INLEIDING. 1 Rechtswetenschap en systematisering

Vergelijkbare documenten
INHOUDSOPGAVE XIII. Ten geleide. Inleiding 1

TWEEHONDERD JAREN CODIFICATIE VAN HET PRIVAATRECHT IN NEDERLAND

Law Extra. Doelstelling van Law Extra

IMPRESSIE WORKSHOP 4. praktijkgericht juridisch onderzoek. G.A.F.M. van Schaaijk

DE ONTWIKKELING VAN DE ACTIO NEGATORIA VANAF DE RECEPTIE VAN HET ROMEINSE RECHT TOT AAN DE TOTSTANDKOMING VAN 1004 BGB

BEGELEIDINGSPLAN VOOR DE CURSUS

UITGEBREIDE INHOUDSOPGAVE

Inhoudsopgave. Voorwoord 7

Voorwoord 5. Inhoudsopgave 7. Curriculum Vitae 13

Denken als een jurist. Jan Struiksma

Woord vooraf. Epe, februari Marten Toonder, Soms verstout ik mij: de zelfkant, de vergelder, Amsterdam: De Bezige Bij 1985.

f ONDERWIJSRAAD. N A. 'S-GRAVENHAGE, 2jT-Apr.il 1923.

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS

Samenvatting Duits Grammatica Duits

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Minor Filosofie en Wetenschap Vrije Universiteit Amsterdam - Onderwijscentrum VU - Minoren

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen

KENNIS OF VAARDIGHEDEN, EEN SCHIJNDISCUSSIE

VOORWOORDEN BIJ EERDERE DRUKKEN

HET ARCHIEF VAN DE WERKGROEP ELITES (FACULTEIT DER LETTEREN, RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN / UNIVERSITEIT LEIDEN),

Pieter de Haan. 4 november oktober 2005

De VOGGP Wat is eigenlijk een VOGGP? De V staat voor een verschijnsel. Wat zijn verschijnselen?

PLAATSINGSSYSTEEM COLLECTIE RECHTSGESCHIEDENIS A. Werken van algemene aard A10 Woordenboeken A20 Naslagwerken A30 Bibliografieën, catalogi van

- Heeft u wel kontakt met andere amateurhistorici?

IMPRESSIE WORKSHOP 3. Taak van de rechtswetenschap op hbo-niveau. J.A.I. Wendt

De patriotten hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

ASO - studierichtingen in VIA-TIENEN

Sint-Jozefscollege: studierichtingen 3 de graad ASO

Examen VMBO-GL en TL 2006

Geschiedenis Amerika en Frankrijk in de tijd van pruiken en revoluties: een overzicht. Een les van: Bor

Op reis door het rijk der Letteren en der Godgeleerdheid

geschiedenis geschiedenis

Het lot van de pandektistiek

Voorwoord. Prof. mr. J.H.A. Lokin

Publiciteit. Jurisprudentie

OVERDRUK UIT. het Rechtsgeleerd Magazijn.

Duits privaatrecht. Een inleiding tot het hedendaagse recht tegen de achtergrond van rechtshistorische en rechtsculturele ontwikkelingen

Voorwoord 9. Inleiding 11

Immanuel Kant Kritiek van de zuivere rede 53

Onderwijs- en examenregeling

Canon en kerndoelen geschiedenis PO

Definities. Welke landschappen men kan onderscheiden. Hoe architectuur is gedefinieerd. Het verschil tussen een registrerende en creatieve benadering.

Nota collectiebeleid 2011 De collectievorming voor de Vakbibliotheek Rechten

Mr. C. Asser's handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijk Recht: Algemeen deel Scholten, Paul

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJKDERNEDER LAN DEN. JAARGANG 1957 Nr. 56

Dit artikel uit Netherlands Journal of Legal Philosophy is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

die Meldung bestätigen nicht jetzt

Eindexamen geschiedenis havo I

ACADEMISCHE VRIJHEID NU

Ontwikkeling van wetenschap en technologie in de pabo

Toespraak bij werkbezoek provincies Gelderland, Limburg en Overijssel aan Nordrhein-Westfalen Düsseldorf, 5 juli 2018

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

MAAK KENNIS MET DE OPLEIDING NOTARIEEL RECHT

Hier komt de titel van de presentatie

Wijzigingen SEPA. Inhoud. Algemeen. Wijzigingen in < Parameters - Boeking >

ROMANTIEK. het tijdperk van de. Sturm und Drang

Rechtsvorm en gebruik van LLP s en LLC s

Bachelor of Arts in de Geschiedenis (180 studiepunten)

Reactie op het consultatiedocument "Voorstel toepasbaarheid Code op one tier boards"

Onderwijs- en Examenregeling bacheloropleidingen : specifiek deel bachelor European Law School Inhoud

Het eigen gezicht van het handelsrecht

ES-S7A. Außensirene.

