Herstelstrategie Zwakgebufferde sloot (leefgebied 3)



Vergelijkbare documenten
Herstelstrategie Grote-zeggenmoeras (leefgebied 5)

Herstelstrategie Zuur ven (leefgebied 4)

Herstelstrategie Geïsoleerde meander en petgat (leefgebied 2)

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

Overschrijding kritische stikstofdepositie op natuur, 2009

Spiegelplas en Ankeveense plassen

Fauna in de PAS. Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen

Herstelstrategie H6110: Pionierbegroeiingen op rotsbodem

Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) H Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten. Habitatrichtlijn Bijlage II (sinds 2004)

Natte en Vochtige bossen. Hydrologisch herstel van natte en vochtige bossen: welke kansen liggen er?

Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats. Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet

Gagel-en wilgenstruwelen

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal

Herstelstrategie Zoom, mantel en droog struweel van de duinen (leefgebied 12)

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

KRW en N2000. KRW: Doelen voor water en oever; Basisconditie: ecologisch gezond water:

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

Herstelstrategie Droog struisgrasland (leefgebied 9)

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

Gebiedswijzer De Bruuk

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

Het hydro-ecologisch functioneren van Teut en Tenhaagdoornheide

André Jansen NecoV N-symposium Antwerpen, 26 april 2016 Beheer op standplaatsniveau: een pas op de plaats.

Herstelstrategie Nat, matig voedselrijk grasland (leefgebied 8)

Spiegelplas en Ankeveense plassen

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Herstelstrategie H2140B: Duinheiden met kraaihei (droog)

Zwart Water_Inrichting Schaapsen Diepbroek incl. sanering stortlocaties

Waterlobelia in het Heuvelsven Terug van weggeweest. Packet Jo Likona-contactdag, Diepenbeek 18/01/2014

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

Alle dieren zijn gelijk maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere De Nauwe korfslak in de Nederlandse duinen. Jaap de Boer Stichting ANEMOON

1 INLEIDING. 1.1 Het begrip EHS

Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties (H3140) Verkorte naam: kranswierwateren

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Polder Kortenhoef: landschap met geschiedenis. Korremof. Oost Indië. Wijde gat Oost zijde. Achter de Kerk

Hoogveenherstel in de Groote Peel

Bermenplan Assen. Definitief

De Peelvenen. Hoogveenherstel op het randje. Gert-Jan van Duinen en vele anderen

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Herstelstrategie H2170: Kruipwilgstruwelen. 1. Kenschets. Leeswijzer. Huiskes, H.P.J., H.M. Beije, A.M.M. van Haperen, N. Schotsman & N.A.C.

Herstelstrategie H7140B: Overgangs- en trilvenen (Veenmosrietlanden. en) 1. Kenschets. Leeswijzer. & H.H de Vries

Memo *12UT015727* Aanleiding. Zaaknr. : 12IT Kenmerk : 12UT Barcode : : Waterschap Brabantse Delta

Resultaten onderzoek relatieve bronnen. B-ware en Royal Haskoning (proefsloten) HH Stichtse Rijnlanden en Aequator (polderanalyse)

Typische diersoorten van de Habitatrichtlijn,

Onderzoek-natuur. natuurdoeltypen

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

Herstelstrategie Kamgrasweide & Bloemrijk weidevogelgrasland van het zand- en veengebied (leefgebied 10)

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen

De tekst in onderstaand kader betreft de kenschets van het profielendocument van het habitattype.

Abiotische randvoorwaarden en effecten van beheers en beleidsmaatregelen voor de realisatie van natuurdoelen. Wim de Vries en Han van Dobben

afbakening van het leefgebied voor de voorkomende soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn, die hier ook worden genoemd.

De tekst in onderstaand kader betreft de kenschets van het profielendocument van het habitattype.

Naar een duurzaam beheer van het veenweidegebied. Piet-Jan Westendorp Aquatisch ecoloog Witteveen+Bos

Brabantse Wal. Gebiedsrapportage Natura 2000 gebied nr PAS-bureau

Dossiernummer: Projectnummer:

Natura 2000 Zouweboezem Presentatie gemeenteraad Zederik 2 sept Laurens van Ruijven Miriam de Boer Afdeling Water en Groen

Help mee om achterstallig onderhoud te signaleren!

