ECLI:NL:CRVB:2016:3593

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2017:95. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

ECLI:NL:CRVB:2016:1273

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2017:2863

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:CRVB:2017:2885

ECLI:NL:CRVB:2017:2462

ECLI:NL:CRVB:2017:2674

ECLI:NL:CRVB:2013:1325

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2016:3289

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

ECLI:NL:CRVB:2016:1899

ECLI:NL:CRVB:2014:3821

ECLI:NL:CRVB:2015:1291

ECLI:NL:CRVB:2017:1434

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:CRVB:2017:2864

ECLI:NL:CRVB:2016:2097

ECLI:NL:CRVB:2016:1344

ECLI:NL:CRVB:2017:1743

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:CRVB:2016:2645

ECLI:NL:CRVB:2012:BV9932

ECLI:NL:CRVB:2017:1692

ECLI:NL:CRVB:2016:707

ECLI:NL:CRVB:2016:5122

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:CRVB:2014:1436

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:CRVB:2014:824

ECLI:NL:CRVB:2016:2341

ECLI:NL:CRVB:2015:3993

ECLI:NL:CRVB:2016:3509

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:CRVB:2015:2828

ECLI:NL:CRVB:2017:1307

ECLI:NL:CRVB:2016:218

ECLI:NL:CRVB:2017:141

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:CRVB:2017:1541

ECLI:NL:CRVB:2012:BX8998

ECLI:NL:CRVB:2016:862

ECLI:NL:CRVB:2014:1812

ECLI:NL:CRVB:2017:1265

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2017:492

ECLI:NL:CRVB:2016:3143

ECLI:NL:CRVB:2014:987

ECLI:NL:CRVB:2016:4970

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:CRVB:2016:1955

ECLI:NL:CRVB:2017:1694

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2017:172

ECLI:NL:CRVB:2017:2577

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:CRVB:2014:1793

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:CRVB:2017:2494

ECLI:NL:CRVB:2002:AE4462

ECLI:NL:CRVB:2015:4862

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:CRVB:2012:BX3745

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

ECLI:NL:CRVB:2013:2656

ECLI:NL:CRVB:2017:1342

ECLI:NL:CRVB:2016:1002

ECLI:NL:CRVB:2008:BC6184

ECLI:NL:CRVB:2017:894

ECLI:NL:CRVB:2013:2912

ECLI:NL:CRVB:2012:BW0624

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2016:3133

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

ECLI:NL:CRVB:2015:4216

ECLI:NL:CRVB:2014:2863

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:CRVB:2017:1982

ECLI:NL:CRVB:2017:1883

ECLI:NL:CRVB:2017:2389

ECLI:NL:CRVB:2015:238

ECLI:NL:CRVB:2017:1204

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:CRVB:2005:AT2864

ECLI:NL:CRVB:2017:1551

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2014:3661

ECLI:NL:CRVB:2015:4650

ECLI:NL:CRVB:2016:4931

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

Transcriptie:

ECLI:NL:CRVB:2016:3593 Instantie Datum uitspraak 28-09-2016 Datum publicatie 29-09-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/1219 WIA Socialezekerheidsrecht Hoger beroep Niet verzekerd. WIA-uitkering terecht geweigerd. Appellant heeft geen uitkering op grond van de WW ontvangen. De bij de vaststellingsovereenkomst toegekende uitkering ter zake van de werkloosheid van appellant, vindt zijn grondslag in de vaststellingsovereenkomst en vloeit voort uit de van toepassing zijnde cao. Dat betekent dat de maandelijkse uitkering van appellant niet is gebaseerd op de WW en evenmin daarmee kan worden gelijkgesteld. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA in verbinding met artikel 7 van de ZW kan hij daarom evenmin als werknemer worden beschouwd. Wetsverwijzingen Vindplaatsen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 7 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 8 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 9 Ziektewet Ziektewet 7 Rechtspraak.nl SZR-Updates.nl 2016-1006 USZ 2016/379 Uitspraak 15/1219 WIA Datum uitspraak: 28 september 2016 Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 januari 2015, 14/3430 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade Partijen: [appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. OVERWEGINGEN 1. Appellant is van 1 oktober 1985 tot 1 oktober 2008 werkzaam geweest bij het [werkgever], laatstelijk in de functie van medewerker gebiedsbeheer. Op 26 september 2008 hebben appellant en het [werkgever] een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij partijen zijn overeengekomen dat het [werkgever] appellant met ingang van 1 oktober 2008 eervol ontslag verleent en hem met betrekking tot het ontslag een uitkering toekent ter hoogte van de som van de uitkeringen krachtens de Werkloosheidwet (WW) en de bovenwettelijke uitkeringsregeling die gold voor het [werkgever]. Het [werkgever] heeft appellant vervolgens ontslag verleend per 1 oktober 2008 en, door tussenkomst van Loyalis Maatwerkadministraties B.V., maandelijks uitkering aan appellant gedaan. 2. Appellant heeft op 31 oktober 2013 bij het Uwv een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en daarbij vermeld dat hij vanaf 12 mei 2009 door ziekte niet kon werken. Bij besluit van 4 november 2013 heeft het Uwv appellant de WIAuitkering vanaf 10 mei 2011 ontzegd. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat appellant op 12 mei 2009 arbeidsongeschikt is geworden. Op dat moment ontving hij wachtgeld en had hij geen werkgever of een loongerelateerde uitkering. Daardoor is appellant niet verzekerd voor de WIA. 3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 november 2013. Bij beslissing op bezwaar van 19 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. 4. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant op grond van de vaststellingsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2008 een bovenwettelijke uitkering is toegekend, wat betekent dat appellant vanaf die datum niet langer is aan te merken als werknemer. 5.1. In hoger beroep heeft appellant betwist dat hij vanaf 1 oktober 2008 niet langer is aan te merken als werknemer. Het feit dat hij met [werkgever] een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten betekent nog niet dat hij hiermee de status van werknemer heeft prijsgegeven. Nu wettelijk is bepaald wie als verzekerde wordt aangemerkt en nu niet in de wet is bepaald dat hiervan bij overeenkomst zou kunnen worden afgeweken, was hij daarom ten tijde van de eerste ziektedag wel verzekerd voor de WIA. 5.2. Het Uwv heeft in verweer in hoger beroep verwezen naar de artikelen 7 en 8 van de Wet WIA waarin is geregeld dat voor de vraag wie als verplicht verzekerde wordt aangemerkt, aansluiting wordt gezocht bij het begrip werknemer in de zin van de Ziektewet (ZW). Aangezien appellant naar aanleiding van de vaststellingsovereenkomst per 1 oktober 2008 eervol ontslag is verleend, kan appellant vanaf dat moment niet langer op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW als verzekerde worden aangemerkt. Dat appellant voorafgaande aan het verleende ontslag met het [werkgever] een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, maakt dit niet anders. Verder is per 1