Archeologie in Amsterdam

Paperopdracht, Architectuurtheorie, deel 2 Tendensen en vertogen

Eindexamen filosofie vwo 2002-I

Wetenschap hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

1.1 De noodzakelijke algemeenheid van wettelijke voorschriften, en billijkheidsuitzonderingen

Sociaal wetenschappelijk onderzoek. Lezing voor het congres juridisch onderzoek in het hbo op 15 juni 2010 Peter Geurts

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

8.3 Nationalisme en Duitse eenwording. Onderzoeksvraag: Hoe zorgden nationalistische gevoelens ervoor dat de Duitstalige gebieden één staat werden?

Voor of tegen de Delftse School?

FILOSOFIE ALS VERWONDERING

De geschiedenis tôt 1950 van de vertrouwensbescherming bij overdracht van roerende zaken door een beschikkingsonbevoegde. Mr. A.F.

Wat is rechtswetenschap 1718? En wat is recht?

Inhoud. Voorwoord XI. 3 Staatshoofd en ministers De liefde van een crimineel De Grondwet Het Statuut 50

Achtergrondinformatie Leerstijlen en Werkvormen

DOWNLOAD OR READ : KUNST HISTORISCH PDF EBOOK EPUB MOBI

Latijn: iets voor jou?

Inhoudstafel. Woord vooraf... 5 Inhoudstafel Sociaal recht

Berlin-Brandenburgische Akademie der Wissenschaften. Akademiebibliothek. Ausgewählte Literaturnachweise aus dem Bestand der Akademiebibliothek

A. Begrip en aard van het Internationaal Publiekrecht

Eindexamen Filosofie havo I

Hanna Geurtsen. Het feit dat ik een familieband heb met Nederland en dat ik haast vloeiend Nederlands spreek maakt mij anders dan andere buitenlandse

Studierichtingen voor de derde graad

Overzicht inschrijvingsvereisten

5,5. Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni keer beoordeeld. Prüfungsteil Schreiben. Schrijfvaardigheid formele brief

Christa Mesnaric. Aristoteles. voor. managers

Eindkwalificaties van de bacheloropleiding Geschiedenis

Inleiding. 1.1 Probleemanalyse

Samen leren leven: Wereldbeelden in perspectief

Toelichting op de opzet en inhoud van de bundel 1 Katharina Boele-Woelki & Susanne Burri

Examen VWO. Nederlands. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

De Verlichting. De Verlichting

Correctievoorschrift VMBO-BB 2005

Eindexamen geschiedenis vwo I

1: Definities 1 Introductie 2 Landschap 3 Architectuur 7 Samenvatting 9

Transcriptie:

INLEIDING 1 Rechtswetenschap en systematisering Volgens Van den Bergh is de meest karakteristieke trek van de Europese rechtscultuur sinds de middeleeuwen haar verwetenschappelijking. Het beslechten van geschillen tussen partijen aan de hand van regels, het recht doen, de rechtskunde of de rechtsbeoefening, is van alle plaatsen, tijden en culturen. Als personen deze activiteit echter tot voorwerp van studie maken, komt de wetenschap in beeld. Het doen van recht wordt dan van een praktische vaardigheid tot een systematische bezigheid. 1 Deze bezigheid is in Europa nauw verbonden geweest met de opkomst van de universiteiten. Zij waren gedurende lange tijd allereerst plaatsen van kennisoverdracht, van ontmoeting tussen docent en studenten. Het doen van onderzoek was aanvankelijk een afgeleide van het geven van onderwijs. Later werd het onderzoek even belangrijk, misschien zelfs belangrijker dan het onderwijs. De verbondenheid van onderzoek met universiteiten wil allerminst zeggen dat alleen hoogleraren juridisch onderzoek hebben verricht. Ook praktijkjuristen, in het bijzonder advocaten en rechters, hebben zich vaak met het doen van onderzoek bezig gehouden. Het begrip wetenschap heeft geen vaststaande betekenis. De rechtsgeschiedenis heeft laten zien dat begripsvorming, begripsordening en systematisering van begrippen en beginselen in en achter het rechtssysteem een belangrijke plaats innemen in de rechtswetenschap. Deze systematiseringsarbeid staat bekend als de dogmatische werkwijze. 2 Systematisering door juristen verschilt in één opzicht van systematisering op andere 1 G.C.J.J. van den Bergh, Geleerd recht. Een geschiedenis van de Europese rechtswetenschap in vogelvlucht, bewerkt door C.J.H. Jansen, zesde druk, Deventer 2011, p. 4-5. 2 Zie bijv. C.H. van Rhee, Geen rechtsgeleerdheid, maar rechtswetenschap!, RM Themis 2004/4, p. 196 e.v.; J.M. Smits, Omstreden rechtswetenschap. Over aard, methode en organisatie van de juridische discipline, Den Haag 2009, p. 33 e.v.; J.H.A. Lokin, Regtskunde, rechtsgeleerdheid, rechtswetenschap, RM Themis 2008, p. 49-51. 1

