Tekst vergelijken. Documenten vergeleken 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf _Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.

Vergelijkbare documenten
MASTERPLAN BRANDVEILIGHEID (INTEGRAAL PLAN BRANDVEILIGHEID) NIEUWBOUW BEDRIJFSGEBOUW FOKKER 5 INCLUSIEF MEZZANINE FOKKER LOGISTICS PARK OUDE MEER

MASTERPLAN BRANDVEILIGHEID (INTEGRAAL PLAN BRANDVEILIGHEID) NIEUWBOUW EDCO BEDRIJVENTERREIN HELMONDSINGEL DEURNE

Beach hotel te Zoutelande. Rapportage berekening permanente vuurbelasting

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN. Kenmerk: 2013-R-V1.2

Brandpreventie. Werk nr Datum: HOOFDGEBOUW (2014)

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID (voor nieuwbouw utiliteitsgebouwen, op hoofdlijnen, volgens bouwbesluit 2012 versie 1.0)

Brandveiligheidstoets Nieuwbouw fustopslag & expeditie FruitNL te Ommeren

AFD BEPERKING ONTSTAAN BRANDGEVAARLIJKE SITUATIE

NIEUWBOUW 78 APPARTMENTEN HABITAGE TE HEERHUGOWAARD

Brandveiligheidsaspecten van de uitbreiding van het kantoorpand van IHC Hydrohammer B.V. te Kinderdijk. Ontwerp met 3 verdiepingen

AMS1 Schiphol-Rijk. Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

Nieuwbouw kantoor Bon Holding

BRL 2880 " Systemen voor het brandwerend bekleden van lijnvormige stalen bouwconstructies " ( )

NIEUWBOUW BEDRIJFSPAND OSSEBROEKEN 13 BEILEN

Uitbreiding tweede openluchtschool te Amsterdam. Rapportage brandveiligheid. Rapportnr: Datum: Versie: 1 Contactpersoon: L.

Permanente vuurlastberekening. Ten behoeve van: Uitbreiding kwekerij Aalsmeerderweg 681 te Rijsenhout

<> Inhoudsopgave 1 Algemene projectgegevens Sterkte bij brand (afdeling 2.2) Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situa

Verbouwing gezondheidszorgcomplex aan de Zuiderweg 15 te Schagen. Rapportage brandveiligheid

Brandveiligheid. Onderwerp: Advies nieuwbouw rijhal "Hippisch Recreatiepark Ter Maarsch" Adres: Vledderweg 3 Stadskanaal Aanvrager: HPF Projecten BV

Toetsing brandpreventie

Gemeente Heerhugowaard D. Kooij Postbus AJ HEERHUGOWAARD. Beste meneer Kooij,

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 9 DECEMBER 2016

RAPPORT BRANDVEILIGHEID s Gravendijkwal 68 Rotterdam DO v Auteur: Leon Zondervan

1 Inleiding vereist kwaliteitsniveau... 2

Checklist bijeenkomstfunctie

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 10 MEI 2017

Roozen - van Hoppe Bouw en Ontwikkeling bv T.a.v. de heer Jeroen Pel Postbus AD HILVARENBEEK

NIEUWBOUW KINDERDAGVERBLIJF DE ARK AGRA MATIC BV

ADVIES. Pagina 1 van 5. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat

Afdeling Risicobeheersing Team advies

1.4 Veiligheidseisen bij brand Bouwbesluit. CORRECTIES v2 (2 februari 2015) bij: A.F. Hamerlinck, Brand, Zoetermeer 2010 (1e druk)

V&L MEMO BRANDVEILIGHEID. Bijlage 25 bij besluit 2017/2543-V1

OMGEVINGSVERGUNNING. ProjectManagement Bureau Gemeente Amsterdam Postbus BG AMSTERDAM

Biomassacentrale Ooms. Rapportage brandveiligheid. Rapportnr: Datum: Versie: 1 Contactpersoon: L. Mol

Rapportage. Concept. Toetsing aan het Bouwbesluit. InterConcept ID:

MEMO 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN

Checklist woonfunctie

Project: Verbouw van tot een kinderdagverblijf Kinderdagverblijf Dolfijn te Voorthuizen Adviesrapport brandpreventie

project: Bouw Zorgvilla Nieuw Vogelesang a/d Rijksstraatweg 162 te Leersum opdrachtgever: Zorgvilla Nieuw Boszicht Rijksstraatweg 65, 3956 CJ Leersum

rand rapport Project: Herinrichting 't Klooster Rilland Werknummer:ZF15-06 Datum:

Zorgboerderij Hagelkruisweg 20 te Hegelsom. Rapportage brandveiligheid

RAPPORTAGE TOETSING BRANDVEILIGHEID

Brandveiligheidsadvies Gelijkwaardigheid

Bouwbesluit 2012 De wijzigingen

DE BRAND1HEID Specialist in brandbeveiliging

project: Houthavens Kavel 1c te Amsterdam - bouwen opdrachtgever: Peter Tuin Holding B.V. document: Rapportage Brandveiligheid kenmerk: 6140R01c

Hoefbladstraat te Nieuw-Vennep Beoordeling brandveiligheid. Datum 10 december 2015 Referentie Hoofdweg GH ROTTERDAM

verschillende wegen leiden naar een brandveilig hoog gebouw

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

AVR Afvalverwerking BV Nieuwbouw Stortbordes december 2011

Kapershoekseweg 24. Hoogvliet - Rotterdam

BRANDPREVENTIE TOETSING

Beleid bestaande bouw - beleidspakket. Kwaliteit brandveiligheid

SPLITSING UNITS A-1 EN A-4 WOONBOULEVARD HOOGSTAD TE VLAARDINGEN

document: Gelijkwaardigheid beperking uitbreiding van brand - verkoopruimte

Bouwbesluit 2012: wat verandert er voor het brandveilig bouwen met staal? (1)" dr. ir. Ralph Hamerlinck"

NIEUWBOUW BEDRIJFSLOODS HOOFDWEG AM SMILDE

Advies brandveiligheid Omgevingsvergunning Gegevens Aanvraag

MASTERPLAN BRANDVEILIGHEID (INTEGRAAL PLAN BRANDVEILIGHEID) NIEUWBOUW BEDRIJFSPAND ROMAR VOSS BV ROGGEL

Inhoudsopgave. werknr : H59 Opgesteld door : mst Datum: Versie : 1.0 Blz. 2/10

Zaanstreek-Waterland Zaanstad

DAKBEDEKKING, GESPOTEN of STRIJKBAAR (attest, productcertificaat) Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

nieuwbouw melkveebedrijf: Werktuigenberging C, Jongveestal D, Ligboxenstal E jc Cotenoeverseweg 105, Brummen

Advies brandveiligheid omgevingsvergunning

Bouwbesluit 2012, kantoorfunctie, nieuwbouw, vluchtroute, brandmeldinstallatie (BMI), Datum: 25 maart 2019 Status:

Eind- en toetstermen Brandpreventie Deskundige I

Beschrijving. Wel of geen brandmeldinstallatie in stallingsgarage. Advies Definitief

Verdiepingsmodule brandveiligheid. Programma Korte herhaling wijzigingen en begrippen algemeen Wijzigingen brandveiligheid

Renovatie/verbouwing H. Hartkerk/ Pastorie aan de Baronielaan te Breda

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

Rapportage Toetsing aan het Bouwbesluit

WAND, BINNENSPOUWBLAD, NIET DRAGEND, BETON (attest, productcertificaat)

Onderbouw. Brandveiligheidseisen ONDERBOUW. Om voor optoppen in aanmerking te komen moet een woongebouw aan

Brandveiligheidsadvies

Bouwdeel F/G Brouwhuis aan de Ceresstraat te Breda

Rapportage NEN 6060 Brandveiligheid grote brandcompartimenten Uitbreiding Insulcon Lancasterstraat 4 te Steenbergen

BEM Omschrijving : Toetsing bebouwing t.b.v. het houden van een Agrarische Kinderopvang aan De Zeeweg 4 te Nieuw-Vossemeer (Gem. Steenbergen).

NIEUWBOUW WIJKSPORTVOORZIENINGEN PERNIS

Utrechtsestraatweg AS Woerden De heer ing. P. Dunnewold. Strevelsweg 700/ AS Rotterdam De heer G. Zeck

groot brandcompartiment, handhaving, spiegelsymmetrie, WBDBO

DAKBEDEKKING, METALEN ELEMENTEN of STROKEN (attest, productcertificaat)

SCHIPHOL HOTEL BADHOEVEDORP

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

project: Plus Van der Wal, Kleyburgplein 9-15 te Nieuw Lekkerland document: Brandveiligheid met gelijkwaardigheid brandcompartimentering

Brandbeveiligingsconcept. Ten behoeve van: Woonvoorziening met dagbesteding OTT De Ring te Hoofddorp

ECO/NNECT. Voorstel waarborging brandveiligheid. Roel Derkx SATIJNplus Architecten de Wijk van Morgen b.v.

ISOLATIE, MUUR, THERMISCH, VOORGEVORMD (attest, productcertificaat)

Presentatie BRAND-voorschriften

Sector Risicobeheersing

Uitbreiding Farm Dairy te Lelystad Onderwerp Brandveiligheidsplan Projectnummer AN11476 Documentnummer BA-v1.0

Rapport toetsing Bouwbesluit

BDA Groep. BDA Groep 1976 circa 60 medewerkers. Brandveiligheid in hoofdlijnen. Verwarring over aspecten. Beoordelingsgrondslag!

Brandveiligheidsadvies Nieuwbouw winkel en bedrijfsruimten Binnenweg te Heemstede te Naarden

Bouwbesluit 2012, industriefunctie, NEN 6060, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, compartimentering, Datum: 5 april 2019 Status:

Een schoolgebouw bestaat uit drie bouwlagen. De begane grond heeft een gebruiksoppervlakte van ruim m 2

Woongebouw familie James Callantsoog. Rapportage brandveiligheid

Rapenburg 34 Quickscan Definitief Ontwerp Brandveiligheid

Herontwikkeling Bedrijfspand Kruisbergseweg 10, Hengelo (Gld)

Garage naast een woning: brandveiligheid

Bouwbesluit 2012 en gelijkwaardigheid. dr. ir. Ralph Hamerlinck

Transcriptie:

Tekst vergelijken Documenten vergeleken 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Samenvatting 448 woord(en) toegevoegd 660 woord(en) verwijderd 17187 woord(en) identiek

