Poststuk van de maand januari 2014 Het gebruik van de cijferzegels van het type Van Krimpen (1946) Op 1 november 1946 vonden er, in postaal en filatelistisch opzicht, enkele belangrijke wijzigingen plaats. - De tarieven stegen, sommige na een groot aantal jaren. Bijvoorbeeld het tarief van 1½ cent voor drukwerken tot 20 gram dat op 1 februari 1928 was ingegaan. En dus 18 jaar en 9 maanden gegolden heeft. - Er werd een nieuwe serie lage waarden uitgegeven. Maar pas op, op 1 november 1946 verscheen niet de serie NVPH 460-468, zoals die ook in uw album staan; er verscheen een serie van slechts 3 waarden waar op dat moment behoefte aan was. Op 1 november 1946 verschenen de 2 cent korenbloemblauw, voor binnenlandse drukwerken t/m 20 gram en de 4 cent heldergroen voor drukwerken naar het buitenland t/m 20 gram. De kleur van beide zegels is in de loop van de vele jaren dat zij verkocht werden, steeds donkerder geworden. Daarnaast werd ook nog de 1 cent waarde uitgegeven. Dit was het tarief voor Braillezendingen t/m 1 kg (afb. 1). Maar deze postzegel is daarvoor niet uitgegeven. Afbeelding 1. Een cecogram, een frankeeretiket voor braillestukken. Dit etiket is viermaal gebruikt voor het verzenden van een braillestuk tot 1 kg. Per genoemde datum werd het tarief van lokaalbriefkaarten verhoogd van 5 naar 6 cent. Voor mensen die nog briefkaartformulieren van 5 cent in huis hadden en om oude voorraden bij de posterijen op te maken werd dit 1 cent zegel uitgegeven. Op veel kantoren werden de briefkaarten van 5 cent al met een bijgeplakte 1 cent zegel verkocht. Als gevolg van de tariefsverhoging stegen ook de tarieven van interlokale brieven (7½ 10cent) en van interlokale briefkaarten (5 7½ cent). Een aanvullingswaarde van 2½ cent voor enveloppen, postbladen en briefkaarten met ingedrukt zegel was nog niet direct nodig, omdat die nog in voorraad waren (2½ cent Lebeau). De aanvullingswaarde in het type Van Krimpen van 2½ cent verscheen pas in oktober 1947. Dit zegel was ook in het einde van de veertiger jaren een aantrekkelijk zegel. Zowel vanwege de frisse kleur, waar stempelafdrukken goed op uitkwamen, de Oranjegevoelens van vlak na de oorlog en het feit dat de halve cent een uitlopende muntwaarde was, die nostalgische gevoelens opwierp. 1
Daarom zien we de 2½ cent nog wel eens als enkelfrankering gebruikt, speciaal bij gelegenheidsstempels. Het is duidelijk dat dit overgefrankeerd maakwerk is. Er was geen zelfstandig tarief van 2 ½ cent en correct, volgens tarief met 2 ½ cent gefrankeerde poststukken, bestaan niet. Zie ook de website. Afb 2: Bijfrankering van 2½ cent op een enveloppe van ½ cent. Op 1 juli 1953 werd weer een aantal tarieven verhoogd, wat de uitgifte van nieuwe frankeerzegels tot gevolg had. Het tarief voor binnenlandse briefkaarten werd verhoogd van 6 naar 7 cent. Een bijplakwaarde van 1 cent om briefkaarten van 6 cent naar de juist waarde te verhogen was er al. Maar voor ongezegelde briefkaartformulieren was een 7 cent postzegel nodig. Deze verscheen op 1 juli 1953, op de datum van de tariefsverhoging. Het briefkaarttarief naar het buitenland werd verhoogd van 12 naar 15 cent, waardoor een bijplakwaarde van 3 cent nodig was. Een 3-centzegel hadden we al eerder kunnen gebruiken, maar de behoefte daaraan was niet zo groot dat daar een speciale postzegel voor werd aangemaakt. Toen op 1 november 1946 het buitenlands drukwerktarief werd verhoogd kwam er ook een verlaagd tarief voor drukwerken die regelmatig verschenen (zoals kranten) en in een bepaalde minimumoplage werden verzonden. Dit tarief was 3 cent. Dit moest voorlopig maar worden voldaan met 3 zegels van 1 cent of 1 zegel van 1 cent en 1 van 2 cent. Het 3-centzegel verscheen in augustus 1953. Ook het drukwerktarief naar het buitenland werd verhoogd en wel van 4 naar 5 cent. Er was op dat moment nog geen 5-centzegel; deze verscheen in november 1953. (afb. 3) 2