wetenschapsgebieden: zij beïnvloedt de praktijk en de rechtstoepassing. 3 Bij sommige 19e-eeuwse juristen heeft de gedachte postgevat dat een abstract begrippenstelsel normatief is en rechtvaardige rechterlijke beslissingen kan produceren. Een dergelijke opvatting staat bekend als Begriffsjurisprudenz. Schröder schreef hierover: Die wohl auffälligste Neuerung der juristischen Methodenlehre des 19. Jahrhunderts ist die Idee, daß positives Recht auch durch die Rechtswissenschaft gefunden werden kann ( ). Selbständig war die positive Rechtswissenschaft bis dahin nur bei der Ordnung des Stoffes. Im 19. Jahrhundert dehnt sie ihre Kompetenz auf den Stoff selbst aus, in dem sie bisher unbekanntes Recht aufdeckt und aus dem sie neues Recht gestaltet. 4 Het voorbeeld bij uitstek van deze Begriffsjurispudenz of productieve rechtswetenschap is Jherings Theorie der juristischen Technik, opgenomen in het tweede deel van zijn Geist des Römischen Rechts (II.2, 2. Aufl., 1869, p. 306-372). Het maken van een systeem is vanaf het midden van de 17e eeuw tot het midden van de 20e eeuw de belangrijkste taak geweest van de wetenschappelijk ingestelde jurist. De 19e eeuw valt volgens Van der Woud te kenmerken als de eeuw van het systeem. De 19e-eeuwse wetenschap ontdekte dat de werkelijkheid logisch en wetmatig in elkaar stak. Het planten- en dierenrijk, weer en wind, de sterrenwereld en het menselijk lichaam bleken allemaal een stelsel te vormen, zo dus ook de economie en het recht van een bepaald land. 5 De beroemde Duitse hoogleraar in het Romeinse recht F.C. von Savigny (1779-1861) was met zijn System des heutigen Römischen Rechts (8 delen, 1840-1849) een van de voorlopers op juridisch gebied van de systematisering. In de woorden van Schröder: Das positive Recht wirdt jetzt zum ersten Mal als ein System betrachtet. Damit enthält es nicht nur die an der Oberfläche zunächst allein sichtbaren Gesetzesund Gewohnheitsregeln, sondern auch eine Fülle von weiterem verknüpfenden und ergänzenden Recht, wodurch die einzelnen Rechtsbegriffe und Rechtsregeln zu einer großen Einheit verbunden werden. 6 3 Smits, Omstreden rechtswetenschap, p. 39. 4 J. Schröder, Recht als Wissenschaft. Geschichte der juristischen Methode vom Humanismus bis zur historischen Schule, 2. Aufl. München 2012, p. 247. Zie H. Coing, Europäisches Privatrecht (1800 bis 1914), II, München 1989, p. 47-48 en M.A. Loth, De geest van de Begriffsjurisprudenz, RM Themis 1990, p. 6. 5 A. van der Woud, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland, Amsterdam 2006, p. 11-12. 6 Schröder, Recht als Wissenschaft, p. 248 met verwijzing naar F.C. von Savigny, System I, p. XXXVI. Zie eveneens Van den Bergh/Jansen, Geleerd recht, p. 95, p. 125 e.v. 2