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf MASTERPLAN BRANDVEILIGHEID (INTEGRAAL PLAN BRANDVEILIGHEID) NIEUWBOUW PROLOGIS FOKKERPARK DC 11-12 Project: Nieuwbouw Prologis Fokkerpark DC11-12 Anthony Fokker Park Haarlemmermeer In opdracht van: Prologis Postbus 87100 1080 JC Amsterdam Projectleider: H.J. Meeuwessen E: hm@ste-bv.com Projectnummer: 15012 Projectinformatie Opdrachtnemer STE B.V. Projectuitvoerende L.J.E. van Lievenoogen Gecontroleerd door H.J. Meeuwessen Gevalideerd door H.J. Meeuwessen Status document Definitief, versie 2.1 Documentdatum 26 februari 2016 Documentnaam 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf MASTERPLAN BRANDVEILIGHEID (INTEGRAAL PLAN BRANDVEILIGHEID) NIEUWBOUW PROLOGIS FOKKERPARK DC 11-12 Project: Nieuwbouw Prologis Fokkerpark DC11-12 Anthony Fokker Park Haarlemmermeer In opdracht van: Prologis Postbus 87100 1080 JC Amsterdam Projectleider: H.J. Meeuwessen E: hm@ste-bv.com Projectnummer: 15012 Projectinformatie Opdrachtnemer STE B.V. Projectuitvoerende H.J. Meeuwessen Gecontroleerd door L.J.E. van Lievenoogen Gevalideerd door H.J. Meeuwessen Status document Definitief, versie 3.0 Documentdatum 20 juli 2016 Documentnaam 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Omschrijving Inhoudsopgave Pagina 0 Managementsamenvatting... 4 1 Inleiding... 5 1.1 Algemeen... 5 1.2 Beoordelingskader... 5 1.3 Doelstelling... 5 1.4 Werkwijze... 6 1.5 Gelijkwaardigheid... 6 1.6 Artikel 1.3 - Gelijkwaardigheidbepaling... 6 2 Projectgegevens... 8 2.1 Algemeen... 8 2.2 Aangeleverde bescheiden... 8 2.3 Toegepaste gebruiksfuncties, bouwmaterialen en aantal personen... 9 3 Constructieve brandveiligheid (sterkte bij brand)... 11 3.1 Algemeen... 11 3.2 Brandwerendheid bouwconstructie... 11 4 Brand- en subbrandcompartimenten... 15 4.1 Algemeen... 15 4.2 Brandcompartiment... 15 4.3 Subbrandcompartimenten... 17 4.4 Doorvoeringen... 18 4.5 Luchtbehandelinginstallaties... 19 5 Ontvluchting... 20 5.1 Algemeen... 20 5.2 Vluchtroute... 20 5.3 Tweede vluchtroute... 23 5.4 Beschermde vluchtroutes... 24 5.5 Extra beschermde vluchtroutes... 24 5.6 Inrichting vluchtroute... 25 5.7 Beweegbare constructieonderdelen... 26 5.8 Overbruggen van hoogteverschillen... 27 5.9 Doorstroomcapaciteit... 29 5.10 Toetsing... 29 5.11 Deuren in vluchtroutes... 29 5.12 Restrisico vluchten bij brand... 30 6 Beperking ontstaan en ontwikkeling van brand en rook... 32 6.1 Algemeen... 32 6.2 Beperking van het ontwikkelen van brand en rook... 32 6.3 Verbrandingstoestel... 34 6.4 Schacht, koker of kanaal... 34 6.5 Restrisico brandgevaar en ontwikkeling van brand... 35 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 2 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Omschrijving Inhoudsopgave Pagina 0 Managementsamenvatting... 4 1 Inleiding... 5 1.1 Algemeen... 5 1.2 Beoordelingskader... 5 1.3 Doelstelling... 5 1.4 Werkwijze... 6 1.5 Gelijkwaardigheid... 6 1.6 Artikel 1.3 - Gelijkwaardigheidbepaling... 6 2 Projectgegevens... 8 2.1 Algemeen... 8 2.2 Aangeleverde bescheiden... 8 2.3 Toegepaste gebruiksfuncties, bouwmaterialen en aantal personen... 9 3 Constructieve brandveiligheid (sterkte bij brand)... 11 3.1 Algemeen... 11 3.2 Brandwerendheid bouwconstructie... 11 4 Brand- en subbrandcompartimenten... 15 4.1 Algemeen... 15 4.2 Brandcompartiment... 15 4.3 Subbrandcompartimenten... 17 4.4 Doorvoeringen... 18 4.5 Luchtbehandelinginstallaties... 19 5 Ontvluchting... 20 5.1 Algemeen... 20 5.2 Vluchtroute... 20 5.3 Tweede vluchtroute... 23 5.4 Beschermde vluchtroutes... 24 5.5 Extra beschermde vluchtroutes... 24 5.6 Inrichting vluchtroute... 25 5.7 Beweegbare constructieonderdelen... 26 5.8 Overbruggen van hoogteverschillen... 27 5.9 Doorstroomcapaciteit... 29 5.10 Toetsing... 29 5.11 Deuren in vluchtroutes... 29 5.12 Restrisico vluchten bij brand... 30 6 Beperking ontstaan en ontwikkeling van brand en rook... 32 6.1 Algemeen... 32 6.2 Beperking van het ontwikkelen van brand en rook... 32 6.3 Verbrandingstoestel... 34 6.4 Schacht, koker of kanaal... 34 6.5 Restrisico brandgevaar en ontwikkeling van brand... 35 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 2 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 7 Brandbeveiligingsinstallaties... 36 7.1 Algemeen... 36 7.2 Noodverlichting... 36 7.3 Brandmeldinstallatie... 37 7.4 Ontruimingsalarminstallatie... 38 7.5 Vluchtrouteaanduidingen... 39 7.6 Brandslanghaspels... 40 7.7 Droge blusleidingen... 41 7.8 Bluswatervoorziening... 42 7.9 Blustoestellen... 42 7.10 Automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem... 43 8 Bereikbaarheid, toetreding en repressie door de brandweer... 44 8.1 Algemeen... 44 8.2 Brandweeringang... 44 8.3 Bereikbaarheid... 44 8.4 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen... 45 9 Goedkeuring bevoegd gezag... 47 10 Organisatorische aspecten... 48 10.1 Algemeen... 48 10.2 Inspecties en onderhoud... 48 10.3 Gebruiksmeldingsplicht... 48 10.4 Bedrijfshulpverlening... 49 11 Conclusie... 50 11.1 Aanvullend advies... 50 11.2 Melding brandveilig gebruik (gebruiksmelding)... 50 12 Bijlagen... 51 12.1 Bijlage 1. Brandslanghaspels tekst doormelding... 51 12.2 Bijlage 2. Vultijdenmodel (compartiment B)... 52 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiëren, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van STE B.V. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 3 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 7 Brandbeveiligingsinstallaties... 36 7.1 Algemeen... 36 7.2 Noodverlichting... 36 7.3 Brandmeldinstallatie... 37 7.4 Ontruimingsalarminstallatie... 38 7.5 Vluchtrouteaanduidingen... 39 7.6 Brandslanghaspels... 39 7.7 Droge blusleidingen... 40 7.8 Bluswatervoorziening... 41 7.9 Blustoestellen... 42 7.10 Automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem... 42 8 Bereikbaarheid, toetreding en repressie door de brandweer... 44 8.1 Algemeen... 44 8.2 Brandweeringang... 44 8.3 Bereikbaarheid... 44 8.4 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen... 45 9 Goedkeuring bevoegd gezag... 47 10 Organisatorische aspecten... 48 10.1 Algemeen... 48 10.2 Inspecties en onderhoud... 48 10.3 Gebruiksmeldingsplicht... 48 10.4 Bedrijfshulpverlening... 49 11 Conclusie... 50 11.1 Aanvullend advies... 50 11.2 Melding brandveilig gebruik (gebruiksmelding)... 50 12 Bijlagen... 51 12.1 Bijlage 1. Brandslanghaspelwagen... 51 12.2 Bijlage 2. Vultijdenmodel (Unit 11)... 52 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopiëren, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van STE B.V. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 3 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 0 Managementsamenvatting De doelstelling van dit Masterplan Brandveiligheid (masterplan), oftewel Integraal Plan Brandveiligheid (IPB), is een toetsing van het bouwplan aan hoofdstuk 1, 2, 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 en dan met name op het gebied van de brandveiligheid. Bij deze beoordeling is de volgende werkwijze aangehouden: 1. Uitwerking vigerende wet- en regelgeving, per deelgebied; 2. Toetsen van de aangereikte tekeningen aan de wet- en regelgeving; 3. Uitwerking en analyse van de bevindingen; 4. Conclusies; 5. Doen van aanbevelingen; 6. Opstellen conceptrapportage; 7. Bespreken conceptrapportage met opdrachtgever en architect (planteam); 8. Het laten uitwerken van de benodigde aanpassingen aan de hand van de conceptrapportage; 9. Toetsen van de aangepaste tekeningen (aanvraag omgevingsvergunning); 10. Uitwerking en analyse bevindingen; 11. Conclusies; 12. Opstellen eindrapport; 13. Aanvraag omgevingsvergunning door opdrachtgever. Door deze werkwijze ontstaat er gedurende het proces van de ontwikkeling van het VO (voorlopig ontwerp) naar DO (definitief ontwerp) en vervolgens naar de aanvraag van de omgevingsvergunning inzicht in de implementatie van de brandveiligheidsvoorzieningen in het uiteindelijke bouwplan. Omdat gedurende de ontwerpfase vroegtijdig de tekortkomingen of onvolkomenheden kunnen worden aangepast, ontstaat er op het gebied van de brandveiligheid een bouwplan dat voldoet aan de wet- en regelgeving. Het resultaat van de gevolgde werkwijze is een ontwerpplan dat voldoet aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit. De gevolgde werkwijze komt overeen met het procesmodel Masterplan model-ibb (Integrale Brandveiligheid Bouwwerken) van het CCV. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 4 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 0 Managementsamenvatting De doelstelling van dit Masterplan Brandveiligheid (masterplan), oftewel Integraal Plan Brandveiligheid (IPB), is een toetsing van het bouwplan aan hoofdstuk 1, 2, 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 en dan met name op het gebied van de brandveiligheid. Bij deze beoordeling is de volgende werkwijze aangehouden: 1. Uitwerking vigerende wet- en regelgeving, per deelgebied; 2. Toetsen van de aangereikte tekeningen aan de wet- en regelgeving; 3. Uitwerking en analyse van de bevindingen; 4. Conclusies; 5. Doen van aanbevelingen; 6. Opstellen conceptrapportage; 7. Bespreken conceptrapportage met opdrachtgever en architect (planteam); 8. Het laten uitwerken van de benodigde aanpassingen aan de hand van de conceptrapportage; 9. Toetsen van de aangepaste tekeningen (aanvraag omgevingsvergunning); 10. Uitwerking en analyse bevindingen; 11. Conclusies; 12. Opstellen eindrapport; 13. Aanvraag omgevingsvergunning door opdrachtgever. Door deze werkwijze ontstaat er gedurende het proces van de ontwikkeling van het VO (voorlopig ontwerp) naar DO (definitief ontwerp) en vervolgens naar de aanvraag van de omgevingsvergunning inzicht in de implementatie van de brandveiligheidsvoorzieningen in het uiteindelijke bouwplan. Omdat gedurende de ontwerpfase vroegtijdig de tekortkomingen of onvolkomenheden kunnen worden aangepast, ontstaat er op het gebied van de brandveiligheid een bouwplan dat voldoet aan de wet- en regelgeving. Het resultaat van de gevolgde werkwijze is een ontwerpplan dat voldoet aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit. De gevolgde werkwijze komt overeen met het procesmodel Masterplan model-ibb (Integrale Brandveiligheid Bouwwerken) van het CCV. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 4 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 1 Inleiding 1.1 Algemeen Dit Masterplan Brandveiligheid (verder aangeduid als masterplan) is opgesteld naar aanleiding van de door Prologis te Amsterdam aan STE B.V. te Maarheeze verstrekte opdracht. Dit masterplan heeft betrekking op de nieuwbouw Fokker DC 11-12 (warehouse unit 11 en 12), distributiecentrum met kantoren, gelegen aan het Anthony Fokker Park te Haarlemmermeer. De gehele nieuwbouw unit 11 en 12 met mezzanines inclusief kantoren wordt voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. Het gebouw zal gebruikt gaan worden als magazijn c.q. distributiecentrum. Aanleiding voor dit masterplan is de wens van de opdrachtgever om vereiste brandpreventieve maatregelen te laten onderzoeken op toepasbaarheid en haalbaarheid en het te beoordelen plan te voorzien van eventuele verbeteringen. De bevindingen van de toets brandveiligheid en de noodzakelijk te treffen (brandveiligheids)voorzieningen zijn verwerkt in deze rapportage. STE B.V. beschikt over de volgende KIWA-erkenningen: a. Kiwa erkenning: K42627/07: ISO 9001 gecertificeerd adviesbureau; b. Kiwa erkenning: K86924/01: erkend PvE opsteller Brandmeldinstallatie (conform de regeling Brandmeldinstallaties K21027 ); c. Kiwa erkenning: K89264/01: erkend PvE opsteller Watermistinstallatie (conform de regeling Watermistinstallatie K 21027 ). 1.2 Beoordelingskader Bij de beoordeling op het voldoen aan de vigerende brandveiligheidsvoorschriften is het plan getoetst aan de volgende (wettelijke) bepalingen: Hoofdstuk 1, 2, 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 (vigerende versie vanaf 1 januari 2015); Regeling Bouwbesluit 2012; NEN, NEN-EN of EN-normen, de laatste uitgave van deze van toepassing zijnde normen. 1.3 Doelstelling De doelstelling van de beoordeling is te komen tot een heldere rapportage van de bouwtechnische staat van het totale bouwplan, het beheer en het gebruik ervan, zodanig dat hieruit een conclusie getrokken kan worden of het bouwplan voldoet aan de vigerende brandveiligheidsvoorschriften uit het beoordelingskader zoals vermeld in voorgaande paragraaf. Naast bovenstaande toets vindt er in het masterplan een nadere uitwerking plaats van het beroep op de gedane gelijkwaardigheden. Concreet wordt in dit masterplan een beroep op gelijkwaardigheid gedaan: Het vergroten van de maximale grootte van een brandcompartiment van 2.500 m² (industriefunctie) en 1.000 m² (kantoorfunctie) door het toepassen van een gecertificeerde sprinklerinstallatie. Dus een beroep op een gelijkwaardige invulling voor afdeling 2.10; Het verlengen van de loopafstanden in de industriefunctie door het toepassen van een gecertificeerde sprinklerinstallatie in combinatie met de berekening rooklaagdikte (vultijdenmodel op basis van de TNO rapportage 96-CVB-R0330). Dus een beroep op een gelijkwaardige invulling van artikel 2.104 en 2.106 van het Bouwbesluit 2012; 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 5 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 1 Inleiding 1.1 Algemeen Dit Masterplan Brandveiligheid (verder aangeduid als masterplan) is opgesteld naar aanleiding van de door Prologis te Amsterdam aan STE B.V. te Maarheeze verstrekte opdracht. Dit masterplan heeft betrekking op de nieuwbouw Fokker DC 11-12 (warehouse unit 11 en 12), distributiecentrum met kantoren, gelegen aan het Anthony Fokker Park te Haarlemmermeer. De gehele nieuwbouw unit 11 en 12 met mezzanines inclusief kantoren wordt voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. Het gebouw zal gebruikt gaan worden als magazijn c.q. distributiecentrum. Aanleiding voor dit masterplan is de wens van de opdrachtgever om vereiste brandpreventieve maatregelen te laten onderzoeken op toepasbaarheid en haalbaarheid en het te beoordelen plan te voorzien van eventuele verbeteringen. De bevindingen van de toets brandveiligheid en de noodzakelijk te treffen (brandveiligheids)voorzieningen zijn verwerkt in deze rapportage. 1.2 Beoordelingskader Bij de beoordeling op het voldoen aan de vigerende brandveiligheidsvoorschriften is het plan getoetst aan de volgende (wettelijke) bepalingen: Hoofdstuk 1, 2, 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 (vigerende versie vanaf 1 juli 2015); Regeling Bouwbesluit 2012; NEN, NEN-EN of EN-normen, de laatste uitgave van deze van toepassing zijnde normen. 1.3 Doelstelling De doelstelling van de beoordeling is te komen tot een heldere rapportage van de bouwtechnische staat van het totale bouwplan, het beheer en het gebruik ervan, zodanig dat hieruit een conclusie getrokken kan worden of het bouwplan voldoet aan de vigerende brandveiligheidsvoorschriften uit het beoordelingskader zoals vermeld in voorgaande paragraaf. Naast bovenstaande toets vindt er in het masterplan een nadere uitwerking plaats van het beroep op de gedane gelijkwaardigheden. Concreet wordt in dit masterplan een beroep op gelijkwaardigheid gedaan: Het vergroten van de maximale grootte van een brandcompartiment van 2.500 m² (industriefunctie) en 1.000 m² (kantoorfunctie) door het toepassen van een gecertificeerde sprinklerinstallatie. Dus een beroep op een gelijkwaardige invulling voor afdeling 2.10; Het verlengen van de loopafstanden in de industriefunctie door het toepassen van een gecertificeerde sprinklerinstallatie in combinatie met de berekening rooklaagdikte (vultijdenmodel op basis van de TNO rapportage 96-CVB-R0330). Dus een beroep op een gelijkwaardige invulling van artikel 2.104 en 2.106 van het Bouwbesluit 2012. Het toepassen van een reductie op de bouwconstructie op het criterium van bezwijken, zowel door het toepassen van een gecertificeerde sprinklerinstallatie als op basis van de mogelijkheden binnen het Bouwbesluit. Dus een beroep op een gelijkwaardige invulling van afdeling 2.2. De verdere uitwerking van de uitgangspunten van de automatische sprinklerinstallatie vindt plaats in het separaat hiervoor opgestelde UpD sprinklerinstallatie. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 5 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Het toepassen van een reductie op de bouwconstructie op het criterium van bezwijken, zowel door het toepassen van een gecertificeerde sprinklerinstallatie als op basis van de mogelijkheden binnen het Bouwbesluit. Dus een beroep op een gelijkwaardige invulling van afdeling 2.2. De verdere uitwerking van de uitgangspunten van de automatische sprinklerinstallatie vindt plaats in het separaat hiervoor opgestelde PvE sprinklerinstallatie. 1.4 Werkwijze De opbouw van deze rapportage is zodanig dat in diverse hoofdstukken c.q. paragrafen een volledige toetsing plaatsvindt aan de relevante vigerende wet- en regelgeving, met de daarbij toegepaste brandpreventieve voorzieningen. Expliciet wordt de relevante vigerende wet- en regelgeving vermeld. Het gebouw kent bijvoorbeeld geen stookplaats. Er zal dan ook geen toetsing plaatsvinden aan een dergelijk onderdeel van het Bouwbesluit 2012. In het laatste hoofdstuk wordt de conclusie weergegeven van de in deze rapportage verwerkte volledige toetsing aangaande de brandveiligheidseisen en de eventuele noodzakelijke aanvullende adviezen. 1.5 Gelijkwaardigheid Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is er voor dit object een vorm van gelijkwaardigheid van toepassing. De gelijkwaardigheid dient ten genoegen van het College van Burgemeester en Wethouders te worden ingediend bij de omgevingsvergunning. De uitwerking van de gelijkwaardigheid vindt plaats in de paragraaf 1.6. De basis voor het masterplan is gelegen in het Bouwbesluit 2012, de vigerende versie geldend vanaf 1 januari 2015. 1.6 Artikel 1.3 - Gelijkwaardigheidbepaling In het Bouwbesluit 2012 (artikel 1.3) is met betrekking tot een gelijkwaardige oplossing het volgende voorschrift opgenomen: Aan een in hoofdstuk 2 tot en met 7 gesteld voorschrift behoeft niet te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik daarvan anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die hoofdstukken gestelde voorschriften. Voldoet een oplossing aan dit voorschrift, dan voldoet het aan Bouwbesluit 2012, ook al is het een andere invulling van een prestatie-eis. De sprinklerinstallatie heeft als doel het voorzien in persoonlijke veiligheid door in geval van een brand met water te blussen c.q. onder controle te houden en het beperken van materiële schade en het zeker stellen van de (bedrijfs)continuïteit. Het gehele gebouw (unit 11 en 12) wordt voorzien van een sprinklerinstallatie, met als doel een gelijkwaardige invulling van het Bouwbesluit. Het invullen van de gelijkwaardigheid voor een groter brandcompartiment met de gebruikmaking van een sprinklerinstallatie is door de Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften al meermalen aangegeven als gelijkwaardig. De motivatie in dezen van de adviescommissie is: het risico van een onbeheersbare brand is voldoende beperkt waardoor deze gelijkwaardig is aan de compartimentering. Voor wat betreft de scheidingen tussen brandcompartimenten wordt door de commissie opgemerkt, dat de scheidingen tussen de brandcompartimenten moeten worden uitgevoerd volgens de eisen uit het Bouwbesluit (lees: WBDBO 60 minuten). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 6 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 1.4 Werkwijze De opbouw van deze rapportage is zodanig dat in diverse hoofdstukken c.q. paragrafen een volledige toetsing plaatsvindt aan de relevante vigerende wet- en regelgeving, met de daarbij toegepaste brandpreventieve voorzieningen. Expliciet wordt de relevante vigerende wet- en regelgeving vermeld. Het gebouw kent bijvoorbeeld geen stookplaats. Er zal dan ook geen toetsing plaatsvinden aan een dergelijk onderdeel van het Bouwbesluit 2012. In het laatste hoofdstuk wordt de conclusie weergegeven van de in deze rapportage verwerkte volledige toetsing aangaande de brandveiligheidseisen en de eventuele noodzakelijke aanvullende adviezen. 1.5 Gelijkwaardigheid Zoals beschreven in paragraaf 1.3 is er voor dit object een vorm van gelijkwaardigheid van toepassing. De gelijkwaardigheid dient ten genoegen van het College van Burgemeester en Wethouders te worden ingediend bij de omgevingsvergunning. De uitwerking van de gelijkwaardigheid vindt plaats in de paragraaf 1.6. De basis voor het masterplan is gelegen in het Bouwbesluit 2012, de vigerende versie geldend vanaf 1 juli 2015. 1.6 Artikel 1.3 - Gelijkwaardigheidbepaling In het Bouwbesluit 2012 (artikel 1.3) is met betrekking tot een gelijkwaardige oplossing het volgende voorschrift opgenomen: Aan een in hoofdstuk 2 tot en met 7 gesteld voorschrift behoeft niet te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik daarvan anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die hoofdstukken gestelde voorschriften. Voldoet een oplossing aan dit voorschrift, dan voldoet het aan Bouwbesluit 2012, ook al is het een andere invulling van een prestatie-eis. De sprinklerinstallatie heeft als doel het voorzien in persoonlijke veiligheid door in geval van een brand met water te blussen c.q. onder controle te houden en het beperken van materiële schade en het zeker stellen van de (bedrijfs)continuïteit. Het gehele gebouw (unit 11 en 12) wordt voorzien van een sprinklerinstallatie, met als doel een gelijkwaardige invulling van het Bouwbesluit. Het invullen van de gelijkwaardigheid voor een groter brandcompartiment met de gebruikmaking van een sprinklerinstallatie is door de Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften al meermalen aangegeven als gelijkwaardig. De motivatie in dezen van de adviescommissie is: het risico van een onbeheersbare brand is voldoende beperkt waardoor deze gelijkwaardig is aan de compartimentering. Voor wat betreft de scheidingen tussen brandcompartimenten wordt door de commissie opgemerkt, dat de scheidingen tussen de brandcompartimenten moeten worden uitgevoerd volgens de eisen uit het Bouwbesluit (lees: WBDBO 60 minuten). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 6 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Voor het gebouw kan hierdoor worden volstaan met langere loopafstanden 1 (vluchtwegen) en kan het gebouw worden uitgevoerd met een groter brandcompartiment 2. Door het gebouw te voorzien van een gecertificeerde automatische sprinklerinstallatie, wordt elk compartiment van het gebouw beschouwd als één brandcompartiment. Door dit uitgangspunt wordt de sprinklerinstallatie gebruikt om invulling te geven aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, met gebruikmaking van artikel 1.3 (gelijkwaardigheid). Door toepassing van de sprinklerinstallatie kan, op basis van gelijkwaardigheid, worden gesteld dat: Elke compartiment van het gebouw (dus A, B, C en D met ieder een kantorengedeelte) wordt ieder als één brandcompartiment gerealiseerd; De loopafstand in de industriefunctie wordt door een combinatie van de sprinklerinstallatie en het vultijdenmodel verlengd. De sprinklerinstallatie wordt gecertificeerd door een ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling. De sprinklerinstallatie zal van een certificaat voorzien moeten worden. Verdere uitwerking van de sprinklerinstallatie wordt gedaan in het separaat opgestelde PvE sprinklerinstallatie. 1 De toelichting op artikel 2.104 (Extra beschermde vluchtroute), Bouwbesluit 2012, geeft aan dat: Uiteraard zou het doel van het veilig vluchten buiten een subbrandcompartiment ook kunnen worden bereikt door detectie, alarmering, een automatische blusinstallatie en/of verdere beperking van het aantal personen. De wetgever geeft dus aan, dat de toepassing van een sprinklerinstallatie (automatische blusinstallatie) gelijkwaardig is voor het verlengen van de loopafstanden. Daarnaast wordt in de toelichting op artikel 2.106 (Tweede vluchtroute), Bouwbesluit 2012 aangegeven: Het doel van een tweede vluchtroute is het veilig kunnen vluchten als één van de twee routes bij brand onbruikbaar wordt. Dit doel zou met een beroep op gelijkwaardigheid (artikel 1.3) ook kunnen worden bereikt door detectie, alarmering, een automatisch blusinstallatie en/of verdere beperking van het aantal personen. De wetgever geeft dus aan, dat de toepassing van een sprinklerinstallatie (automatische blusinstallatie) gelijkwaardig is voor het verlengen van de loopafstanden. 2 Toepassen van een sprinklerinstallatie is een invulling die ervoor zorgt, dat er bij een brand geen onbeheersbare situatie kan ontstaan en dat er dus voldoende tijd is om het aansluitende terrein te bereiken. Hierdoor ontstaat met een sprinklerinstallatie de mogelijkheid tot een oneindig groot brandcompartiment. Afhankelijk van de soort sprinklerbeveiliging is er echter geen sprake van een oneindig groot brandcompartiment, maar is er in werkelijkheid sprake van een oneindige verzameling van virtuele brand-/subbrandcompartimenten. De oppervlakte van het virtuele brandcompartiment is namelijk de maximale sproeioppervlakte welke behoort bij de van toepassing zijnde risicoclassificatie. Zo kent de NFPA bij de risicoclassificatie OH2 een sproeidichtheid van 8,1 mm/min (8,1 dm³/m²/min) over een sproeioppervlak van 139 m². Door deze maximale sproeioppervlakte waar een brand binnen blijft, ontstaat er op deze manier dus een oneindige verzameling van brandcompartimenten van 139 m², tevens het maximale mogelijke uitbreidingsgebied van een brand. Hoewel er tekstueel in het PvE staat dat er sprake is van één brand-/subbrandcompartiment, is er in werkelijkheid sprake van een oneindige verzameling van kleine brandcompartimenten. Het Bouwbesluit geeft aan dat een subbrandcompartiment in een minuut ontruimd dient te zijn. Gezien de grootte van de subbrandcompartimenten is deze ontruiming geen probleem. Het gebouw dient derhalve in vijftien minuten ontruimd te zijn. Door het toepassen van een sprinklerinstallatie is het mogelijk een relatief veel langere ontruimingstijd te accepteren, doordat de sprinklerinstallatie actief ingrijpt op de brandontwikkeling. