De invloed van de media op eetgerelateerde problemen bij lagere schoolkinderen in relatie tot lichaamsontevredenheid.

Vergelijkbare documenten
Diabetes & Eetstoornissen Een uiterst gevaarlijke combinatie. Prof. Dr. M. Vervaet - Universiteit Gent - Centrum voor Eetstoornissen

SPEELT EFFORTFUL CONTROL EEN ROL TER VERKLARING VAN HET VERBAND TUSSEN STRAF- EN BELONINGSGEVOELIGHEID EN EETSTIJLEN BIJ ADOLESCENTEN?

Diaboulimia. Eetproblemen bij insuline afhankelijke diabetes. Anne-Marije Goutbeek Kinder- jeugdpsycholoog GZ psycholoog

ADOLESCENTEN MET CONTROLEVERLIES

NVE-K Ouderrapportage

Gepercipieerde druk om slank te zijn en eetproblemen bij adolescenten: wat is de rol van zelfbeeld?

Eetstoornissen DSM-5. Leonieke Terpstra & Maartje Snoek

Genetische factoren bij eetstoornissen. Het is nog onvoldoende bekend waarom mensen eetstoornissen ontwikkelen. Wel is

NVE-K. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

Chapter 9. Nederlandse samenvatting References Appendices Publications Curriculum vitae

Promotor: Dr. Lien Goossens

NVE-K Kindrapportage. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag bij kinderen. Bloem Jones

INLEIDING (7 pp.) Katelijne Van Hoeck, VWVJ

De Invloed van Ouders op Eetproblemen bij Lagere Schoolkinderen: een Longitudinaal Onderzoek

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

Marrit-10-H :05 Pagina 131. chapter 10 samenvatting

Samenvatting. Gezond zijn of je gezond voelen: veranderingen in het oordeel van ouderen over de eigen gezondheid Samenvatting

Nederlandse Samenvatting

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

De invloed van het zelfbeeld en hechting op de ontwikkeling van eetproblemen bij kinderen

) amarum ( DGT vs CGT behandeling bij BED - II

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar: Eerste examenperiode

Eetpathologie en gerelateerde psychologische karakteristieken bij adolescente balletdansers

) amarum ( Voorspellers voor uitval uit een eendaagse CGT behandeling voor eetbuistoornis

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

De grens tussen obesitas en eetbuistoornis. Werken met de REO

Juggling with Media. The Consequences of Media Multitasking for Adolescent Development. W.A. van der Schuur

Discussion Summary Samenvatting Dankwoord Curriculum Vitae

Samenvatting Dankwoord About the author

Operatie geslaagd! Patiënt tevreden?

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Nederlandse samenvatting

Binge or Control? Assessment of the validity, treatment and underlying mechanisms of Binge Eating Disorder

HTS Report NVE. Nederlandse vragenlijst voor eetgedrag. meneer 3 ID Datum Zelfrapportage. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

Eetstoornissen. Mellisa van der Linden

Samenvatting (Dutch summary)

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Het dunne schoonheidsideaal in televisiereclames en tijdschriftadvertenties:

AANBEVELING: NIET-STIGMATISERENDE COMMUNICATIE OVER GEWICHT EN EETGEDRAG

Samenvatting. De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:

De Impact van Mediagebruik op Body Dissatisfaction en Appearance Anxiety bij Tween-meisjes (9 tot 12 jaar)

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Samenvatting, conclusies en discussie

Samenvatting (summary in Dutch)

icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence,

Zelfbeeld en Eetstoornissen. Drs. Martie de Jong Klinisch psycholoog PsyQ Eetstoornissen

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

samenvatting Opzet van het onderzoek

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Mensen met boulimia hebben vaak een normaal basisgewicht, en kunnen. Herken je de volgende verschijnselen bij jezelf? Dan kan het zijn dat je

Lesbrief Nationaal Jeugd Musical Theater, Modelkind.

Heb ik een eetstoornis?

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse samenvatting

NEDERLANDSE SAMENVATTING 143. Nederlandse samenvatting

218 SAMENVATTING De prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen is de laatste jaren sterk toegenomen. In Nederland hebben 12.8% van de jongen

Onderhuids. Workshop Zelfverwonding en Eetstoornissen. 9 december 2005

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Nederlandse Samenvatting

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Gewichtsbeheersing: van gezond naar ziek

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

BEREIDINGS- EN CONSUMPTIETIJD VAN MAALTIJDEN. AUTEUR Sarah BEL

Een foto zegt meer dan 1000 woorden.

Cognitieve gedragstherapie bij eetstoornissen

Academiejaar: Eerste examenperiode. De invloed van de media op eetgerelateerde problemen

Nederlandse Samenvatting

Eetstoornis bij obesitas. Een afstudeeropdracht naar de risicofactoren die kunnen duiden op een eetstoornis bij obesitas

Mijn kind, een eetstoornis? Stichting Universitaire en Algemene Kinder- en Jeugdpsychiatrie Noord-Nederland

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

The Development of Personality and Problem Behaviour in Adolescence - J. Akse SAMENVATTING. (Summary in Dutch)

Verwijzen naar het Centrum voor Eetstoornissen

Nederlandse samenvatting

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Predictoren voor behandelsucces bij de behandeling van eetbuistoornis Mirjam Lammers Klinisch psycholoog psychotherapeut

Samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting

Bachelor Thesis. Fat is bad, thin is in. Wat het ideaalbeeld in de media doet met het lichaamsbeeld van meisjes

Hoe ziek word je van zitten?

APPENDIX I Nederlandse Samenvatting

S Samenvatting Veldman, Karin.indd :25

Lichaamsvergelijking en lichaamsontevredenheid bij adolescente meiden

CBT-E; transdiagnostische CGT. Martie de Jong Klinisch psycholoog/ Specialismeleider

CBT-E Richtlijnbehandeling geschikt voor alle eetstoornissen met aandacht voor individuele verschillen

Herken je de volgende verschijnselen bij jezelf? Dan kan het zijn dat er sprake is van een eetbuistoornis.

Transcriptie:

Academiejaar 2010-2011 Eerste examenperiode De invloed van de media op eetgerelateerde problemen bij lagere schoolkinderen in relatie tot lichaamsontevredenheid. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Kelly Bracke. Promotor: Dr. Lien Goossens

Ondergetekende, Kelly Bracke, geeft toestemming tot raadpleging door derden. 2

DANKWOORD Deze scriptie vormt het sluitstuk van mijn opleiding tot Master in de Klinische Psychologie. Zowel de thesis als de opleiding in het algemeen zou ik niet tot een goed einde kunnen brengen hebben zonder de steun, hulp en bemoedigende woorden van de mensen rondom mij. Dit is dan ook de aangewezen plaats om deze mensen te bedanken. In eerste instantie gaat mijn grootste dank uit naar mijn promotor, Dr. Lien Goossens. Ik ben zeer dankbaar dat ik de kans heb gekregen om een scriptie te maken onder haar promotorschap. Ik wil mevrouw Goossens bedanken voor de vele uren tijd en inzet die zij gespendeerd heeft aan het lezen, herlezen en nog maar eens opnieuw lezen van de scriptie. Zij was steeds beschikbaar en zeer bereidwillig om vragen te beantwoorden, feedback te geven en bij te sturen waar nodig. Ook op momenten waarop ik het even niet meer zag zitten, bleef mevrouw Goossens erin geloven, waardoor ik de draad opnieuw kon opnemen en uiteindelijk een goed afgewerkte thesis tijdig heb kunnen indienen. Dus, mevrouw Goossens, dank u wel voor alles! Verder gaat mijn dank uit naar alle mensen rondom mij in mijn familie en vriendenkring, die mij hebben gesteund en me kracht hebben gegeven om door te zetten. Meer uitdrukkelijk wil ik hierbij mijn ouders bedanken, omdat zij mij de kans hebben gegeven om deze universitaire studies te volgen en omdat zij mij steeds, zowel emotioneel als financieel, ten volle hebben gesteund. Ook mijn vrienden zijn gedurende deze jaren en het schrijven van de masterproef een belangrijke bron van steun geweest. Ik ben hen ontzettend dankbaar voor het geduld dat zij met mij hebben uitgeoefend en wil mij bij deze ook excuseren voor de tijd dat ik hen verwaarloosd heb. In het algemeen wil ik iedereen bedanken voor zowel de bemoedigende en soms broodnodige babbels alsook voor de vele momenten van plezier en ontspanning! Allemaal heel erg bedankt!!! 3