De verwetenschappelijking van het recht door een hoge mate van systematisering en formalisering bleef niet tot Duitsland beperkt, maar breidde zich uit over geheel Europa. Zij had echter een keerzijde. Zij ging soms zo ver dat de maatschappelijke werkelijkheid achter de horizon verdween en het recht zich vervreemdde van het volk waarvoor het was bedoeld. De rechtswetenschap had daarmee een duidelijke problematische kant. De tegenreactie, op gang gekomen aan het einde van de 19e eeuw, was dat de aandacht van de jurist verschoof van het abstracte begrippenstelsel naar de handel en wandel van de gewone mensen. Bij deze wending naar de maatschappij en de mens klonk de roep om meer aandacht voor de economie, de sociologie en de psychologie, drie gebieden van de wetenschap die eveneens aan het einde van de 19e eeuw furore maakten. Overigens mocht de jurist ook niet doorschieten in de tegengestelde richting. De taak van de jurist was niet voltooid met het nauwkeurig waarnemen, het onderzoeken en het vaststellen van de sociale en economische betekenis van de waargenomen verschijnselen. De Utrechtse hoogleraar in het handelsrecht, W.L.P.A. Molengraaff (1858-1931), waarschuwde: Men wachte zich vooral ook economische begrippen met juridische te verwisselen, en de rechtsbetrekkingen ( ) te beoordeelen naar de economische functiën, die het verricht. De economie en de sociologie waren volgens Molengraaff niet meer dan hulpwetenschappen voor de jurist. 7 In het standaardbeeld van wetenschap gaat het in het wetenschappelijke onderzoek om de vorming van theorieën waarmee de empirische verschijnselen in de wereld om ons heen kunnen worden verklaard. Centraal staat de ontdekking van de wetten die achter deze zintuiglijk waarneembare verschijnselen liggen. 8 Deze, vooral op de natuur- en sociale wetenschappen toegespitste omschrijving van wetenschap heeft eveneens op juristen indruk gemaakt. De Utrechtse hoogleraar in het burgerlijke recht, J.Ph. Suijling (1869-1962), raakte sterk onder de indruk van de zo juist geschetste empirisch-positivistische zienswijze op het recht. Terecht schreef hij dat juristen het over de grondbeginselen van hun wetenschap nooit eens werden. 9 Het overgrote deel van hen ging en gaat uit van een drietal kenmerken dat tenminste eigen is aan de rechtswetenschap: 7 W.L.P.A. Molengraaff, Het verkeersrecht in wetgeving en wetenschap, Haarlem 1886, p. 26-27. 8 H. Koningsveld, Het verschijnsel wetenschap, Amsterdam 2006, p. 29. 9 J.Ph. Suijling, Inleiding tot het Burgerlijk Recht, I, derde druk, Haarlem 1948, p. 6. 3

1) de verwerving van kennis op een geordende, systematische manier en op een voor derden controleerbare wijze; 2) het ontlokken van betekenis aan gezaghebbende teksten (zoals wetten, verdragsbepalingen, statuten, rechterlijke uitspraken, overeenkomsten, e.d.); 3) het bruikbaar zijn van die kennis in de rechtspraktijk. 10 Vooral het laatste kenmerk maakt de rechtswetenschap kwetsbaar. 11 2 Methodologie Art. 60 van het Academisch Statuut van 2 augustus 1815, nr. 14 bepaalde dat bij elke wetenschap een kort overzicht aan het reguliere onderwijs moest voorafgaan van alle delen van deze wetenschap, een aanwijzing en opgave van de beste bronnen van die delen en een korte aanwijzing van hoe de (voornaamste) delen van deze wetenschap over de studie waren te verdelen (encyclopedie en methodologie). Beide woorden hebben een Griekse herkomst. Ik richt me slechts op de methodologie, dat letterlijk de weg waarlangs betekent ( meta hodos ). Zoals gezegd, was de universiteit allereerst een plaats van kennisoverdracht. Hoogleraren publiceerden soms nauwelijks. De methodologie zag vooral op de wijze waarop het onderwijs moest worden ingericht. Keizer Justinianus (482-565) wordt over het algemeen als de eerste gezien die zich intensief heeft bemoeid met de inrichting van het juridische onderwijs aan zijn rechtshogescholen. De Constitutio omnem (533) legde de inhoud en de volgorde van het Byzantijnse rechtenonderwijs nauwkeurig vast. 12 Vanaf de stichting van de universiteiten in Europa, zo aan het einde van de 11e eeuw, heeft van tijd tot tijd een heftige discussie gewoed over de inrichting van het onderwijs, de daarbij te gebruiken boeken (het al dan niet toestaan van de hulp van compendia), de taal waarin het onderwijs moest plaatsvinden, etc. 13 Ook in de Republiek der Verenigde 10 Van den Bergh/Jansen, Geleerd recht, p. 7. 11 De aanstichter van deze discussie: C.J.J.M. Stolker, Ja, geléérd zijn jullie wel! Over de status van de rechtswetenschap, NJB 2003, p. 766 e.v. 12 J.H.A. Lokin, Rechtenonderwijs en rechtspraktijk in de zesde eeuw na Christus, Groningen 1978. 13 Zie H.E. Troje, Die Literatur des gemeinen Rechts unter dem Einfluss des Humanismus, in: H. Coing (Hrsg.), Handbuch der Quellen und Literatur des neueren europäischen Privatrechtsgeschichte, München 1977, p. 718 e.v. 4