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 7 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Voor het gebouw kan hierdoor worden volstaan met langere loopafstanden 1 (vluchtwegen) en kan het gebouw worden uitgevoerd met een groter brandcompartiment 2. Door het gebouw te voorzien van een gecertificeerde automatische sprinklerinstallatie, wordt elk compartiment van het gebouw beschouwd als één brandcompartiment. Door dit uitgangspunt wordt de sprinklerinstallatie gebruikt om invulling te geven aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012, met gebruikmaking van artikel 1.3 (gelijkwaardigheid). Door toepassing van de sprinklerinstallatie kan, op basis van gelijkwaardigheid, worden gesteld dat: Elke unit van het gebouw (dus unit DC 11, bestaande uit deel A en B en unit DC 12, bestaande uit deel C en D, alle met een kantorengedeelte) wordt ieder als één brandcompartiment 3 gerealiseerd; De loopafstand in de industriefunctie wordt door een combinatie van de sprinklerinstallatie en het vultijdenmodel verlengd. De sprinklerinstallatie wordt gecertificeerd door een ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling. De sprinklerinstallatie zal van een certificaat voorzien moeten worden. Verdere uitwerking van de sprinklerinstallatie wordt gedaan in het separaat opgestelde UpD sprinklerinstallatie. 1 De toelichting op artikel 2.104 (Extra beschermde vluchtroute), Bouwbesluit 2012, geeft aan dat: Uiteraard zou het doel van het veilig vluchten buiten een subbrandcompartiment ook kunnen worden bereikt door detectie, alarmering, een automatische blusinstallatie en/of verdere beperking van het aantal personen. De wetgever geeft dus aan, dat de toepassing van een sprinklerinstallatie (automatische blusinstallatie) gelijkwaardig is voor het verlengen van de loopafstanden. Daarnaast wordt in de toelichting op artikel 2.106 (Tweede vluchtroute), Bouwbesluit 2012 aangegeven: Het doel van een tweede vluchtroute is het veilig kunnen vluchten als één van de twee routes bij brand onbruikbaar wordt. Dit doel zou met een beroep op gelijkwaardigheid (artikel 1.3) ook kunnen worden bereikt door detectie, alarmering, een automatisch blusinstallatie en/of verdere beperking van het aantal personen. De wetgever geeft dus aan, dat de toepassing van een sprinklerinstallatie (automatische blusinstallatie) gelijkwaardig is voor het verlengen van de loopafstanden. 2 Toepassen van een sprinklerinstallatie is een invulling die ervoor zorgt, dat er bij een brand geen onbeheersbare situatie kan ontstaan en dat er dus voldoende tijd is om het aansluitende terrein te bereiken. Hierdoor ontstaat met een sprinklerinstallatie de mogelijkheid tot een oneindig groot brandcompartiment. Afhankelijk van de soort sprinklerbeveiliging is er echter geen sprake van een oneindig groot brandcompartiment, maar is er in werkelijkheid sprake van een oneindige verzameling van virtuele brand-/subbrandcompartimenten. De oppervlakte van het virtuele brandcompartiment is namelijk de maximale sproeioppervlakte die behoort bij de van toepassing zijnde risicoclassificatie. Zo kent de NFPA bij de risicoclassificatie OH2 een sproeidichtheid van 8,1 mm/min (8,1 dm³/m²/min) over een sproeioppervlak van 139 m². Door deze maximale sproeioppervlakte waar een brand binnen blijft, ontstaat er op deze manier dus een oneindige verzameling van brandcompartimenten van 139 m², tevens het maximale mogelijke uitbreidingsgebied van een brand. Hoewel er tekstueel in het UpD staat dat er sprake is van één brand-/subbrandcompartiment, is er in werkelijkheid sprake van een oneindige verzameling van kleine brandcompartimenten. Het Bouwbesluit geeft aan dat een subbrandcompartiment in een minuut ontruimd dient te zijn. Gezien de grootte van de subbrandcompartimenten is deze ontruiming geen probleem. Het gebouw dient derhalve in vijftien minuten ontruimd te zijn. Door het toepassen van een sprinklerinstallatie is het mogelijk een relatief veel langere ontruimingstijd te accepteren, doordat de sprinklerinstallatie actief ingrijpt op de brandontwikkeling. 3 In het totaal wordt het gebouw opgedeeld in twee brandcompartimenten. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 7 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 2 Projectgegevens 2.1 Algemeen Het betreft hier het ontwerp van een groot bedrijfsgebouw. De units 11 en 12 met de kantoren bedragen in totaal ca. 35.632 m². Het gebouw zal gebruikt gaan worden als magazijn c.q. distributiecentrum met kantoor. In unit 11 aan de zuidwestzijde en in unit 12 aan de noordoostzijde van het gebouw wordt een distributiegedeelte met docklevellers gerealiseerd, het overige gedeelte wordt opslag. De opslag vindt plaats in zogenaamde open frame racks. Boven de docklevellers wordt in iedere unit voorzien in een mezzaninevloer. Opslag vindt hier plaats door zogenaamde solid pile opslag. Op de begane grond alsmede op de mezzaninevloeren worden tevens kantoren gerealiseerd. Deze worden uitgevoerd als apart subbrandcompartiment. Fokkerpark DC 11-12 Oppervlakte (in m²) Aantal brandcompartimenten Sub-BC 3 Unit 11 Compartiment A begane grond Ca. 7.308 Mezzanine (4,99+p) Ca. 1.040 1 2 Compartiment B begane grond Ca. 7.308 Mezzanine (4,99+p) Ca. 1.080 Mezzanine (8,59+p) Ca. 1.080 1 2 Totaal unit 11 Ca. 17.816 Unit 12 Compartiment C begane grond Ca. 7.308 Mezzanine (4,99+p) Ca. 1.080 1 2 Mezzanine (8,59+p) Ca. 1.080 Compartiment D begane grond Ca. 7.308 Mezzanine (4,99+p) Ca. 1.040 1 2 Totaal unit 12 Ca. 17.816 Totaal DC 11 en 12 Ca. 35.632 4 8 2.2 Aangeleverde bescheiden Deze rapportage is gebaseerd op de hieronder weergegeven gegevens van Johan de Vries Architect B.V. te Willemstad, welke door de opdrachtgever zijn verstrekt. Tekening Projectnummer Tekeningnummer Datum Bestektekening terrein W176 BT.00 14-04-2015 Begane grond DC 11 W176 BT.01 14-04-2015 Begane grond DC 12 W176 BT.02 14-04-2015 Mezzanine 4990+ DC11-DC12 W176 BT.03 14-04-2015 Mezzanine 8590+ DC11-DC12 W176 BT.04 14-04-2015 Dakplattegrond DC11 W176 BT.05 14-04-2015 Dakplattegrond DC12 W176 BT.06 14-04-2015 Bestektekening gevelaanzichten W176 BT.08 14-04-2015 3 Sub-BC staat voor subbrandcompartimenten. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 8 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 2 Projectgegevens 2.1 Algemeen Het betreft hier het ontwerp van een groot bedrijfsgebouw. De units 11 en 12 met de kantoren bedragen in totaal ca. 35.632 m². Het gebouw zal gebruikt gaan worden als magazijn c.q. distributiecentrum met kantoor. In unit 11 aan de zuidwestzijde en in unit 12 aan de noordoostzijde van het gebouw wordt een distributiegedeelte met docklevellers gerealiseerd, het overige gedeelte wordt opslag. De opslag vindt plaats in zogenaamde open frame racks. Boven de docklevellers wordt in iedere unit voorzien in een mezzaninevloer. Opslag vindt hier plaats door zogenaamde solid pile opslag. Op de begane grond alsmede op de mezzaninevloeren worden tevens kantoren gerealiseerd. Deze worden uitgevoerd als apart subbrandcompartiment. Fokkerpark DC 11-12 Oppervlakte (in m²) Aantal brandcompartimenten Sub-BC 4 Unit 11 Compartiment A en B, begane grond Ca. 14.616 Mezzanine (4,99+p) A en B Ca. 2.120 1 3 Mezzanine (8,59+p) B Ca. 1.080 Totaal unit 11 Ca. 17.816 Unit 12 Compartiment C en D, begane grond Ca. 14.616 Mezzanine (4,99+p) C en D Ca. 2.120 1 3 Mezzanine (8,59+p) C Ca. 1.080 Totaal unit 12 Ca. 17.816 Totaal DC 11 en 12 Ca. 35.632 2 6 2.2 Aangeleverde bescheiden Deze rapportage is gebaseerd op de hieronder vermelde gegevens van Johan de Vries Architect B.V. te Willemstad, die door de opdrachtgever zijn verstrekt. Tekening Projectnummer Tekeningnummer Datum Bestektekening terrein W176 BT.00 14-04-2015 Begane grond DC 11 W176 BT.01 14-04-2015 Begane grond DC 12 W176 BT.02 14-04-2015 Mezzanine 4990+ DC11-DC12 W176 BT.03 14-04-2015 Mezzanine 8590+ DC11-DC12 W176 BT.04 14-04-2015 Dakplattegrond DC11 W176 BT.05 14-04-2015 Dakplattegrond DC12 W176 BT.06 14-04-2015 Bestektekening gevelaanzichten W176 BT.08 14-04-2015 4 Sub-BC staat voor subbrandcompartimenten. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 8 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 2.3 Toegepaste gebruiksfuncties, bouwmaterialen en aantal personen 2.3.1 Toegepaste gebruiksfuncties De bouwkundige situatie is zoals op de in paragraaf 2.2 vermelde tekeningen weergegeven. Het totale project heeft de volgende gebruiksfuncties: Industriefunctie; Kantoorfunctie. De hoogste verblijfsvloer van de kantoorfunctie ligt op 8,59 meter boven meetniveau 4. De hoogste verblijfsvloer van de industriefunctie ligt op 8,59 meter boven meetniveau. De laagste verblijfsvloer van de kantoorfunctie en de industriefunctie ligt op 0,0 meter (peil). De aangestuurde artikelen worden per gebruiksfunctie vermeld. Indien niet alle aangestuurde artikelen van de gebruiksfuncties hetzelfde zijn, worden onder de kop Algemeen die artikelen vermeld, die wel voor beide gebruiksfuncties gelden. Overige aangestuurde artikelen staan daarna apart per gebruiksfunctie vermeld. 2.3.2 Toegepaste bouwmaterialen Onderdeel Toegepaste bouwmaterialen Bouwconstructie Stalen kolommen Dak Stalen dakconstructie Dakisolatie PIR dikte 90 mm (FM approved) Begane grond vloer Beton Dakbedekking PVC dikte 1,5 mm (niet-brandgevaarlijk volgens NEN 6063) Verdieping vloeren kantoor Beton Verdieping vloeren mezzanine Beton (prefab kanaalplaten) Sandwichpanelen met 80 mm PIR- isolatie, brandklasse B-S2, d0 (volgens Gevels NEN-EN 13501-1, FM Approved) Vliesgevel Betonplint met 80 mm PIR- isolatie Gevelisolatie PIR- isolatie, brandklasse B-S2, d0 (volgens NEN 13501-1, FM Approved) Lichtstraten in gevels en dakvlak Polycarbonaat brandklasse B-S1, d0 (volgens NEN-EN 13501-1) Binnenwanden Brandwanden betonplint (onderste 2 meter) en cellenbeton /Metal Stud Buitendeuren/-kozijnen Aluminium Binnendeuren/-kozijnen Aluminium/staal/hout Overheaddeuren Stalen geïsoleerde sandwichpanelen Verlaagde plafonds Nader te bepalen 4 Meetniveau: het meetniveau is de hoogte van het aansluitende terrein gemeten ter plaatse van de toegang van het gebouw. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 9 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 2.3 Toegepaste gebruiksfuncties, bouwmaterialen en aantal personen 2.3.1 Toegepaste gebruiksfuncties De bouwkundige situatie is zoals op de in paragraaf 2.2 vermelde tekeningen weergegeven. Het totale project heeft de volgende gebruiksfuncties: Industriefunctie; Kantoorfunctie. De hoogste verblijfsvloer van de kantoorfunctie ligt op 8,59 meter boven meetniveau 5. De hoogste verblijfsvloer van de industriefunctie ligt op 8,59 meter boven meetniveau. De laagste verblijfsvloer van de kantoorfunctie en de industriefunctie ligt op 0,0 meter (peil). De aangestuurde artikelen worden per gebruiksfunctie vermeld. Indien niet alle aangestuurde artikelen van de gebruiksfuncties hetzelfde zijn, worden onder de kop Algemeen die artikelen vermeld, die wel voor beide gebruiksfuncties gelden. Overige aangestuurde artikelen staan daarna apart per gebruiksfunctie vermeld. 2.3.2 Toegepaste bouwmaterialen Onderdeel Toegepaste bouwmaterialen Bouwconstructie Stalen kolommen Dak Stalen dakconstructie Dakisolatie PIR dikte 90 mm (FM approved) Begane grond vloer Beton Dakbedekking PVC dikte 1,5 mm (niet-brandgevaarlijk volgens NEN 6063) Verdieping vloeren kantoor Beton Verdieping vloeren mezzanine Beton (prefab kanaalplaten) Sandwichpanelen met 80 mm PIR- isolatie, brandklasse B-S2, d0 (volgens Gevels NEN-EN 13501-1, FM Approved) Vliesgevel Betonplint met 80 mm PIR- isolatie Gevelisolatie PIR- isolatie, brandklasse B-S2, d0 (volgens NEN 13501-1, FM Approved) Lichtstraten in gevels en dakvlak Polycarbonaat brandklasse B-S1, d0 (volgens NEN-EN 13501-1) Binnenwanden Brandwanden betonplint (onderste 2 meter) en cellenbeton /Metal Stud Buitendeuren/-kozijnen Aluminium Binnendeuren/-kozijnen Aluminium/staal/hout Overheaddeuren Stalen geïsoleerde sandwichpanelen Verlaagde plafonds Nader te bepalen 2.3.3 Aantal personen Een aantal voorschriften van het Bouwbesluit 2012 bevat eisen die afhankelijk zijn van aantallen personen. Artikel 1.2 lid 1 van het Bouwbesluit schrijft voor dergelijke gevallen voor dat in een bouwwerk of een gedeelte daarvan niet meer personen tegelijk aanwezig mogen zijn dan op grond van die personen gerelateerde voorschriften is toegestaan. Hier wordt uitgegaan van het aantal personen waarvoor het bouwwerk is bestemd volgens de aanvrager van een omgevingsvergunning/gebruiker of eigenaar van het gebouw. 5 Meetniveau: het meetniveau is de hoogte van het aansluitende terrein gemeten ter plaatse van de toegang van het gebouw. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 9 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 2.3.3 Aantal personen Een aantal voorschriften van het Bouwbesluit 2012 bevat eisen die afhankelijk zijn van aantallen personen. Artikel 1.2 lid 1 van het Bouwbesluit schrijft voor dergelijke gevallen voor dat in een bouwwerk of een gedeelte daarvan niet meer personen tegelijk aanwezig mogen zijn dan op grond van die personen gerelateerde voorschriften is toegestaan. Hier wordt uitgegaan van het aantal personen waarvoor het bouwwerk is bestemd volgens de aanvrager van een omgevingsvergunning/gebruiker of eigenaar van het gebouw. Bij een aanvraag om vergunning voor het bouwen wordt onverminderd bij het eerste lid uitgegaan van een bezetting in personen per m 2 verblijfsgebied, die niet lager is dan in de tabel 1.2 aangegeven bezetting (Bouwbesluit artikel 1.2, lid 2). Tabel 1.2 Gebruiksfunctie Ten minste aan te houden aantal personen per m 2 verblijfsgebied Industriefunctie - Kantoorfunctie 0,05 Voor de industriefunctie hoeft geen rekening gehouden te worden met een minimum aantal personen. Voor de kantoorfunctie moet worden uitgegaan van ten minste 0,05 personen per m 2 verblijfsgebied. Dit betekent dat er minimaal gerekend moet worden met: 3.000 m² x 0,05 = 150 personen (afgerond) in de kantorenstroken. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 10 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Bij een aanvraag om vergunning voor het bouwen wordt onverminderd bij het eerste lid uitgegaan van een bezetting in personen per m 2 verblijfsgebied, die niet lager is dan in de tabel 1.2 aangegeven bezetting (Bouwbesluit artikel 1.2, lid 2). Tabel 1.2 Gebruiksfunctie Ten minste aan te houden aantal personen per m 2 verblijfsgebied Industriefunctie - Kantoorfunctie 0,05 Voor de industriefunctie hoeft geen rekening gehouden te worden met een minimum aantal personen. Voor de kantoorfunctie moet worden uitgegaan van ten minste 0,05 personen per m 2 verblijfsgebied. Dit betekent dat er minimaal gerekend moet worden met: 3.000 m² x 0,05 = 150 personen (afgerond) in de kantorenstroken. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 10 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 3 Constructieve brandveiligheid (sterkte bij brand) 3.1 Algemeen In het Bouwbesluit zijn eisen gesteld aan de sterkte van de bouwconstructie opdat er geen of slechts beperkte voortschrijdende instorting mag plaatsvinden als gevolg van brand. Ten aanzien van constructieve aspecten, in relatie tot brandveiligheid, worden dan ook eisen gesteld aan de bouwconstructie. Deze eisen zijn omschreven in het Bouwbesluit, afdeling 2.2, artikelen 2.9 tot en met 2.12. 3.2 Brandwerendheid bouwconstructie 3.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.2 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.10, lid 1, lid 4 en lid 6 en artikel 2.11, lid 1 en lid 2 aangestuurd via artikel 2.9, lid 2. Een vloer, trap of hellingbaan waarover of waaronder een vluchtroute voert, bezwijkt niet binnen 30 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die vluchtroute niet ligt (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 1). Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 meter boven het meetniveau of lager dan 5 meter onder het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 90 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 4). In afwijking van het vierde en vijfde lid, wordt de tijdsduur met 30 minuten bekort, indien de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m 2 (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 6). Bij het bepalen van het bezwijken van een bouwconstructie, als bedoeld in artikel 2.10, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN-EN 1990 kunnen optreden bij brand (Bouwbesluit artikel 2.11, lid 1). De tijdsduur van het bezwijken als bedoeld in artikel 2.10 wordt afhankelijk van het materiaal van de bouwconstructie bepaald volgens (Bouwbesluit artikel 2.11, lid 2): a) NEN-EN 1992; b) NEN-EN 1993; c) NEN-EN 1994; d) NEN-EN 1995; e) NEN-EN 1996; f) NEN-EN 1999, of g) NEN-EN 6069. 3.2.2 Toetsing Industriefunctie Binnen de industriefunctie zijn open en gesloten trappenhuizen aanwezig. De gesloten trappenhuizen zijn extra beschermde vluchtroutes en derhalve met een WBDBO van 30 minuten (op het criterium vlamdichtheid) afgescheiden van de industriefunctie. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 11 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 3 Constructieve brandveiligheid (sterkte bij brand) 3.1 Algemeen In het Bouwbesluit zijn eisen gesteld aan de sterkte van de bouwconstructie opdat er geen of slechts beperkte voortschrijdende instorting mag plaatsvinden als gevolg van brand. Ten aanzien van constructieve aspecten, in relatie tot brandveiligheid, worden dan ook eisen gesteld aan de bouwconstructie. Deze eisen zijn omschreven in het Bouwbesluit, afdeling 2.2, artikelen 2.9 tot en met 2.12. 3.2 Brandwerendheid bouwconstructie 3.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.2 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.10, lid 1, lid 4 en lid 6 en artikel 2.11, lid 1 en lid 2 aangestuurd via artikel 2.9, lid 2. Een vloer, trap of hellingbaan waarover of waaronder een vluchtroute voert, bezwijkt niet binnen 30 minuten bij brand in een subbrandcompartiment waarin die vluchtroute niet ligt (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 1). Een bouwconstructie van een gebruiksfunctie met een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 5 meter boven het meetniveau of lager dan 5 meter onder het meetniveau bezwijkt bij brand in een brandcompartiment waarin de bouwconstructie niet ligt, niet binnen 90 minuten door het bezwijken van een bouwconstructie binnen of grenzend aan het brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 4). In afwijking van het vierde en vijfde lid, wordt de tijdsduur met 30 minuten bekort, indien de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m 2 (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 6). Bij het bepalen van het bezwijken van een bouwconstructie, als bedoeld in artikel 2.10, wordt uitgegaan van de buitengewone belastingscombinaties die volgens NEN-EN 1990 kunnen optreden bij brand (Bouwbesluit artikel 2.11, lid 1). De tijdsduur van het bezwijken als bedoeld in artikel 2.10 wordt afhankelijk van het materiaal van de bouwconstructie bepaald volgens (Bouwbesluit artikel 2.11, lid 2): a) NEN-EN 1992; b) NEN-EN 1993; c) NEN-EN 1994; d) NEN-EN 1995; e) NEN-EN 1996; f) NEN-EN 1999, of g) NEN-EN 6069. 3.2.2 Toetsing Industriefunctie Binnen de industriefunctie zijn open en gesloten trappenhuizen aanwezig. De gesloten trappenhuizen zijn extra beschermde vluchtroutes en derhalve met een WBDBO van 30 minuten (op het criterium vlamdichtheid) afgescheiden van de industriefunctie. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 11 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf De vloer van het hoogste verblijfsgebied ligt op 8,60 meter boven het meetniveau. Aangezien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 meter boven het meetniveau, dient de bouwconstructie van het gebouw in beginsel 90 minuten brandwerend op bezwijken te worden uitgevoerd. In deze situatie kan reductie worden verkregen door middel van een berekening van de permanente vuurbelasting (NEN 6090) van het gebouw (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 6). Onderdeel Materiaal Draagt bij Ja Nee Bouwconstructie Stalen kolommen X Dak Stalen dakconstructie X Dakisolatie PIR isolatie X Dakbedekking Kunststof dakbedekking (PVC) X Begane grond vloer Beton X Verdieping vloeren kantoor Beton X Verdieping vloeren mezzanine Beton X Stalen beplating Sandwichpanelen met PIR isolatie X Gevels Vliesgevel X Betonplint met PIR isolatie X Lichtstraten Polycarbonaat brandklasse B-S1, d0(volgens NEN-EN 13501-1) X Binnenwanden Brandwanden betonplint (2 m) en cellenbeton/metal Stud X Buitendeuren/-kozijnen Aluminium X Binnendeuren/-kozijnen Aluminium/staal/hout X Overheaddeuren Stalen geïsoleerde sandwichpanelen X Verlaagde plafonds Nader te bepalen X Elektrische installaties 50 MJ/m² X 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 12 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf De vloer van het hoogste verblijfsgebied ligt op 8,60 meter boven het meetniveau. Aangezien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 meter boven het meetniveau, dient de bouwconstructie van het gebouw in beginsel 90 minuten brandwerend op bezwijken te worden uitgevoerd. In deze situatie kan reductie worden verkregen door middel van een berekening van de permanente vuurbelasting (NEN 6090) van het gebouw (Bouwbesluit artikel 2.10, lid 6). Onderdeel Materiaal Draagt bij Ja Nee Bouwconstructie Stalen kolommen X Dak Stalen dakconstructie X Dakisolatie PIR isolatie X Dakbedekking Kunststof dakbedekking (PVC) X Begane grond vloer Beton X Verdieping vloeren kantoor Beton X Verdieping vloeren mezzanine Beton X Stalen beplating Sandwichpanelen met PIR isolatie X Gevels Vliesgevel X Betonplint met PIR isolatie X Lichtstraten Polycarbonaat brandklasse B-S1, d0 (volgens NEN-EN 13501-1) X Binnenwanden Brandwanden betonplint (2 m) en cellenbeton/metal Stud X Buitendeuren/-kozijnen Aluminium X Binnendeuren/-kozijnen Aluminium/staal/hout X Overheaddeuren Stalen geïsoleerde sandwichpanelen X Verlaagde plafonds Nader te bepalen X Elektrische installaties 50 MJ/m² X 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 12 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Onderdeel Materiaal Berekening Totaal (MJ) Bouwconstructie Staal - - Dak Stalen dakconstructie - - Dakisolatie PIR isolatie 0,080 m x 29.232 m² x 45 kg/m³ x 30 MJ/kg 3.157.056 Dakbedekking Kunststof dakbedekking 0,002 m x 29.232 m² x 950 kg/m³ x 43 MJ/kg 2.388.254 Begane grond vloer Beton - - Verdieping vloeren kantoor Beton - - Verdieping vloeren mezzanine Beton - - Stalen beplating - - Gevels Sandwichpanelen met onbrandbare isolatie - - Vliesgevel - - Betonplint - - Lichtstraten Polycarbonaat 0,020 m x 585 m² x 1.200 kg/m³ x 39 MJ/kg 547.560 Binnenwanden Metal Stud - - Buitendeuren/-kozijnen Aluminium - - Binnendeuren/-kozijnen Hout 60 stuks x 40 kg/stuk x 19 MJ/kg 45.600 Overheaddeuren Stalen geïsoleerde sandwichpanelen 40 st x 290 MJ/st 11.600 Verlaagde plafonds Nader te bepalen - - Elektrische installaties 50 MJ/m² 35.632 m² x 50 MJ/m² 1.781.800 Totale verbrandingswaarde (afgerond naar boven) 7.931.870 Onvoorzien, 10% 793.187 Totale verbrandingswaarde, inclusief onvoorzien (in MJ) 8.725.057 Totale gebruiksoppervlakte 35.632 Permanente vuurbelasting in MJ per vierkante meter 244,9 Omdat de permanente vuurbelasting lager is dan 500 MJ per m², is reductie toegestaan. De bouwconstructie moet dan worden uitgevoerd met een minimale brandwerendheid van 60 minuten op bezwijken. Het gebouw wordt voorzien van een gecertificeerde sprinklerinstallatie (certificaat verstrekt door een ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling). De sprinklerinstallatie wordt zodanig ontworpen dat de bouwconstructie wordt aangesproeid door de sprinklerinstallatie. Op grond van het Bouwbesluit geldt hier een eis voor de bouwconstructie van 90 minuten op bezwijken, met een reductie van 30 minuten omdat de permanente vuurlast lager is dan 500 MJ/m², waardoor een eis resteert van 60 minuten. Door het aansproeien van de constructie door de sprinklerinstallatie is dan een reductie mogelijk van 60 minuten op de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie. Door het bovenstaande kan de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie worden gereduceerd van 90 minuten naar (90-30 - 60 =) 0 minuten. Dus met gebruikmaking van artikel 1.3 een beroep op een gelijkwaardige invulling voor afdeling 2.2. Met toepassing van het bovenstaande wordt voldaan aan de functionele eis en prestatie-eis van het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 13 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Onderdeel Materiaal Berekening Totaal (MJ) Bouwconstructie Staal - - Dak Stalen dakconstructie - - Dakisolatie PIR isolatie 0,080 m x 29.232 m² x 45 kg/m³ x 30 MJ/kg 3.157.056 Dakbedekking Kunststof dakbedekking 0,002 m x 29.232 m² x 950 kg/m³ x 43 MJ/kg 2.388.254 Begane grond vloer Beton - - Verdieping vloeren kantoor Beton - - Verdieping vloeren mezzanine Beton - - Stalen beplating - - Gevels Sandwichpanelen met onbrandbare isolatie - - Vliesgevel - - Betonplint - - Lichtstraten Polycarbonaat 0,020 m x 585 m² x 1.200 kg/m³ x 39 MJ/kg 547.560 Binnenwanden Metal Stud - - Buitendeuren/-kozijnen Aluminium - - Binnendeuren/-kozijnen Hout 60 stuks x 40 kg/stuk x 19 MJ/kg 45.600 Overheaddeuren Stalen geïsoleerde sandwichpanelen 40 st x 290 MJ/st 11.600 Verlaagde plafonds Nader te bepalen - - Elektrische installaties 50 MJ/m² 35.632 m² x 50 MJ/m² 1.781.800 Totale verbrandingswaarde (afgerond naar boven) 7.931.870 Onvoorzien, 10% 793.187 Totale verbrandingswaarde, inclusief onvoorzien (in MJ) 8.725.057 Totale gebruiksoppervlakte 35.632 Permanente vuurbelasting in MJ per vierkante meter 244,9 Omdat de permanente vuurbelasting lager is dan 500 MJ per m², is reductie toegestaan. De bouwconstructie moet dan worden uitgevoerd met een minimale brandwerendheid van 60 minuten op bezwijken. Het gebouw wordt voorzien van een gecertificeerde sprinklerinstallatie (certificaat verstrekt door een ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling). De sprinklerinstallatie wordt zodanig ontworpen dat de bouwconstructie wordt aangesproeid door de sprinklerinstallatie. Op grond van het Bouwbesluit geldt hier een eis voor de bouwconstructie van 90 minuten op bezwijken, met een reductie van 30 minuten omdat de permanente vuurlast lager is dan 500 MJ/m², waardoor een eis resteert van 60 minuten. Door het aansproeien van de constructie door de sprinklerinstallatie is dan een reductie mogelijk van 60 minuten op de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie. Door het bovenstaande kan de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie worden gereduceerd van 90 minuten naar (90-30 - 60 =) 0 minuten. Dus met gebruikmaking van artikel 1.3 een beroep op een gelijkwaardige invulling voor afdeling 2.2. Met toepassing van het bovenstaande wordt voldaan aan de functionele eis en prestatie-eis van het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 13 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Kantoorfunctie Op grond van het Bouwbesluit geldt hier een eis voor de bouwconstructie van 90 minuten op bezwijken, met een reductie van 30 minuten omdat de permanente vuurlast lager is dan 500 MJ/m², waardoor een eis resteert van 60 minuten. Door het aansproeien van de constructie door de sprinklerinstallatie is dan een reductie mogelijk van 60 minuten op de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie. Door het bovenstaande kan de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie worden gereduceerd van 90 minuten naar (90-30 - 60 =) 0 minuten. Dus met gebruikmaking van artikel 1.3 een beroep op een gelijkwaardige invulling voor afdeling 2.2. Met toepassing van het bovenstaande wordt voldaan aan de functionele eis en prestatie-eis van het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 14 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Kantoorfunctie Op grond van het Bouwbesluit geldt hier een eis voor de bouwconstructie van 90 minuten op bezwijken, met een reductie van 30 minuten omdat de permanente vuurlast lager is dan 500 MJ/m², waardoor een eis resteert van 60 minuten. Door het aansproeien van de constructie door de sprinklerinstallatie is dan een reductie mogelijk van 60 minuten op de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie. Door het bovenstaande kan de brandwerendheid op bezwijken van de bouwconstructie worden gereduceerd van 90 minuten naar (90-30 - 60 =) 0 minuten. Dus met gebruikmaking van artikel 1.3 een beroep op een gelijkwaardige invulling voor afdeling 2.2. Met toepassing van het bovenstaande wordt voldaan aan de functionele eis en prestatie-eis van het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 14 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 4 Brand- en subbrandcompartimenten 4.1 Algemeen De kans op een snelle uitbreiding van brand moet voldoende worden beperkt om een eventuele brand in een gebouw beheersbaar te kunnen houden. Met het woord snelle is tot uitdrukking gebracht dat de uitbreiding van brand, door de aangebrachte brandscheidingen zodanig moet worden vertraagd dat veilig vluchten mogelijk is. De belangrijkste bouwkundige voorziening daarbij is de brandcompartimentering. Een brandcompartiment is het gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand (Bouwbesluit artikel 1.1). 