INHOUDSOPGAVE DANKWOORD... 3 INHOUDSOPGAVE... 4 ABSTRACT... 7 INLEIDING... 8 PROBLEEMSTELLING... 8 EETPATHOLOGIE... 9 Definiëring van Eetproblemen... 9 Prevalentie van Eetproblemen... 10 Gevolgen van Eetstoornissen en Eetproblemen... 13 Etiologisch Model voor Eetstoornissen... 15 LICHAAMSONTEVREDENHEID... 17 Definiëring van Lichaamsontevredenheid... 18 Prevalentie van Lichaamsontevredenheid... 18 Gevolgen van Lichaamsontevredenheid... 20 RISICOFACTOREN VOOR EETPROBLEMATIEK EN LICHAAMSONTEVREDENHEID... 21 Biologische Risicofactoren... 22 Socioculturele Risicofactoren... 23 Intrapersoonlijke Risicofactoren... 25 MEDIA... 26 Algemeen... 27 Televisie... 27 Magazines... 29 ALGEMEEN BESLUIT EN ONDERZOEKSVRAGEN... 30 METHODE... 33 PARTICIPANTEN... 33 MEETINSTRUMENTEN... 34 PROCEDURE... 37 STATISTISCHE ANALYSES... 40 4

RESULTATEN... 40 KARAKTERISTIEKEN VAN DE PARTICIPANTEN OVERHEEN DE CONDITIES... 40 ONDERZOEKSVRAAG 1: ONMIDDELLIJK EFFECT VAN EXPOSURE AAN HET SLANKHEIDIDEAAL OP LICHAAMSTEVREDENHEID... 41 ONDERZOEKSVRAAG 2: ONMIDDELLIJK EFFECT VAN EXPOSURE AAN HET SLANKHEIDIDEAAL OP SNACKGEDRAG... 42 ONDERZOEKSVRAAG 3: EFFECT VAN EXPOSURE AAN HET SLANKHEIDIDEAAL OP LICHAAMSTEVREDENHEID EN EETGEDRAG DRIE DAGEN NA HET EXPERIMENT... 43 ONDERZOEKSVRAAG 4: PREDICTOREN VOOR LICHAAMSONTEVREDENHEID EN SNACKGEDRAG... 46 ONDERZOEKSVRAAG 5: PREVALENTIE VAN VERSTOORD EETGEDRAG EN LICHAAMSONTEVREDENHEID... 48 DISCUSSIE... 51 ONDERZOEKSVRAAG 1: ONMIDDELLIJK EFFECT VAN EXPOSURE AAN HET SLANKHEIDIDEAAL OP LICHAAMSTEVREDENHEID... 51 ONDERZOEKSVRAAG 2: ONMIDDELLIJK EFFECT VAN EXPOSURE AAN HET SLANKHEIDIDEAAL OP SNACKGEDRAG... 52 ONDERZOEKSVRAAG 3: EFFECT VAN EXPOSURE AAN HET SLANKHEIDIDEAAL OP LICHAAMSTEVREDENHEID EN EETGEDRAG DRIE DAGEN NA HET EXPERIMENT... 54 ONDERZOEKSVRAAG 4: PREDICTOREN VOOR LICHAAMSONTEVREDENHEID EN SNACKGEDRAG... 56 ONDERZOEKSVRAAG 5: PREVALENTIE VAN VERSTOORD EETGEDRAG EN LICHAAMSONTEVREDENHEID... 59 KLINISCHE IMPLICATIES... 62 STERKTES EN ZWAKTES VAN DE EIGEN STUDIE... 63 RICHTLIJNEN VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK... 65 CONCLUSIE... 66 REFERENTIES... 67 BIJLAGEN... 77 5

BIJLAGE 1: BIJLAGE BEHORENDE BIJ INLEIDING: DEFINIËRING VAN EETSTOORNISSEN, PREVALENTIE VAN EETSTOORNISSEN EN EXTRA RISICOFACTOREN VOOR EETSTOORNISSEN EN EETPROBLEMEN... 77 BIJLAGE 2: TABEL MET EEN OVERZICHT VAN DE STUDIES OVER DE VERSCHILLENDE RISICOFACTOREN VOOR EETSTOORNISSEN EN EETPROBLEMEN... 84 BIJLAGE 3: EXTRA RISICOFACTOREN VOOR LICHAAMSONTEVREDENHEID... 86 BIJLAGE 4: TABEL MET EEN OVERZICHT VAN DE STUDIES OVER DE VERSCHILLENDE RISICOFACTOREN VOOR LICHAAMSONTEVREDENHEID... 89 6

ABSTRACT Achtergrond: Het huidig slankheidideaal in de media is onrealistisch en blootstelling eraan wordt vaak als risicofactor voor eetproblematiek gezien. Deze studie onderzocht het effect van exposure aan het slankheidideaal op lichaamstevredenheid en eetgedrag bij preadolescenten. Methode: De steekproef bestond uit 54 preadolescente jongens en meisjes (gemiddelde leeftijd: 10.9 jaar). De studie combineert een experimenteel en longitudinaal design. Het longitudinaal design bestond uit een online dagboekstudie gedurende zeven dagen. In het experimenteel design werden participanten willekeurig aan de experimentele of controleconditie toegewezen. In de experimentele conditie werden kinderen blootgesteld aan afbeeldingen van vrouwelijke of mannelijke modellen (afhankelijk van het geslacht van het kind) die het huidig slankheidideaal representeren en in de controleconditie aan afbeeldingen van modellen met een normaal lichaamsfiguur. Resultaten: Er werden trendsignificante effecten gevonden voor invloed van media op lichaamstevredenheid, zowel in de volledige steekproef als bij meisjes, alsook op snackgedrag in de volledige steekproef. En een significant effect op snackgedrag bij meisjes. Drie dagen na de exposure werd bij de jongens een significant effect gevonden op lichaamstevredenheid. In de volledige steekproef werd een significant effect bekomen op controleverlies over eten en een trendsignificant effect bij de meisjes. Verder blijkt dat Body Mass Index, lijngericht eten en zelfbeeld significante predictoren zijn voor lichaamstevredenheid. Voor snackgedrag is enkel lijngericht eten een trendsignificante voorspeller. Conclusie: Uit de studie blijkt dat lichaamsontevredenheid en eetproblemen voorkomen bij preadolescenten. Verder zien we dat exposure aan het slankheidideaal in de media een significant effect heeft op de lichaamstevredenheid en eetgedrag van preadolescente jongens en meisjes. 7