Nederlanden laaiden van tijd tot tijd de discussies op onder de hoogleraren, vooral in de 17e en 18e eeuw. 14 Het vak methodologie van het recht is in het onderwijs geen lang leven beschoren geweest. Ik heb slechts enkele sporen aangetroffen in overgeleverde collegedictaten over de encyclopedie van het recht. Interessant zijn de beschouwingen van de Utrechtse hoogleraar in de encyclopedie van het recht en het hedendaagse burgerlijke recht van 1815 tot 1848, J.R. de Brueys (1778-1848). Hij richtte zich al minder op het onderwijs en meer op de bestudering van het recht in het algemeen. Hij onderscheidde drie manieren van bewerking van het recht: 1) de dogmatische: het onderbrengen van de beginselen van een stellige wetgeving in een bepaald systeem; 2) de exegetische: de artikelsgewijze behandeling van de artikelen uit het wetboek, met aandacht voor de taal (in het bijzonder de tekstkritiek) 3) de historische: de verklaring van de geldende wetgeving uit in het verleden gegolden hebbend recht. 15 Deze drie methoden zullen wij inderdaad terugzien in het werk van veel privaatrechtsjuristen in grote delen van de 19e eeuw. Pas aan het einde van de 19e eeuw kwamen andere methoden in zwang, zoals de empirische. Het object van studie was na de invoering van de codificaties de wet. De taak van de jurist was de uitleg van het wetboek, dogmatisch, exegetisch of historisch. Dit maakte dat de 19e-eeuwse jurist de taak van de rechtswetenschapper nauwelijks onderscheidde van die van de rechter. Beiden moesten een betekenis ontlokken aan de wet of vaststellen wat rechtens was wanneer de wet zweeg. Niet alleen de houding van de rechter tegenover de wet, maar ook de verhouding van de rechtswetenschap tot de rechter en de wet werden geproblematiseerd en maakten deel uit van de beschouwingen van de wetenschappelijke beoefenaar van het 14 Zie over de methode van J.F. Böckelmann (1632-1681): R. Feenstra, Johann Friedrich Böckelmann (1632-1681). Een markant Leids hoogleraar in de rechten, in: S. Groenveld e.a. (red.), Bestuurders en geleerden, Amsterdam/Dieren 1985, p. 141 e.v. Over de discussie over de methode tussen Noodt en Huber: G.C.J.J. van den Bergh, The Life and Work of Gerard Noodt (1647-1725). Dutch Legal Scholarship between Humanism and Enlightenment, Oxford 1987, p. 163 e.v. en M. Hewett, Ulric Huber (1636-1694) de Ratione Juris docendi & discendi diatribe, diss. VU Amsterdam, Nijmegen 2010. 15 UB Utrecht, 8.E.16: J.R. de Brueys, Encyclopaedia, p. 76 e.v. Zie ook de Leidse hoogleraar J. de Wal (1816-1892) in UB Utrecht, 8*.D.3: Encyclopaedia, p. 227 e.v. 5