4.2 Brandcompartiment In artikel 2.82 van het Bouwbesluit is aangegeven wanneer een ruimte wel of niet in een brandcompartiment moet liggen. De omvang van het brandcompartiment is geregeld in artikel 2.83 en de eisen waaraan het brandcompartiment moet voldoen (de wering tegen branddoorslag en brandoverslag) in artikel 2.84. Onder bepaalde omstandigheden kan het toch mogelijk zijn een groter brandcompartiment te realiseren met een beroep op gelijkwaardigheid (zie de toelichting op artikel 1.3 van het Bouwbesluit). 4.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.10 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.82, lid 1, 3 en 4, en artikel 2.83, lid 1, lid 3 en lid 7 en artikel 2.84, lid 1, lid 4, lid 6 en lid 7 aangestuurd via artikel 2.81 lid 2. Een besloten ruimte ligt in een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 1). Dit geldt niet voor een (Bouwbesluit, artikel 2.82, lid 3): a) een toiletruimte; b) een badruimte; c) een liftschacht, indien de constructie-onderdelen aan de binnenzijde van de schacht voldoen aan brandklasse B en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1, en d) een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m² niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kw. Een extra beschermde vluchtroute voert niet door een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 4). Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 1.000 m 2 (kantoorfunctie), respectievelijk 2.500 m² (lichte industriefunctie) (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 1). Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 3). Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m² of een technische ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kw worden opgesteld, is een afzonderlijk brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 7). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 15 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 4 Brand- en subbrandcompartimenten 4.1 Algemeen De kans op een snelle uitbreiding van brand moet voldoende worden beperkt om een eventuele brand in een gebouw beheersbaar te kunnen houden. Met het woord snelle is tot uitdrukking gebracht dat de uitbreiding van brand, door de aangebrachte brandscheidingen zodanig moet worden vertraagd dat veilig vluchten mogelijk is. De belangrijkste bouwkundige voorziening daarbij is de brandcompartimentering. Een brandcompartiment is het gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand (Bouwbesluit artikel 1.1). 4.2 Brandcompartiment In artikel 2.82 van het Bouwbesluit is aangegeven wanneer een ruimte wel of niet in een brandcompartiment moet liggen. De omvang van het brandcompartiment is geregeld in artikel 2.83 en de eisen waaraan het brandcompartiment moet voldoen (de wering tegen branddoorslag en brandoverslag) in artikel 2.84. Onder bepaalde omstandigheden kan het toch mogelijk zijn een groter brandcompartiment te realiseren met een beroep op gelijkwaardigheid (zie de toelichting op artikel 1.3 van het Bouwbesluit). 4.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.10 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.82, lid 1, 3 en 4, en artikel 2.83, lid 1, lid 3 en lid 7 en artikel 2.84, lid 1, lid 4, lid 6 en lid 7 aangestuurd via artikel 2.81 lid 2. Een besloten ruimte ligt in een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 1). Dit geldt niet voor een (Bouwbesluit, artikel 2.82, lid 3): a) een toiletruimte; b) een badruimte; c) een liftschacht, indien de constructie-onderdelen aan de binnenzijde van de schacht voldoen aan brandklasse B en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1, en d) een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m² niet bestemd voor een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kw. Een extra beschermde vluchtroute voert niet door een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 4). Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 1.000 m 2 (kantoorfunctie), respectievelijk 2.500 m² (lichte industriefunctie) (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 1). Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 3). Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m² of een technische ruimte waarin een of meer verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kw worden opgesteld, is een afzonderlijk brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 7). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 15 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf De volgens NEN 6068 bepaalde WBDBO tussen brandcompartimenten, tussen een brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert of tussen een brandcompartiment en een niet besloten veiligheidsvluchtroute of een liftschacht van een brandweerlift is ten minste 60 minuten (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 1). Van bovenstaande basiseis van 60 minuten kan worden afgeweken en kan worden volstaan met 30 minuten indien (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 4): a) de in het eerste lid van artikel 2.84 bedoelde besloten ruimte op hetzelfde perceel liggen, en b) in het gebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 meter boven het meetniveau Bovenstaande reductie geldt niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 6). Bij het bepalen van de WBDBO van een brandcompartiment naar een aangrenzend perceel, wordt uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch (ten opzichte van de perceelgrens) gelegen gebouw. Indien het perceel grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing, een speeltuin, een kampeerterrein of voor de opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen vindt deze spiegeling plaats ten opzichte van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 7). Industriefunctie In afdeling 2.10 worden voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.82, lid 5 t/m 8 en artikel 2.84, lid 5 aangestuurd via artikel 2.81 lid 2. Een niet besloten gebruiksgebied ligt in een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 5). De besloten ruimte en het niet besloten gebruiksgebied in een brandcompartiment zijn niet van toepassing op één of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort met een gebruiksoppervlakte van ten hoogte 1.000 m² en een (permanente) vuurbelasting (bepaald volgens de NEN 6090) niet groter dan 500 MJ/m ² (Bouwbesluit artikel 2.82 lid 6). De besloten ruimte en het niet besloten gebruiksgebied in een brandcompartiment zijn niet van toepassing op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m². Deze uitzondering geldt niet indien het bouwwerk aan één of meer andere bouwwerken grenst en de gezamenlijke gebruiksoppervlakte groter is dan 50 m² (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 7). De reductie zoals vermeld in artikel 2.84 lid 4 geldt niet voor een brandcompartiment met een gebruiksoppervlak van meer dan 1.000 m² en niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert (Bouwbesluit artikel 2.84 lid 5). Kantoorfunctie In afdeling 2.10 wordt voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.83, lid 8 aangestuurd via artikel 2.81 lid 2. Bij een brandcompartiment van een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m² is de basiseis grootte brandcompartiment (1.000 m² volgens artikel 2.83 lid 1) niet van toepassing op een of meer in dat brandcompartiment gelegen nevenfuncties met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m² (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 8). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 16 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf De volgens NEN 6068 bepaalde WBDBO tussen brandcompartimenten, tussen een brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert of tussen een brandcompartiment en een niet besloten veiligheidsvluchtroute of een liftschacht van een brandweerlift is ten minste 60 minuten (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 1). Van bovenstaande basiseis van 60 minuten kan worden afgeweken en kan worden volstaan met 30 minuten indien (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 4): a) de in het eerste lid van artikel 2.84 bedoelde besloten ruimte op hetzelfde perceel liggen, en b) in het gebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 meter boven het meetniveau Bovenstaande reductie geldt niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 6). Bij het bepalen van de WBDBO van een brandcompartiment naar een aangrenzend perceel, wordt uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch (ten opzichte van de perceelgrens) gelegen gebouw. Indien het perceel grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing, een speeltuin, een kampeerterrein of voor de opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen vindt deze spiegeling plaats ten opzichte van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel (Bouwbesluit artikel 2.84, lid 7). Industriefunctie In afdeling 2.10 worden voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.82, lid 5 t/m 8 en artikel 2.84, lid 5 aangestuurd via artikel 2.81 lid 2. Een niet besloten gebruiksgebied ligt in een brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 5). De besloten ruimte en het niet besloten gebruiksgebied in een brandcompartiment zijn niet van toepassing op één of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort met een gebruiksoppervlakte van ten hoogte 1.000 m² en een (permanente) vuurbelasting (bepaald volgens de NEN 6090) niet groter dan 500 MJ/m ² (Bouwbesluit artikel 2.82 lid 6). De besloten ruimte en het niet besloten gebruiksgebied in een brandcompartiment zijn niet van toepassing op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m². Deze uitzondering geldt niet indien het bouwwerk aan één of meer andere bouwwerken grenst en de gezamenlijke gebruiksoppervlakte groter is dan 50 m² (Bouwbesluit artikel 2.82, lid 7). De reductie zoals vermeld in artikel 2.84 lid 4 geldt niet voor een brandcompartiment met een gebruiksoppervlak van meer dan 1.000 m² en niet voor een ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert (Bouwbesluit artikel 2.84 lid 5). Kantoorfunctie In afdeling 2.10 wordt voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.83, lid 8 aangestuurd via artikel 2.81 lid 2. Bij een brandcompartiment van een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 1.000 m² is de basiseis grootte brandcompartiment (1.000 m² volgens artikel 2.83 lid 1) niet van toepassing op een of meer in dat brandcompartiment gelegen nevenfuncties met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 100 m² (Bouwbesluit artikel 2.83, lid 8). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 16 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 4.2.2 Toetsing Het gebouw wordt ingedeeld in vier brandcompartimenten, de brandcompartimenten met de kantoorgedeelten worden ieder uitgevoerd als één brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte groter dan 1.000 m² (kantoorfunctie), respectievelijk 2.500 m 2 (industriefunctie). Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 en 1.6 wordt het gehele gebouw voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. Door de toepassing van een gecertificeerde automatische sprinklerinstallatie is het mogelijk om grotere brandcompartimenten te realiseren waarbij dezelfde mate van veiligheid wordt geboden en er bij brand geen onbeheersbare situatie ontstaat. De maximale oppervlakte van een ontstane brand blijft beperkt, waarbij toch wordt voldaan aan de prestatie-eis van artikel 2.83 van het Bouwbesluit. Met een beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling van artikel 1.3 van het Bouwbesluit biedt deze installatie dezelfde mate van brandveiligheid als het bepaalde in dit artikel. De sprinklerinstallatie wordt gecertificeerd door een ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling. De eisen voor de sprinklerinstallatie worden beschreven in het separaat opgestelde PvE (uitgangspuntendocument) sprinklerinstallatie behorend bij dit project. De brandcompartimenten A, B, C en D worden gescheiden door wanden met een brandwerendheid van 60 minuten. De kantoren worden als apart subbrandcompartiment afgescheiden door wanden met een brandwerendheid van 20 minuten. Door deze toepassing wordt op functionele wijze aan de doelstelling voldaan van het Bouwbesluit 2012. 4.3 Subbrandcompartimenten Op subbrandcompartimenten zijn artikel 2.92, 2.93 en 2.94 van het Bouwbesluit van toepassing. Dit laatste artikel wordt behandeld in paragraaf 4.4. 4.3.1 Regelgeving Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer subbrandcompartimenten of verkeersruimten waardoor een beschermde vluchtroute voert (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 1). Een beschermde vluchtroute ligt niet in een subbrandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 2). In afwijking van het eerste lid kan een verblijfsgebied voor bewaking buiten een subbrandcompartiment liggen indien (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 3): a) constructieonderdelen in dat gebied voldoen aan de eisen die artikel 2.67 stelt aan constructieonderdelen die grenzen aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert, en b) aankleding in dat gebied voldoet aan de eisen die artikel 7.4 stelt aan aankleding in een ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert. De volgens NEN 6068 bepaalde WBDBO van een subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten, waarbij voor de bepaling van de brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie van een scheidingsconstructie uitsluitend rekening wordt gehouden met het beoordelingscriterium vlamdichtheid met betrekking op de afdichting (Bouwbesluit artikel 2.94, lid 1). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 17 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 4.2.2 Toetsing Het gebouw wordt ingedeeld in twee brandcompartimenten, de brandcompartimenten met de kantoorgedeelten worden ieder uitgevoerd als één brandcompartiment met een gebruiksoppervlakte groter dan 1.000 m² (kantoorfunctie), respectievelijk 2.500 m 2 (industriefunctie). Zoals aangegeven in paragraaf 1.3 en 1.6 wordt het gehele gebouw voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. Door de toepassing van een gecertificeerde automatische sprinklerinstallatie is het mogelijk om grotere brandcompartimenten te realiseren waarbij dezelfde mate van veiligheid wordt geboden en er bij brand geen onbeheersbare situatie ontstaat. De maximale oppervlakte van een ontstane brand blijft beperkt, waarbij toch wordt voldaan aan de prestatie-eis van artikel 2.83 van het Bouwbesluit. Met een beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling van artikel 1.3 van het Bouwbesluit biedt deze installatie dezelfde mate van brandveiligheid als het bepaalde in dit artikel. De sprinklerinstallatie wordt gecertificeerd door een ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling. De eisen voor de sprinklerinstallatie worden beschreven in het separaat opgestelde UpD (uitgangspuntendocument) sprinklerinstallatie behorend bij dit project. De brandcompartimenten unit 11 (A en B tezamen) en unit 12 (C en D tezamen) worden gescheiden door wanden met een brandwerendheid van 60 minuten. De kantoren worden als apart subbrandcompartiment afgescheiden door wanden met een brandwerendheid van 20 minuten. Door deze toepassing wordt op functionele wijze aan de doelstelling voldaan van het Bouwbesluit 2012. 4.3 Subbrandcompartimenten Op subbrandcompartimenten zijn artikel 2.92, 2.93 en 2.94 van het Bouwbesluit van toepassing. Dit laatste artikel wordt behandeld in paragraaf 4.4. 4.3.1 Regelgeving Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer subbrandcompartimenten of verkeersruimten waardoor een beschermde vluchtroute voert (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 1). Een beschermde vluchtroute ligt niet in een subbrandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 2). In afwijking van het eerste lid kan een verblijfsgebied voor bewaking buiten een subbrandcompartiment liggen indien (Bouwbesluit artikel 2.92, lid 3): a) constructieonderdelen in dat gebied voldoen aan de eisen die artikel 2.67 stelt aan constructieonderdelen die grenzen aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert, en b) aankleding in dat gebied voldoet aan de eisen die artikel 7.4 stelt aan aankleding in een ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert. De volgens NEN 6068 bepaalde WBDBO van een subbrandcompartiment naar een andere ruimte in het brandcompartiment is ten minste 20 minuten, waarbij voor de bepaling van de brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie van een scheidingsconstructie uitsluitend rekening wordt gehouden met het beoordelingscriterium vlamdichtheid met betrekking op de afdichting (Bouwbesluit artikel 2.94, lid 1). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 17 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de rookdoorgang van een subbrandcompartiment en van een beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte (Bouwbesluit artikel 2.94, lid 3). 4.3.2 Toetsing Elke brandcompartiment is uitgevoerd als een subbrandcompartiment, in ieder brandcompartiment bevindt zich een kantoor. De kantoren worden als apart subbrandcompartiment afgescheiden door wanden met een brandwerendheid van 20 minuten. 4.4 Doorvoeringen 4.4.1 Regelgeving De doorvoeringen van installatie-onderdelen door brandscheidingen dienen de WBDBO niet negatief te beïnvloeden. De voorwaarden waar deze aan dienen te voldoen zijn beschreven in hoofdstuk 4 van het naslagwerk Brandveilige doorvoeringen, 1 e druk, van ISSO/SBR. Hierin staat onder andere dat de onderstaande voorzieningen getroffen dienen te worden: De ruimte rondom de doorvoeringen moet adequaat worden afgedicht; De ondersteuning van de doorvoeringen dient adequaat te zijn. In hoofdstuk 6 van Brandveilige doorvoeringen worden de verschillende brandwerende oplossingen voor kunststof buizen, metalen buizen, kabels en kabelgoten, en ventilatiekanalen weergegeven. Voorbeelden hiervan zijn: Oplossingen voor kunststof doorvoeringen: brandmanchetten, opschuimend band/flexibele stroken, opschuimende kit, steenwolisolatieschalen met brandwerende coating; Oplossingen voor metalen doorvoeringen: opschuimende of endotherme kit, brandwerende coating, steenwolisolatieschalen; Oplossingen voor doorvoeringen van kabels en kabelgoten: opschuimende of endotherme kit, brandmanchet, brandwerende coating, kussendoorvoering, elastische stenen of pluggen; Oplossingen voor doorvoeringen van luchtkanalen: brandkleppen, brandventielen, het brand- of rookwerend uitvoeren van het luchtkanaal. 4.4.2 Toetsing Daar waar installatietechnische voorzieningen door brandscheidingen voeren, worden voorzieningen getroffen die de betreffende WBDBO in stand houden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 18 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de rookdoorgang van een subbrandcompartiment en van een beschermd subbrandcompartiment naar een andere ruimte (Bouwbesluit artikel 2.94, lid 3). 4.3.2 Toetsing Elke brandcompartiment (unit 11 en unit 12) is uitgevoerd als een subbrandcompartiment; in ieder brandcompartiment bevindt zich een kantoor. De kantoren worden als apart subbrandcompartiment afgescheiden door wanden met een brandwerendheid van 20 minuten. 4.4 Doorvoeringen 4.4.1 Regelgeving De doorvoeringen van installatie-onderdelen door brandscheidingen dienen de WBDBO niet negatief te beïnvloeden. De voorwaarden waar deze aan dienen te voldoen zijn beschreven in hoofdstuk 4 van het naslagwerk Brandveilige doorvoeringen, versie 2014, van ISSO/SBR. Hierin staat onder andere dat de onderstaande voorzieningen getroffen dienen te worden: De ruimte rondom de doorvoeringen moet adequaat worden afgedicht; De ondersteuning van de doorvoeringen dient adequaat te zijn. In hoofdstuk 6 van Brandveilige doorvoeringen worden de verschillende brandwerende oplossingen voor kunststof buizen, metalen buizen, kabels en kabelgoten, en ventilatiekanalen weergegeven. Voorbeelden hiervan zijn: Oplossingen voor kunststof doorvoeringen: brandmanchetten, opschuimend band/flexibele stroken, opschuimende kit, steenwolisolatieschalen met brandwerende coating; Oplossingen voor metalen doorvoeringen: opschuimende of endotherme kit, brandwerende coating, steenwolisolatieschalen; Oplossingen voor doorvoeringen van kabels en kabelgoten: opschuimende of endotherme kit, brandmanchet, brandwerende coating, kussendoorvoering, elastische stenen of pluggen; Oplossingen voor doorvoeringen van luchtkanalen: brandkleppen, brandventielen, het brand- of rookwerend uitvoeren van het luchtkanaal. 4.4.2 Toetsing Daar waar installatietechnische voorzieningen door brandscheidingen voeren, worden voorzieningen getroffen die de betreffende WBDBO in stand houden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 18 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 4.5 Luchtbehandelinginstallaties 4.5.1 Regelgeving De uitvoering van de eventuele luchtbehandelinginstallatie dient te geschieden volgens hoofdstuk 13 van het naslagwerk "Handboek Brandbeveiligingsinstallaties", 3 e druk, van Brandweer Nederland. Hierbij dienen onder andere de onderstaande voorzieningen ten aanzien van de beperking van uitbreiding van brand te worden getroffen: Los gezien van de toepassing van brandkleppen, moet een verticaal kanaal worden ondergebracht in een schacht of koker die over een brandwerendheid beschikt waarbij wordt voldaan aan de brandcompartimenteringseisen van het Bouwbesluit, tenzij de schacht voert door één brandcompartiment. Indien een luchtbehandelingkanaal een scheiding van een subbrandcompartiment doorbreekt, moet een brandklep worden aangebracht, of moet het kanaalgedeelte dat deze scheiding passeert over een afstand van minimaal 3 meter niet doorbroken en zonder openingen (roosters) worden uitgevoerd en deugdelijk worden bevestigd volgens de bovenvermelde richtlijnen. Indien een luchtbehandelingkanaal een brandcompartiment doorbreekt, moet een brandklep worden aangebracht. Brandkleppen dienen een WBDBO (bepaald volgens NEN 6069) te bezitten die minimaal gelijk is aan die van de scheiding waarin zij zich bevinden. Indien brandkleppen niet zijn aangebracht op de betreffende scheiding, dient het kanaalgedeelte tussen de brandklep en de betreffende scheiding een WBDBO te bezitten die gelijk is aan die van de betreffende scheiding. De brandkleppen moeten door middel van een inspectieluik in het kanaal bereikbaar zijn en de brandkleppen dienen voorzien te worden van een smeltlood in de luchtstroom (of een gelijkwaardig sluitmechanisme). Eveneens dient er aan de buitenzijde een voorziening van standsignalering (open/dicht) aanwezig te zijn. 4.5.2 Toetsing Daar waar installatietechnische voorzieningen door brandscheidingen voeren, worden voorzieningen getroffen die de betreffende WBDBO in stand houden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 19 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 4.5 Luchtbehandelinginstallaties 4.5.1 Regelgeving De uitvoering van de eventuele luchtbehandelinginstallatie dient te geschieden volgens hoofdstuk 13 van het naslagwerk "Handboek Brandbeveiligingsinstallaties", 3 e druk, van Brandweer Nederland. Hierbij dienen onder andere de onderstaande voorzieningen ten aanzien van de beperking van uitbreiding van brand te worden getroffen: Los gezien van de toepassing van brandkleppen, moet een verticaal kanaal worden ondergebracht in een schacht of koker die over een brandwerendheid beschikt waarbij wordt voldaan aan de brandcompartimenteringseisen van het Bouwbesluit, tenzij de schacht voert door één brandcompartiment. Indien een luchtbehandelingkanaal een brandcompartiment doorbreekt, moet een brandklep worden aangebracht. Brandkleppen dienen een WBDBO (bepaald volgens NEN 6069) te bezitten die minimaal gelijk is aan die van de scheiding waarin zij zich bevinden. Indien brandkleppen niet zijn aangebracht op de betreffende scheiding, dient het kanaalgedeelte tussen de brandklep en de betreffende scheiding een WBDBO te bezitten die gelijk is aan die van de betreffende scheiding. De brandkleppen moeten door middel van een inspectieluik in het kanaal bereikbaar zijn en de brandkleppen dienen voorzien te worden van een smeltlood in de luchtstroom (of een gelijkwaardig sluitmechanisme). Eveneens dient er aan de buitenzijde een voorziening van standsignalering (open/dicht) aanwezig te zijn. 4.5.2 Toetsing Daar waar installatietechnische voorzieningen door brandscheidingen voeren, worden voorzieningen getroffen die de betreffende WBDBO in stand houden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 19 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 5 Ontvluchting 5.1 Algemeen Het Bouwbesluit gaat ten aanzien van de ontvluchting van personen in basis uit van één vluchtroute. Indien er vanaf een bepaald punt twee vluchtroutes aanwezig zijn, zijn diverse artikelen ten aanzien van vluchtroutes niet van toepassing. In dit Masterplan Brandveiligheid wordt de volgende opbouw gehanteerd: In eerste instantie wordt de vluchtroute bekeken; Vervolgens wordt bepaald of er een tweede vluchtroute aanwezig is; Om vervolgens indien deze tweede vluchtroute niet aanwezig is de eisen met betrekking tot de beschermde vluchtroute, de extra beschermde vluchtroute en de veiligheidsvluchtroute te behandelen. De voorschriften voor de draairichting van een deur in een vluchtroute en de afsluitbaarheid daarvan volgen uit hoofdstuk 7 van het Bouwbesluit. 