INLEIDING Probleemstelling Lichaamsontevredenheid is een fenomeen dat steeds meer voorkomt in onze maatschappij en zelfs als een normaal ongenoegen wordt beschouwd bij vrouwen (Dohnt & Tiggemann, 2006a). In initieel onderzoek werd de adolescentie gezien als de leeftijd voor het ontstaan van lichaamsontevredenheid, maar meer en meer onderzoek toont nu aan dat lichaamsontevredenheid een fenomeen is dat ook voorkomt bij preadolescente meisjes en jongens (Dohnt & Tiggemann, 2005, 2006a). De media is één van de belangrijke bronnen die invloed heeft op tevredenheid over het eigen lichaam. Uit verschillende studies blijkt dat exposure aan het slankheidideaal dat in de media vaak wordt getoond, leidt tot minder tevredenheid over het eigen lichaam en dit zowel bij volwassenen (o.a. Grabe, Ward & Hyde, 2008), adolescenten (o.a. Anschutz, Engels & van Strien, 2008b) en preadolescenten (o.a. Anschutz, Engels, van Leeuwe & van Strien, 2009a). Het is belangrijk om onderzoek te verrichten over lichaamsontevredenheid en de voorspellende factoren. Uit meerdere studies is immers gebleken dat lichaamsontevredenheid één van de meest robuuste en consistente risicofactoren is voor het ontwikkelen van eetproblemen en eetstoornissen (Dohnt & Tiggemann, 2006a; Engler, Crowther, Dalton & Sanftner, 2006). In de inleiding bespreken we achtereenvolgens vier hoofdstukken. Er wordt van start gegaan met een hoofdstuk over Eetpathologie. Hierin bespreken we de definiëring, prevalentie en gevolgen van verschillende eetproblemen. Het hoofdstuk wordt beëindigd met de beschrijving van een etiologisch model voor eetproblematiek. Een tweede hoofdstuk gaat over lichaamsontevredenheid. Ook in dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de definiëring, prevalentie en gevolgen. Een derde hoofdstuk handelt over de risicofactoren voor eetproblematiek en lichaamsontevredenheid. In een laatste hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de invloed van de media. De inleiding wordt afgesloten met een overzicht van de verschillende onderzoeksvragen. Na de inleiding komt een deel over de methode, gevolgd door een bespreking van de resultaten en er wordt afgesloten met de discussie. 8

Eetpathologie In dit hoofdstuk gaan we achtereenvolgens een definiëring geven van eetproblemen en de prevalentie ervan bij volwassenen, adolescenten en preadolescenten. Nadien gaan we verder in op de gevolgen van eetstoornissen en eetproblemen en we eindigen dit onderdeel met het bespreken van een etiologisch model voor eetproblematiek, namelijk het model van Stice. Dit is een sociocultureel model ontwikkeld door Stice (1994) waarin lichaamsontevredenheid wordt gezien als één van de belangrijke tussenvariabelen voor het ontwikkelen van een eetproblematiek. Definiëring van Eetproblemen Eetproblemen kunnen beschouwd worden als subklinische vormen of voorlopers van eetstoornissen. We beperken ons tot de definiëring van eetproblemen, aangezien hierop de focus ligt in onze studie. De definiëring van eetstoornissen kunnen we desondanks niet als irrelevant beschouwen en wordt daarom besproken in de bijlage (zie Bijlage 1). Eetproblemen is een ruime term waaronder een variëteit aan gedragingen horen. We beperken ons hier tot een beschrijving van de eetproblemen die we in het eigen onderzoek bestuderen, namelijk het overslaan van maaltijden, overeten en controleverlies over eten. Een andere, vaak bestudeerde, eetproblematiek is allerlei soorten compensatiegedrag zoals braken, overmatige lichaamsbeweging en misbruik van laxeermiddelen, vochtafdrijvende middelen en andere medicatie (Guidi et al., 2009; Striegel-Moore et al., 2009; Zmijewski & Howard, 2003). Deze laatste eetproblematiek komt niet aan bod in onze eigen studie en wordt hier dan ook niet verder besproken. Lijngericht eten of diëten verwijst naar de restrictie van voedselinname met de intentie om het huidige gewicht te behouden of gewicht te verliezen (van Strien, 1999; van Strien, Peter, Engels, Larsen & van Leeuwe, 2007). In het eigen onderzoek wordt het overslaan van maaltijden beschouwd als een maat voor lijngericht eten. Overeten is een grote hoeveelheid voedsel eten totdat men het gevoel heeft volgepropt te zijn, maar zonder een gevoel van controleverlies over het eten (van Strien, 1999; van Strien et al., 2007). 9

Eetbuien kunnen gedefinieerd worden als overeten gepaard gaand met een gevoel van controleverlies over eten. We kunnen een onderscheid maken tussen een objectieve en subjectieve eetbui. Van een objectieve eetbui wordt gesproken wanneer er op korte tijd een hoeveelheid voedsel wordt gegeten die abnormaal groot is en waarbij men een gevoel van controleverlies ervaart. Van een subjectieve eetbui wordt gesproken wanneer men tijdens het eten het gevoel heeft de controle kwijt te zijn en meer te eten dan men van plan was, terwijl het eigenlijk gaat over een normale hoeveelheid voedsel (van Strien, 1999; van Strien et al., 2007). In het eigen onderzoek wordt gebruik gemaakt van de term controleverlies over eten om duidelijk onderscheid te maken met overeten en de nadruk te leggen op het controleverlies. Prevalentie van Eetproblemen Over het algemeen zien we dat eetproblemen en verstoord eetgedrag vaker voorkomen dan eetstoornissen an sich in alle leeftijdsgroepen. Bij preadolescenten zijn meer prevalentiecijfers van eetproblemen beschikbaar in vergelijking met prevalentiecijfers van eetstoornissen. De prevalenties van eetstoornissen worden gezien de beperkte relevantie in het kader van de eigen studie besproken in de bijlagen (zie Bijlage 1). Enkel prevalentiecijfers van eetproblemen die relevant zijn in het kader van het eigen onderzoek worden hieronder besproken. Volwassenen In een studie naar de prevalentie van symptomen van eetstoornissen bij mannen en vrouwen tussen 18 en 35 jaar zijn de volgende prevalentiecijfers gevonden. Mannen rapporteren dat ze meer overeten dan vrouwen, namelijk 26% tegenover 18%. Maar vrouwen hebben dan wel vaker het gevoel dat ze de controle over hun eetgedrag kwijt zijn, 29.6% van de vrouwen tegenover 20% van de mannen. 10% Van de vrouwen en 8% mannen geven aan dat ze op zijn minst één keer per week een eetbui hebben en 7.8% vrouwen en 5.8% mannen rapporteren dat ze minstens twee keer per week een eetbui hebben. Deze studie toont verder aan dat ongepast compensatiegedrag ook regelmatig wordt uitgevoerd door vrouwen en mannen na een eetbui (Striegel-Moore et al., 2009). Adolescenten In een studie van Abbate-Daga, Gramaglia, Malfi, Piero en Fassino (2007) naar eetproblemen bij 14- tot 18-jarige meisjes en jongens vinden we een prevalentie van 5.5%. Er is een significant verschil tussen meisjes en jongens, 10

waarbij we bij de meisjes een prevalentie vinden van 7.4%. In een overzicht van studies uit verschillende landen zien we voor adolescente meisjes een hogere prevalentie die varieert van 5% tot 22%. Eetbuien Wat betreft eetbuien zien we in verschillende studies gelijklopende prevalenties gaande van 10.3% tot 11% van de meisjes en 3% tot 3.3% van de jongens die zeggen wekelijkse eetbuien te hebben (Ackard, Fulkerson & Neumark-Sztainer, 2007; Field et al., 2008). Uit de prospectieve 7-jarige follow-up studie van Field et al. (2008) zien we dat 4.3% van de meisjes en 2.3% van de jongens eetbuien hebben ontwikkeld. We zien verder dat eetbuien zowel bij meisjes als jongens vaker voorkomen bij oudere adolescenten. Dit zien we ook in een andere studie bij meisjes en jongens van 12 tot 21 jaar. Hier rapporteert 37.3% van de jongens en 27.4% van de meisjes dat ze in de voorbije 6 maanden wel eens een eetbui hebben gehad. Dit percentage stijgt met de leeftijd, vooral na de leeftijd van 16 jaar en met de hoogste prevalentiecijfers in de groep + 18-jarigen (Sierra-Baigrie, Lemos-Giráldez & Fonseca-Pedrero, 2009). Dit is gelijkaardig met de resultaten in de studie van Kjelsas, Bjørnstrøm & Götestam (2004) waarbij er lagere prevalenties worden gevonden voor 14- tot 15-jarige meisjes. In deze studie rapporteren namelijk 5.6% van de 15-jarige meisjes en slechts 2.9% van de 14-jarige meisjes dat ze eetbuien hebben. In een andere studie bij een onderzoeksgroep adolescenten met de diagnose Eetstoornis Niet Anders Omschreven (ES-NAO) rapporteert 28.3% een gemiddelde van één of meer objectieve eetbuien per maand gedurende de laatste 3 maanden en 44.6% rapporteert één of meer subjectieve eetbuien die voorbije maand (Eddy et al., 2008). Diëten is een ander gedrag dat kan beschouwd worden als een vorm van gestoord eetgedrag. Hiervan vinden we bij zowel adolescente meisjes en jongens hoge prevalenties terug, dit blijkt uit onder andere een review van Littleton en Ollendick (2003). In één studie bij 14- en 15-jarigen zegt 22.4% van de meisjes dat ze diëten en nog eens 22% zegt dat ze zouden moeten diëten. Onder de jongens liggen deze cijfers lager, met 5.7% die diëten en 10.1% die zeggen dat ze zouden moeten diëten (Kjelsas et al., 2004). In een onderzoek van Field et al. (2001) zeggen 2% van de meisjes en 1% van de jongens tussen 9 en 14 jaar dat ze voortdurend op dieet zijn om gewicht te verliezen of om niet in gewicht toe te nemen. In twee studies bij adolescente meisjes 11