burgerlijke recht. 16 Wij treffen die gelijkstelling van wetenschapper en rechter qua methode prominent aan bij Paul Scholten (1875-1946) in zijn Algemeen deel: De student en ook de oudere jurist moet naar mijn mening leren zich rekenschap te geven van de methode, die de wetenschap van het privaatrecht volgt, zich duidelijk te maken waarom hij zoo en niet anders beslist, wat de factoren zijn, welke die beslissing bepalen. 17 Vranken heeft zich in zijn Algemeen deel uit 2014 gekeerd tegen deze gelijkschakeling van de werkwijze van de wetenschapper en de rechter: de rechter is, anders dan de gangbare opvatting wil doen geloven, niet het rolmodel voor rechtswetenschappelijke onderzoekers. Onderzoekers moeten hun eigen methodologie ontwikkelen, want hun grondhouding, hun forum en hun bronvermelding zijn bijvoorbeeld anders dan die van de rechter. Het rechtswetenschappelijke onderzoek was volgens Vranken in het privaatrecht vooral juridisch-dogmatisch van aard, en dit soort onderzoek had in de lijn van Paul Scholten grote overeenkomsten met rechterlijke rechtsvinding. 18 De vraag, die in dit boek centraal staat, is de volgende: welke methoden gebruikten de wetenschappelijke beoefenaren van het burgerlijke recht in hun publicaties in de lange 19e eeuw? Het zal blijken dat de methodologie van het rechtswetenschappelijke onderzoek in dit grote tijdvak nooit een vanzelfsprekendheid is geweest en dat juristen zich lieten inspireren door buitenlandse juristen en wetenschappers van andere disciplines. Een andere vraag in dit boek is dan ook: welke (niet-)juridische ideeën dienden de 19e-eeuwse Nederlandse wetenschappelijke beoefenaren van het burgerlijke recht tot inspiratiebron? De vraag naar de methode van rechtsbeoefening bleek voor de rechtswetenschapper nauw verbonden met zijn visie op de verhouding van de rechter tot de wet. Een visie die de rechter een grote vrijheid toekende ten opzichte van de wet bracht kennelijk een andere methode voor de privaatrechtswetenschapper mee dan een opvatting die de rechter vastklonk aan de exegese van het wetboek. Daarom is een derde, in dit boek regelmatig aan de orde komende vraag die naar hoe de rechterlijke rechtsvinding behoort plaats te vinden en op welke 16 P.C. Kop, Legisme en Privaatrechtswetenschap. Legisme in de Nederlandse Privaatrechtswetenschap in de negentiende eeuw, Deventer 1992, p. 2. 17 P. Scholten, Voorwoord (1931), in: P. Scholten, Algemeen deel, Zwolle 1974, p. VII. 18 J.B.M. Vranken, Algemeen deel****. Een synthese, Deventer 2014, p. 13, p. 47 e.v., p. 105-106. 6

rechtsbronnen de rechter zich in zijn uitspraak mag beroepen. De rechtsbronnenleer en de methodenleer kennen duidelijke raakvlakken. Ik hoop met de beantwoording van deze vragen inzicht te verschaffen in de werkwijze en opvattingen van de belangrijkste (Nederlandse) privaatrechtsjuristen en in de ontwikkeling van de geschiedenis van de wetenschap van het Nederlandse burgerlijke recht vanaf het einde van de 18e eeuw tot het midden van de 20e eeuw. Enigszins gechargeerd gezegd is deze geschiedenis het proces van omgaan door juristen met de erfenis van Justinianus. Leerstukken van materieel burgerlijk recht komen in dit boek alleen aan de orde, indien dat nodig is voor de toelichting van de werkwijze van een bepaalde jurist of als uiting van een bepaalde zienswijze in het recht of op de rechtsvinding. 3 Burgerlijk recht, Romeins recht en handelsrecht De methode van de beoefenaar van het burgerlijke recht staat centraal in dit boek. Dit betekent dat ik tot ongeveer 1850 eveneens aandacht moet besteden aan de werkwijze van de beoefenaar van het Romeinse recht. Dezelfde hoogleraar was meestal verantwoordelijk voor het onderwijs in het Romeinse recht als in het burgerlijke recht (voor slechts korte tijd neergelegd in het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koningrijk Holland, later in de Code civil). Romeins recht was burgerlijk recht, ook nadat het Romeinse recht als (subsidiair) geldend recht was afgeschaft. Bovendien werkte de opvatting over de wijze van beoefening van het Romeinse recht voor de codificatietijd door in de visie op de methode van beoefening na de afkondiging van de codificaties. Dit is ook de reden waarom dit boek een beginpunt heeft aan het einde van de 18e eeuw. In 1838 traden het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Koophandel tegelijkertijd in werking. Een Koninklijk Besluit uit 1840 bepaalde voorts dat het handelsrecht naast het hedendaagse burgerlijke recht en het Romeinse burgerlijk recht het derde verplicht te doceren privaatrechtelijke vak was. Het burgerlijke recht en het handelsrecht werden aanvankelijk aan één hoogleraar opgedragen. Hij schreef vaak op beide gebieden. Ik besteed dus soms ook aandacht aan de opvattingen van de hooglerareen over het handelsrecht. Vanaf ongeveer 1880 werd geleidelijk aan deze combinatie van vakken een einde gemaakt. De verzelfstandiging van de leeropdracht ging na 1880 hand in hand met de opvatting dat het handelsrecht eigenlijk een deel van het burgerlijke recht was. Het regelde 7

