIENINGEN

Handleiding Vlonderframes

KABELBANENSHOP.NL. Kabelbaan ZLX Handleiding voor montage en gebruik

Bijlage: Vaste toegangsmiddelen

Gecombineerd toestel. Vragen over de huidige toestand OK Niet OK. FC* Beschrijving - Commentaar. 1. Conform de EN-norm Permanente markering

Gebruikshandleiding Schuine dakrandbeveiliging

Toolbox-meeting Werken op hoogte

De wanden die verticaal vervoerd worden kunnen zonder hulp middelen worden opgehesen aan de speciaal ingestorte hijsvoorziening.

Station Waterlooplein

Bouwmaterieel 3.2. VEILIGHEID AAN HOLLE WANDEN STORTCONSOLE EN STEIGER

: LANDSBESLUIT, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 17 van de IJkverordening

Periodieke inspectie Layher steigermaterieel Allround en Blitz

Custers CAMINO SCHOORSTEENSTEIGER

FHN Reglementen. Behendigheid Toestellen

Werfix BVBA. -Bouwhoogte : Max. 40,00m -Afstand : 2,00m -Beveiliging door middel van stabiele constructie -Verstelbaar : 0 66 cm

van ruimte m² te winnen

HANDLEIDING MONTAGE CUPLOK TRAPPENTOREN

Verwerkingsvoorschriften breedplaatvloeren

Lichte inhaak arm (type CL) Geboute arm (type CB) Zware inhaak arm (type CH) Geklemde arm (type CP)

LAYHER ROLSTEIGERS MONTAGEMETHODE. Meer Mogelijk. Het systeem voor steigers. Editie

Gebruikshandleiding Rechte dakrandbeveiliging

Handleiding. GEBRUIKERSHANDLEIDING Toegangssteiger Steigertrappen Artikelnr t/m Versie: 1.0 Datum:

KONINKRIJK BELGIE --- [Met de scheepvaartcontrole belaste dienst] REGISTER VAN LAAD- EN LOSGEREI

Overstapbordes. t.b.v. Sky-Light hangbruginstallatie. Gebruikershandleiding VEILIG WERKEN OP HOOG

4.15 Veiligheidsnetten

Blokzijltcl installatietechniek B.V.

Unispect - Toolbox 10 - Werken op hoogte. Inleiding

maximale belasting: 300 kg

GEBRUIKSAANWIJZING SLUITINGEN

7.B.1 Vergokan stijgkabelladders met functiebehoud volgend art 104 van het AREI.

Checklist toestellen 2016 Commissie Agility, Raad van Beheer 1

Rijkswaterstaat Bouwdienst

4.18 Eindwandsteigers

Handleiding gevelsteiger Gevelsteiger SOLIDE type GS - 075

Richtlijn voor de uitvoering van bouwkasten. Het gehele Cogas elektriciteitsgebied.

Groot- en kleinverhuur-acco en productie Steigermaterieel: Cuplock Cat. nr. Omschrijving Gewicht

Task Safety Requirements Working at Height Scaffolding NL. Approved by: HSSE Manager

Zijn voorwerpen te groot of te zwaar dan zijn er hulpmiddelen om het voorwerp te verplaatsen: - steekwagen - heftruck - takels - hijskranen

Reglementsaanpassingen cq correcties op reeds gepubliceerd Veiligheids- en Technisch Reglement op 9 december 2013 Wijziging No.01

Handleiding. Tube-Lock Concept. van Thiel United b.v. Pagina: 1 van 17

HIJSINSTRUCTIE. Doel van deze instructie is te waarborgen dat de te hijsen last veilig en gecontroleerd verloopt.

Checklist toestellen Commissie Agility, Raad van Beheer 1

Schöck Isokorb type QS 10

HANDLEIDING OPBOUW & GEBRUIK

Toolbox-meeting Werken met ladders

ELEKTROTECHNIEK 6. Brand aan de buitenkant van de kabelgoot, behoud van de elektrische functie gedurende 30 en 60 minuten

Veiligheidsinstructies

Kabeltakels. liftingplus.nl

Citeertitel: Landsbesluit elektrische leidingen en kabels ==================================================================== Artikel 1

Gebruikershandleiding

Rolsteigers Ladders Trappen

OPBOUW- EN GEBRUIKSHANDLEIDING

Handleiding Installatie

ALUMINIUM RUWBOUWSTELLING

GEBRUIKSVOORSCHRIFT. steiger-hd ,6 x 3/2,5 TOEPASSING OPBOUW. Art Versie: GEVELSTEIGER HANDLOCK