Kampina & Oisterwijkse Vennen

wetenschappelijke naam vegetatietype

Herstelstrategie H2190A: Vochtige duinvalleien (open water)

Verlanding een handje helpen gaat het dan vlotter?

Geschiedenis van de Drentsche Aa

Eco-hydrologische aspecten van beheer op landschapsniveau; Duinvalleien op de Waddeneilanden

Weerribben. Gebiedsrapportage Natura 2000 gebied nr. 34

VHR-soorten met N-gevoelig leefgebied

OBN-onderzoek: Verlanding in laagveenpetgaten Speerpunt voor herstel in laagvenen

Diepte-/profielschouw Kromme Rijngebied 2014

Notitie. Voortoets Spoorallee Zevenaar

Herstelstrategie H2150: Duinheiden met struikhei

Fosfaat en natuurontwikkeling

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied

Vegetatie en grote modderkruiper in de verlandingsbiotoop. Jeroen van Zuidam

Verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Wat kunnen we leren van de droogte van 1976 in relatie tot gevolgen van klimaatverandering? Casus Loenderveense plas

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016

Libellen van de Habitatrichtlijn,

Enquête waterplanten en sportvisserij

*Kalktufbronnen met tufsteenformatie Cratoneurion (H7220) Verkorte naam: Kalktufbronnen

Grasland op zinkhoudende bodem behorend tot de Violetalia calaminariae (H6130) Verkorte naam: Zinkweiden

Programmatische Aanpak Stikstof TERSCHELLING

Abiotiek en beheer: hoe werkt stikstof en hoe gaan we er mee om? BIOGEOCHEMICAL WATER-MANAGEMENT & APPLIED RESEARCH ON ECOSYSTEMS

De Wieden. Gebiedsrapportage Natura 2000 gebied nr. 35

De tekst in onderstaand kader betreft de kenschets van het profielendocument van het habitattype.

Herstelstrategie H2110: Embryonale duinen. 1. Kenschets. Leeswijzer. Smits, N.A.C., D. Melman & S.M. Arens

Ecologische Quick-scan

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Voortoets Natura Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle

Schraal schraler schraalst

Gebiedswijzer Wierdense Veld

Schraal schraler schraalst

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Is herstel hoogvenen succesvol? Bart van Tooren. Bjørn van den Boom, Senior beleidsmedewerker Natuurbeheer

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

Methaan uitstoot uit ondiepe wateren

Transcriptie:

Herstelstrategie Zwakgebufferde sloot (leefgebied 3) Bouwman, J.H., M.E. Nijssen, H.M. Beije, D. Groenendijk & N.A.C. Smits Het leefgebied is afgeleid van het natuurdoeltype 3.21 (Zwakgebufferde sloot; Bal et al. 2001). Deze herstelstrategie gaat over het stikstofgevoelige leefgebied van drie soorten van de Habitatrichtlijn. Om voor de afzonderlijke soorten het volledige leefgebied in beeld te brengen, staat in Bijlage 1 en 2 van Deel II een compleet overzicht van de leefgebieden van de genoemde soorten. Leeswijzer Dit document start met de kenschets (paragraaf 1) en geeft daarna een overzicht van de ecologische randvoorwaarden en regulier beheer van het leefgebied (paragraaf 2). Vervolgens wordt ingegaan op de effecten van atmosferische stikstofdepositie op het leefgebied (paragraaf 3) en op andere processen die de kwaliteit beïnvloeden (paragraaf 4). Vervolgens komen in paragraaf 5 en 6 maatregelen aan bod om de achteruitgang te stoppen, dan wel de kwaliteit te verbeteren. Deze maatregelen dienen in aanvulling op het reguliere beheer (paragraaf 2) te worden uitgevoerd. In paragraaf 7 worden maatregelen voor uitbreiding besproken en in paragraaf 8 komt de effectiviteit en duurzaamheid van de maatregelen aan bod. In paragraaf 9 worden de maatregelen in een overzichtstabel samengevat en het document wordt afgesloten met literatuurreferenties in paragraaf 10. 1. Kenschets Deze herstelstrategie omvat Zwak gebufferde sloot als leefgebied voor Drijvende waterweegbree, Platte schijfhoren en Bittervoorn, zoals omschreven als Natuurdoeltype Zwak gebufferde sloot (3.21). Een Zwak gebufferde sloot is een relatief smal lijnvormig water, dat niet geïsoleerd is maar onderdeel is van een groter hydrologisch systeem, gevoed door regen- en gebufferd grondwater waarin (wisselende hoeveelheden) water worden aan- en/of afgevoerd, waardoor in een deel van het jaar enige stroming ontstaat. Soms is sprake van de inlaat van gebufferd oppervlaktewater in een van nature zure omgeving, zoals in sommige vloeiweidesystemen, wat hetzelfde resultaat geeft. Zwakgebufferde sloten komen in beperkte mate (als gevolg van de hoge eisen die gesteld worden aan de watersamenstelling) voor op de Hogere zandgronden en op de overgang naar het Laagveengebied, waar het zand ondiep onder het veen aanwezig is. Kenmerkend is het optreden van ijzerrijke kwel van lokale of regionale oorsprong dat zich mengt met regenwater. Sloten zijn niet breder dan 8 meter (in dit type meestal zelfs smaller dan 3 meter) en gewoonlijk niet dieper dan 1,5 meter. Het type komt het best tot ontwikkeling wanneer er weinig of geen beschaduwing is. In Zwakgebufferde sloten komen drie soorten voor van de Habitatrichtlijn waarvoor de stikstofgevoeligheid van het type een probleem kan vormen voor de kwaliteit van het leefgebied. Deel II - 973