een aantal voor de handel belangrijke onderwerpen die overigens werden beheerst door het algemene burgerlijke recht. 19 Een jurist als J.A. Levy (1836-1920) beklemtoonde echter dat het handelsrecht als zelfstandig rechtsgebied bestaansrecht had, onder meer vanwege een eigen methode en rechtsbronnenleer. Dit boek bevat geen overzicht van de wetenschappelijke bestudering van het handelsrecht. Zij is voor de 19e eeuw al voor handen. 20 4 Tijdvak en hoofdstukindeling Het tijdvak, dat centraal staat in dit boek, is de periode die bekend staat als de lange 19e eeuw, dat wil zeggen het tijdvak vanaf het einde van de 18e eeuw tot 1940. 21 Het boek kent behalve een inleiding en slotbeschouwingen een onderverdeling in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken bevatten een beschrijving en analyse van de wetenschappelijke methoden in de beoefening van het burgerlijke recht in de 19e eeuw. Het eerste hoofdstuk heeft betrekking op de periode vanaf het einde van de 18e eeuw tot 1838, het tweede op de jaren 1838-1880, het derde op de jaren 1880-1910 en het vierde op de jaren 1910-1940. Beschrijving en analyse geschieden vanuit een comparatief perspectief, vooral vergelijkend met ontwikkelingen in de Franse en de Duitse rechtswetenschap. De periodisering is niet willekeurig. De wetenschapsbeoefening vanaf het einde van de 18e eeuw tot aan 1838 was sterk gericht op de bestudering van het Romeinse recht, ondanks het feit dat dit recht in 1809 als geldend recht werd afgeschaft. Het geldende burgerlijke recht was van 1811 tot 1838 het Franse recht. Het kreeg vanaf 1815 een plaats in het universitaire onderwijs. Het onderzoek zette vooral de traditie voort van de mos gallicus, de beoefening van het Romeinse recht in de humanistische traditie. Deze wetenschappelijke oriëntatie verander- 19 Zie R.J.Q. Klomp, Opkomst en ondergang van het handelsrecht. Over de aard en de positie van het handelsrecht in het bijzonder in verhouding tot het burgerlijk recht in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw, diss. Amsterdam, Nijmegen 1998. 20 Zie A. van Oven, Geschiedenis van de wetenschap van het handelsrecht in Nederland in de 19e eeuw, Geschiedenis der Nederlandsche Rechtswetenschap V-3, Amsterdam 1968. 21 Zie J. Osterhammel, Die Verwandlung der Welt. Eine Geschichte des 19. Jahrhunderts, München 2011, p. 85 en p. 89. Duitse historici laten de lange 19e eeuw meestal lopen van ongeveer 1770 tot 1920, het einde van de Eerste Wereldoorlog, in der neuen Technologien und neue Ideologien einen tiefen Graben zwischen die damalige gegenwart und die Zeit vor 1914 legten. Ik ga iets langer door, omdat dit onderscheid voor Nederland veel minder scherp is. 8