Algemene. Montagerichtlijnen. Elektrische Bediende. Beveiligingsrolluiken. NCP AMR augustus 2007 versie 1.0

ARBOCOMMISSIE. PUBLICATIE Werkvloeren in de liftschacht

Montagehandleiding voor wasbak Oblong en Cuboid Type: wandmontage voor een holle wand

Toolboxmeeting. Toolboxmeeting Werken op hoogte / Valbeveiliging

VEILIG GEBRUIK VAN HANDLIEREN [304 : 3071

Tekst van voormalige Beleidsregel De kwaliteit en de constructie van steigers Grondslag: Arbobesluit artikel 7.4.

Nieuwe veiliger opbouw van rolsteigers

MANCAVE Hij heeft een ruimte. Hij heeft tijd. En niemand houdt hem tegen.

Verwerkingsvoorschriften breedplaatvloeren

Montagehandleiding. Legbordstelling Multisystem. Wij maken ruimte. voor uw plannen!

Technische uitvoering van damwanden, steigers en meerpalen

AFIX Durmelaan 20 B-9880 Aalter Tel: 0(032) 9 / Fax: 0(032) 9 /

Inhoudsopgave. Gebruikershandleiding MK2 Wandbekisting. In dit hoofdstuk gebruikte veiligheidsiconen. Inleiding Algemene informatie...

5 Gebruiksaspecten bij Gyproc systemen

BROERSMA SYSTEEMBOUW B.V. OPPERKOATSTERWEI 6, 9288 GK. KOOTSTERTILLE, TEL FAX

AANWIJZINGEN VOOR HET VEILIG GEBRUIK EN HET ONDERHOUD VAN GEDEELDE VELGEN VOOR 1987

Gebruikshandleiding X-frame 1.0

Montagehandleiding voor wasbak Oblong en Cuboid Type: wandmontage voor een metselwerk- of betonmuur

Montagehandleiding Speeldroom

4.12 Leuningwerk. Normen en regels

OPBOUWBESCHRIJVING SPEELTOESTEL VARIANT ART.NR

Uitvoering van de glasparelzakslingerproef

Montagesysteem. E l e k t r i s c h e i n s t a l l a t i e s 650.0XX

Categorie A: verbeteren van de toegankelijkheid in de woning

Bevestig de kraanhaak van het hefwerktuig in het hijsoog van de klem. Indien de kraanhaak te groot is voor het hijsoog gebruik dan een voorloper.

Transcriptie:

Blz. 1 1. STEIGERS 1.1* Materiaaleisen Telkens vóór de opbouw van een steiger moeten alle onderdelen op hun deugdelijkheid worden onderzocht. De houten onderdelen moeten gaaf en gezond zijn, zonder scheuren en grote of dode kwasten. De kwaliteit moet tenminste gelijk zijn aan die van goed vurehout. Het materiaal van de van staal vervaardigde onderdelen moet een trekvastheid hebben van tenminste 37 kg/mm², overeenkomstig de kwaliteit genoemd in de ontwerpnorm V 1035-III respectievelijk IV onder Q m 37. 1.2 Bouwsteiger 1.2.1* Afmetingen van de onderdelen De samenstellende delen van de staanders, alsmede de scheerhouten en de stempels moeten tenminste 6,5 x 16,5 cm zwaar zijn, de langsschoren tenminste 3,8 x 20 cm en de steunschoren 15 x 15 cm of 18 x 18 cm, afhankelijk van de constructie (zie punt 1.2.7). Kantplanken moeten tenminste 3 cm dik en 20 cm breed zijn, steigerplanken tenminste 3 cm dik en zoveel mogelijk 20 cm breed. De einden van de planken moeten doelmatig tegen inscheuren zijn beschermd. Leuningen moeten tenminste 5 x 7 cm of 3 x 15 cm zwaar zijn. Voetstootlijsten moeten tenminste 5 x 7 cm zwaar zijn. 1.2.2* Staanders Elke staander moet zijn samengesteld uit twee stijlen van vierkant bezaagd hout, met de brede zijde tegen elkaar geplaatst en onderling gekoppeld op afstanden van ten hoogste 1,25 m door middel van 5/8" doorgaande moerbouten met onderlegplaten van 100 x 100 x 6 mm, die zowel onder kop als moer moeten zijn aangebracht. Opeenvolgende bouten moeten zoveel mogelijk verspringend ten opzichte van elkaar zijn aangebracht. De onderlinge afstand van de staanders mag niet meer dan 2,50 m bedragen. 1.2.3* Oplangen Bij het oplangen van de staanders moeten de lassen van de samenstellende stijlen zo dicht mogelijk bij de verbindingen van de scheerhouten met de staanders zijn aangebracht. Van de oplanglassen der tot staanders samengestelde stijlen mogen er ten hoogste 2 in hetzelfde horizontale vlak liggen; bovendien mogen deze beide lassen niet in opeenvolgende staanders zijn aangebracht. Vervolgens mag in een staander tussen twee scheerhoutlagen ten hoogste 1 oplanglas voorkomen. De op elkaar steunende vlakken moeten zuiver haaks zijn afgewerkt en over de volle oppervlakte op elkaar aansluiten. Onverminderd het bepaalde in 1.2.2 moeten ter weerszijden, op een afstand van ten hoogste 0,25 m uit elke las, bouten zijn aangebracht.