De specifieke effecten voor fauna worden beschreven in Deel I (paragraaf 2.4). Afhankelijk van het belang en de functie van dit habitattype voor de soorten, kunnen ook andere habitats noodzakelijke onderdelen van het leefgebied vormen. Voor een volledig overzicht van de deelhabitats, zie bijlage 1 en 2 van Deel II. De nummers in de kolom Effecten van stikstofdepositie verwijzen naar de betreffende factoren zoals deze zijn beschreven in Deel I.2 (figuur 2.17). Soortgroep VHR-soort Belang en functie Vaatplanten Drijvende waterweegbree Weekdieren Platte Klein: voortplantings-, schijfhoren foerageer- en overwinteringsgebied Vissen Bittervoorn Klein: voortplantings-, en foerageergebied KDW N-gevoeligheid van leefgebied Effecten van stikstofdepositie 1800 Ja (door schoning hogere Concurrentie door KDW) andere waterplanten en algenbloei 1800 Ja Afname voortplantingsgelegenheid (2) + fysiologische problemen (5) 1800 Ja (bij lage N-belasting door andere bronnen of bij hoge P-belasting) Afname beschikbaarheid gastheer (zoetwatermosselen) (6) Afbakening leefgebied voor HR-soorten: Voor de genoemde HR-soorten is het gehele leefgebied Zwakgebufferde sloot van belang. Drijvende waterweegbree komt vooral voor in pionierbegroeiingen. Voor de beide diersoorten zijn de vegetatieloze tot vegetatiearme pionierstadia juist van minder belang en moeten ten minste deels dichter begroeide vegetaties van drijvende maar vooral ondergedoken planten voorkomen (bescherming en foerageerplek). Voor de Bittervoorn is het van belang dat er voldoende grote zoetwatermossels van het geslacht Anodonta en Unio voorkomen die worden gebruikt als voortplantingsplek. De platte schijfhoorn komt in allerlei stilstaande zoete wateren voor, veelal met een gevarieerde vegetaties (De Bruyne et al. 2007). De structuur van de vegetatie is belangrijker dan aanwezige plantensoorten (Willing & Killeen 1999). De Platte schijfhoren en Bittervoorn leven ook in de winter in het beschreven leefgebied en verdragen geen tijdelijke droogval. Drijvende waterweegbree tolereert dit wel. 2. Ecologische randvoorwaarden 2.1 Zuurgraad Het bereik van de zuurgraad is zwak zuur met neutraal als aanvullend bereik (Bal et al. 2001). 2.2 Vochttoestand Het bereik van de vochttoestand is open water, met droogvallend als aanvullend bereik (Bal et al. 2001). 2.2.1 Waterherkomst Regen- en grondwater. Deel II - 974