oktober 2008 niet een andere wettelijke grondslag aan te wijzen waardoor appellant vanaf dat moment toch als werknemer valt aan te merken in de zin van de ZW en de Wet WIA. Ondanks het feit dat appellant werkloos is geworden, heeft hij vanaf 1 oktober 2008 geen uitkering ontvangen op grond van de WW waardoor hij in ieder geval niet op grond van artikel 7 van de ZW als werknemer kan worden beschouwd. Er is geen wettelijke basis om de door het [werkgever] toegekende werkloosheidsregeling op één lijn te stellen met een werkloosheidsuitkering op grond van de WW. Artikel 9 van de Wet WIA bevat een uitbreiding van het begrip werknemer en hieraan is een nadere invulling gegeven met de ministeriële regeling Uitbreiding kring van verzekerden ingevolge de ZW en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en de Aanwijzingsregeling regelingen krachtens artikel 7 en 7a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ook deze regelingen bieden volgens het Uwv geen grondslag om appellant als werknemer te beschouwen. 6. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 6.1.1. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet WIA is de werknemer verplicht verzekerd. 6.1.2. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA is werknemer de werknemer in de zin van de ZW, met uitzondering van de werknemer die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet. 6.1.3. Op grond van artikel 9 van de Wet WIA, zoals dat ten tijde hier van belang gold, wordt mede als werknemer beschouwd: a. in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen de persoon, die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de WW, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van een regeling als bedoeld in onderdeel b; b. de persoon, die wegens werkloosheid niet werkt en die op grond van een bij ministeriele regeling aan te wijzen, van overheidswege getroffen regeling, uitkering ontvangt. 6.1.4. Volgens artikel 3, eerste lid, van de ZW, zoals dat ten tijde hier van belang gold, is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. 6.1.5. Op grond van artikel 7 van de ZW, zoals dat ten tijde hier van belang gold, wordt voor de toepassing van die wet beschouwd: a. degene die krachtens de verplichte verzekering op grond van de WW uitkering ontvangt; b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a, van de WW, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van het uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 6.1.6. Op grond van onder meer artikel 7 van de ZW en artikel 9 van de Wet WIA is de ministeriële regeling Uitbreiding kring van verzekerden ingevolge de ZW en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering tot stand gekomen. Op grond van artikel 2 van die regeling wordt in een aantal gevallen voor de toepassing van de ZW en de Wet WIA als werknemer beschouwd degene, die wegens werkloosheid niet werkt, doch aan wie geen uitkering wordt verleend. 6.2. Appellant is op 1 oktober 2008 werkloos geworden. Hij kon toen niet langer op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA in verbinding met artikel 3 van de ZW als werknemer worden beschouwd.

6.3. Appellant heeft vanaf 1 oktober 2008 geen uitkering op grond van de WW ontvangen. De door het UMCG bij de vaststellingsovereenkomst toegekende uitkering ter zake van de werkloosheid van appellant, vindt zijn grondslag in de vaststellingsovereenkomst en vloeit voort uit de van toepassing zijnde cao Universitair Medisch Centra. Dat betekent dat, anders dan appellant heeft betoogd, de maandelijkse uitkering van appellant niet is gebaseerd op de WW en evenmin daarmee op grond van de hiervoor aangehaalde bepalingen kan worden gelijkgesteld. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA in verbinding met artikel 7 van de ZW kan hij daarom evenmin als werknemer worden beschouwd. 6.4. Evenmin biedt de regeling genoemd onder 6.1.6 een grondslag om appellant als werknemer te beschouwen. De daarbij geregelde situaties waarin wel wegens werkloosheid niet wordt gewerkt, maar geen uitkering wordt verleend en waarvoor wel wordt aangenomen dat een betrokkene verzekerd blijft, hebben onder meer betrekking op ontheffing wegens gemoedsbezwaren, verblijf buiten Nederland anders dan wegens vakantie en door het Uwv aan de werknemer opgelegde maatregelen. De situatie waarin appellant op 12 mei 2009 verkeerde, valt niet onder de aldaar beschreven specifieke situaties. 6.5. Uit 6.1.1 tot en met 6.4 volgt dat appellant niet verzekerd was voor de Wet WIA toen hij arbeidsongeschikt werd. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. 7. Nu het bestreden besluit in stand blijft is er geen aanleiding voor een schadevergoeding. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente over een na te betalen WIA-uitkering zal daarom worden afgewezen. 8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep - bevestigt de aangevallen uitspraak; - wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016. (getekend) G.A.J. van den Hurk (getekend) H.J. Dekker

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip werknemer. IvR