zeggen 30% van de 14-jarigen dat ze regelmatig calorieën tellen (Paxton, 1993) en 55% van de 16-jarige Israëlische meisjes in het onderzoek van Neumark-Sztainer, Butler en Palti (1995) deden rapportage van diëten gedurende de voorbije twee maanden. Preadolescenten Ook bij preadolescente meisjes en jongens is er onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van eetproblemen en gestoord eetgedrag. In één studie rapporteert 14.7% van de 9- tot 13-jarige meisjes dat ze in de voorbije maand actieve eetproblemen hebben gehad (Colton, Olmsted & Rodin, 2007). Eetbuien In een niet-klinische onderzoeksgroep rapporteert 10.4% van de meisjes tussen 7 en 13 jaar dat ze eetbuien hebben (Tanofsky-Kraff et al., 2004). In een studie bij 6- tot 13-jarige kinderen zijn gelijkaardige resultaten gevonden, 6.2% van de kinderen rapporteert dat ze in de voorbije 28 dagen een objectieve eetbui hebben gehad, 3.1% een subjectieve eetbui en 20.4% deed rapportage van objectief overeten (Tanofsky-Kraff et al., 2004). In een andere studie bij 9- tot 13-jarige meisjes wordt een lage prevalentie gevonden van eetbuien, namelijk bij 1% van de meisjes (Colton et al., 2007). Bij een onderzoek naar Binge Eating Disorder (BED) bij 6-jarige kinderen en hun ouders werden episodes met eetbuien gerapporteerd voor 2% van de kinderen (Lamerz et al., 2005). Diëten Betreffende diëten is het onderzoek bij preadolescenten nog beperkt, maar uit eerste studies van onder andere Schur, Sanders en Steiner (2000) blijkt dat een significante hoeveelheid preadolescente meisjes reeds hebben geprobeerd te diëten en zich op zijn minst bewust zijn van het concept. Ook meer recent hebben onderzoekers aangetoond dat reeds 6-jarige meisjes zich bewust zijn van diëten als een manier om gewicht te verliezen (Dohnt & Tiggemann, 2005; Flannery-Schroeder & Chrisler, 1996; Lowes & Tiggemann, 2003) en vertonen sommigen gestoord eetgedrag (Tanofsky-Kraff et al., 2004). Gelijkaardige resultaten vinden we in een onderzoek van Dohnt en Tiggemann (2006b) waarin 42% van de 5- tot 8-jarige meisjes zegt dat gezond eten een manier is om gewicht te verliezen en 43% zegt dat ze zelf aan enige vorm van diëten zouden doen als ze in gewicht zouden toenemen. In een studie bij 6-jarige kinderen werd een geschiedenis van diëten vastgesteld bij 8% van de kinderen (Lamerz et al., 2005). In een onderzoek bij iets oudere meisjes van 9 tot 13 jaar doet 13.2% rapportage van diëten (Colton et al., 2007). Bovenstaande studies zijn allen beperkt tot onderzoek bij preadolescente meisjes. Uit een review van Littleton en Ollendick (2003) blijkt dat 12

in enkele studies ook preadolescente jongens in de doelgroep werden opgenomen. In een studie van Shapiro, Newcomb en Loeb (1997) bij 8- tot 9-jarigen rapporteerde 10% van de jongens en 13% van de meisjes dat ze altijd op dieet zijn. Verder zei 24% van deze jongens en 29% van de meisjes dat ze regelmatig maaltijden overslaan om gewicht te verliezen. In twee studies van O Dea en Abraham (1999, 2000) rapporteerde 9% tot 13% van de 11- tot 13- jarige jongens en 24% tot 27% van de meisjes dat ze in de huidige situatie aan het diëten waren om gewicht te verliezen. Uit bovenstaande bevindingen kunnen we concluderen dat er grote verschillen zijn tussen studies in prevalentiecijfers van de verschillende eetproblemen. Dit kan te maken hebben met de manier waarop eetproblemen bevraagd werden. Zo vindt men met een klinisch interview (o.a. Tanofsky-Kraff et al., 2004), vaak lagere cijfers dan met zelfrapportage-vragenlijsten (o.a. Dohnt & Tiggemann, 2006b). Gezien de hoge prevalenties van verschillende eetproblemen bij zowel adolescenten als preadolescenten is het aangewezen om onderzoek te verrichten naar de gevolgen van eetproblemen en eetstoornissen. Deze worden in onderstaande paragraaf besproken. Gevolgen van Eetstoornissen en Eetproblemen In verschillende studies werd aangetoond dat bepaalde eetproblemen op termijn kunnen leiden tot de ontwikkeling van een eetstoornis. Het gaat dan over diëten, frequent emotioneel eten, overeten en eetbuien (Heatherton & Baumeister, 1991; Littleton & Ollendick, 2003; Stice, 2001; van Strien, Engels, van Leeuwe & Snoek, 2005). Diëten kan leiden tot anorexia nervosa (AN) wanneer het gewichtsverlies bekrachtigd wordt door succeservaringen en positieve opmerkingen vanuit de omgeving. Anderzijds kan diëten ook leiden tot de ontwikkeling van eetbuien en daaruit volgend boulimia nervosa (BN) (Heatherton & Baumeister, 1991; Stice, 2001). Frequent emotioneel eten kan ook leiden tot boulimia nervosa. Dit wanneer de eetbuien veelvuldig voorkomen en al dan niet gepaard gaan met ongepast compensatiegedrag, zoals braken. Dit compensatiegedrag dient om de angst voor gewichtstoename, die gepaard gaat met de eetbuien, te verminderen of omdat braken dient als een emotionele catharsis (Heatherton & Baumeister, 1991; Stice, 2001). Verder gaan eetstoornissen en gestoord eetgedrag vaak samen met verschillende medische en psychosociale gevolgen. Deze zijn zowel gevolgen op korte termijn alsook 13