2.2.2 Waterkwaliteit en kwantiteit Variabele Waarde EGV S/cm < 250 Breedte m 0,5 3 ( 8) Diepte m 0,2 1,5 2.3 Voedselrijkdom Het kernbereik van de voedselrijkdom is oligotroof tot mesotroof (Bal et al. 2001). 2.4 Landschapsecologische inbedding De genoemde HR-soorten zijn niet strikt gebonden aan het leefgebied Zwakgebufferde sloten, maar het leefgebied vormt naast Geïsoleerde meanders en petgaten - voor deze soorten wel een belangrijke leefomgeving, met name door het grote oppervlakte potentieel geschikt gebied. Hierdoor is het belangrijk dat eventueel opschoningsbeheer gefaseerd wordt uitgevoerd zodat (relict)populaties niet verloren gaan. Dit geldt in verhoogde mate voor ligging op hogere zandgronden, waar de zwakgebufferde sloten sterk geïsoleerd liggen ten opzichte van alternatieve leefgebieden waardoor uitwisseling of herkolonisatie er problematisch is. Het is belangrijk dat hydrologische isolatie ontbreekt, zodat vissen en macrofauna kunnen migreren. Zie ook de informatie uit de landschapsdoorsneden (Deel III). 2.5 Regulier beheer Peilbeheer met een natuurlijke dynamiek: 's winters hoog en 's zomers laag. Schonen is nauwelijks nodig, doordat er een lage productie is van levend en dood organisch materiaal, maar indien het moet worden uitgevoerd, dan bij voorkeur door middel van nat baggeren en gefaseerd in ruimte en tijd. Dus niet alle sloten in een gebied in één keer baggeren en, met name bij grote sloottrajecten, niet het gehele sloottraject in één keer. Zowel Bittervoorn (specifiek de mosselen) als de Platte schijfhoorn zijn erg gevoelig voor grootschalige baggerwerkzaamheden (De Lange & Emmerik 2006, Boesveld et al. 2009). Variatie in schoningsfrequentie van sloten binnen een gebied is belangrijk, omdat de soorten die er kunnen voorkomen verschillende eisen stellen aan de vegetatieontwikkeling. Een soort zoals Drijvende waterweegbree is gebaat bij handhaving van een pioniersituatie. Ontoereikend regulier beheer wordt niet apart onder paragraaf 4, 5 of 6 behandeld. 3. Effecten van stikstofdepositie De kritische depositiewaarde voor het leefgebied Zwakgebufferde sloot is afgeleid van het natuurdoeltype 3.21 (Zwakgebufferde sloot; Bal et al. 2001). De kritische depositiewaarde voor dit leefgebied is door Van Dobben et al. (2012) vastgesteld op 25 kg N/ha/jaar (1786 mol N/ha/jaar) en is gebaseerd op expert-oordeel overgenomen uit Bal et al. (2007). Het gaat om zwakgebufferde systemen (vergelijk habitattype 3130), maar wel met enige aanvoer van bufferstoffen uit voedingsgebied en tegelijk enige afvoer van N bij doorstroming (daarom niet zeer gevoelig ). De beeldbepalende vegetatietypen waarop de berekening van de KDW is gebaseerd, zijn: Deel II - 975