Blz. 2 1.2.4* Scheerhouten (schakels, koppelingen, liggers) De staanders moeten aan de buitenzijde op onderlinge afstand van ten hoogste 2,50 m door scheerhouten met elkaar zijn verbonden door middel van 5/8" moerbouten met onderlegplaten van 100 x 100 x 6 mm, die zowel onder kop als moer moeten zijn aangebracht. Het onderste scheerhout mag niet hoger dan 0,25 m boven de funderingsplaat van de schoorsteen zijn aangebracht. 1.2.5* Stempels De steiger moet over de volle hoogte op afstanden van ten hoogste 7,5 m aan vier zijden door middel van horizontale stempels tegen de schoorsteenwand zijn gesteund. In afwijking hiervan mag de eerste aan te brengen stempeling op een afstand van ten hoogste 8 m van de funderingsplaat zijn gelegen. Voor de stempeling mag men gebruik maken van de scheerhouten, die dan tot de schoorsteenwand moeten doorlopen. 1.2.6* Langsschoren De langsschoren moeten over de volle hoogte en aan vier zijden van de steiger tegen de staanders en tussen twee opeenvolgende scheerhouten zijn aangebracht. N.B. Indien door bepaalde omstandigheden een der onderste scheerhouten (punt1.2.4) en/of een der onderste langsschoren (punt 1.2.6) niet kunnen/kan worden geplaatst, moeten voorzieningen zijn getroffen om deze verzwakking van de constructie te compenseren. 1.2.7* Steunschoren De steiger moet op afstanden, die ten hoogste 12-maal de hartafstand van 2 opeenvolgende scheerhouten mogen bedragen, door steunschoren zijn gestut. Deze schoren moeten goed aanliggend steunen op de consoles of op de betonring van de wand van de schoorsteen en steunen óf tegen het eerste daarop volgende scheerhout van de steiger, de zgn. "korte steunschoren", óf tegen het tweede daaropvolgende scheerhout van de steiger, de zgn. "lange steunschoren". Zij moeten tevens tegen het vlak van de staanders aanliggen dat tenminste 16,5 cm breed is (zie punt 1.2.1). Consoles kunnen eventueel tegen de betonwand worden bevestigd met 2 stuks 3/4" bouten in schroefhulzen. Deze schroefhulzen moeten in het beton zijn meegestort. De korte en de lange steunschoren moeten een afmeting hebben van tenminste 15 x 15 cm, waarbij de lange steunschoren in het midden moeten zijn gesteund door verlengde scheerhouten en een badding als stempel, tenzij deze schoren een afmeting hebben van tenminste 18 x 18 cm, in welk geval zij in het midden niet behoeven te zijn gesteund. De steunschooreinden die op de consoles of op de betonring rusten, moeten bijv. door bevestiging aan de op die hoogte aan te brengen stempels tegen spatten zijn gezekerd. De lange, niet in het midden gesteunde schoren moeten paarsgewijze onderling door een kruisverband zijn verbonden.