gevolgen die gedurende het hele leven kunnen blijven (Bulik, Reba, Siega-Riz & Reichborn- Kjennerud, 2005; Finfgeld, 2002). Medische korte en lange termijn gevolgen kunnen onder andere de volgende zijn: vruchtbaarheid- en voortplantingsmoeilijkheden (meer miskramen, meer premature geboortes, significant lager geboortegewicht, meer geboortes via keizersnede), osteoporose, verstoorde elektrolytenbalans, hartstoornissen, anemie, nierproblemen, darmproblemen en een voortdurend lage Body Mass Index (BMI) (Bulik et al., 2005; Finfgeld, 2002; Reijonen, Pratt, Patel & Greydanus, 2003). Psychosociale gevolgen zijn onder andere: sociale isolatie, afhankelijkheid van familie, werkgerelateerde problemen en/of problemen met studie en moeilijkheden met seksualiteit (Bulik et al., 2005; Finfgeld, 2002). Onderzoekers stellen vast dat 23% van de mensen met AN bij lange termijn follow-up matig tot ernstig sociaal onaangepast gedrag vertonen (Finfgeld, 2002). Verder zien we dat depressie, angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en middelenmisbruik vaak voorkomende comorbide psychiatrische stoornissen zijn bij eetstoornissen zoals AN en BN (Bulik et al., 2005; Finfgeld, 2002; Reijonen et al., 2003). Bij adolescenten die zich verliezen in eetbuien en purgerend gedrag zien we ook meer kans op impulscontroleproblemen, misbruik van alcohol of andere drugs, meer stemmingswisselingen en meer seksueel actief gedrag, in vergelijking met adolescenten met andere psychische stoornissen. Deze psychologische stoornissen kunnen ook aan de eeststoornis vooraf gaan en in dat geval dus eerder risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van een eetstoornis. Zo kunnen onder andere stemmingswisselingen eetbuien uitlokken (Reijonen et al., 2003). Aangezien eetproblemen en eetstoornissen verregaande korte en lange termijn gevolgen kunnen hebben op verschillende gebieden, is het aangewezen om onderzoek te verrichten naar de verschillende risicofactoren voor eetproblematiek. Een overzicht van deze verschillende risicofactoren wordt gegeven in het hoofdstuk Risicofactoren voor eetproblematiek en lichaamsontevredenheid. Om een eerste link te leggen tussen eetpathologie en lichaamsontevredenheid gaan we in onderstaande paragraaf een etiologisch model voor eetproblematiek beschrijven, namelijk het model van Stice. 14

Etiologisch Model voor Eetstoornissen Een veelvuldig onderzocht en aangepast model voor de etiologie van eetstoornissen is het model van Stice. Dit is een sociocultureel model ontwikkeld door Stice (1994) als verklaring voor de ontwikkeling van boulimia nervosa, ook wel het Dual Pathway model genoemd. In dit model wordt lichaamsontevredenheid gezien als een belangrijke tussenvariabele en ook externe factoren spelen een belangrijke rol. Men vertrekt vanuit de vaststelling dat mensen een socioculturele druk om slank te zijn percipiëren. De meeste mensen ervaren een te grote discrepantie tussen het slankheidideaal dat wordt voorgesteld in onze huidige maatschappij en het eigen lichaam. De internalisering van deze gepercipieerde socioculturele druk om aan het ideaalbeeld te voldoen, leidt tot lichaamsontevredenheid. Deze socioculturele druk is al uitvoerig onderzocht en is afkomstig van familie (Anschutz, Kanters, van Strien, Vermulst & Engels, 2009b; Paxton, Eisenberg & Neumark-Sztainer, 2006; Peterson, Paulson & Williams, 2007; Sands & Wardle, 2003), vrienden (Dohnt & Tiggemann, 2006b; Hutchinson & Rapee, 2007; Paxton et al., 2006; Sands & Wardle, 2003; Stice, Maxfield & Wells, 2001b; Stice & Whitenton, 2002) en media (Cafri, Yamamiya, Brannick & Thompson, 2005; Sands & Wardle, 2003; Stice & Bearman, 2001). Tot hier verschillen Stice s opvattingen niet van de opvattingen van de meeste andere onderzoekers. Volgens Stice (1994) leidt lichaamsontevredenheid vervolgens tot BN en dit kan via twee mechanismen: lijngericht eten en negatief affect. Het eerste mechanisme is lijngericht eten. Lichaamsontevredenheid kan leiden tot lijngericht eten of diëten, wat dan weer als een belangrijke risicofactor wordt gezien voor de ontwikkeling van eetbuien en het ontstaan van BN. Het tweede mechanisme is deze van het negatief affect. Er wordt verondersteld dat mensen met BN negatieve gemoedstoestanden reguleren door eetbuien en compensatiegedrag zoals braken (Ouwens, van Strien, van Leeuwe & van der Staak, 2009; Stice, 1994). 15

Socioculturele druk om slank te zijn Diëten Lichaamsontevredenheid Boulimische symptomen Internalisering van het slankheidideaal Negatief affect Figuur 1. Oorspronkelijk Dual Pathway model van Stice. Het model van Stice is reeds uitvoerig onderzocht in verschillende populaties en heeft verschillende aanpassingen en uitbreidingen ondergaan. Het is verder het eerste integratieve model waarin socioculturele druk wordt gelinkt aan de ontwikkeling van boulimische symptomen, dat empirisch ondersteund is (Engler et al., 2006). Studies over het model van Stice vinden bij zowel volwassen als adolescente onderzoeksgroepen geen eenduidige resultaten. Volwassenen In twee studies bij een doelgroep volwassen vrouwen wordt evidentie gevonden voor het model van Stice (Engler et al., 2006; Stice, Nemeroff & Shaw, 1996). Uit deze studies wordt geconcludeerd dat internalisering van de gepercipieerde druk om slank te zijn, lichaamsontevredenheid, lijngericht eten en negatief affect significante variabelen zijn die de relatie mediëren tussen gepercipieerde socioculturele druk en de ontwikkeling van boulimische symptomen. Engler et al. (2006) suggereert verder dat bijkomende variabelen, zoals stress, vermijdende/ontsnappende coping en interoceptief bewustzijn ook belangrijk zijn voor de ontwikkeling van boulimische symptomen. Ouwens et al. (2009) testen in hun studie het originele model van Stice in een groep niet-klinische vrouwelijke studenten, waarbij voedselconsumptie wordt gebruikt als meting voor overeten. Het model van Stice vertoont een goede fit: het verklaart 10% van de voedselconsumptie. In het model van Stice zijn zowel het mechanisme van lijngericht eten en van negatief affect niet significant gerelateerd aan voedselconsumptie. 16

Adolescenten Studies over het model van Stice bij adolescenten levert geen eenduidige resultaten op. In de studie van Shepherd en Ricciardelli (1998) bij vrouwelijke middelbare school en universiteitsstudenten vindt men wel evidentie voor het model van Stice. In dit onderzoek wordt aangetoond dat lijngericht eten en negatief affect beide gedeeltelijk de relatie mediëren tussen lichaamsontevredenheid en boulimisch gedrag. In onderzoek bij een niet-klinische groep adolescente meisjes wordt het verband tussen lijngericht eten en overeten echter niet gesteund. Bij een klinische groep meisjes met eetstoornissen is er zelfs een marginaal negatieve relatie te zien. Wel wordt er evidentie gevonden voor het mechanisme van negatief affect in zowel de niet-klinische als de klinische onderzoeksgroep. Hogere scores op negatief affect zijn gerelateerd met meer overeten en eetbuien. Deze bevindingen steunen de assumptie dat negatief affect een mediërende variabele is in de relatie tussen lichaamsontevredenheid en overeten/eetbuien. Maar er is geen evidentie gevonden voor de veronderstelde mediërende rol van lijngericht eten (van Strien et al., 2005). Halliwell en Harvey (2006) waren er vooral in geïnteresseerd of het model van Stice ook toepasbaar is bij jongens en of een uitbreiding met de component sociale vergelijking een meerwaarde oplevert of niet. Hieruit blijkt dat deze studie het model van Stice steunt en dat het ook bij jongens de ontwikkeling van eetstoornissen verklaart. Verder blijkt ook dat een uitbreiding van het model met de component sociale vergelijking nuttig is. Gepercipieerde druk om slank te zijn, is zowel rechtstreeks gerelateerd aan eetgedrag, alsook onrechtstreeks via sociale vergelijking, internalisering van het slankheidideaal en lichaamsontevredenheid. Volgens Stice (1994) speelt lichaamsontevredenheid een belangrijke rol bij het ontstaan van eetpathologie. In het volgend hoofdstuk zal dan ook dieper ingegaan worden op dit concept. Lichaamsontevredenheid In dit hoofdstuk wordt eerst een omschrijving van lichaamsontevredenheid gegeven. Daarna wordt ingegaan op de prevalentie en gevolgen van lichaamsontevredenheid. 17