5.2 Vluchtroute Een vluchtroute is een route die begint in een voor personen bestemde ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift (Bouwbesluit artikel 1.1). Omdat het gebruik van een lift bij brand risico s met zich meebrengt, mag een route waarbij gebruik moet worden gemaakt van een lift niet worden aangemerkt als vluchtroute (Toelichting Bouwbesluit artikel 1.1). Op een vluchtroute is artikel 2.102 van toepassing. 5.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.102, lid 1, lid 2, lid 4 t/m 6 en lid 10 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 1). Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer van een celfunctie of van een nevenfunctie daarvan begint een vluchtroute die, al dan niet via een buitenruimte, leidt naar een ander brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 2). De gecorrigeerde loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en ten minste een uitgang van het subbrandcompartiment waarin dat gebruiksgebied ligt, is niet groter dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 4). In afwijking van het vierde lid wordt bij een niet nader in te delen gebruiksgebied en bij een verblijfsruimte in plaats van de gecorrigeerde loopafstand uitgegaan van de loopafstand die niet groter is dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 5). In afwijking van het vierde en vijfde lid geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 45 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 6). Een subbrandcompartiment of een daar in gelegen ruimte heeft, indien bestemd voor meer dan 150 personen, ten minste twee uitgangen waardoor een vluchtroute loopt. De onderlinge afstand tussen de uitgangen is ten minste 5 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 10). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 20 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 5 Ontvluchting 5.1 Algemeen Het Bouwbesluit gaat ten aanzien van de ontvluchting van personen in basis uit van één vluchtroute. Indien er vanaf een bepaald punt twee vluchtroutes aanwezig zijn, zijn diverse artikelen ten aanzien van vluchtroutes niet van toepassing. In dit Masterplan Brandveiligheid wordt de volgende opbouw gehanteerd: In eerste instantie wordt de vluchtroute bekeken; Vervolgens wordt bepaald of er een tweede vluchtroute aanwezig is; Om vervolgens indien deze tweede vluchtroute niet aanwezig is de eisen met betrekking tot de beschermde vluchtroute, de extra beschermde vluchtroute en de veiligheidsvluchtroute te behandelen. De voorschriften voor de draairichting van een deur in een vluchtroute en de afsluitbaarheid daarvan volgen uit hoofdstuk 7 van het Bouwbesluit. 5.2 Vluchtroute Een vluchtroute is een route die begint in een voor personen bestemde ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift (Bouwbesluit artikel 1.1). Omdat het gebruik van een lift bij brand risico s met zich meebrengt, mag een route waarbij gebruik moet worden gemaakt van een lift niet worden aangemerkt als vluchtroute (Toelichting Bouwbesluit artikel 1.1). Op een vluchtroute is artikel 2.102 van toepassing. 5.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.102, lid 1, lid 2, lid 4 t/m 6 en lid 10 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer begint een vluchtroute die leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 1). Op elk punt van een voor personen bestemd gedeelte van een vloer van een celfunctie of van een nevenfunctie daarvan begint een vluchtroute die, al dan niet via een buitenruimte, leidt naar een ander brandcompartiment (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 2). De gecorrigeerde loopafstand tussen een punt in een gebruiksgebied en ten minste een uitgang van het subbrandcompartiment waarin dat gebruiksgebied ligt, is niet groter dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 4). In afwijking van het vierde lid wordt bij een niet nader in te delen gebruiksgebied en bij een verblijfsruimte in plaats van de gecorrigeerde loopafstand uitgegaan van de loopafstand die niet groter is dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 5). In afwijking van het vierde en vijfde lid geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 45 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 6). Een subbrandcompartiment of een daar in gelegen ruimte heeft, indien bestemd voor meer dan 150 personen, ten minste twee uitgangen waardoor een vluchtroute loopt. De onderlinge afstand tussen de uitgangen is ten minste 5 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 10). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 20 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Industriefunctie In afdeling 2.12 wordt voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.102, lid 7 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. In afwijking van het vierde en vijfde lid van artikel 2.102 geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 60 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 7). Kantoorfunctie In afdeling 2.12 wordt voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.102, lid 9 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Op elk punt van een voor personen bestemde vloer in een subbrandcompartiment begint ten minste een vluchtroute met een op die vluchtroute te overbruggen hoogteverschil naar een uitgang van het subbrandcompartiment van ten hoogste 4 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 9). 5.2.2 Toetsing Industriefunctie Voor de industriefunctie geldt, gezien de bezetting van minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte, een maximale loopafstand van 60 meter. Het gehele gebouw wordt op basis van een beroep op gelijkwaardigheid voorzien van een automatische sprinklerinstallatie om een groter (sub)brandcompartiment toe te kunnen staan. NFPA 101 Binnen de NFPA 101 worden voorwaarden beschreven waaraan onder andere de loopafstanden moeten voldoen (artikel 40.2.6.1 voor industriegebouwen). Vanuit deze voorwaarden wordt verwezen naar artikel 9.7.1.1 binnen de NFPA 101, speciaal voor de sprinkler. Vanuit dit artikel wordt verwezen naar de NFPA 13 voor de requirements voor de sprinklerinstallatie. Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat met het toepassen van sprinklerinstallatie aangelegd volgens de uitgangspunten van de NFPA 13, men kan volstaan met langere loopafstanden zoals omschreven in de NFPA 101, in dezen tot een loopafstand van maximaal 122 meter (ingerichte situatie). Om dit nader te onderbouwen wordt hieronder door middel van het vultijdenmodel voor de diverse situaties de veilige verblijfstijd bepaald. Door het uitvoeren van een aanvullende rooklaagdikteberekening wordt er op een tweede (andere gelijkwaardigheidsgrondslag) aangetoond dat de loopafstanden zijn te verlengen, omdat binnen de benodigde ontvluchtingstijd er zich geen situatie voordoet die bedreigend is voor de mens. Hiervoor wordt verwezen naar het PRC Bouwcentrum 5 - Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten. Het PRC document geeft aan dat een vluchtmogelijkheid op 2 manieren onbruikbaar kan worden: 1. Door straling van een brandhaard; 2. Door rookverspreiding. Ad 1. Door brand zal door straling een vluchtmogelijkheid onbruikbaar worden indien de afstand tot de uitgang tweemaal de diameter van de brandhaard is. Hierna kan er nog 30 seconden worden gevlucht; 5 PRC Bouwcentrum - Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten. Bepalingsmethode voor veilig vluchten werknummer 072033 februari 1997. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 21 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Industriefunctie In afdeling 2.12 wordt voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.102, lid 7 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. In afwijking van het vierde en vijfde lid van artikel 2.102 geldt bij een bezetting van minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte van het subbrandcompartiment een waarde van ten hoogste 60 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 7). Kantoorfunctie In afdeling 2.12 wordt voor deze gebruiksfunctie nog artikel 2.102, lid 9 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Op elk punt van een voor personen bestemde vloer in een subbrandcompartiment begint ten minste een vluchtroute met een op die vluchtroute te overbruggen hoogteverschil naar een uitgang van het subbrandcompartiment van ten hoogste 4 meter (Bouwbesluit artikel 2.102, lid 9). 5.2.2 Toetsing Industriefunctie Voor de industriefunctie geldt, gezien de bezetting van minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte, een maximale loopafstand van 60 meter. Het gehele gebouw wordt op basis van een beroep op gelijkwaardigheid voorzien van een automatische sprinklerinstallatie om een groter (sub)brandcompartiment toe te kunnen staan. NFPA 101 Binnen de NFPA 101 worden voorwaarden beschreven waaraan onder andere de loopafstanden moeten voldoen (artikel 40.2.6.1 voor industriegebouwen). Vanuit deze voorwaarden wordt verwezen naar artikel 9.7.1.1 binnen de NFPA 101, speciaal voor de sprinkler. Vanuit dit artikel wordt verwezen naar de NFPA 13 voor de requirements voor de sprinklerinstallatie. Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat met het toepassen van sprinklerinstallatie aangelegd volgens de uitgangspunten van de NFPA 13, men kan volstaan met langere loopafstanden zoals omschreven in de NFPA 101, in dezen tot een loopafstand van maximaal 122 meter (ingerichte situatie). Om dit nader te onderbouwen wordt hieronder door middel van het vultijdenmodel voor de diverse situaties de veilige verblijfstijd bepaald. Door het uitvoeren van een aanvullende rooklaagdikteberekening wordt er op een tweede (andere gelijkwaardigheidsgrondslag) aangetoond dat de loopafstanden zijn te verlengen, omdat binnen de benodigde ontvluchtingstijd er zich geen situatie voordoet die bedreigend is voor de mens. Hiervoor wordt verwezen naar het PRC Bouwcentrum 6 - Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten. Het PRC document geeft aan dat een vluchtmogelijkheid op 2 manieren onbruikbaar kan worden: 1. Door straling van een brandhaard; 2. Door rookverspreiding. Ad 1. Door brand zal door straling een vluchtmogelijkheid onbruikbaar worden indien de afstand tot de uitgang tweemaal de diameter van de brandhaard is. Hierna kan er nog 30 seconden worden gevlucht. 6 PRC Bouwcentrum - Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten. Bepalingsmethode voor veilig vluchten werknummer 072033 februari 1997. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 21 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Ad 2. Door rook zal een vluchtweg onbruikbaar worden indien: a. Rooklaagtemperatuur > 200 C uitstijgt; b. Rooklaag < 2,5 meter boven vloerniveau komt; c. Zichtlengte < 30 meter (lichtgevende objecten). Na het bereiken van één van bovengenoemde criteria moet er binnen 30 seconden zijn ontruimd. De rekenmethode volgens TNO 96-CVB-R0330 is gebaseerd op het onderzoek naar een rooklaagopbouw. Hierin is van Ad 2 duidelijk te bepalen wanneer de criteria a en b zijn bereikt. De zichtlengte wordt hierin niet meegenomen omdat de rooklaag zich boven de 2,5 meter bevindt en er na het aanspreken van de sprinklerinstallatie geen stratificatie optreedt, maar de rook wordt opgelost door de sprinkler. Een functionele eis voor het vluchten vanuit (grote) brandcompartimenten staat omschreven in artikel 2.102, lid 1 van het Bouwbesluit 2012. Bij het opstellen van de regelgeving is uitgegaan van een loopsnelheid van vluchtende personen van 1 m/s, waarbij gedurende 30 seconden met ingehouden adem door de rook gevlucht kan worden. Indien er vanuit grote brandcompartimenten wordt gevlucht, welke tevens een plafondhoogte hebben hoger dan 5 meter, kan er redelijkerwijze van uitgegaan worden dat dit gedurende een bepaalde periode gevrijwaard van rook kan gebeuren. Het TNO-rapport 96-CVB-RO330 wordt als prestatie-eis aangewezen voor het onderzoek naar de opbouw van de rooklaagdikte, zodat met deze berekeningsmethode dezelfde mate van veiligheid kan worden aangetoond als beoogd in het Bouwbesluit 2012. In het rapport Vultijdenmodel is een model omschreven waarmee op eenvoudige wijze de snelheid bepaald kan worden waarmee een grote ruimte in geval van brand door rook zal worden gevuld. Met deze gegevens kan vervolgens worden bepaald hoe lang na het ontstaan van brand de vluchtroutes in de grote ruimte beschikbaar blijven. In combinatie met de vluchtmethodiek kan dan worden gecontroleerd of een gebied tijdig ontruimd kan worden bij brand. Doordat de eigenlijke berekening wordt uitgevoerd door middel van een computermodel, is in deze rapportage enkel de structuur van de berekening weergegeven. Het computermodel berekent de situatie per 0,1 seconde (in de bijlage 1 is de berekening per minuut toegevoegd). De toetsingscriteria voor wat betreft veilig vluchten (volgens "Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten" van PRC Bouwcentrum) die worden gehanteerd, zijn de volgende: Minimale rookvrije hoogte voor ontvluchting van 2,5 meter; Maximale temperatuur van de rookbuffer onder de overkapping van 200 C; Minimale zichtlengte van 30 meter door de rook op lichtgevende voorwerpen. Indien de rooklaag zich 2,5 meter boven de verblijfsvloer bevindt, de temperatuur lager is dan 200 C en er geen stratificatie optreedt, is het criterium met betrekking tot de zichtlengte geen maatgevende factor. Uitgaande van opdeling van een gebouwgedeelte in compartiment B en een vrije hoogte in het gebouw van 13,7 meter, zou de toepassing van een rooklaagdikteberekening op basis van het TNO-rapport 96-CVB-0330 de volgende gegevens op kunnen leveren: Een rooklaagdikte van ongeveer 2,6 meter na 360 seconden bij een binnenhoogte van het gebouw van 13,7 meter, een (bruto) oppervlakte van 7.308 m² en toepassing van de klasse IV, subklasse 3 (verwachte toepassing). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 22 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Ad 2. Door rook zal een vluchtweg onbruikbaar worden indien: a. Rooklaagtemperatuur > 200 C uitstijgt; b. Rooklaag < 2,5 meter boven vloerniveau komt; c. Zichtlengte < 30 meter (lichtgevende objecten). Na het bereiken van één van bovengenoemde criteria moet er binnen 30 seconden zijn ontruimd. De rekenmethode volgens TNO 96-CVB-R0330 is gebaseerd op het onderzoek naar een rooklaagopbouw. Hierin is van Ad 2 duidelijk te bepalen wanneer de criteria a en b zijn bereikt. De zichtlengte wordt hierin niet meegenomen omdat de rooklaag zich boven de 2,5 meter bevindt en er na het aanspreken van de sprinklerinstallatie geen stratificatie optreedt, maar de rook wordt opgelost door de sprinkler. Een functionele eis voor het vluchten vanuit (grote) brandcompartimenten staat omschreven in artikel 2.102, lid 1 van het Bouwbesluit 2012. Bij het opstellen van de regelgeving is uitgegaan van een loopsnelheid van vluchtende personen van 1 m/s, waarbij gedurende 30 seconden met ingehouden adem door de rook gevlucht kan worden. Indien er vanuit grote brandcompartimenten met een plafondhoogte hoger dan 5 meter wordt gevlucht, kan er redelijkerwijze van uitgegaan worden dat dit gedurende een bepaalde periode gevrijwaard van rook kan gebeuren. Het TNO-rapport 96-CVB-RO330 wordt als prestatie-eis aangewezen voor het onderzoek naar de opbouw van de rooklaagdikte, zodat met deze berekeningsmethode dezelfde mate van veiligheid kan worden aangetoond als beoogd in het Bouwbesluit 2012. In het rapport Vultijdenmodel is een model omschreven waarmee op eenvoudige wijze de snelheid bepaald kan worden waarmee een grote ruimte in geval van brand door rook zal worden gevuld. Met deze gegevens kan vervolgens worden bepaald hoe lang na het ontstaan van brand de vluchtroutes in de grote ruimte beschikbaar blijven. In combinatie met de vluchtmethodiek kan dan worden gecontroleerd of een gebied tijdig ontruimd kan worden bij brand. Doordat de eigenlijke berekening wordt uitgevoerd door middel van een computermodel, is in deze rapportage enkel de structuur van de berekening weergegeven. Het computermodel berekent de situatie per 0,1 seconde (in de bijlage 1 is de berekening per minuut toegevoegd). De toetsingscriteria voor wat betreft veilig vluchten (volgens "Vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten" van PRC Bouwcentrum) die worden gehanteerd, zijn de volgende: Minimale rookvrije hoogte voor ontvluchting van 2,5 meter; Maximale temperatuur van de rookbuffer onder de overkapping van 200 C; Minimale zichtlengte van 30 meter door de rook op lichtgevende voorwerpen. Indien de rooklaag zich 2,5 meter boven de verblijfsvloer bevindt, de temperatuur lager is dan 200 C en er geen stratificatie optreedt, is het criterium met betrekking tot de zichtlengte geen maatgevende factor. Uitgaande van opdeling van een gebouwgedeelte in compartiment B en een vrije hoogte in het gebouw van 13,7 meter, zou de toepassing van een rooklaagdikteberekening op basis van het TNO-rapport 96-CVB-0330 de volgende gegevens op kunnen leveren: Een rooklaagdikte van ongeveer 2,6 meter na 360 seconden bij een binnenhoogte van het gebouw van 13,7 meter, een (bruto) oppervlakte van 7.308 m² en toepassing van de klasse IV, subklasse 3 (verwachte toepassing). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 22 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf De mezzaninevloeren voldoen niet aan de criteria TNO-rapport 96-CVB-0330 aangrenzende ruimte of tussenvloeren (TNO-rapport 96-CVB-0330 deel 1: niet (geheel) gesloten tussenvloeren worden in de modellering van de rookstroming niet meegenomen). De rook zal zich verspreiden via de open trappen of de vloerranden naar het dak. In de berekening (bijlage 1) is de kritische tijd bepaald voor veilig verblijven op de hoogste vloer (vrije hoogte tot het dak bedraagt 5,1 meter. Met toepassing van de sprinklerinstallatie en de aanvullende onderbouwing, binnen de regels van het Bouwbesluit, kan gesteld worden dat het brand-/subbrandcompartiment niet in 1 minuut ontruimd behoeft te zijn, maar dat de ontruimingstijd hierdoor kan worden verlengd tot 6 minuten voor de units met mezzaninevloeren (8590+p). Hiermee wordt op gelijkwaardige wijze voldaan aan het Bouwbesluit. Kantoorfunctie Voor de kantoorfunctie geldt, gezien de bezetting van minder dan 1 persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte, een maximale loopafstand van 45 meter. Deze loopafstand wordt niet overschreden. Het gehele gebouw wordt op basis van een beroep op gelijkwaardigheid voorzien van een automatische sprinklerinstallatie om een groter (sub)brandcompartiment toe te kunnen staan. Hierdoor kan op gelijkwaardige wijze worden voldaan aan het Bouwbesluit. 5.3 Tweede vluchtroute Het doel van een tweede vluchtroute is het veilig kunnen vluchten als één van de twee routes bij brand onbruikbaar wordt. Dit doel zou met een beroep op gelijkwaardigheid (Bouwbesluit artikel 1.3) ook kunnen worden bereikt door detectie, alarmering, een automatische blusinstallatie en/of een verdere beperking van het aantal personen. Wanneer die tweede vluchtroute er is kan zonder een beroep op gelijkwaardigheid worden volstaan met minder zware eisen dan wanneer er slechts een enkele vluchtroute is (Toelichting Bouwbesluit artikel 2.106). Op een tweede vluchtroute is artikel 2.106 van toepassing. 5.3.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.106, lid 1 t/m 4 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Indien op een vluchtroute een tweede vluchtroute begint zijn de artikelen 2.103, 2.104, eerste tot en met zevende lid, en 2.105 niet van toepassing vanaf het punt dat de twee vluchtroutes door verschillende ruimten voeren (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 1). Buiten het brandcompartiment waarin de in het eerste lid bedoelde tweede vluchtroute begint, voeren de twee vluchtroutes niet door een zelfde brandcompartiment. (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 2). In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren indien (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 3): a) die ruimte aan die uitgang van het subbrandcompartiment grenst; b) de vluchtroutes in die ruimte beschermde vluchtroutes en voor zover deze buiten een brandcompartiment liggen extra beschermde vluchtroutes zijn; 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 23 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf De mezzaninevloeren voldoen niet aan de criteria TNO-rapport 96-CVB-0330 aangrenzende ruimte of tussenvloeren (TNO-rapport 96-CVB-0330 deel 1: niet (geheel) gesloten tussenvloeren worden in de modellering van de rookstroming niet meegenomen). De rook zal zich verspreiden via de open trappen of de vloerranden naar het dak. In de berekening (bijlage 1) is de kritische tijd bepaald voor veilig verblijven op de hoogste vloer (vrije hoogte tot het dak bedraagt 5,1 meter. Met toepassing van de sprinklerinstallatie en de aanvullende onderbouwing, binnen de regels van het Bouwbesluit, kan gesteld worden dat het brand-/subbrandcompartiment niet in 1 minuut ontruimd behoeft te zijn, maar dat de ontruimingstijd hierdoor kan worden verlengd tot 6 minuten voor de units met mezzaninevloeren (8590+p). Hiermee wordt op gelijkwaardige wijze voldaan aan het Bouwbesluit. Kantoorfunctie Voor de kantoorfunctie geldt, gezien de bezetting van minder dan 1 persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte, een maximale loopafstand van 45 meter. Deze loopafstand wordt niet overschreden. Het gehele gebouw wordt op basis van een beroep op gelijkwaardigheid voorzien van een automatische sprinklerinstallatie om een groter (sub)brandcompartiment toe te kunnen staan. Hierdoor kan op gelijkwaardige wijze worden voldaan aan het Bouwbesluit. 5.3 Tweede vluchtroute Het doel van een tweede vluchtroute is het veilig kunnen vluchten als één van de twee routes bij brand onbruikbaar wordt. Dit doel zou met een beroep op gelijkwaardigheid (Bouwbesluit artikel 1.3) ook kunnen worden bereikt door detectie, alarmering, een automatische blusinstallatie en/of een verdere beperking van het aantal personen. Wanneer die tweede vluchtroute er is kan zonder een beroep op gelijkwaardigheid worden volstaan met minder zware eisen dan wanneer er slechts een enkele vluchtroute is (Toelichting Bouwbesluit artikel 2.106). Op een tweede vluchtroute is artikel 2.106 van toepassing. 5.3.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.106, lid 1 t/m 4 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Indien op een vluchtroute een tweede vluchtroute begint zijn de artikelen 2.103, 2.104, eerste tot en met zevende lid, en 2.105 niet van toepassing vanaf het punt dat de twee vluchtroutes door verschillende ruimten voeren (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 1). Buiten het brandcompartiment waarin de in het eerste lid bedoelde tweede vluchtroute begint, voeren de twee vluchtroutes niet door een zelfde brandcompartiment. (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 2). In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de twee vluchtroutes vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de eerste vluchtroute begint door dezelfde ruimte voeren indien (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 3): a) die ruimte aan die uitgang van het subbrandcompartiment grenst; b) de vluchtroutes in die ruimte beschermde vluchtroutes en voor zover deze buiten een brandcompartiment liggen extra beschermde vluchtroutes zijn; 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 23 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf c) de loopafstand in die ruimte gemeten over beide vluchtroutes ten hoogste 30 meter is indien de ruimte besloten is, en d) de vluchtroutes in verschillende richtingen voeren. In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes door dezelfde ruimte voeren voor zover de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 4). 5.3.2 Toetsing Vanuit elke verblijfsruimte zijn in basis twee vluchtroutes aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.4 Beschermde vluchtroutes De beschermde vluchtroute is een buiten een subbrandcompartiment gelegen gedeelte van een vluchtroute die uitsluitend voert door een verkeersruimte (Bouwbesluit artikel 1.1). Een beschermde vluchtroute kan wel in een brandcompartiment maar kan nooit in een subbrandcompartiment liggen. De beschermde vluchtroute voert uitsluitend door verkeersruimten zodat het risico van het ontstaan van brand op die vluchtroute beperkt is. Als er maar één vluchtroute is, dan moet die vluchtroute, zodra het subbrandcompartiment waarin het vluchten begint is verlaten, een beschermde vluchtroute zijn. 5.4.