de na de afkondiging van het Burgerlijk Wetboek (BW) in 1838. De invoering van een nationale privaatrechtelijke wetgeving was een mijlpaal voor de wetenschappelijke beoefening van het burgerlijke recht. De periode tussen 1838 en 1880 staat bekend als legistisch, met een sterke nadruk op aanvankelijk de exegetisch-historische en later ook de dogmatisch-historische behandeling van het BW. Twee hoogleraren domineerden deze periode: G. Diephuis (1817-1892) en C.W. Opzoomer (1821-1892). Het legisme was weliswaar de overwegende wetenschappelijke benadering, maar er bestond in deze periode tevens een antilegistische tegenstroom. Zij is moeilijk onder één noemer te vangen. De redenen om zich tegen het legisme te keren, varieerden. Sommigen werkten vanuit de Romeinsrechtelijke traditie, anderen lieten zich inspireren door een afwijkende rechtsbronnentheorie in het handels- of burgerlijk recht. Een bekende vertegenwoordiger van deze tegenstroom was de Amsterdamse, later Utrechtse hoogleraar J. van Hall (1799-1859). Rondom 1880 verloor het legisme zijn dominante positie in de wetenschapsbeoefening. De onmiskenbare feilen in het BW leidden dat jaar tot de instelling van een Staatscommissie tot herziening van het Burgerlijk Wetboek. In 1887 werd zij opgevolgd door een tweede, danig afgeslankte Staatscommissie. De antilegistische tegenstroom werd de hoofdstroom in de wetenschappelijke beoefening van het burgerlijke recht. Zij kreeg een eigen naam : de vrije rechtsvinding. Haar coryfee was Molengraaff. De industriële revolutie in grote delen van Europa, de opkomst van de arbeidersbeweging, de sociale wetgeving en de opkomst van de natuurwetenschappen lieten niet na invloed uit te oefenen op de methode in het burgerlijke recht. Het feit dat de wetsvoorstellen van de Staatscommissies niet tot herziening van het BW leidden, heeft grote gevolgen gehad voor de positie van de rechtspraak in de beoefening van het burgerlijke recht. De vrije rechtsvinding riep een tegenreactie op van vertegenwoordigers van het legisme, zoals A.P.Th. Eijssell (1837-1921) en N.K.F. Land (1840-1903). Zij kantten zich scherp tegen de aanhangers van de vrije rechtsvinding. In 1910 ten slotte begonnen de twee 20e-eeuwse coryfeeën van het Nederlandse burgerlijke recht, Scholten en E.M. Meijers (1880-1954), hun carrière als hoogleraar in Amsterdam respectievelijk Leiden. Zij gelden als de vertegenwoordigers van de vrije rechtsvinding respectievelijk het legisme. De scherpe kantjes zijn er in hun opvattingen echter af. Dit duo kreeg in 1911 gezelschap van een derde spraakmaker uit de eerste helft 9

van de 20e eeuw, Suijling. Hij staat nog steeds bekend als een onversneden aanhanger van het legisme. Zij leefden in een tijd van oorlog, economische crisis en ondergangsdenken. De veranderde visie op het burgerlijke recht die aan het einde van de 19e eeuw tot ontwikkeling was gekomen, zette door. Vaste rechtspraak ontwikkelde zich tot rechtsbron. De rechter creëerde nieuw recht. Het eindpunt in dit boek is 1940, het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Een periode van rechtsontaarding brak aan. 22 Dit moment was voor mij een natuurlijk eindpunt van dit boek. In de genoemde perioden heb ik me geconcentreerd op de opvattingen van de hoofdrolspelers en op de belangrijkste kenmerken van een bepaalde stroming. Ik heb nergens gestreefd naar volledigheid. Voor zover volledigheid al mogelijk is, werkt zij meestal contraproductief in die zin dat veel herhaling optreedt. 5 Forschungsstand In de reeks Geschiedenis der Nederlandsche Rechtswetenschap van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen ontbreekt al decennialang een boek over de geschiedenis van de wetenschappelijke beoefening van het burgerlijke recht in Nederland in de 19e eeuw. Twee boeken hebben deze leemte in het verleden opgevuld: Van den Bergh, Geleerd recht (zesde druk 2011) en Kop, Legisme en Privaatrechtswetenschap (tweede druk 1992). Ik heb van beide werken gebruik gemaakt. In het Duitse taalgebied zijn meer boeken verschenen die relevant zijn voor de geschiedenis van de privaatrechtswetenschap. Ik heb als achtergrondstudies voor deze studie vooral de volgende drie werken benut: F. Wieacker, Privatrechtsgeschichte der Neuzeit (tweede druk 1967), H. Coing, Europäisches Privatrecht 1800 bis 1914, II (1989) en J. Schröder, Recht als Wissenschaft. Geschichte der juristischen Methodenlehre in der Neuzeit 1500-1933 (tweede druk 2012). Voor het Franse taalgebied verwijs ik naar J.-L. Halpérin, Histoire du droit privé français depuis 1804 (tweede druk 2012). 22 Zie C.J.H. Jansen, De Hoge Raad en de Tweede Wereldoorlog. Recht en rechtsbeoefening in de jaren 1930-1950, met medewerking van D. Venema, Amsterdam 2011. 10