Definiëring van Lichaamsontevredenheid Lichaamstevredenheid of -ontevredenheid verwijst naar de globale en subjectieve evaluatie van het eigen lichaam, zoals het figuur, gewicht, buik en heupen (Grabe et al., 2008; Stice & Shaw, 2002). Lichaamsontevredenheid kan aanleiding geven tot een klinisch gestoord lichaamsbeeld waarbij men onder andere het eigen lichaam als veel dikker beschouwt dan het werkelijk is, dit is het geval bij eetstoornissen zoals anorexia en boulimia nervosa (Stice & Shaw, 2002). Prevalentie van Lichaamsontevredenheid In onderstaande paragraaf worden in eerste instantie de studies besproken die onderzoek hebben verricht naar de prevalenties van lichaamsontevredenheid bij volwassenen en adolescenten. Nadien worden ook de prevalenties van lichaamsontevredenheid bij preadolescenten besproken. Volwassenen en adolescenten Uit een grootschalig Zwitsers onderzoek over gezondheid bij adolescenten blijkt dat 40% van de meisjes en 18% van de jongens ontevreden zijn over hun uiterlijk en lichaam (Knauss, Paxton & Alsaker, 2008). Deze prevalenties zijn consistent met resultaten uit andere studies in Westerse landen. In een studie uitgevoerd bij volwassenen rapporteren 40% vrouwen en 22% mannen ontevreden te zijn over hun lichaam (Muth & Cash, 1997). In een studie bij adolescenten werden gelijkaardige resultaten gerapporteerd, 53% van de meisjes en 28% van de jongens zijn niet tevreden over hun lichaam (Knauss et al., 2008). Uit ander recent onderzoek blijkt nog maar eens de consistentie in deze zorgwekkend hoge cijfers. Lichaamsontevredenheid is gerapporteerd door 24%-46% van de adolescente meisjes en 12%-26% van de adolescente jongens (Presnell, Bearman & Stice, 2004; Stice & Whitenton, 2002). Een andere maat die ons iets zegt over tevredenheid of ontevredenheid over het eigen lichaam is nagaan hoe correct men denkt over het eigen gewicht. In een studie bij een grote groep 14- en 15-jarige meisjes en jongens zijn er 32.3% meisjes en 15.9% jongens die zichzelf beschouwen als obees (erg/een beetje), terwijl er eigenlijk maar 2.6% van de meisjes en 5.1% van de jongens ook echt als obees kan worden geclassificeerd (Body Mass Index > 25). Van de groep meisjes die zichzelf beschouwen 18

als obees wordt 73.4% geclassificeerd met ondergewicht (BMI < 19) of normaal gewicht (BMI = 19 24.9). Bij de jongens wordt 62.1% van de groep jongens die zichzelf beschouwen als obees, geclassificeerd met ondergewicht of normaal gewicht (Kjelsas et al., 2004). Voorgaande studies tonen aan dat een groot deel van de adolescenten ontevreden is over het eigen lichaam en hun gewicht vaak op een inaccurate wijze inschatten. Preadolescenten Uit een studie uitgevoerd bij 5- tot 8-jarige meisjes blijkt dat 46.7% van de meisjes in het eerste jaar lager onderwijs ernaar verlangt om slanker te zijn. Dit verlangen is relatief stabiel voor meisjes van het eerste tot het derde jaar lager onderwijs (Dohnt & Tiggemann, 2005, 2006a). Gelijkaardige resultaten worden gevonden in een andere studie waarin 40.2% van de 5- tot 8-jarige meisjes ernaar verlangt slanker te zijn. Bij de 6- tot 10-jarige meisjes is dit 43.3% (Dohnt & Tiggemann, 2006b). In een ander onderzoek bij 9- tot 12-jarige meisjes rapporteert 48% dat hun ideale lichaam slanker zou zijn dan hun eigen lichaam en 27.9% van de meisjes vindt zichzelf te dik (Sands & Wardle, 2003). Er is zelfs enige evidentie waarin wordt gesuggereerd dat 4- tot 5-jarigen reeds ontevreden kunnen zijn over hun lichaam (Davison, Markey & Birch, 2000; Hendy, Gustitus & Leitzel-Schwalm, 2001; Lowes & Tiggemann, 2003). Bovenstaande studies hebben onderzoek verricht naar het voorkomen van lichaamsontevredenheid uitsluitend bij preadolescente meisjes. Uit een review van Littleton en Ollendick (2003) blijkt dat er ook studies zijn waarin preadolescente jongens in de onderzoeksgroep werden opgenomen. Uit twee studies bij 8- tot 10 jarige kinderen blijkt dat 35% van de jongens en 55% van de meisjes ontevreden zijn over hun gewicht (Wood, Becker & Thompson, 1996) en 26% van de jongens en 46% van de meisjes regelmatig nadenken over slanker zijn (Thomas, Ricciardelli & Williams, 2000). Gelijkaardig wordt in een studie van Shapiro et al. (1997) bij 8-jarige kinderen door 18% van de jongens en 23% van de meisjes gerapporteerd dat ze altijd de wens koesteren om slanker te zijn. Voorgaande studies over lichaamsontevredenheid bij preadolescenten tonen aan dat reeds een groot deel van de preadolescente meisjes en jongens ontevreden zijn over het eigen lichaam en ernaar verlangen om slanker te zijn. Uit deze prevalenties van lichaamsontevredenheid bij volwassenen, adolescenten en preadolescenten blijkt dat het 19

een fenomeen is dat zich voordoet bij een groot deel van de populatie. Lichaamsontevredenheid gaat gepaard met verschillende negatieve gevolgen. Daarom is het aangewezen om deze in een volgende paragraaf te bespreken. Gevolgen van Lichaamsontevredenheid Het meest robuuste en consistente gevolg van lichaamsontevredenheid is dat het de kans op het ontwikkelen van eetproblemen en eetstoornissen danig vergroot. Dit verband is zowel rechtstreeks als onrechtstreeks en zien we terug in verschillende studies (Anschutz et al., 2008b; Dohnt & Tiggemann, 2006a; Engler et al., 2006; Shepherd & Ricciardelli, 1998; Stice, 2001; Stice, 2002), zowel bij volwassenen (Anschutz et al., 2008b) als adolescenten (Leon, Fulkerson, Perry & Cudeck, 1992; van Strien et al., 2005). Studies naar dit verband bij preadolescenten zijn beperkt. In verschillende studies is aangetoond dat er een verband bestaat tussen lichaamsontevredenheid en diëten of lijngericht eten (Anschutz et al., 2008b; Stice, 2001; van Strien et al., 2005). Volgens Stice en Shaw (2002) bestaat dit verband omwille van de opvatting die mensen hebben dat diëten een effectieve manier is om het gewicht te controleren. In de studie van Leon et al. (1992) is lichaamsontevredenheid één van de sterkste voorspellers voor het ontwikkelen van een eetstoornis bij adolescente meisjes. In een andere studie is lichaamsontevredenheid geassocieerd met meer lijngericht eten en meer eetbuien in zowel een klinische als niet-klinische onderzoeksgroep adolescente meisjes (van Strien et al., 2005). Volgens het onderzoek van Anschutz et al. (2008b) is lichaamsontevredenheid niet enkel gerelateerd met hogere scores voor lijngericht eten, maar ook met hogere scores voor emotioneel eten. Omwille van deze negatieve en zorgwekkende gevolgen in combinatie met de hoge prevalentie van lichaamsontevredenheid in de populatie, is het aangewezen om aandacht te schenken aan de risicofactoren voor lichaamsontevredenheid. Zoals hierboven reeds beschreven werd, heeft Stice in zijn theoretisch model enkele factoren vooropgesteld die het ontstaan van lichaamsontevredenheid en eetstoornissen kunnen beïnvloeden. Deze worden, samen met nog enkele andere frequent gevonden risicofactoren, in onderstaande paragraaf besproken. 20