6Ab1 6Ac1 6Ac2 Associatie van Ongelijkbladig fonteinkruid Pilvaren-associatie Associatie van Vlottende bies Het water van zwakgebufferde sloten is voedselarm tot matig voedselrijk (oligotroof tot mesotroof) en zwakzuur tot neutraal. Deze condities maken dat dit leefgebied gevoeliger is voor vermestende en verzurende effecten van stikstofdepositie dan de van nature iets voedselrijkere en beter gebufferde geïsoleerde meanders en petgaten die ook leefgebied zijn voor de drie HRsoorten. Het meest gevoelig is Drijvende waterweegbree vanwege zijn geringe concurrentiekracht. In zwakgebufferde sloten kan de soort alleen standhouden onder omstandigheden die het dichtgroeien door andere waterplanten tegengaan. Het gaat daarbij vooral om een lage beschikbaarheid van fosfaat. De plant verdwijnt zodra te veel concurrentie met andere planten optreedt (Janssen & Schaminée 2004, Decleer 2007). Het doorgaans hoge ijzergehalte in zwakgebufferde sloten zorgt ervoor dat fosfaat wordt vastgelegd waardoor dit nauwelijks beschikbaar is voor planten. Pas wanneer sprake is van een verhoogd fosfaataanbod, bijvoorbeeld door uitspoeling vanuit naastgelegen landbouwgrond, dan wel bij afnemende ijzertoevoer via het grondwater, heeft stikstofdepositie invloed op de successie naar vegetaties met meer competitieve soorten (Loeb 2008). Aangezien fosfaat en stikstof co-limiterende factoren zijn, kan ook een sterk verhoogd aanbod van alleen stikstof (dus zonder dat het P-aanbod is verhoogd) leiden tot meer plantengroei. Dit betekent dat stikstofdepositie ook bijdraagt aan vermesting van het leefgebied, als daardoor tezamen met de stikstofbelasting uit andere bronnen een kritische grens wordt bereikt (Deel I, Intermezzo I). Platte schijfhoren en Bittervoorn leven in meer eutroof water met een rijke ondergedoken vegetatie (Gaumert 1986, Willing & Killeen 1999). De omstandigheden waaronder Drijvende waterweegbree gevoelig zijn voor stikstofdepositie, gelden in nog sterkere mate voor deze twee diersoorten. Daarom is voor deze soorten een hogere KDW geformuleerd. Beide diersoorten ondervinden pas hinder van stikstofdepositie als daardoor de ondergedoken watervegetatie wordt verdrongen door een dichte drijvende waterplantenvegetatie zoals een laag kroos (Decleer 2007). In warmere perioden kan vooral na algenbloei ook zuurstoftekort ontstaan wat vooral nadelig is voor de platte schijfhoorn (Boesveld et al. 2009). Een verlaging van de ph is pas op langere termijn te verwachten, als de capaciteit van het actuele buffermechanisme is uitgeput. Omdat mosselen geen zuur water verdragen zal dit een negatief effect hebben op het voorkomen van Bittervoorn (De Lange & Emmerik 2006). 4. Andere omstandigheden die de effecten van stikstof- depositie beïnvloeden In de vorige paragraaf is reeds beschreven dat andere omstandigheden medebepalend zijn voor het al dan niet optreden van effecten door stikstofdepositie. Hierbij gaat het met name om andere bronnen die bijdragen aan een hoog stikstofgehalte in het water en om omstandigheden die leiden tot een verhoogd fosfaatgehalte. Wanneer de Zwakgebufferde sloot geïsoleerd ligt ten opzichte van (andere) verontreinigingsbronnen van N of P in de omgeving en bovendien wordt Deel II - 976

gevoed door ijzerrijk grondwater in winter en voorjaar, is de kans op effecten van verhoogde N- depositie waarschijnlijk gering. 4.1 Voormalige zwaveldepositie en andere sulfaatbelasting De effecten van voormalige zwaveldepositie en andere sulfaatbelasting in dit habitattype worden verder toegelicht in Intermezzo II van Deel I. 5. Maatregelen tegen de effecten van stikstofdepositie 5.1 Baggeren en schonen Als eenmalige maatregel om een erfenis van eutrofiëring op te ruimen kan het nodig zijn om organisch materiaal (door baggeren) en vegetatie te verwijderen. Als de waterkwaliteit onvoldoende kan worden verbeterd, kan het zelfs nodig zijn om periodiek waterplantenvegetaties te verwijderen (schonen). Voor het behoud van de diersoorten is het dan belangrijk dat het verwijderen over meerdere jaren wordt gefaseerd, wat met name mogelijk is bij relatief grote slootlengte. Zowel Bittervoorn (specifiek de mosselen) als de Platte schijfhoorn zijn erg gevoelig voor grootschalige baggerwerkzaamheden (De Lange & Emmerik 2006, Boesveld et al. 2009). 6. Maatregelen gericht op functioneel herstel 6.1 Herstel aanvoer van ijzerrijk grondwater In verdroogde situaties is de toevoer van grondwater en daarmee vaak ook van ijzer naar zwakgebufferde sloten verminderd. Daardoor vindt minder fixatie plaats van fosfaat, waardoor de hoeveelheid fosfaat die beschikbaar is voor planten toeneemt. Om de beschikbaarheid van fosfaat te verminderen, is het zinvol om de toevoer van ijzerrijk grondwater weer te herstellen. Hoe voedselrijker het slootwater is, hoe urgenter het in principe is om het leefgebied te voorzien van ijzerrijk kwelwater. Hiervoor zijn maatregelen nodig die het grondwaterniveau in het inzijggebied van zwakgebufferde sloten doen stijgen. Zodra het ijzergehalte in de sloten weer toeneemt, neemt ook de fixatie van fosfaat toe en ontstaat een voedselarmere situatie met minder concurrentie van waterplanten die de gewenste vegetatie verdringen. Ook het feit dat meer stroming optreedt in de sloot, is gunstig voor de waterkwaliteit en de fysieke omgeving van de drie genoemde HR-soorten. Voor de twee diersoorten is essentieel dat droogval wordt voorkomen. 6.2 Stoppen inspoeling van voedselrijk water Een te hoog fosfaat- maar ook stikstofgehalte in het slootwater kan tevens worden veroorzaakt door uiteenlopende bronnen zoals uit- en afspoeling vanuit landbouwgronden en riooloverstorten. Voor een goede waterkwaliteit is het in desbetreffende gevallen nodig om maatregelen te nemen die verontreiniging voorkomen of verminderen. Bijvoorbeeld door middel van het beperken of stoppen van de bemesting van aanliggende percelen, of door het isoleren van het watersysteem van intensief gebruikte landbouwpercelen. Dit leidt tot de volgende verbeteringen: helder worden van het water; Deel II - 977