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.103, lid 2 en lid 3 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Een vluchtroute waarop ten hoogste 37 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein (Bouwbesluit artikel 2.103, lid 2). Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert heeft vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment tot de volgende uitgang op de vluchtroute een loopafstand niet groter dan 30 meter. Dit geldt niet voor zover de vluchtroute door een trappenhuis voert (Bouwbesluit artikel 2.103, lid 3). 5.4.2 Toetsing Zoals gesteld bij paragraaf 5.3.2 zijn er vanuit elke verblijfsruimte twee vluchtroutes aanwezig. Conform artikel 2.106, lid 1 gelden er dan geen nadere eisen inzake beschermde vluchtroutes. Er wordt (reeds) voldaan aan het Bouwbesluit. 5.5 Extra beschermde vluchtroutes De extra beschermde vluchtroute is een buiten een brandcompartiment gelegen gedeelte van een beschermde vluchtroute (Bouwbesluit artikel 1.1). Een extra beschermde vluchtroute ligt nooit in een brandcompartiment en dus ook niet in een subbrandcompartiment. De extra beschermde vluchtroute begint altijd bij de uitgang van een brandcompartiment. De extra beschermde vluchtroute voert net als een beschermde vluchtroute uitsluitend door verkeersruimten. Op een extra beschermde vluchtroute is artikel 2.104 van toepassing. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 24 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf c) de loopafstand in die ruimte gemeten over beide vluchtroutes ten hoogste 30 meter is indien de ruimte besloten is, en d) de vluchtroutes in verschillende richtingen voeren. In afwijking van het eerste lid kunnen de twee vluchtroutes door dezelfde ruimte voeren voor zover de vluchtroute een veiligheidsvluchtroute is (Bouwbesluit artikel 2.106, lid 4). 5.3.2 Toetsing Vanuit elke verblijfsruimte zijn in basis twee vluchtroutes aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.4 Beschermde vluchtroutes De beschermde vluchtroute is een buiten een subbrandcompartiment gelegen gedeelte van een vluchtroute die uitsluitend voert door een verkeersruimte (Bouwbesluit artikel 1.1). Een beschermde vluchtroute kan wel in een brandcompartiment maar kan nooit in een subbrandcompartiment liggen. De beschermde vluchtroute voert uitsluitend door verkeersruimten zodat het risico van het ontstaan van brand op die vluchtroute beperkt is. Als er maar één vluchtroute is, dan moet die vluchtroute, zodra het subbrandcompartiment waarin het vluchten begint is verlaten, een beschermde vluchtroute zijn. 5.4.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.103, lid 2 en lid 3 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Een vluchtroute waarop ten hoogste 37 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein (Bouwbesluit artikel 2.103, lid 2). Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert heeft vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment tot de volgende uitgang op de vluchtroute een loopafstand niet groter dan 30 meter. Dit geldt niet voor zover de vluchtroute door een trappenhuis voert (Bouwbesluit artikel 2.103, lid 3). 5.4.2 Toetsing Zoals gesteld bij paragraaf 5.3.2 zijn er vanuit elke verblijfsruimte twee vluchtroutes aanwezig. Conform artikel 2.106, lid 1 gelden er dan geen nadere eisen inzake beschermde vluchtroutes. Er wordt (reeds) voldaan aan het Bouwbesluit. 5.5 Extra beschermde vluchtroutes De extra beschermde vluchtroute is een buiten een brandcompartiment gelegen gedeelte van een beschermde vluchtroute (Bouwbesluit artikel 1.1). Een extra beschermde vluchtroute ligt nooit in een brandcompartiment en dus ook niet in een subbrandcompartiment. De extra beschermde vluchtroute begint altijd bij de uitgang van een brandcompartiment. De extra beschermde vluchtroute voert net als een beschermde vluchtroute uitsluitend door verkeersruimten. Op een extra beschermde vluchtroute is artikel 2.104 van toepassing. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 24 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 5.5.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.104, lid 5, lid 6 en lid 8 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Een vluchtroute waarop meer dan 37 en ten hoogste 150 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een extra beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein (Bouwbesluit artikel 2.104, lid 5). In een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert is de loopafstand vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint tot het punt waar een tweede vluchtroute of een veiligheidsvluchtroute begint, of tot het aansluitende terrein niet groter dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.104, lid 6). Een vluchtroute in een trappenhuis waarin een hoogteverschil van meer dan 8 meter wordt overbrugd, is een extra beschermde vluchtroute (Bouwbesluit artikel 2.104, lid 8). 5.5.2 Toetsing Zoals gesteld bij paragraaf 5.3.2 zijn er vanuit elke verblijfsruimte twee vluchtroutes aanwezig. Binnen de industriefunctie en kantoorfunctie zijn open en gesloten trappenhuizen aanwezig. De gesloten trappenhuizen zijn extra beschermde vluchtroutes en derhalve met een WBDBO van 30 minuten (op het criterium vlamdichtheid) afgescheiden. 5.6 Inrichting vluchtroute Op de inrichting van een vluchtroute is artikel 2.107 van toepassing. 5.6.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.107, lid 1 t/m 3, lid 5, lid 6, lid 8 en lid 12 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een beschermde of extra beschermde vluchtroute en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte is ten minste 20 minuten, waarbij voor de bepaling van de brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie van een scheidingsconstructie uitsluitend rekening wordt gehouden met het beoordelingscriterium vlamdichtheid met betrekking tot de afdichting (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 1). De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de twee ruimten als bedoeld in artikel 2.106, eerste lid, is ten minste 30 minuten (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 2). Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de rookdoorgang tussen (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 3): a. een beschermde of extra beschermde vluchtroute en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte, en b. tussen twee vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.106, eerste lid, die door verschillende ruimten voeren. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 25 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 5.5.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.104, lid 5, lid 6 en lid 8 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. Een vluchtroute waarop meer dan 37 en ten hoogste 150 personen zijn aangewezen, is vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint een extra beschermde vluchtroute, tenzij die uitgang direct grenst aan het aansluitende terrein (Bouwbesluit artikel 2.104, lid 5). In een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert is de loopafstand vanaf de uitgang van het subbrandcompartiment waarin de vluchtroute begint tot het punt waar een tweede vluchtroute of een veiligheidsvluchtroute begint, of tot het aansluitende terrein niet groter dan 30 meter (Bouwbesluit artikel 2.104, lid 6). Een vluchtroute in een trappenhuis waarin een hoogteverschil van meer dan 8 meter wordt overbrugd, is een extra beschermde vluchtroute (Bouwbesluit artikel 2.104, lid 8). 5.5.2 Toetsing Zoals gesteld bij paragraaf 5.3.2 zijn er vanuit elke verblijfsruimte twee vluchtroutes aanwezig. Binnen de industriefunctie en kantoorfunctie zijn open en gesloten trappenhuizen aanwezig. De gesloten trappenhuizen zijn extra beschermde vluchtroutes en derhalve met een WBDBO van 30 minuten (op het criterium vlamdichtheid) afgescheiden. 5.6 Inrichting vluchtroute Op de inrichting van een vluchtroute is artikel 2.107 van toepassing. 5.6.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.107, lid 1 t/m 3, lid 5, lid 6, lid 8 en lid 12 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een beschermde of extra beschermde vluchtroute en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte is ten minste 20 minuten, waarbij voor de bepaling van de brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie van een scheidingsconstructie uitsluitend rekening wordt gehouden met het beoordelingscriterium vlamdichtheid met betrekking tot de afdichting (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 1). De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de twee ruimten als bedoeld in artikel 2.106, eerste lid, is ten minste 30 minuten (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 2). Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over de rookdoorgang tussen (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 3): a) een beschermde of extra beschermde vluchtroute en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte, en b) tussen twee vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.106, eerste lid, die door verschillende ruimten voeren. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 25 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Per bouwlaag is de permanente vuurlast van een besloten ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert, met inbegrip van de vanuit die ruimte direct bereikbare besloten ruimten, ten hoogste 3.500 MJ. Bij de bepaling van de vuurlast blijft een besloten ruimte buiten beschouwing als de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen die ruimte en de ruimte waardoor de veiligheidsvluchtroute voert ten minste 30 minuten is, bepaald volgens NEN 6068 (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 5). Een besloten trappenhuis, waarin een hoogteverschil van meer dan 20 meter wordt overbrugd, wordt in de vluchtrichting uitsluitend bereikt door een afzonderlijke beschermde vluchtroute met een loopafstand van ten minste 2 meter (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 6). Een vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 meter en een hoogte van ten minste 2,3 meter. Dit geldt niet voor zover de vluchtroute over een trap voert (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 8). Een niet besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert heeft een zodanige capaciteit voor de afvoer van warmte en rook, en de toevoer van verse lucht dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten en voor het uitvoeren van reddings- en bluswerkzaamheden (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 12). 5.6.2 Toetsing De vluchtroutes bezitten een minimale vrije doorgang met een breedte van 0,85 meter en een hoogte van ten minste 2,3 meter. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.7 Beweegbare constructieonderdelen Met afdeling 2.7 van het Bouwbesluit 2012 wordt beoogd te voorkomen dat beweegbare onderdelen van bouwwerken, zoals ramen, deuren en luiken, gevaar opleveren bij vluchten uit het bouwwerk, dan wel gevaar voor voorbijgangers en langskomend verkeer. Daarom geldt voor alle gebruiksfuncties de functionele eis: Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat deze geen hinder veroorzaken bij het vluchten door en bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte (Bouwbesluit artikel 2.50, lid 1). Aanvullende regelgeving voor zelfsluitende beweegbare constructieonderdelen komt uit afdeling 6.6 (artikel 6.26) en afdeling 7.1 (artikel 7.3). 5.7.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.7 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.51, lid 1 t/m 4 aangestuurd via artikel 2.50, lid 2. Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 meter grenzend aan die weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 meter boven die weg of strook (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 1). Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 meter boven die weg. Dit voorschrift geldt niet voor een nooddeur (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 2). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 26 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Per bouwlaag is de permanente vuurlast van een besloten ruimte waardoor een veiligheidsvluchtroute voert, met inbegrip van de vanuit die ruimte direct bereikbare besloten ruimten, ten hoogste 3.500 MJ. Bij de bepaling van de vuurlast blijft een besloten ruimte buiten beschouwing als de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen die ruimte en de ruimte waardoor de veiligheidsvluchtroute voert ten minste 30 minuten is, bepaald volgens NEN 6068 (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 5). Een besloten trappenhuis, waarin een hoogteverschil van meer dan 20 meter wordt overbrugd, wordt in de vluchtrichting uitsluitend bereikt door een afzonderlijke beschermde vluchtroute met een loopafstand van ten minste 2 meter (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 6). Een vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 meter en een hoogte van ten minste 2,3 meter. Dit geldt niet voor zover de vluchtroute over een trap voert (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 8). Een niet besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert heeft een zodanige capaciteit voor de afvoer van warmte en rook, en de toevoer van verse lucht dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten en voor het uitvoeren van reddings- en bluswerkzaamheden (Bouwbesluit artikel 2.107, lid 12). 5.6.2 Toetsing De vluchtroutes bezitten een minimale vrije doorgang met een breedte van 0,85 meter en een hoogte van ten minste 2,3 meter. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.7 Beweegbare constructieonderdelen Met afdeling 2.7 van het Bouwbesluit 2012 wordt beoogd te voorkomen dat beweegbare onderdelen van bouwwerken, zoals ramen, deuren en luiken, gevaar opleveren bij vluchten uit het bouwwerk, dan wel gevaar voor voorbijgangers en langskomend verkeer. Daarom geldt voor alle gebruiksfuncties de functionele eis: Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructieonderdelen dat deze geen hinder veroorzaken bij het vluchten door en bij het gebruik van een aangrenzende openbare ruimte (Bouwbesluit artikel 2.50, lid 1). Aanvullende regelgeving voor zelfsluitende beweegbare constructieonderdelen komt uit afdeling 6.6 (artikel 6.26) en afdeling 7.1 (artikel 7.3). 5.7.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.7 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.51, lid 1 t/m 4 aangestuurd via artikel 2.50, lid 2. Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 meter grenzend aan die weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 meter boven die weg of strook (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 1). Een beweegbaar constructieonderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 meter boven die weg. Dit voorschrift geldt niet voor een nooddeur (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 2). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 26 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Een beschermde vluchtroute waarover een beweegbaar constructieonderdeel draait, heeft met het constructieonderdeel in geopende stand, een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,6 meter en een hoogte van ten minste 2,2 meter (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 3). Bovenstaande eisen gelden niet voor een deur van een ruimte met een vloeroppervlakte van minder dan 0,5 m 2 (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 4). 5.7.2 Toetsing Er zijn geen deuren in de buitengevel die bij het naar buiten opendraaien boven een voor motorvoertuigen openstaande weg uitkomen. Dit verbod geldt overigens niet voor nooddeuren welke alleen in geval van nood (zoals bij een brand) worden geopend. Er wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.8 Overbruggen van hoogteverschillen In dit masterplan wordt voor het overbruggen van hoogteverschillen alleen gekeken naar die regelgeving die van belang is voor het overbruggen van hoogteverschillen met betrekking tot het veilig kunnen gebruiken van vluchtroutes. Voor het overbruggen van hoogteverschillen heeft het Bouwbesluit als functionele eis: Een te bouwen bouwwerk heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen door personen (Bouwbesluit artikel 2.26, lid 1). 5.8.1 Regelgeving Alle gebruiksfuncties In afdeling 2.4 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.27, lid 1 en 2 aangestuurd via artikel 2.26, lid 2. In afdeling 2.5 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.33 lid 1 en lid 2, artikel 2.34 en artikel 2.35 aangestuurd via artikel 2.32, lid 2. Artikel 2.33, lid 2 geldt niet voor een industriefunctie. In afdeling 2.6 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.43, artikel 2.22 en artikel 2.45 aangestuurd via artikel 2.42, lid 2. Een hoogteverschil van meer dan 0,21 meter tussen vloeren waarover een vluchtroute voert en tussen vloeren van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten, of voor bezoekers bestemde vloeren, vloeren van een verkeersroute die deze ruimten met elkaar verbindt of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan (Bouwbesluit artikel 2.27, lid 1). Voor zover de vluchtroute door een wegtunnelbuis voert, geldt in afwijking van het eerste lid een hoogteverschil van meer dan 0,3 meter (Bouwbesluit artikel 2.27, lid 2). Een trap als bedoeld in artikel 2.27, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.33 van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit artikel 2.33, lid 1). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 27 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Een beschermde vluchtroute waarover een beweegbaar constructieonderdeel draait, heeft met het constructieonderdeel in geopende stand, een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,6 meter en een hoogte van ten minste 2,2 meter (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 3). Bovenstaande eisen gelden niet voor een deur van een ruimte met een vloeroppervlakte van minder dan 0,5 m 2 (Bouwbesluit artikel 2.51, lid 4). 5.7.2 Toetsing Er zijn geen deuren in de buitengevel die bij het naar buiten opendraaien boven een voor motorvoertuigen openstaande weg uitkomen. Dit verbod geldt overigens niet voor nooddeuren die alleen in geval van nood (zoals bij een brand) worden geopend. Er wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.8 Overbruggen van hoogteverschillen In dit masterplan wordt voor het overbruggen van hoogteverschillen alleen gekeken naar die regelgeving die van belang is voor het overbruggen van hoogteverschillen met betrekking tot het veilig kunnen gebruiken van vluchtroutes. Voor het overbruggen van hoogteverschillen heeft het Bouwbesluit als functionele eis: Een te bouwen bouwwerk heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen door personen (Bouwbesluit artikel 2.26, lid 1). 5.8.1 Regelgeving Alle gebruiksfuncties In afdeling 2.4 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.27, lid 1 en 2 aangestuurd via artikel 2.26, lid 2. In afdeling 2.5 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.33 lid 1 en lid 2, artikel 2.34 en artikel 2.35 aangestuurd via artikel 2.32, lid 2. Artikel 2.33, lid 2 geldt niet voor een industriefunctie. In afdeling 2.6 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.43, artikel 2.22 en artikel 2.45 aangestuurd via artikel 2.42, lid 2. Een hoogteverschil van meer dan 0,21 meter tussen vloeren waarover een vluchtroute voert en tussen vloeren van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten, of voor bezoekers bestemde vloeren, vloeren van een verkeersroute die deze ruimten met elkaar verbindt of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan (Bouwbesluit artikel 2.27, lid 1). Voor zover de vluchtroute door een wegtunnelbuis voert, geldt in afwijking van het eerste lid een hoogteverschil van meer dan 0,3 meter (Bouwbesluit artikel 2.27, lid 2). Een trap als bedoeld in artikel 2.27, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.33 van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit artikel 2.33, lid 1). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 27 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Tabel 2.33 Afmetingen van een trap in meters reguliere trap woonfunctie andere gebruiksfunctie trap uitsluitend voor ontvluchten alle gebruiksfuncties Minimum breedte van de trap 0,8 0,8 0,8 Minimum vrije hoogte boven de trap 2,3 2,1 2,1 Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede 0,22 0,185 0,185 Maximum hoogte van een optrede 0,188 0,21 0,21 Minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,05 0,05 0,05 Minimum breedte van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,23 0,23 0,23 Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten trap 0,3 0,3 0,3 Een trap overbrugt een hoogteverschil van niet meer dan 4 meter (Bouwbesluit artikel 2.33, lid 2). Dit geldt niet voor een industriefunctie, overige gebruiksfunctie en bouwwerk geen gebouw zijnde. Een trap als bedoeld in artikel 2.27, sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,8 meter x 0,8 meter (Bouwbesluit artikel 2.34). Een trap als bedoeld in artikel 2.27 voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 meter en met een helling ter plaatse van de klimlijn groter dan 2:3 heeft aan ten minste één zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,8 meter en ten hoogste 1 meter (Bouwbesluit artikel 2.35). Een te bouwen hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in artikel 2.27 overbrugt, kan veilig worden gebruikt (Bouwbesluit artikel 2.42, lid 1). Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 2.27 en 6.49, heeft een breedte van ten minste 1,1 meter, een hoogte van niet meer dan 1 meter en een helling van ten hoogste (Bouwbesluit artikel 2.43): a) 1:12 indien het hoogteverschil niet groter is dan 0,25 meter; b) 1: 6 indien het hoogteverschil groter is dan 0,25 meter, maar niet groter dan 0,5 meter, en c) 1:20 indien het hoogteverschil groter is dan 0,5 meter. Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 2.27 en 6.49, sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 1,4 meter x 1,4 meter (Bouwbesluit artikel 2.44). Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.27, heeft aan de zijkant een aaneengesloten geleiderand, met een vanaf de vloer van de hellingbaan gemeten hoogte van ten minste 0,04 meter (Bouwbesluit artikel 2.45). 5.8.2 Toetsing De verdiepingen (mezzanine) van de industriefunctie worden ontsloten met trappen. Het kantoor (eerste en tweede verdieping) wordt ontsloten met trappen. De trappen voldoen aan de minimale eisen zoals weergegeven in voorstaande tabel. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 28 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Tabel 2.33 Afmetingen van een trap in meters reguliere trap woonfunctie andere gebruiksfunctie trap uitsluitend voor ontvluchten alle gebruiksfuncties Minimum breedte van de trap 0,8 0,8 0,8 Minimum vrije hoogte boven de trap 2,3 2,1 2,1 Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede 0,22 0,185 0,185 Maximum hoogte van een optrede 0,188 0,21 0,21 Minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,05 0,05 0,05 Minimum breedte van het tredevlak ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,23 0,23 0,23 Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten trap 0,3 0,3 0,3 Een trap overbrugt een hoogteverschil van niet meer dan 4 meter (Bouwbesluit artikel 2.33, lid 2). Dit geldt niet voor een industriefunctie, overige gebruiksfunctie en bouwwerk geen gebouw zijnde. Een trap als bedoeld in artikel 2.27, sluit bij de bovenste trede, over de breedte van de trap, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 0,8 meter x 0,8 meter (Bouwbesluit artikel 2.34). Een trap als bedoeld in artikel 2.27 voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 meter en met een helling ter plaatse van de klimlijn groter dan 2:3 heeft aan ten minste één zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van ten minste 0,8 meter en ten hoogste 1 meter (Bouwbesluit artikel 2.35). Een te bouwen hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in artikel 2.27 overbrugt, kan veilig worden gebruikt (Bouwbesluit artikel 2.42, lid 1). Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 2.27 en 6.49, heeft een breedte van ten minste 1,1 meter, een hoogte van niet meer dan 1 meter en een helling van ten hoogste (Bouwbesluit artikel 2.43): a) 1:12 indien het hoogteverschil niet groter is dan 0,25 meter; b) 1: 6 indien het hoogteverschil groter is dan 0,25 meter, maar niet groter dan 0,5 meter, en c) 1:20 indien het hoogteverschil groter is dan 0,5 meter. Een hellingbaan als bedoeld in de artikelen 2.27 en 6.49, sluit aan de bovenzijde, over de breedte van de hellingbaan, aan op een vloer met een oppervlakte van ten minste 1,4 meter x 1,4 meter (Bouwbesluit artikel 2.44). Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.27, heeft aan de zijkant een aaneengesloten geleiderand, met een vanaf de vloer van de hellingbaan gemeten hoogte van ten minste 0,04 meter (Bouwbesluit artikel 2.45). 5.8.2 Toetsing De verdiepingen (mezzanine) van de industriefunctie worden ontsloten met trappen. Het kantoor (eerste en tweede verdieping) wordt ontsloten met trappen. De trappen voldoen aan de minimale eisen zoals weergegeven in voorstaande tabel. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 28 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 5.9 Doorstroomcapaciteit Op de doorstroomcapaciteit is artikel 2.108 van toepassing. 5.9.