Risicofactoren voor Eetproblematiek en Lichaamsontevredenheid Het identificeren van risicofactoren voor eetstoornissen is een uitdagende zaak, dit omwille van verschillende redenen. Eén van deze redenen is de volgende: het is moeilijk om een onderscheid te maken tussen enerzijds de vroege symptomen van de stoornis zelf en anderzijds de risicofactoren. Met andere woorden, wat we kunnen zien als risicofactoren kunnen ook symptomen zijn van de stoornis zelf (vb. diëten, overmatig bewegen, eetbuien) (Bulik et al., 2005). Over de etiologie van eetstoornissen is nog niet veel geweten. Er is nog veel onduidelijkheid, maar het is algemeen aanvaard dat eetstoornissen worden veroorzaakt door een combinatie van verschillende factoren zoals: biologische factoren (o.a. genetische factoren, perinatale risicofactoren, vroege puberteit, Body Mass Index) (Bulik et al., 2005; Leon et al., 1992); socioculturele risicofactoren (o.a. invloed van familie, vrienden, media) (o.a. Anschutz et al., 2009b) en intrapersoonlijke risicofactoren (o.a. lichaamsontevredenheid, emotionele problemen, interoceptief bewustzijn, persoonlijkheidskenmerken, gestoord eetgedrag) (o.a. Abbate-Daga et al., 2007). In tabel 1 in bijlagen (zie Bijlage 2) wordt een overzicht gegeven van de verschillende risicofactoren en onderzoeksgroep per studie. Ook voor lichaamsontevredenheid kunnen we een onderscheid maken tussen verschillende groepen risicofactoren: biologische risicofactoren (o.a. BMI, vroege puberteit, leeftijd) (o.a. Anschutz et al., 2008b), socioculturele risicofactoren (o.a. invloed van media, vrienden, familie) (o.a. Hutchinson & Rapee, 2007) en intrapersoonlijke risicofactoren (o.a. internalisering van het slankheidideaal, negatief affect, depressie, lage eigenwaarde) (o.a. Knauss et al., 2008). Het merendeel van de etiologische theorieën suggereren dat de etiologie van lichaamsontevredenheid multifactorieel is (Paxton, Norris, Wertheim, Durkin & Anderson, 2005; Stice, 1994; van den Berg, Thompson, Obremski-Brandon & Coovert, 2002). In tabel 2 in de bijlagen (zie Bijlage 4) wordt een overzicht gegeven van de verschillende risicofactoren en onderzoeksgroep per studie. Aangezien er een grote mate van gelijkheid is tussen de risicofactoren voor eetproblematiek en de risicofactoren voor lichaamsontevredenheid, zullen we in onderstaande paragraaf zowel de studies bij eetproblematiek als 21

lichaamsontevredenheid per risicofactor bespreken. Verder bespreken we enkel de risicofactoren die relevant zijn in het kader van de eigen studie, namelijk: BMI, invloed van de media, emotionele problemen, lage eigenwaarde en internalisering van het slankheidideaal. De studies die onderzoek hebben verricht betreffende de overige risicofactoren worden besproken in de bijlagen (zie Bijlage 1 voor de risicofactoren van eetstoornissen en eetproblemen; zie Bijlage 3 voor de risicofactoren van lichaamsontevredenheid). Biologische Risicofactoren Eén van de biologische risicofactoren voor zowel eetpathologie als lichaamsontevredenheid is de Body Mass Index (BMI). Het is de meest consistente en robuuste biologische risicofactor voor eetproblemen (Abbate-Daga et al., 2007; Anschutz et al., 2008b; Botta, 2003). Verder is het ook één van de meest onderzochte biologische risicofactoren voor lichaamsontevredenheid. Body Mass Index Een belangrijke factor die gezien wordt als risicofactor voor het ontwikkelen van een eetstoornis of eetproblemen is overgewicht of een verhoogd BMI. Al wordt er over verschillende studies heen geen eenduidige resultaten gevonden. Uit een studie van Abbate-Daga et al. (2007) blijkt dat bij personen waarbij er een indicatie is voor eetproblemen en verstoorde attitudes ten aanzien van eten het BMI significant hoger is in vergelijking bij personen waarbij er geen indicatie is voor eetproblemen. Deze associatie gaat in beide richtingen, want evenzeer blijkt dat personen met overgewicht meer kans lopen op het ontwikkelen van preoccupaties over het lichaam, over voedsel en over eten. Dit kan aanleiding geven tot gestoord eetgedrag en uiteindelijk kan het leiden tot een eetstoornis. Ook bij adolescenten en jongvolwassenen is er evidentie gevonden voor het verband tussen een hoger BMI en eetproblemen. In de studie van Anschutz et al. (2008b) bij vrouwelijke studenten met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar is een hoger BMI geassocieerd met meer lijngericht eten. In een andere studie bij adolescenten blijkt dan weer dat BMI enkel voor jongens en niet voor meisjes een significante predictor is voor meer anorectisch en boulimisch gedrag (Botta, 2003). In relatie tot lichaamsontevredenheid is in verschillende studies bij zowel adolescenten (Barker & Galambos, 2003; Jones, 2004; Jones, Vigfusdottir & Yoonsun, 22

2004; Knauss et al., 2008; Paxton et al. 2006; Presnell et al., 2004; Ricciardelli, McCabe, Lillis & Thomas, 2006; Sands & Wardle, 2003; Stice & Whitenton, 2002) als preadolescenten (Anschutz et al., 2008b; Dohnt & Tiggemann, 2006b; Sands & Wardle, 2003) aangetoond dat BMI een consistente en robuuste voorspeller is voor lichaamsontevredenheid (Vogeltanz-Holm et al., 2000). In een studie naar de risicofactoren voor lichaamsontevredenheid bij adolescente meisjes van 11 tot 15 jaar is BMI de tweede meest belangrijke predictor voor lichaamsontevredenheid, maar dit enkel bij de meisjes die weinig druk ervaren om dun te zijn. In deze groep zien we dat de meisjes met een BMI hoger dan het gemiddelde BMI in de onderzoeksgroep acht keer meer het risico lopen op het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid in vergelijking met de meisjes met een lager BMI (Stice & Whitenton, 2002). Ook bij preadolescente meisjes zien we dit verband tussen BMI en lichaamsontevredenheid. In de studie van Dohnt en Tiggemann (2006b) bij 5- tot 8- jarige meisjes werd gevonden dat meisjes met een hoger BMI nog meer verlangen naar een slanker figuur dan meisjes met een normaal gewicht. Uit een studie bij 9- tot 12- jarige meisjes blijkt dat de relatie tussen BMI en lichaamsontevredenheid ook in de andere richting bevestigd wordt. In de subgroep meisjes met een BMI onder de cut-off, dus meisjes met een normaal gewicht, is de gemiddelde score voor lichaamsontevredenheid lager dan in de volledige onderzoeksgroep (Sands & Wardle, 2003). Socioculturele Risicofactoren Deze factor omvat de gepercipieerde druk om slank te zijn, gespierder te zijn of te diëten vanuit de omgeving. De socioculturele druk komt vanuit verschillende terreinen, zoals media, ouders, broers, zussen, vrienden en partners. De gecombineerde invloeden vanuit de verschillende contexten creëren een cumulatieve impact op de attitudes ten aanzien van eten en het eetgedrag (Peterson et al., 2007; Stice & Shaw, 2002). In onderstaande paragraaf wordt dieper ingegaan op de invloed van de media. Invloed van media In verschillende studies is aangetoond dat het ervaren van druk om slank te zijn vanuit de media een significante invloed heeft op iemand zijn of haar attitudes ten aanzien van eten en op het eetgedrag bij adolescente meisjes en 23