Afb. 3. 5 cent Van Krimpen op een drukwerk naar het buitenland. De 6-centzegel kon al vanaf 1 november 1946 worden gebruikt voor lokaal verzonden brieven. Maar omdat voor de langlopende series voor brieven en briefkaarten een postzegel met de afbeelding van het staatshoofd werd uitgegeven, kwam er een 6-centwaarde in het ontwerp Hartz. Dat zegel was nog beschikbaar toen in 1948 het tarief voor interlokale briefkaarten werd verlaagd van 7½ naar 6 cent. Op 1 juli 1953 ging het tarief van lokale briefkaarten omhoog van 5 naar 6 cent. Hiervoor was al de 6-centzegel en face beschikbaar. Op dezelfde datum werd ook het minimumtarief voor monsters verhoogd naar 6 cent. Of dit de reden is voor de uitgifte van de 6-centwaarde is niet duidelijk; monsters zijn immers niet erg veel verzonden poststukken. Het feit dat de 6-centzegel pas in september 1954 werd uitgegeven suggereert dat toen de Juliana-zegels van 6 cent op waren. 3
Afb. 4. 6-centzegel als frankering op een monster zonder waarde. De waarde van 8 cent tenslotte verscheen op 1 november 1957. Conclusie: de volgorde van uitgifte van de zegels was dus niet volgens de nummering van de catalogus: 1, 2, 2½, 3 etc. Maar: 1, 2 en 4 2½ - 7 3 5 6-8 cent. 4
In het onderstaande schema tenslotte ziet u de gebruiksmogelijkheid van de verschillende waarden op de datum waarop zij zijn uitgegeven. Waarde tariefdatum Soort poststuk uitgiftedatum 1 cent, 011146, braillestukken tot 1 kg 011146 1 cent, 011146, bijfrankering lokaal postblad 5 6 cent. 011146 2 cent 011146, drukwerk binnenland 1e gewichtsklasse 011146 2½ cent, 011146, bijfrankering postbladen 7½ 10 cent -- 0947 2½ cent, 010447, bijfrankering briefkaarten Benelux 5 7 ½ cent -- 0947 3 cent, 011146, periodieken buitenland -- 0853 4 cent, 011146, drukwerk buitenland 1 e gewichtsklasse 011146 5 cent, 010753, drukwerk buitenland 1 e gewichtsklasse -- 1153 6 cent, 010753, lokaal briefkaart -- 0954 6 cent, 010653, monsters binnenland, minimumtarief -- 0954 7 cent, 010753, briefkaart binnenland 010753 7 cent, 010753, lokale brief 010753 7 cent, 010753, briefkaart, grenstarief 010753 8 cent, 011157, briefkaart binnenland 011157 8 cent, 011157, briefkaart grenstarief 011157 Enkele jaren geleden werd bij veilingbedrijf Van Dieten een aangetekende brief met aangegeven waarde geveild, waarop enkel een 2½ cent Van Krimpen was geplakt. Er was ook geen afdruk van een frankeermachine o.i.d. En toch was de brief correct, dus volgens tarief, gefrankeerd. Het was namelijk een dienstbrief waarvan volgens de regels het brieftarief (10 cent) en het aantekenrecht (15 cent) door de afzender met de posterijen werd verrekend. In feite was het dienstnummer (1/123 of zoiets) in dit geval de aanduiding voor 25 cent. Extra diensten, zoals de aangegeven waarde of bericht van ontvangst moesten wel worden voldaan door middel van postzegels. In het bedoelde geval bedroeg het tarief voor de aangegeven waarde 2½ cent, dat was voldaan door middel van het 2½ cent-zegel*). Volgens mij is dit zonder meer een bijzondere brief, maar geen enkelfrankering in de zin zoals dit bedoeld wordt (namelijk het gehele frankeerbedrag voldaan door 1 postzegel), maar gewoon een bijfrankering. De opbrengst van de brief was ruim 400 (excl. veilingkosten). Waarschijnlijk is de waarde in de NVPH-catalogus gebaseerd op deze opbrengst. Deze brief mag niet vergeleken worden met gewone drukwerken met één 2½ cent-zegel of drukwerken waarvan het 2 ½ cent-zegel is afgestempeld met een gelegenheidstempel. Vooral deze laatste komen vaak voor. De waarde daarvan is mijns inziens minder dan de waarde van een afgeweekte 2½ cent zegel met een gewone afstempeling. Van de echte enkelfrankeringen, dus niet de bijfrankeringen, zijn de 1 cent en de 3 cent, mits juist gebruikt in de juiste periode, verreweg het moeilijkst te vinden. *) Vergelijk dit met de onderstaande aangetekende dienstbrief, waarbij ook alleen het tarief voor Bericht van Ontvangst (ƒ 1,75 van 1 april 1982 tot 24 februari 1984) is voldaan door postzegel. Het dienstnummer op deze brief is 1/369. 5
Afb. 5. Als u een aangetekende brief met bericht van ontvangst had verzonden op 11 januari 1983 dan had u aan postzegels moeten plakken: brieftarief + aantekenrecht ƒ 3,75 plus BvO ƒ 1,75 = ƒ 5,50. De overheid had echter een aparte regeling met de posterijen voor dienstbrieven die gold voor al dan niet aangetekende brieven. Dat bedrag hoefde dus niet te worden voldaan door postzegels of een afdruk van een frankeermachine. Alleen voor de extra diensten, zoals het verzekeringsrecht ( aangegeven waarde ) of het BvO moesten door de overheidsdienst postzegels worden geplakt. 6