Blz. 3 Ter plaatste van de verbindingen van de steunschoren met de steiger moeten tussen de opeenvolgende staanders als afstandhouders baddingen zijn aangebracht. Wanneer bijv. om constructieve redenen de steunschoorafstanden groter moeten worden uitgevoerd dan wel steunschoren niet kunnen worden toegepast, dienen de staanders zwaarder te worden uitgevoerd dan onder 1.2.1 en 1.2.2 is vermeld. In dit geval zal aan het districtshoofd der Arbeidsinspectie een berekening moeten worden overgelegd waaruit moet blijken, dat de staanders de belasting kunnen dragen. 1.2.8* Werkvloer De werkvloer moet geheel zijn dichtgelegd. De opening tussen vloer en binnenbekisting mag max. 0,25 m bedragen. Op 0,90 m boven de vloer moeten leuningen en aansluitend aan de vloer moeten voetstootlijsten zijn aangebracht. De werkvloer mag niet meer dan 2,50 m boven de laatste stempeling liggen. De ophanging van de werkvloer en van de onder 1.2.9 genoemde schrikvloer moet zijn aangepast aan het gevolgde bouwsysteem en veilig zijn uitgevoerd. 1.2.9* Schrikvloer Op ten hoogste 2 m onder elke werkvloer moet om de hijsschacht een geheel dichtgelegde schrikvloer aanwezig zijn. De opening tussen schoorsteenwand en schrikvloer mag ten hoogste 0,10 m bedragen. 1.2.10* Tussenvloeren Op onderlinge afstanden van ten hoogste 15 m moeten rond de hijsschacht geheel dichtgelegde vloeren aanwezig zijn. Bij open schacht moeten langs de schacht kantplanken zijn aangebracht. 1.2.11* Steiger (vloer)planken Deze moeten zodanig zijn opgelegd, dat de overspanning niet meer dan 1 m bedraagt. De einden der planken mogen niet meer dan 0,15 m buiten de oplegging uitsteken. 1.2.12* Sparingen in vloeren Ter plaatse waar de ladder een vloer passeert mag een sparing aanwezig zijn waarvan de afmeting, loodrecht op de ladder gemeten, niet meer mag bedragen dan 0,60 m en de afmeting in de andere richting niet meer dan de afstand tussen de bomen van de ladder + 0,30 m. Aan de vloerzijde van de sparing moet een voetstootlijst zijn aangebracht, die 0,05 m boven de vloer moet uitsteken; voorts moet op een hoogte van 0,90 m boven de vloer ter plaatse van de sparing aan twee zijden een stevige leuning zijn aangebracht.

Blz. 4 1.3 Metselsteiger 1.3.1* Voor het metselen van de binnenbekleding van de schoorsteen moet, waar nodig, gebruik worden gemaakt van een metselsteiger. Deze steiger moet zijn ondersteund door uitschuifbare stalen pijpen met een uitwendige middellijn van tenminste 2½", die over een lengte van tenminste 0,11 m in het metselwerk zijn opgelegd. De belasting van de vloeren moet zodanig zijn, dat in de pijpen geen hogere spanning optreedt dan 1200 kg/cm². 1.3.2* De pijpen moeten zodanig zijn ingericht, dat het borgen van de schuifconstructie in elke uitgeschoven stand kan geschieden door middel van ring en centerpen. 1.3.3* De steigervloer moet rond de hijsschacht geheel zijn dichtgelegd. Bij open schacht moeten langs de schacht kantplanken en op 0,90 m boven de vloer leuningen zijn aangebracht. Ten hoogste 2 m onder de metselsteiger moet een schrikvloer van dezelfde samenstelling als de vloer van de metselsteiger zijn aangebracht. 1.4 Controlesteiger (hangsteiger) De breedte van de controlesteiger moet tenminste 0,40 m bedragen. Aan de buitenzijde van deze steiger moeten leuningen en gordingen zijn aangebracht, resp. op 0,90 m en 0,45 m boven de vloer. De toegangen tot de controlesteiger moeten als ladders zijn uitgevoerd en tenminste 0,30 m breed zijn. De controlesteiger moet regelmatig worden bijgesteld; de ruimte tussen de binnenkant van de steiger en de buitenwand van de schoorsteen mag op geen enkele plaats meer dan 0,20 m bedragen. 2. VANGNETTEN 2.1* In verband met de gevaren die zich bij het werken op de controlesteiger (hangsteiger) kunnen voordoen, is het noodzakelijk onder deze steiger een vangnet aan te brengen. 2.2* Het vangnet moet de vertikale verplaatsing van de controlesteiger kunnen volgen. 2.3* Het vangnet moet zowel aan de schoorsteenzijde als aan de buitenzijde van de controlesteiger zodanig zijn opgehangen, dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat vallende personen dan wel vallende materialen in het net terechtkomen.