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.108, lid 1 en lid 2 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. In de Regeling Bouwbesluit worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.1, lid 1 t/m 6 aangestuurd, via Bouwbesluit artikel 2.108, lid 2. De doorstroomcapaciteit van een gedeelte van een vluchtroute, uitgedrukt in personen, is ten minste het aantal personen dat op dat gedeelte is aangewezen. Bij de bepaling van de doorstroomcapaciteit wordt uitgegaan van (Bouwbesluit artikel 2.108, lid 1): a) 45 personen per meter breedte van een trap voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 meter en 90 personen per meter vrije breedte bij een hoogteverschil van ten hoogste 1 meter, voor zover de aantrede van de trap ten minste 0,17 meter bedraagt; b) 90 personen per meter vrije breedte van een ruimte; c) 90 personen per meter vrije breedte van een doorgang, indien zich in de doorgang een dubbele deur of vergelijkbaar beweegbaar constructieonderdeel bevindt met een maximale openingshoek van minder dan 135 graden; d) 110 personen per meter vrije breedte van een doorgang, indien zich in de doorgang een enkele deur of vergelijkbaar beweegbaar constructieonderdeel bevindt met een maximale openingshoek van minder dan 135 graden, en e) 135 personen per meter vrije breedte van een andere doorgang. 5.10 Toetsing De bezetting van de opslag-/ distributiehal (industriefunctie) is minimaal te noemen. De bezetting bedraagt hier minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte. De bezetting in de kantoren bedraagt minder dan 1 persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte. Aangezien de aanwezige deuren in de (door)gangen en de (nood)uitgangen van de aanwezige vluchtroutes voldoende breed zijn voor het aantal hierop aangewezen personen kan, mede gezien de beschikbare trappenhuizen (per gebouwdeel), worden gesteld dat qua capaciteit en aantal (nood)uitgangen wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.11 Deuren in vluchtroutes Het doel van artikelen 6.25 en 7.12 is te waarborgen dat deuren in vluchtroutes het vluchten bij brand zo min mogelijk hinderen. De voorschriften in artikel 6.25 hebben betrekking op de draairichting en het hang- en sluitwerk van de deur. Voorschriften met betrekking tot het brandveilig gebruik van deuren in vluchtroutes zijn opgenomen in artikel 7.12. 5.11.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.6 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.25, lid 3, lid 4 en lid 6 t/m 10 aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. In afdeling 7.2 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 7.12, lid 1 en lid 2 aangestuurd via artikel 7.11, lid 2. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 29 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 5.9 Doorstroomcapaciteit Op de doorstroomcapaciteit is artikel 2.108 van toepassing. 5.9.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 2.12 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.108, lid 1 en lid 2 aangestuurd via artikel 2.101, lid 2. In de Regeling Bouwbesluit worden voor deze gebruiksfuncties artikel 2.1, lid 1 t/m 6 aangestuurd, via Bouwbesluit artikel 2.108, lid 2. De doorstroomcapaciteit van een gedeelte van een vluchtroute, uitgedrukt in personen, is ten minste het aantal personen dat op dat gedeelte is aangewezen. Bij de bepaling van de doorstroomcapaciteit wordt uitgegaan van (Bouwbesluit artikel 2.108, lid 1): a) 45 personen per meter breedte van een trap voor het overbruggen van een hoogteverschil van meer dan 1 meter en 90 personen per meter vrije breedte bij een hoogteverschil van ten hoogste 1 meter, voor zover de aantrede van de trap ten minste 0,17 meter bedraagt; b) 90 personen per meter vrije breedte van een ruimte; c) 90 personen per meter vrije breedte van een doorgang, indien zich in de doorgang een dubbele deur of vergelijkbaar beweegbaar constructieonderdeel bevindt met een maximale openingshoek van minder dan 135 graden; d) 110 personen per meter vrije breedte van een doorgang, indien zich in de doorgang een enkele deur of vergelijkbaar beweegbaar constructieonderdeel bevindt met een maximale openingshoek van minder dan 135 graden, en e) 135 personen per meter vrije breedte van een andere doorgang. 5.10 Toetsing De bezetting van de opslag-/distributiehal (industriefunctie) is minimaal te noemen. De bezetting bedraagt hier minder dan 1 persoon per 30 m² gebruiksoppervlakte. De bezetting in de kantoren bedraagt minder dan 1 persoon per 12 m² gebruiksoppervlakte. Aangezien de aanwezige deuren in de (door)gangen en de (nood)uitgangen van de aanwezige vluchtroutes voldoende breed zijn voor het aantal hierop aangewezen personen kan, mede gezien de beschikbare trappenhuizen (per gebouwdeel), worden gesteld dat qua capaciteit en aantal (nood)uitgangen wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.11 Deuren in vluchtroutes Het doel van artikelen 6.25 en 7.12 is te waarborgen dat deuren in vluchtroutes het vluchten bij brand zo min mogelijk hinderen. De voorschriften in artikel 6.25 hebben betrekking op de draairichting en het hang- en sluitwerk van de deur. Voorschriften met betrekking tot het brandveilig gebruik van deuren in vluchtroutes zijn opgenomen in artikel 7.12. 5.11.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.6 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.25, lid 3, lid 4 en lid 6 t/m 10 aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. In afdeling 7.2 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 7.12, lid 1 en lid 2 aangestuurd via artikel 7.11, lid 2. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 29 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in indien bij een te bouwen bouwwerk meer dan 37 personen of bij een bestaand bouwwerk meer dan 60 personen die op die uitgang zijn aangewezen (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 3). Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 4). Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door: a) een lichte druk tegen de deur, of b) een lichte druk tegen een op circa 1 meter boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125 (Bouwbesluit artikel 6.25,lid 6). Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 7). Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 8). Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 9). Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift <<nooddeur vrijhouden>> of <<nooduitgang>> aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011 (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 10). Een deur op een vluchtroute is bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend gesloten indien die deur tijdens het vluchten, zonder gebruik te moeten maken van een sleutel onmiddellijk over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend (Bouwbesluit artikel 7.12, lid 1). In afwijking van het eerste lid kan een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen als bedoeld in artikel 6.25, zevende lid, tijdens het vluchten met een sleutel over de ten minste vereiste breedte worden geopend, mits de inrichting, het gebruik en de organisatie zodanig zijn dat het in het met artikel 7.11 beoogde brandveiligheidsniveau is gewaarborgd (Bouwbesluit artikel 7.12, lid 2). 5.11.2 Toetsing De (nood)uitgangdeuren in de buitengevel worden voorzien van een paniekslot. Alle (nood)uitgangdeuren draaien met de vluchtrichting mee. Van de kantoorruimten op de 1 e en 2 e verdieping is het onduidelijk of deze nog nader worden ingedeeld. Indien dit het geval is mogen de deuren van de afzonderlijke kantoren tegen de vluchtrichting indraaien, mits hier ten hoogste 37 personen op zijn aangewezen. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.12 Restrisico vluchten bij brand De algemene verbodsbepaling in artikel 7.16 van het Bouwbesluit heeft evenals artikel 7.10 betrekking op brandveilig gebruik waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit besluit. Hiermee heeft het bevoegd gezag een kapstok om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het brandveilig vluchten onvoldoende gewaarborgd is (ook indien het gebruik op zich voldoet aan de voorschriften van dit besluit). Het gaat hier om een geclausuleerde bevoegdheid die uitsluitend kan worden toegepast in de in dit artikel genoemde omstandigheden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 30 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Een deur op een vluchtroute draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in indien bij een te bouwen bouwwerk meer dan 37 personen of bij een bestaand bouwwerk meer dan 60 personen die op die uitgang zijn aangewezen (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 3). Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 4). Een deur waarop bij het vluchten meer dan 100 personen zijn aangewezen kan worden geopend door: a) een lichte druk tegen de deur, of b) een lichte druk tegen een op circa 1 meter boven de vloer over de volle breedte van de deur aangebrachte panieksluiting die voldoet aan NEN-EN 1125 (Bouwbesluit artikel 6.25,lid 6). Een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen, kan tijdens het vluchten met een sleutel worden geopend (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 7). Een automatisch werkende deur en een voorziening voor toegangs- of uitgangscontrole in een vluchtroute mogen het vluchten niet belemmeren (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 8). Een deur die toegang geeft tot een overdruktrappenhuis is voorzien van een aanduiding waaruit blijkt dat hard duwen noodzakelijk kan zijn (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 9). Aan de aan de buitenlucht grenzende zijde van een nooddeur is het opschrift <<nooddeur vrijhouden>> of <<nooduitgang>> aangebracht. Dit opschrift voldoet aan de eisen voor aanvullende tekens in NEN 3011 (Bouwbesluit artikel 6.25, lid 10). Een deur op een vluchtroute is bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk uitsluitend gesloten indien die deur tijdens het vluchten, zonder gebruik te moeten maken van een sleutel onmiddellijk over de ten minste vereiste breedte kan worden geopend (Bouwbesluit artikel 7.12, lid 1). In afwijking van het eerste lid kan een deur op een vluchtroute die begint in een ruimte voor het insluiten van personen als bedoeld in artikel 6.25, zevende lid, tijdens het vluchten met een sleutel over de ten minste vereiste breedte worden geopend, mits de inrichting, het gebruik en de organisatie zodanig zijn dat het in het met artikel 7.11 beoogde brandveiligheidsniveau is gewaarborgd (Bouwbesluit artikel 7.12, lid 2). 5.11.2 Toetsing De (nood)uitgangdeuren in de buitengevel worden voorzien van een paniekslot. Alle (nood)uitgangdeuren draaien met de vluchtrichting mee. Van de kantoorruimten op de 1 e en 2 e verdieping is het onduidelijk of deze nog nader worden ingedeeld. Indien dit het geval is mogen de deuren van de afzonderlijke kantoren tegen de vluchtrichting indraaien, mits hier ten hoogste 37 personen op zijn aangewezen. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 5.12 Restrisico vluchten bij brand De algemene verbodsbepaling in artikel 7.16 van het Bouwbesluit heeft evenals artikel 7.10 betrekking op brandveilig gebruik waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit besluit. Hiermee heeft het bevoegd gezag een kapstok om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het brandveilig vluchten onvoldoende gewaarborgd is (ook indien het gebruik op zich voldoet aan de voorschriften van dit besluit). Het gaat hier om een geclausuleerde bevoegdheid die uitsluitend kan worden toegepast in de in dit artikel genoemde omstandigheden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 30 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente algemene aanvullende of nadere eisen stelt. Voorts moeten de geëiste maatregelen altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen aantonen. Enkele voorbeelden van situaties waarin een beroep op dit kapstokartikel gerechtvaardigd kan zijn: a) indien voor hand- of automatische brandmelders obstakels zijn aangebracht waardoor deze bij brand niet of niet snel genoeg functioneren (onderdeel a); b) indien een vluchtroute obstakels bevat die snel vluchten bij brand onmogelijk maken (onderdeel b); c) indien obstakels zijn aangebracht op de voor de brandweer nodige verbindingsroute tussen een uitgang van een brandweerlift en een uitgang van die lift op een hoger gelegen verdieping (onderdeel a en c). 5.12.1 Regelgeving Alle gebruiksfuncties In afdeling 7.2 wordt voor deze gebruiksfuncties artikel 7.16 aangestuurd via artikel 7.11, lid 2. Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen te veroorzaken waardoor (Bouwbesluit artikel 7.16): a) melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd; b) het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, of c) het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd. 5.12.2 Toetsing De eigenaar(s) c.q. de gebruiker(s) dienen ervoor zorg te dragen dat er te allen tijde veilig kan worden gevlucht. Dit wordt bereikt door het zorgvuldig naleven van voorgenoemd artikel. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 31 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de gemeente algemene aanvullende of nadere eisen stelt. Voorts moeten de geëiste maatregelen altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen aantonen. Enkele voorbeelden van situaties waarin een beroep op dit kapstokartikel gerechtvaardigd kan zijn: a) indien voor hand- of automatische brandmelders obstakels zijn aangebracht waardoor deze bij brand niet of niet snel genoeg functioneren (onderdeel a); b) indien een vluchtroute obstakels bevat die snel vluchten bij brand onmogelijk maken (onderdeel b); c) indien obstakels zijn aangebracht op de voor de brandweer nodige verbindingsroute tussen een uitgang van een brandweerlift en een uitgang van die lift op een hoger gelegen verdieping (onderdeel a en c). 5.12.1 Regelgeving Alle gebruiksfuncties In afdeling 7.2 wordt voor deze gebruiksfuncties artikel 7.16 aangestuurd via artikel 7.11, lid 2. Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen te veroorzaken waardoor (Bouwbesluit artikel 7.16): a) melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd; b) het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd, of c) het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd. 5.12.2 Toetsing De eigenaar(s) c.q. de gebruiker(s) dienen ervoor zorg te dragen dat er te allen tijde veilig kan worden gevlucht. Dit wordt bereikt door het zorgvuldig naleven van voorgenoemd artikel. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 31 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 6 Beperking ontstaan en ontwikkeling van brand en rook 6.1 Algemeen In het object dienen maatregelen te worden getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat een beginnende brand en de hiermee gepaard gaande rookontwikkeling zich snel uitbreiden via de bouwconstructies over de oppervlakte van het gebouw. Deze maatregelen bestaan uit beperking van het ontstaan van brand, door eisen aan materialen met betrekking tot brandvoortplanting en rookproductie van installatie- en constructieonderdelen te stellen. De eisen beschreven in onderstaande paragrafen zijn afkomstig uit de afdeling 2.8, afdeling 2.9 en afdeling 7.1 van het Bouwbesluit. 6.2 Beperking van het ontwikkelen van brand en rook 6.2.1 Regelgeving Tabel 2.66 Gebruiksfunctie Grenswaarden Zijde grenzend aan Bovenzijde binnenlucht buitenlucht EBV BV Ov EBV BV Ov EBV BV Ov 2.67, lid 1 en 2 2.68, lid 1 2.69, lid 1 en 2 Industriefunctie, kantoorfunctie B D D C D D C fl D fl D fl EBV = Extra beschermde vluchtroute; BV = Beschermde vluchtroute; Ov = Overige. Binnenoppervlak Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht voldoet aan de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1 ( Bouwbesluit artikel 2.67, lid 1). Buitenoppervlak Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht voldoet aan de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 1). Het deel van een zijde van een constructieonderdeel dat grenst aan de buitenlucht en hoger ligt dan 13 meter, voldoet aan brandklasse B, bepaald volgens NEN- EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 2). Een zijde van een constructie-onderdeel die grenst aan de buitenlucht, van een bouwwerk waarvan een voor personen bestemde vloer ten minste 5 meter boven het meetniveau ligt, voldoet vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 meter aan brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 3). Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 4). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 32 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 6 Beperking ontstaan en ontwikkeling van brand en rook 6.1 Algemeen In het object dienen maatregelen te worden getroffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat een beginnende brand en de hiermee gepaard gaande rookontwikkeling zich snel uitbreiden via de bouwconstructies over de oppervlakte van het gebouw. Deze maatregelen bestaan uit beperking van het ontstaan van brand, door eisen aan materialen met betrekking tot brandvoortplanting en rookproductie van installatie- en constructieonderdelen te stellen. De eisen beschreven in onderstaande paragrafen zijn afkomstig uit de afdeling 2.8, afdeling 2.9 en afdeling 7.1 van het Bouwbesluit. 6.2 Beperking van het ontwikkelen van brand en rook 6.2.1 Regelgeving Tabel 2.66 Gebruiksfunctie Grenswaarden Zijde grenzend aan Bovenzijde binnenlucht buitenlucht EBV BV Ov EBV BV Ov EBV BV Ov 2.67, lid 1 en 2 2.68, lid 1 2.69, lid 1 en 2 Industriefunctie, kantoorfunctie B D D C D D C fl D fl D fl EBV = Extra beschermde vluchtroute; BV = Beschermde vluchtroute; Ov = Overige. Binnenoppervlak Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de binnenlucht voldoet aan de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse en aan rookklasse s2, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1 ( Bouwbesluit artikel 2.67, lid 1). Buitenoppervlak Een zijde van een constructieonderdeel die grenst aan de buitenlucht voldoet aan de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 1). Het deel van een zijde van een constructieonderdeel dat grenst aan de buitenlucht en hoger ligt dan 13 meter, voldoet aan brandklasse B, bepaald volgens NEN- EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 2). Een zijde van een constructie-onderdeel die grenst aan de buitenlucht, van een bouwwerk waarvan een voor personen bestemde vloer ten minste 5 meter boven het meetniveau ligt, voldoet vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 meter aan brandklasse B, bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 3). Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de bovenzijde van een dak (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 4). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 32 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf In afwijking van het eerste tot en met derde lid voldoet een deur, een raam, een kozijn en daar aan gelijk te stellen constructie-onderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1(Bouwbesluit artikel 2.68, lid 5). Beloopbaar vlak In afwijking van artikel 2.67 geldt voor de bovenzijde van een voor personen bestemde vloer, een trap en een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht rookklasse s1 fl en de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.69, lid 1). In afwijking van artikel 2.68 geldt voor een bovenzijde van een voor personen bestemde vloer, een trap en een hellingbaan die grenst aan de buitenlucht de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.69, lid 2). Vrijgesteld Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte, waarvoor volgens de artikelen 2.67 tot en met 2.69 een eis geldt, is die eis niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 2.70, lid 1). Dakoppervlak De bovenzijde van een dak van een bouwwerk is, bepaald volgens NEN 6063, niet brandgevaarlijk. Dit geldt niet indien het bouwwerk geen voor personen bestemde vloer heeft die hoger ligt dan 5 meter boven het meetniveau, en de brandgevaarlijke delen van het dak ten minste 15 meter vanaf de perceelgrens liggen. Indien het perceel waarop het bouwwerk ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen wordt die afstand aangehouden tot het hart van de weg, dat water, dat groen of dat perceel (Bouwbesluit artikel 2.71, lid 1). Constructie-onderdeel Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld ter beperking van het ontwikkelen van brand en rook in een constructie-onderdeel (Bouwbesluit artikel 2.72). Deze voorschriften zijn nog niet gesteld. 6.2.2 Toetsing De constructiematerialen ten aanzien van de extra beschermde vluchtroutes (trappenhuizen) dienen te voldoen aan brandklasse B en aan rookklasse s2. De hierin gelegen vloeren (het beloopbaar vlak (trappen)) dienen te voldoen aan brandklasse C fl en rookklasse s1 fl. De overige constructiematerialen dienen te voldoen aan brandklasse D en aan rookklasse s2. De voor personen bestemde vloeren (het beloopbaar vlak) dienen te voldoen aan brandklasse D fl en rookklasse s1 fl. Conform de plattegrondtekening (dak) bestaat het dak uit niet-brandgevaarlijke materialen, conform de NEN 6063. Voor zover uit de beschikbare informatie ten aanzien van de constructiematerialen valt op te maken (zie paragraaf 2.3.2), wordt voldaan aan de brand- en rookklassen. Bij de uiteindelijke bepaling van de materialen (bestekfase) dient men rekening te houden met bovenstaande eisen ten aanzien van de toe te passen constructiematerialen. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 33 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf In afwijking van het eerste tot en met derde lid voldoet een deur, een raam, een kozijn en daar aan gelijk te stellen constructie-onderdeel aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.68, lid 5). Beloopbaar vlak In afwijking van artikel 2.67 geldt voor de bovenzijde van een voor personen bestemde vloer, een trap en een hellingbaan die grenst aan de binnenlucht rookklasse s1 fl en de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, beide bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.69, lid 1). In afwijking van artikel 2.68 geldt voor een bovenzijde van een voor personen bestemde vloer, een trap en een hellingbaan die grenst aan de buitenlucht de in tabel 2.66 aangegeven brandklasse, bepaald volgens NEN-EN 13501-1 (Bouwbesluit artikel 2.69, lid 2). Vrijgesteld Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte, waarvoor volgens de artikelen 2.67 tot en met 2.69 een eis geldt, is die eis niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 2.70, lid 1). Dakoppervlak De bovenzijde van een dak van een bouwwerk is, bepaald volgens NEN 6063, niet brandgevaarlijk. Dit geldt niet indien het bouwwerk geen voor personen bestemde vloer heeft die hoger ligt dan 5 meter boven het meetniveau, en de brandgevaarlijke delen van het dak ten minste 15 meter vanaf de perceelgrens liggen. Indien het perceel waarop het bouwwerk ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water, openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen of van brandbare niet milieugevaarlijke stoffen wordt die afstand aangehouden tot het hart van de weg, dat water, dat groen of dat perceel (Bouwbesluit artikel 2.71, lid 1). Constructie-onderdeel Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld ter beperking van het ontwikkelen van brand en rook in een constructie-onderdeel (Bouwbesluit artikel 2.72). Deze voorschriften zijn nog niet gesteld. 6.2.2 Toetsing De constructiematerialen ten aanzien van de extra beschermde vluchtroutes (trappenhuizen) dienen te voldoen aan brandklasse B en aan rookklasse s2. De hierin gelegen vloeren (het beloopbaar vlak (trappen)) dienen te voldoen aan brandklasse C fl en rookklasse s1 fl. De overige constructiematerialen dienen te voldoen aan brandklasse D en aan rookklasse s2. De voor personen bestemde vloeren (het beloopbaar vlak) dienen te voldoen aan brandklasse D fl en rookklasse s1 fl. Conform de plattegrondtekening (dak) bestaat het dak uit niet-brandgevaarlijke materialen, conform de NEN 6063. Voor zover uit de beschikbare informatie ten aanzien van de constructiematerialen valt op te maken (zie paragraaf 2.3.2), wordt voldaan aan de brand- en rookklassen. Bij de uiteindelijke bepaling van de materialen (bestekfase) dient men rekening te houden met bovenstaande eisen ten aanzien van de toe te passen constructiematerialen. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 33 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Van de toegepaste materialen dienen de productcertificaten te kunnen worden overlegd. Geadviseerd wordt om de leveranciers van de toegepaste bouwmaterialen certificaten te laten overleggen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting en de rookproductie. 6.3 Verbrandingstoestel 6.3.1 Regelgeving Een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel ligt niet in een toiletruimte, een badruimte, of een ruimte voor het stallen van motorvoertuigen (Bouwbesluit artikel 2.60) Een verbrandingstoestel wordt uitsluitend gebruikt indien (Bouwbesluit artikel 7.9, lid 1): a) de voorziening voor toevoer van verbrandingslucht en de voorziening voor afvoer van rookgas niet zijn afgesloten; b) de capaciteit van de voorziening voor toevoer van verbrandingslucht, van de voorziening voor afvoer van rookgas en van de daarop aangesloten aansluitleidingen, niet kleiner zijn dan de voor het adequaat functioneren van het verbrandingstoestel noodzakelijke capaciteit; c) de opstelling van het verbrandingstoestel met inbegrip van een aansluitleiding tussen het toestel en de voorziening voor de afvoer van rookgas brandveilig is; d) de voorziening voor afvoer van rookgas doeltreffend is gereinigd, en e) het verbrandingstoestel met een aansluitmogelijkheid op een voorziening voor afvoer van rookgas adequaat op de voorziening is aangesloten. Van een brandveilige opstelling als bedoeld in het eerste lid, onder c, is in ieder geval sprake indien de opstelling brandveilig is, bepaald volgens NEN 3028 (Bouwbesluit artikel 7.9, lid 2). 6.3.2 Toetsing Indien er een verbrandingstoestel aanwezig is, dient dit te voldoen aan de omschreven eisen. Standaard materialen voldoen veelal aan de gestelde eisen. De leverancier van de toegepaste materialen zal door middel van productcertificaten moeten kunnen aantonen dat er voldaan wordt aan de gestelde eisen. 