afname van drijflaagvormende plantensoorten; herstel van de vegetatiestructuur (inclusief ondergedoken waterplanten) en daarmee van de levensgemeenschappen in het water. 7. Maatregelen voor uitbreiding De maatregelen die hierboven zijn beschreven, zijn ook relevant om het leefgebied te doen uitbreiden op plaatsen waar het niet (mede) is verdwenen door stikstofdepositie. Daarnaast is het uiteraard mogelijk om zwakgebufferde sloten nieuw te graven op plaatsen waar deze eerder niet aanwezig waren, mits daarbij voldaan wordt aan de randvoorwaarden die eerder zijn beschreven. Hierbij zijn dichte boom- en struikbegroeiingen op de oever ongewenst vanwege de schaduwwerking (Decleer 2007). Ontwikkelingsduur: enkele jaren. 8. Effectiviteit en duurzaamheid De mate waarin de genoemde maatregelen effectief en duurzaam zijn tegen de invloed van stikstofdepositie is sterk afhankelijk van de overige omstandigheden (met name om andere bronnen die bijdragen aan een hoog stikstofgehalte in het water en om omstandigheden die leiden tot een verhoogd fosfaatgehalte). Of en wanneer de maatregelen herhaald moeten worden is afhankelijk van de lokale situatie. Deel II - 978

9. Overzichtstabel Deze overzichtstabel is bedoeld als ondersteuning bij de te nemen maatregelen uit paragraaf 5 en 6 en dient slechts samen met de tekst te worden toegepast. Maatregel Type Doel Potentiële Randvoorwaarden Vooronderzoek Herhaal erhaal- Responstijd Mate van effectiviteit / succesfactoren baarheid bewijs Grondwater in omgeving verhogen H/U Aanvoer ijzer t.b.v. fixatie van fosfaat Groot LESA Eenmalig H Bemesting stoppen; puntbronnen afkoppelen H/U Belasting met N en P verminderen Groot Zo nodig combineren met schonen Op standplaats Zo lang als nodig H Baggeren/ schonen H/U Terugzetten successie door verwijderen biomassa Matig-groot Intacte hydrologie. Nat baggeren en gefaseerd uitvoeren in ruimte en tijd Op standplaats Beperkte duur Even geduld H N.B.: Status is overal H in afwachting van nadere onderbouwing Verklaring kolommen: Maatregel: soort maatregel, corresponderend met informatie uit paragraaf 5 en 6 Type: H = herstelmaatregel, U = uitbreidingsmaatregel Doel: beoogde effect van de maatregel (ten behoeve van behoud, herstel en/of uitbreiding) Potentiële effectiviteit: klein/matig/groot. Effectiviteit van de maatregel (als regime) ten opzichte van andere maatregelen en gerelateerd aan het beoogde effect Randvoorwaarden / succesfactoren: de belangrijkste randvoorwaarden en succesfactoren van de maatregel Vooronderzoek: niet noodzakelijk, op standplaats (in het HT zelf of in de directe omgeving), LESA (LandschapsEcologische SysteemAnalyse: Van der Molen 2010). Deel II - 979