Blz. 5 3. TOEGANGSMIDDELEN 3.1 Ladders en trappen 3.1.1* Voor verticale verplaatsing van personen in de schoorsteen moet gebruik worden gemaakt van een daartoe aangebrachte trap of ladder. De ladders mogen niet in een verticale lijn zijn aangebracht, doch moeten telkens bij een dichte vloer hart op hart 1 m verspringen. In speciale gevallen kan voor het vervoer van personen gebruik worden gemaakt van een personenlift; over de uitvoering daarvan dient echter vooraf overleg te worden gepleegd met het betrokken districtshoofd der Arbeidsinspectie. 3.1.2* Afmetingen Ladderbomen moeten tenminste 5 x 7,5 cm en laddersporten tenminste 2,5 x 7 cm zwaar zijn. Trapbomen en -treden moeten tenminste 2,5 x 15 cm zwaar zijn. 3.1.3* Constructie Een ladder moet aan de buitenzijde van de hijsschacht zijn aangebracht en tenminste om de 3 m stevig aan het steigerwerk zijn bevestigd, zodanig, dat over de volle hoogte tenminste 0,14 m vrije voetruimte achter de sporten van de ladder aanwezig is. Voorts moet de optrede van de ladder circa 0,30 m bedragen, terwijl de afstand tussen de bomen tenminste 0,30 m en ten hoogste 0,45 m moet zijn. Sporten moeten in het hout der bomen rusten en zowel aan de onder- als aan de bovenzijde even diep in de bomen zijn ingelaten. Zij moeten aan de bomen zijn bevestigd door middel van 2½" draadnagels of 2" houtschroeven met verzonken kop. Ter borging van de verbinding sport met boom moet draad zijn gebruikt, dat door middel van krammen op de bomen en over de sport is bevestigd. Scherpe hoeken in het draad moeten zijn vermeden. Een ladder mag een ononderbroken opgang hebben van ten hoogste 15 m. Aan het einde van de opgang moet een geheel dichtgelegde vloer aanwezig zijn, waarboven de ladder tenminste 1 m moet uitsteken. 3.1.4* Aan de schachtzijde waar de ladder is bevestigd moet over de volle hoogte een vlakke, dichte wand tussen de ladder en de schacht zijn aangebracht. Deze wand moet een breedte hebben van tenminste tweemaal die van de ladder. 3.1.5* Een trap moet langs de buitenzijde van de schacht zijn aangebracht en wel zodanig, dat hij niet steiler staat dan 60. De trapopgang moet zijn onderbroken door bordessen, die op onderlinge afstanden van ten hoogste 5 m moeten zijn gelegen. De trap moet tenminste 0,60 m breed zijn.

Blz. 6 3.1.6* Bij open schacht moeten aan beide zijden van de trap leuningen zijn aangebracht, op 0,90 m boven de treden. Bij beklede schacht kan worden volstaan met een leuning aan de buitenzijde van de trap. De treden van de trap moeten op goed tegen de boom bevestigd klampen rusten. 3.2. Inspectieluiken In geval van volledige bekleding van de schacht moeten bij elke tussenvloer goed te grendelen inspectieluiken van ten hoogste 1 x 1 m aanwezig zijn, die in geopende stand niet in de hijsschacht steken. De afstand van bovenkant vloer tot onderkant luik moet tenminste 0,90 m bedragen. 4.* TOEGANG TOT DE SCHOORSTEEN Boven de toegangsopening tot de schoorsteen moet een afdekking van voldoende grootte zijn aangebracht om de zich bij die opening bevindende arbeiders te beschermen tegen vallende voorwerpen. Deze afdekking moet zijn samengesteld uit tegen elkaar aansluitende delen van tenminste 6 cm dikte. 5. HIJSINRICHTINGEN 5.1 Lierwerken Lierwerken worden onderscheiden in koppelinglieren en omkeerbare lieren. 5.1.1. Koppelinglieren zijn lieren gedreven door een elektromotor of een verbrandingsmotor, die steeds in dezelfde richting blijft draaien en waarbij van de stopstand uit het hijsen van de last wordt bewerkstelligd door het inschakelen van de koppeling tussen krachtwerking en liertrommel, en het laten dalen van de last door het lichten van de rem. 5.1.2* Koppelinglieren moeten van een inrichting zijn voorzien die belet dat de last daalt zonder dat men dit beoogt. Deze inrichting moet automatisch en zoveel mogelijk zonder stoten werken en zodanig zijn uitgevoerd, dat de goede werking ervan niet door ontoelaatbaar ingrijpen of door weersinvloeden kan worden geschaad. 5.1.3* Koppelinglieren moeten van een inrichting zijn voorzien die de daalsnelheid van de maximaal toelaatbare last automatisch zodanig beperkt, dat de daalsnelheid ten hoogste 50% groter is dan de hijssnelheid. In geen geval mag de daalsnelheid meer dan 90 m/min bedragen.