jongens (Ata, Ludden & Lally, 2007; Botta, 2003; Peterson et al., 2007). Studies over de invloed van de media bij preadolescenten zijn beperkt. Adolescente meisjes en jongens die rapporteren dat ze meer druk ervaren van onder andere de media, rapporteren ook meer negatieve attitudes ten aanzien van eten en meer gestoord eetgedrag zoals onder andere diëten en boulimische symptomen (Ata et al., 2007; Peterson et al., 2007). Dit blijkt onder andere uit een studie van Ata et al. (2007). In deze studie rapporteren adolescente meisjes met een hoog risico voor het ontwikkelen van negatieve attitudes en gedrag ten aanzien van eten, dat ze meer druk ervaren vanuit de media om slank te zijn, in vergelijking met meisjes die minder risico lopen voor het ontwikkelen van negatieve attitudes en gedrag ten aanzien van eten. Bij de adolescente jongens in deze studie is dit verband niet gevonden. In een andere studie bij adolescenten heeft men zich gefocust op de invloed van het lezen van verschillende soorten magazines (Botta, 2003). Volgens deze studie is het regelmatig lezen van modemagazines gerelateerd aan meer boulimisch gedrag bij adolescente meisjes. Het lezen van gezondheid- en fitnessmagazines is dan weer gerelateerd aan zowel een toename in boulimisch en anorectisch gedrag. Deze associaties zijn niet teruggevonden bij adolescente jongens. De jongens en meisjes die rapporteren dat ze geen aandacht schenken aan de lichaamsvorm van de modellen wanneer ze de magazines lezen rapporteren minder anorectisch en boulimisch gedrag in vergelijking met de adolescenten die wel aandacht besteden aan de lichaamsvormen. Er zal nog dieper ingegaan worden op de invloed van de media in het volgend hoofdstuk. Ook in relatie tot lichaamsontevredenheid is in verschillende studies, bij zowel adolescente als preadolescente jongens en meisjes, aangetoond dat een verhoogde gepercipieerde druk van de media om slank te zijn en te voldoen aan het slankheidideaal geassocieerd is met meer lichaamsontevredenheid (Cafri et al., 2005; Peterson et al., 2007; Sands & Wardle, 2003; Stice, 2001; Stice & Bearman, 2001). Ook hier is onderzoek bij preadolescenten beperkt. Uit een prospectieve studie van Stice & Whitenton (2002) bij adolescente meisjes van 11 tot 15 jaar blijkt dat gepercipieerde druk om dun te zijn de meest belangrijke risicofactor is voor het ontstaan van lichaamsontevredenheid één jaar later. De meisjes die rapporteren dat ze op zijn minst een beetje druk ervaren om dun te zijn, 24

hebben 4 keer meer kans op het ontwikkelen van lichaamsontevredenheid in vergelijking met de meisjes die rapporteren dat ze minder druk ervaren om dun te zijn. Intrapersoonlijke Risicofactoren Vaak bestudeerde intrapersoonlijke risicofactoren voor zowel eetproblemen als lichaamsontevredenheid zijn emotionele problemen en lage eigenwaarde. Een andere belangrijke risicofactor voor lichaamsontevredenheid is de internalisering van het slankheidideaal in de media. In sommige studies wordt zelfs aangetoond dat deze factor een belangrijke mediërende variabele is in de relatie tussen invloed van de media en lichaamsontevredenheid (Cafri et al., 2005; Sands & Wardle, 2003; Stice, 2001; Stice & Bearman, 2001; Stice, Chase, Stormer & Appel, 2001a; Stice, Mazotti, Weibel & Agras, 2000; Stice & Whitenton, 2002). Emotionele problemen Uit verschillende studies bij adolescente meisjes blijkt dat er verschillende emotionele problemen geassocieerd zijn met eetproblemen en eetstoornissen. Deze emotionele problemen zijn: negatief affect (Heatherton & Baumeister, 1991; Leon et al., 1992; Stice, 2001; van Strien et al., 2005), angst (Bulik et al., 2005; van Strien et al., 2005) en depressie (van Strien et al., 2005). In relatie tot lichaamsontevredenheid werd voornamelijk onderzoek verricht naar de risicofactor depressie. Studies die onderzoek hebben gedaan naar depressie als voorspeller van lichaamsontevredenheid vertonen gemengde resultaten. In de studie van Paxton et al. (2006) is depressie een predictor voor lichaamsontevredenheid bij oudere adolescente jongens, maar niet bij meisjes en jongere jongens. In de studie van Stice en Whitenton (2002) zien we dan weer dat depressieve symptomen geen significante voorspeller zijn van lichaamsontevredenheid. In de eigen studie wordt deze risicofactor opgenomen onder de term emotioneel eten, aangezien bij emotioneel eten het eetgedrag vaak een manier is om te kunnen omgaan met emoties. Lage eigenwaarde Uit verschillende studies blijkt dat lage eigenwaarde een risicofactor is voor het ontwikkelen van eetproblemen (Ata et al., 2007; Bulik et al., 2005). In één studie bij adolescente jongens en meisjes tussen 13 en 19 jaar oud werd gevonden dat degenen die een lagere eigenwaarde rapporteren ook meer negatieve attitudes ten aanzien van eten en meer verstoord eetgedrag vertonen (Ata et al., 2007). 25

Eigenwaarde wordt in verschillende studies aangehaald als een significante predictor voor lichaamsontevredenheid bij adolescente meisjes (Ata et al., 2007; Paxton et al., 2006) en preadolescenten (Dohnt & Tiggemann, 2006b; Forbes, Adams- Curtis, Rade & Jaberg, 2001). Volgens Paxton et al. (2006) is eigenwaarde een negatieve predictor voor lichaamsontevredenheid bij adolescente meisjes, maar niet bij jongens. Ook Forbes et al. (2001) suggereert dat eigenwaarde een voorspellende factor is voor lichaamsontevredenheid en dat er geslachtsverschillen zijn in het globale niveau van eigenwaarde. Internalisering van het slankheidideaal Deze factor heeft een voorspellende waarde voor lichaamsontevredenheid bij zowel adolescenten als preadolescenten (Cafri et al., 2005; Sands & Wardle, 2003; Stice & Bearman, 2001). Deze relatie is verder gevonden in cross-sectionele studies (Cafri et al., 2005), alsook in verschillende longitudinale studies is er empirische evidentie gevonden (Jones, 2004; Stice, 2001; Stice & Bearman, 2001; Stice et al., 2001a; Stice et al., 2000; Stice & Whitenton, 2002), onder andere bij 11- tot 15-jarige meisjes (Stice & Whitenton, 2002). Uit onderzoek van Knauss et al. (2008) blijkt dat dit verband wel opgaat voor meisjes, maar niet voor jongens. Media Het onderwerp van deze studie is de invloed van de media op de ontwikkeling en instandhouding van eetgerelateerde problemen bij lagere schoolkinderen en de rol die lichaamsontevredenheid daarbij speelt. Vandaar dat ik hier dan ook het effect van de media op lichaamsontevredenheid en eetgedrag afzonderlijk en meer specifiek benader. We onderscheiden verschillende soorten mediabronnen. Mensen worden aan het slankheidideaal blootgesteld zowel op televisie als in magazines. Het is aangewezen om deze twee kanalen van elkaar te onderscheiden omdat de manier waarop de informatie wordt verwerkt en hoe er op wordt gereageerd verschillend kan zijn naargelang de twee mediakanalen (Grabe et al., 2008; Tiggemann, 2005). Evidentie hiervan zien we in een studie van Grabe et al. (2008): de invloed van de media is verschillend naargelang het soort media die er wordt gebruikt. 26