Herhaalbaarheid: eenmalig (kan maar eenmalig worden uitgevoegd, bijv. dempen sloten); beperkte duur (bij intensivering gaan nadelen opwegen tegen voordelen) of zo lang als nodig (geen negatieve trade-off tussen intensiteit en effectiviteit. Kun je altijd mee doorgaan, geen negatieve gevolgen). Responstijd: dit betreft het effect van de maatregel (regime): Direct (< 1 jr); Even geduld (1 tot 5 jr); Vertraagd (5 tot 10 jr); Lang (meer dan 10 jr). Mate van bewijs: B - Bewezen: de maatregel heeft onder de in de tekst gegeven voorwaarden (gebiedssituatie + manier van uitvoeren) met zekerheid het in de tekst beschreven positieve effect als hij in de praktijk wordt uitgevoerd. In de regel zal dat onderbouwd moeten zijn met (OBN-)literatuur, maar het kan eventueel ook met (nog niet eerder gepubliceerde) goed gedocumenteerde waarnemingen en o.a. OBN handleidingen. V - Vuistregel: de maatregel kan onder de in de tekst gegeven voorwaarden (gebiedssituatie + manier van uitvoeren) in veel gevallen het in de tekst beschreven positieve effect hebben als hij in de praktijk wordt uitgevoerd, maar dat is niet zeker. Redenen voor de onzekerheid kunnen zijn dat uit monitoring is gebleken dat er ook (onverklaarde) mislukkingen zijn of dat de voorwaarden voor succesvol herstel nog niet goed bekend zijn. H - Hypothese: door logisch nadenken is een maatregel geformuleerd die in de praktijk nog niet of nauwelijks is uitgeprobeerd, maar die in theorie effectief zou kunnen zijn. De aanleiding van de hypothese kan gelegen zijn in analogieën (de maatregel is een vuistregel of bewezen maatregel in een sterk verwant habitattype) of in processen waarvan we denken dat we ze goed begrijpen, maar die echter nog niet op praktijkschaal zijn getoetst. Op basis van ervaringen bij de habitattypen wordt een gunstig effect verwacht voor de geselecteerde diersoorten, maar dit is nog niet getoetst in het veld. Wanneer deze toetsing wel heeft plaatsgevonden, heeft een maatregel de status 'bewezen'. Kennislacunes Voor dit leefgebied zijn er geen specifieke kennislacunes benoemd. Deel II - 980

10. Literatuur Bal, D., H.M. Beije, H.F. van Dobben & A. van Hinsberg 2007. Overzicht van kritische stikstofdeposities voor natuurdoeltypen Ministerie van LNV, Directie Kennis. Bal, D., H.M. Beije, M. Felliger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal en F.J. van Zadelhoff 2001. Handboek natuurdoeltypen. Rapport Expertisecentrum LNV 2001/020, Wageningen. Boesveld, A., A.W. Gmelig Meyling & I. van Lente 2009. Inhaalslag Verspreidingsonderzoek Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2008. Platte schijfhoorn Anisus vorticulus. Stichting Anemoon, Bennebroek. De Bruyne, R.H., A.W. Gmelig Meyling & A. Boesveld 2007. Mollusken. In Kalkman, V.J. De soorten van het leefgebiedenbeleid.-eis-nederland, Leiden. De Lange, M.C. & W.A.M. Emmerik 2006. Kennisdocument Bittervoorn, Rhodeus amarus (Bloch, 1782). Kennisdocument 15, Sportvisserij Nederland, Bilthoven. Decleer, K. (red.) 2007. Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee. Habitattypen / dier- en plantensoorten. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M.2007.0, Brussel, 584p. Gaumert, D. 1986. Kleinfische in Niedersachsen. Hinweise zu, Artenschutz. Mitteilungen aus dem Niedersächsisches Landesamt für Wasserwirtschaft. Heft 4 Hildesheim. Janssen, J.A.M. & J.H.J. Schaminée 2004. Europese natuur in Nederland; soorten van de habitatrichtlijn. KNNV, Utrecht. 112p. Loeb, R. 2008. On biogeochemical processes influencing eutrophication and toxicity in riverine wetlands. Dissertatie Radboud Universtiteit Nijmegen. Van Dobben, H.F., R. Bobbink, A. van Hinsberg & D. Bal 2012. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport, Wageningen. Willing, M.J. & I.J. Killeen 1999. Anisus vorticulus a rare and threatened water snail. British Wildlife, august: 412-418. Deel II - 981

Deel II - 982