Blz. 7 5.1.4 Omkeerbare lieren zijn lieren gedreven door een elektromotor, waarbij ter verkrijging van richtingsverandering van de last de draairichting van de elektromotor wordt omgekeerd. 5.1.5* Elektromotoren van omkeerbare lieren moeten een zodanige karakteristiek bezitten, dat de invloed van de maximaal toelaatbare last op de daalsnelheid niet groter is dan 10% van de nominale snelheid. 5.1.6* Bij omkeerbare lieren moet bij onderbreking van de stroomtoevoer naar de elektromotor de rem automatisch in werking treden. 5.1.7* Het bedieningsmechanisme van koppelinglieren met een bedieningshefboom moet zodanig zijn uitgevoerd, dat bij het schakelen van hijsen naar dalen en omgekeerd in de stopstand een gedwongen onderbreking van de schakelbeweging optreedt. 5.1.8* Bedieningsorganen moeten gemakkelijk en veilig bereikbaar zijn. 5.1.9* Onmiddellijk na het loslaten van het bedieningsorgaan moet de last automatisch tot stilstand komen. 5.1.10* De stilstand van de last moet door een rem zijn gewaarborgd. 5.1.11* De rem moet zodanig zijn bemeten, dat een remkoppel kan worden geleverd dat tenminste 25% groter is dan het door de maximale bedrijfslast naar de remschijf toegevoerde koppel. Bij de bepaling van de grootte van het remkoppel mag de in het drijfwerk optredende wrijving niet in rekening worden gebracht. 5.1.12* De rem moet de last bij maximale daalsnelheid stootvrij kunnen afremmen. 5.1.13* De rem moet zodanig zijn ingericht, dat het maximale remkoppel niet door handelingen van degene die de lier bedient kan worden vergroot. 5.1.14* De rem moet druipwaterdicht zijn uitgevoerd. 5.1.15* Bij toepassing van veerkracht moet de veer een drukveer zijn die niet zijdelings kan uitwijken.

Blz. 8 5.1.16* Remgewichten moeten tegen verschuiven en afvallen zijn geborgd door middel van doorgaande bouten. 5.1.17* De middellijn van de liertrommel moet tenminste 20 x de middellijn van de staalkabel bedragen. 5.1.18* De liertrommel moet zijn voorzien van opstaande randen of dergelijke om het zijwaarts aflopen van de staalkabel te verhinderen. De randen moeten zo hoog zijn, dat bij volledig opgewikkelde trommel de rand nog anderhalfmaal de middellijn van de staalkabel buiten de buitenste laag uitsteekt. Maatregelen moeten zijn getroffen om het oplopen van de staalkabel tegen de opstaande randen van de trommel te beletten. 5.1.19* De bevestiging van de staalkabel aan de trommel moet geschieden door de staalkabel door de trommelwand te voeren en aan de binnen- of de buitenzijde van de flens te bevestigen. De bevestiging moet geschieden door middel van: a. een wigklem of dergelijke, waarbij de kabel is ingeklemd; b. splitsen en omwikkelen resp. omgeven met staaldraad of een ander daaraan gelijkwaardig materiaal met gebruik van kabelkousen e.d.; c. ingieten; d. een aan de onder a, b of c genoemde gelijkwaardige uitvoering. 5.1.20* Lierwerken moeten geheel zijn omgeven door een plaatstalen omkasting, zonodig voorzien van met luikjes afgesloten openingen, die zodanig zijn aangebracht dat de bediening van smeerpunten, aanzetinrichtingen e.d. zonder gevaar mogelijk is. 5.2 Andere onderdelen van hijsinrichtingen 5.2.1* Staalkabels Staalkabels moeten van een constructie zijn als aangegeven in NEN 3231 en moeten de totale belasting gezamenlijk met tenminste 8-voudige zekerheid tegen breken kunnen dragen. De treksterkte van het materiaal van de draden waaruit de kabel is samengesteld mag niet meer bedragen dan 160 kg/mm². Gelaste staalkabels mogen niet worden toegepast. Verlengen of inkorten van de kabel mag niet door middel van knopen geschieden. De bevestigingslus in een staalkabel dient te zijn gemaakt door middel van passende staalkabelklemmen of door middel van een splits van voldoende lengte. In het oog moet een stalen kous zijn aangebracht. Voor het bepalen van het tijdstip van afkeuring van staalkabels moet worden gelet op: a. splinters over de gehele of vrijwel de gehele lengte; b. slechte plekken, breuknesten, plaatselijke beschadigingen, e.d.; c. roestvorming;

d. draadslijtage aan de buitenzijde.

Blz. 9 5.2.2* Hijshaken Hijshaken moeten voldoen aan hetgeen is aangegeven in NEN 2298 (de vorm moet zodanig zijn, dat de haak noch bij hijsen, noch bij vieren achter uitstekende delen kan blijven steken). De hijshaken moeten zodanig zijn opgehangen (bijv. door middel van een wartel) dat de last niet kan draaien. 5.2.3* Kabelschijven De middellijn van de kabelschijven gemeten in de grond van de groef moet tenminste 22 x de middellijn van de staalkabel bedragen. De schijven moeten een groefprofiel hebben als aangegeven in NEN 2380; zij moeten bereikbaar zijn voor inspectie en onderhoud en moeten zodanig zijn ingericht, dat het uitlopen van de kabels niet mogelijk is. 5.2.4* Voetblok Indien het voetblok van de hijsinrichting aan de steiger is bevestigd, moeten voorzieningen zijn getroffen om het spatten tegen te gaan. Tussen lier en voetblok moet de hijskabel zijn omkokerd. Deze omkokering kan bestaan uit twee op hun kant geplaatste baddingen, onderling verbonden door middel van klampen. 5.2.5* Hijsjuk Het hijsjuk boven in het steigerwerk moet berekend zijn voor een belasting van 500 kg of zoveel meer als de werkbelasting de 500 kg te boven gaat. 5.2.6* Kettingwerk 5.2.6.1* Op kettingwerk, waaronder begrepen sluitings, ringen, wartels, hijshaken, e.d. moet de werkbelasting, zijnde de grootste veilig toelaatbare statische belasting, duidelijk en duurzaam zijn aangegeven. Zie voor D- sluitings NEN 964, harpsluitings NEN 965, ringen NEN 1154. 5.2.6.2* Kettingwerk moet voldoen aan de eis van goed en veilig werk en mag niet zwaarder worden belast dan een veilig gebruik toelaat. 5.2.6.3* Voor het gebruik van uit staal vervaardigd kettingwerk wordt verwezen naar de desbetreffende "Leidraad 1958" (uitgave Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf te 's-gravenhage.) 5.2.6.4 Aanbevolen wordt, het kettingwerk in een kettingregister in te schrijven met vermelding van de herkomst, het jaar van aanmaak of aanschaffing, het merkteken en de bijzonderheden zoals de proef- en de werkbe-

lasting.

Blz. 10 In het register kan dan tevens regelmatig aantekening worden gehouden van aangebrachte wijzigingen, verrichte herstellingen, periodiek onderzoek van het kettingwerk in zijn geheel zowel als van de daarbij behorende onderdelen. Het register ware tenminste 5 jaren na de datum van de laatste aantekening te bewaren. * Lieren mogen niet worden bediend door personen beneden 18 jaar. Het gebruik van lieren voor het vervoer van personen is uiterst gevaarlijk en mag in geen geval plaatsvinden. Het verdient aanbeveling, nabij de lieren en de hijs- en losplaatsen een bord met een duidelijk leesbaar en onuitwisbaar opschrift "Verboden voor personenvervoer" te plaatsen. 6. DE ELEKTRISCHE INSTALLATIE De elektrische installatie moet voldoen aan de algemene voorschriften van het "Elektrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938", waaraan kan worden geacht te zijn voldaan indien de desbetreffende bepalingen van de "Veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties" (NEN 1010) worden aangehouden. 7. PERSOONLIJKE BESCHUTTINGSMIDDELEN 7.1* Arbeiders die zich in of nabij de in aanbouw zijnde schoorsteen moeten begeven, moeten de beschikking hebben over een deugdelijke veiligheidshelm. 7.2* Arbeiders die zich voor het verrichten van werkzaamheden over de rand van de in aanbouw zijnde schoorsteen of boven de hijsschacht moeten begeven, moeten bovendien de beschikking hebben over een deugdelijke vanggordel. 7.3* Degene die het lierwerk bedient moet zijn beschut tegen het gevaar door vallende voorwerpen te worden getroffen. De beschutting kan op dezelfde wijze zijn uitgevoerd als aangegeven onder 4. 8. VERDERE VOORZIENINGEN Het verdient aanbeveling: a. op de werkvloer een vanglijn aanwezig te hebben waarvan de lengte tenminste overeenkomt met de hoogte van de te bouwen schoorsteen; b. een telefoonverbinding tussen werkvloer en begane grond aan te brengen, of het contact door middel van een mobilofoon te onderhouden.

Blz. 11 9. AFWIJKINGEN Indien men voor de opbouw van de schoorsteen een systeem toepast dat afwijking van in deze publikatie vermelde aanwijzingen noodzakelijk maakt, wordt aangeraden voor de bouw overleg te plegen met het betrokken districtshoofd der Arbeidsinspectie. 10. WETTELIJKE BEPALINGEN De in deze publikatie met een * gemerkte aanwijzingen zijn gebaseerd op één of meer van de hieronder verkort weergegeven, op bouwwerken van toepassing zijnde artikelen van het "Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938" en het "Arbeidsbesluit 1920", en hebben mede betrekking op de naleving van die artikelen. Met het in acht nemen van die aanwijzingen voldoet men naar het oordeel van de Arbeidsinspectie op de meest doeltreffende wijze aan de bedoelde wettelijke voorschriften. De overige aanwijzingen zijn voor het veilig werken bij de bouw van de in deze publikatie bedoelde schoorstenen echter zeker van even groot belang. Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938 Artikel 124 Een steiger met toebehoren moet voldoen aan de eis van goed en veilig werk. Artikel 127 Wanneer arbeiders werkzaamheden verrichten waarbij zij gevaar lopen hetzij van een hoogte hetzij in het water te vallen, moeten zonodig tegen dit gevaar maatregelen zijn genomen door het aanbrengen van doelmatig beveiligde steigers, stellingen of bordessen. Waar het aanbrengen van deze voorzieningen ernstige bezwaren oplevert, moet het gevaar zijn tegengegaan door het gebruiken van doelmatige gordels met touwen van voldoende afmeting en sterkte, of door het spannen van vangnetten of dergelijke. Artikel 131 Laddersporten moeten in het hout der bomen rusten en mogen niet uitsluitend door opspijkeren of aanschroeven zijn bevestigd. Artikel 141 Hijsinrichtingen en hun onderdelen en toebehoren moeten zodanig zijn ingericht, opgesteld, verankerd en beschut, dat zij zo min mogelijk gevaar opleveren. Artikel 143 Kabels mogen niet zwaarder worden belast dan een veilig gebruik toelaat.

Blz. 12 Artikel 148 Tegen het gevaar getroffen te worden door vallende of wegvliegende voorwerpen moeten doeltreffende maatregelen zijn getroffen en beschuttingen zijn aangebracht. Artikel 212-ter Op grond van dit artikel moet een doelmatige steiger zijn aangebracht voor alle arbeid die niet veilig met een ladder of op andere wijze kan worden uitgevoerd. Artikel 212-quater Een steiger met toebehoren moet zijn vervaardigd van deugdelijke materialen, voldoende sterk zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. Alvorens arbeid op een steiger wordt verricht, moet zijn vastgesteld dat deze aan de gestelde eisen voldoet. Artikel 212-quinquies Elke plaats waar wordt gewerkt moet langs veilig begaanbare toegangen bereikbaar zijn. Artikel 212-sexies Hijsinrichtingen moeten voldoen aan de eis van goed en veilig werk. Artikel 212-septies Op een hefwerktuig en het daarbij gebruikte kettingwerk moet het veilig maximum-hefvermogen duidelijk zijn aangegeven. Arbeidsbesluit 1920 Artikel 3 Dit artikel verbiedt o.a. het bedienen van lieren door personen beneden 18 jaar.