6.4 Schacht, koker of kanaal 6.4.1 Regelgeving Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal grenzend aan meer dan een brandcompartiment of subbrandcompartiment met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m 2, voldoet over een dikte van ten minste 0,01 meter, gemeten loodrecht op de binnenzijde, aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501 1 (Bouwbesluit artikel 2.58, lid 1). Het eerste lid is niet van toepassing op (Bouwbesluit artikel 2.58, lid 2): a) een schacht die uitsluitend is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten en die niet door ander ruimten voert; b) ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de in dat lid bedoelde binnenzijde, en c) het materiaal van een constructie- of installatieonderdeel dat wordt omsloten door een in dat lid bedoelde schacht, koker of kanaal. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 34 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Van de toegepaste materialen dienen de productcertificaten te kunnen worden overlegd. Geadviseerd wordt om de leveranciers van de toegepaste bouwmaterialen certificaten te laten overleggen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting en de rookproductie. 6.3 Verbrandingstoestel 6.3.1 Regelgeving Een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel ligt niet in een toiletruimte, een badruimte, of een ruimte voor het stallen van motorvoertuigen (Bouwbesluit artikel 2.60) Een verbrandingstoestel wordt uitsluitend gebruikt indien (Bouwbesluit artikel 7.9, lid 1): a) de voorziening voor toevoer van verbrandingslucht en de voorziening voor afvoer van rookgas niet zijn afgesloten; b) de capaciteit van de voorziening voor toevoer van verbrandingslucht, van de voorziening voor afvoer van rookgas en van de daarop aangesloten aansluitleidingen, niet kleiner zijn dan de voor het adequaat functioneren van het verbrandingstoestel noodzakelijke capaciteit; c) de opstelling van het verbrandingstoestel met inbegrip van een aansluitleiding tussen het toestel en de voorziening voor de afvoer van rookgas brandveilig is; d) de voorziening voor afvoer van rookgas doeltreffend is gereinigd, en e) het verbrandingstoestel met een aansluitmogelijkheid op een voorziening voor afvoer van rookgas adequaat op de voorziening is aangesloten. Van een brandveilige opstelling als bedoeld in het eerste lid, onder c, is in ieder geval sprake indien de opstelling brandveilig is, bepaald volgens NEN 3028 (Bouwbesluit artikel 7.9, lid 2). 6.3.2 Toetsing Indien er een verbrandingstoestel aanwezig is, dient dit te voldoen aan de omschreven eisen. Standaard materialen voldoen veelal aan de gestelde eisen. De leverancier van de toegepaste materialen zal door middel van productcertificaten moeten kunnen aantonen dat er voldaan wordt aan de gestelde eisen. 6.4 Schacht, koker of kanaal 6.4.1 Regelgeving Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal grenzend aan meer dan een brandcompartiment of subbrandcompartiment met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m 2, voldoet over een dikte van ten minste 0,01 meter, gemeten loodrecht op de binnenzijde, aan brandklasse A2, bepaald volgens NEN-EN 13501 1 (Bouwbesluit artikel 2.58, lid 1). Het eerste lid is niet van toepassing op (Bouwbesluit artikel 2.58, lid 2): a) een schacht die uitsluitend is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten en die niet door ander ruimten voert; b) ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de in dat lid bedoelde binnenzijde, en c) het materiaal van een constructie- of installatieonderdeel dat wordt omsloten door een in dat lid bedoelde schacht, koker of kanaal. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 34 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 6.4.2 Toetsing Binnen het gebouw zijn geen schachten, kokers of kanalen aanwezig, die door meer dan één brand- en/of subbrandcompartiment voeren. Er wordt (reeds) voldaan aan het Bouwbesluit. 6.5 Restrisico brandgevaar en ontwikkeling van brand 6.5.1 Regelgeving Alle gebruiksfuncties In afdeling 7.1 wordt voor deze gebruiksfuncties artikel 7.10 aangestuurd via artikel 7.1, lid 2. Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor (Bouwbesluit artikel 7.10): a) brandgevaar wordt veroorzaakt, of b) bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt. 6.5.2 Toetsing Om de kans op brandgevaar, brandgevaarlijke situaties en de ontwikkeling van brand tot een minimum te beperken, dient te allen tijde door zowel de eigenaar(s) als de gebruiker(s) rekening te worden gehouden met bovenstaand (kapstok)artikel. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 35 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 6.4.2 Toetsing Binnen het gebouw zijn geen schachten, kokers of kanalen aanwezig, die door meer dan één brand- en/of subbrandcompartiment voeren. Er wordt (reeds) voldaan aan het Bouwbesluit. 6.5 Restrisico brandgevaar en ontwikkeling van brand 6.5.1 Regelgeving Alle gebruiksfuncties In afdeling 7.1 wordt voor deze gebruiksfuncties artikel 7.10 aangestuurd via artikel 7.1, lid 2. Onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde is het verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor (Bouwbesluit artikel 7.10): a) brandgevaar wordt veroorzaakt, of b) bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt. 6.5.2 Toetsing Om de kans op brandgevaar, brandgevaarlijke situaties en de ontwikkeling van brand tot een minimum te beperken, dient te allen tijde door zowel de eigenaar(s) als de gebruiker(s) rekening te worden gehouden met bovenstaand (kapstok)artikel. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 35 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 7 Brandbeveiligingsinstallaties 7.1 Algemeen In principe gelden de voorschriften in dit hoofdstuk zowel voor nieuwbouw als voor bestaande bouw. Dit is alleen anders wanneer expliciet is aangegeven dat een bepaald voorschrift of alleen voor een te bouwen bouwwerk geldt of alleen voor een bestaand bouwwerk geldt. 7.2 Noodverlichting Op noodverlichting zijn in afdeling 6.1 artikelen 6.2, lid 4, 6.3 en 6.4 van toepassing. 7.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.1 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.2, lid 4, artikel 6.3, lid 4 en lid 7 en artikel 6.4 aangestuurd via artikel 6.1, lid 2. Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert heeft een verlichtingsinstallatie die een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux (Bouwbesluit artikel 6.2, lid 4). Een liftkooi van een te bouwen bouwwerk heeft noodverlichting (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 4). Noodverlichting als bedoeld in het eerste tot en met zesde lid geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 7). Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 6.2 en 6.3 is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 6.8 (Bouwbesluit artikel 6.4). Kantoorfunctie In afdeling 6.1 worden voor deze gebruiksfunctie nog artikel 6.3, lid 1 en lid 3 aangestuurd via artikel 6.1, lid 2. Een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert, hebben noodverlichting (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 1). Een besloten ruimte als bedoeld in artikel 6.2, vierde lid, heeft noodverlichting (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 3). 7.2.2 Toetsing Industriefunctie De opdrachtgever heeft aangegeven dat alle compartimenten worden voorzien van noodverlichting. De noodverlichting zal worden geïntegreerd in de normale (lijn-)verlichting. Kantoorfunctie De kantoorruimten waarin meer dan 75 personen gelijktijdig aanwezig zijn, dienen te worden voorzien van noodverlichting (indien van toepassing). Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 36 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 7 Brandbeveiligingsinstallaties 7.1 Algemeen In principe gelden de voorschriften in dit hoofdstuk zowel voor nieuwbouw als voor bestaande bouw. Dit is alleen anders wanneer expliciet is aangegeven dat een bepaald voorschrift of alleen voor een te bouwen bouwwerk geldt of alleen voor een bestaand bouwwerk geldt. 7.2 Noodverlichting Op noodverlichting zijn in afdeling 6.1 artikelen 6.2, lid 4, 6.3 en 6.4 van toepassing. 7.2.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.1 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.2, lid 1 en lid 4, artikel 6.3, lid 1, lid 3 en lid 5 en artikel 6.4 aangestuurd via artikel 6.1, lid 2. Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die een op een vloer, een tredevlak of een hellingbaan gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 1). Een besloten ruimte waardoor een beschermde vluchtroute voert heeft een verlichtingsinstallatie die een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte kan geven van ten minste 1 lux (Bouwbesluit artikel 6.2, lid 4). Een verblijfsruimte voor meer dan 75 personen en een besloten ruimte waardoor een vluchtroute uit die verblijfsruimte voert, hebben noodverlichting (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 1). Een besloten ruimte als bedoeld in artikel 6.2, vierde lid, heeft noodverlichting (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 3). Noodverlichting als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende ten minste 60 minuten een op de vloer en het tredevlak gemeten verlichtingssterkte van ten minste 1 lux (Bouwbesluit artikel 6.3, lid 5). Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in de artikelen 6.2 en 6.3 is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 6.8 (Bouwbesluit artikel 6.4). 7.2.2 Toetsing Industriefunctie De opdrachtgever heeft aangegeven dat alle compartimenten worden voorzien van noodverlichting. De noodverlichting zal worden geïntegreerd in de normale (lijn-)verlichting. Kantoorfunctie De kantoorruimten waarin meer dan 75 personen gelijktijdig aanwezig zijn, dienen te worden voorzien van noodverlichting (indien van toepassing). Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 36 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 7.3 Brandmeldinstallatie Op brandmeldinstallaties is artikel 6.20 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.19, lid 2. 7.3.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.5 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.20, lid 1 t/m 3 en lid 5 t/m 8 aangestuurd via artikel 6.19, lid 2. Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 1): a) de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde; b) de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of c) deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld. Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 2). Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 3). Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 5): a) de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 meter is; b) de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of c) het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is. In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallatie (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 6). Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1 (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 7). Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1 (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 8). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 37 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 7.3 Brandmeldinstallatie Op brandmeldinstallaties is artikel 6.20 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.19, lid 2. 7.3.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.5 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.20, lid 1 t/m 3 en lid 5 t/m 8 aangestuurd via artikel 6.19, lid 2. Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 1): a) de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde; b) de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of c) deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld. Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 2). Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 3). Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 5): a) de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 meter is; b) de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of c) het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is. In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallatie (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 6). Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1 (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 7). Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1 (Bouwbesluit artikel 6.20, lid 8). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 37 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 7.3.2 Toetsing Algemeen Het industrie- en kantoorgedeelte dienen te worden voorzien van een niet-automatische brandmeldinstallatie (handbrandmeldinstallatie). Deze installatie dient aangelegd te worden volgens de NEN 2535 en wordt geïntegreerd in de sprinklerinstallatie. De uitgangspunten voor de brandmeldinstallatie dienen te worden vastgelegd in een separaat PvE en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden aangeboden. 7.4 Ontruimingsalarminstallatie Op ontruimingsalarminstallaties is artikel 6.23 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. 7.4.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.6 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.23, lid 1 t/m 6 aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575 die voldoet aan het in die norm bedoelde, door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 1). Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het ontruimingssignaal van de in het eerste lid bedoelde ontruimingsalarminstallatie (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 2). Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoen aan NEN 2654-2 (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 3). Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV inspectieschema Ontruimingsalarminstallatie (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 4). Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zevende lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2 (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 5). Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 heeft een ontruimingsplan (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 6). 7.4.2 Toetsing Algemeen Het industrie- en kantoorgedeelte dient te worden voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (type B). Deze installatie dient aangelegd te worden volgens de NEN 2575 en wordt geïntegreerd in de sprinklerinstallatie. De uitgangspunten voor de ontruimingsalarminstallatie dienen te worden vastgelegd in een separaat PvE en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden aangeboden. Ten aanzien van de aanwezige personen dient een ontruimingsplan, bij voorkeur conform de NEN 8112, te worden opgesteld. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 38 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 7.3.2 Toetsing Algemeen Het industrie- en kantoorgedeelte dienen te worden voorzien van een niet-automatische brandmeldinstallatie (handbrandmeldinstallatie). Deze installatie dient aangelegd te worden volgens de NEN 2535 en wordt geïntegreerd in de sprinklerinstallatie. De uitgangspunten voor de brandmeldinstallatie dienen te worden vastgelegd in een separaat PvE en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden aangeboden. 7.4 Ontruimingsalarminstallatie Op ontruimingsalarminstallaties is artikel 6.23 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. 7.4.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.6 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.23, lid 1 t/m 6 aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575 die voldoet aan het in die norm bedoelde, door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 1). Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het ontruimingssignaal van de in het eerste lid bedoelde ontruimingsalarminstallatie (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 2). Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoen aan NEN 2654-2 (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 3). Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV inspectieschema Ontruimingsalarminstallatie (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 4). Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zevende lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2 (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 5). Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 heeft een ontruimingsplan (Bouwbesluit artikel 6.23, lid 6). 7.4.2 Toetsing Algemeen Het industrie- en kantoorgedeelte dienen te worden voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (type B). Deze installatie dient aangelegd te worden volgens de NEN 2575 en wordt geïntegreerd in de sprinklerinstallatie. De uitgangspunten voor de ontruimingsalarminstallatie dienen te worden vastgelegd in een separaat PvE en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden aangeboden. Ten aanzien van de aanwezige personen dient een ontruimingsplan, bij voorkeur conform de NEN 8112, te worden opgesteld. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 38 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 7.5 Vluchtrouteaanduidingen Op vluchtrouteaanduidingen is artikel 6.24 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. 7.5.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.5 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.24, lid 1 en lid 3 t/m 5 aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088 6 en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838 (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 1). Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 3). Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, gedurende een periode van ten minste 60 minuten, aan de zichtbaarheidseisen bedoeld in de artikelen 5.2 t/m 5.6 van NEN-EN 1838 (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 4). Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie niet zijnde noodverlichting als bedoeld in artikel 6.3, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 5). 7.5.2 Toetsing Algemeen Daar waar noodverlichting in bepaalde ruimten is vereist (zie paragraaf 7.2.2), dient de vluchtrouteaanduiding te worden uitgevoerd als transparantverlichting. Daar waar formeel geen noodverlichting aanwezig hoeft te zijn, kan de vluchtrouteaanduiding worden uitgevoerd als fotoluminiscerende pictogram. Uiteraard staat het de opdrachtgever vrij om alle vluchtrouteaanduidingen middels transparantverlichtingsarmaturen uit te voeren. Dit is ook als zodanig aangegeven op de plattegrondtekeningen. De vluchtrouteaanduiding dient te worden aangebracht in ruimten waar meer dan 50 personen aanwezig zijn (zie paragraaf 7.2.2), boven de (nood)uitgangdeuren en in de vluchtroutes (waar noodzakelijk ter verduidelijking van de aanwezige nooduitgangen). Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 6 De NEN 6088 is door de NEN ingetrokken. Sinds september 2012 is de nieuwe norm NEN-EN-ISO 7010 gepubliceerd Hoewel deze NEN-EN-ISO 7010 nog niet is aangestuurd door het Bouwbesluit, is het advies deze nieuwe norm te hanteren. Dit houdt concreet in dat de grafische symbolen die gebruikt worden op de vluchtrouteaanduidingen moeten voldoen aan de voorwaarden volgens deze NEN-EN-ISO 7010 en niet aan die van de NEN 6088. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 39 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 7.5 Vluchtrouteaanduidingen Op vluchtrouteaanduidingen is artikel 6.24 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. 7.5.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.5 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.24, lid 1 en lid 3 t/m 5 aangestuurd via artikel 6.22, lid 2. Een ruimte waardoor een verkeersroute voert en een ruimte voor meer dan 50 personen hebben een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 3011 of bij een bestaand bouwwerk aan de NEN 6088, en aan de zichtbaarheidseisen, bedoeld in de artikelen 5.2 tot en met 5.6 van NEN-EN 1838 (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 1). Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid is aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 3). Een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste of tweede lid voldoet binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, gedurende een periode van ten minste 60 minuten, aan de zichtbaarheidseisen bedoeld in de artikelen 5.2 t/m 5.6 van NEN-EN 1838 (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 4). Op een vluchtrouteaanduiding als bedoeld in het eerste lid gelegen op een vluchtroute vanuit een ruimte met een verlichtingsinstallatie niet zijnde noodverlichting als bedoeld in artikel 6.3, zijn bij het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit de in het eerste lid bedoelde zichtbaarheidseisen niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 6.24, lid 5). 7.5.2 Toetsing Algemeen Daar waar noodverlichting in bepaalde ruimten is vereist (zie paragraaf 7.2.2), dient de vluchtrouteaanduiding te worden uitgevoerd als transparantverlichting. Daar waar formeel geen noodverlichting aanwezig hoeft te zijn, kan de vluchtrouteaanduiding worden uitgevoerd als fotoluminescerend pictogram. Uiteraard staat het de opdrachtgever vrij om alle vluchtrouteaanduidingen middels transparantverlichtingsarmaturen uit te voeren. Dit is ook als zodanig aangegeven op de plattegrondtekeningen. De vluchtrouteaanduiding dient te worden aangebracht in ruimten waar meer dan 50 personen aanwezig zijn (zie paragraaf 7.2.2), boven de (nood)uitgangdeuren en in de vluchtroutes (waar noodzakelijk ter verduidelijking van de aanwezige nooduitgangen). Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 7.6 Brandslanghaspels Op brandslanghaspels zijn artikelen 6.28 en 6.33 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.6.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.7 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.28, lid 2, lid 3 en lid 4 en artikel 6.33 aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 39 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 7.6 Brandslanghaspels Op brandslanghaspels zijn artikelen 6.28 en 6.33 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.6.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.7 worden voor deze gebruiksfunctie artikel 6.28, lid 2, lid 3 en lid 4 en artikel 6.33 aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. Een te bouwen gebruiksfunctie heeft ten minste een brandslanghaspel indien de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw groter is dan 500 m 2, of 1.000 m 2 indien het een andere industriefunctie betreft (Bouwbesluit artikel 6.28, lid 2). De gecorrigeerde loopafstand tussen een brandslanghaspel als bedoeld in het eerste en tweede lid en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie is niet groter dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met 5 meter. Dit geldt niet voor een niet in een functiegebied gelegen vloer die uitsluitend door niet besloten ruimten kan worden bereikt (Bouwbesluit artikel 6.28, lid 3). Een brandslanghaspel (Bouwbesluit artikel 6.28, lid 4): a) heeft een slang met een lengte van niet meer dan 30 meter; b) is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 6.12, die bij het mondstuk een statische druk geeft van niet minder dan 100 kpa en een capaciteit heeft van 1,3 m³/h bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels, en c) ligt niet in een ruimte met een trap waarover een beschermde vluchtroute voert. Een voorziening voor het bestrijden van brand als bedoeld in de artikelen 6.28 en 6.31 is duidelijk zichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011 (Bouwbesluit artikel 6.33). 7.6.2 Toetsing Industriefunctie De hallen worden voorzien van brandslanghaspels met een lengte van 30 meter. De haspels worden aangesloten op de sprinklerinstallatie. De brandslanghaspels dienen zodanig aangebracht/geprojecteerd te worden dat hiermee het gehele vloeroppervlak bestreken kan worden (dekkend patroon). De capaciteit van deze haspels is 1,3 m 3 per uur. Deze capaciteit dient opgenomen te worden in de sprinklerinstallatie. Bij de brandslanghaspels dient een bord geplaatst te worden met de volgende tekst: Gebruik leidt tot brandalarm en doormelding naar de brandweer (zie bijlage 1). Kantoorfunctie De kantoren (compartiment B en C) worden voorzien van brandslanghaspels met een lengte van 30 meter. De brandslanghaspels dienen zodanig aangebracht/geprojecteerd te worden dat hiermee het gehele vloeroppervlak bestreken kan worden (dekkend patroon). De capaciteit van deze haspels is 1,3 m 3 per uur. Deze capaciteit dient opgenomen te worden in de sprinklerinstallatie. Bij de brandslanghaspels dient een bord geplaatst te worden met de volgende tekst: Gebruik leidt tot brandalarm en doormelding naar de brandweer (zie bijlage 1). Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 40 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Een te bouwen gebruiksfunctie heeft ten minste een brandslanghaspel indien de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw groter is dan 500 m 2, of 1.000 m 2 indien het een andere industriefunctie betreft (Bouwbesluit artikel 6.28, lid 2). De gecorrigeerde loopafstand tussen een brandslanghaspel als bedoeld in het eerste en tweede lid en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie is niet groter dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met 5 meter. Dit geldt niet voor een niet in een functiegebied gelegen vloer die uitsluitend door niet besloten ruimten kan worden bereikt (Bouwbesluit artikel 6.28, lid 3). Een brandslanghaspel (Bouwbesluit artikel 6.28, lid 4): a) heeft een slang met een lengte van niet meer dan 30 meter; b) is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 6.12, die bij het mondstuk een statische druk geeft van niet minder dan 100 kpa en een capaciteit heeft van 1,3 m³/h bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels, en c) ligt niet in een ruimte met een trap waarover een beschermde vluchtroute voert. Een voorziening voor het bestrijden van brand als bedoeld in de artikelen 6.28 en 6.31 is duidelijk zichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011 (Bouwbesluit artikel 6.33). 7.6.2 Toetsing Industriefunctie Er wordt voorzien in brandslanghaspelwagens opgebouwd uit wagens met een slang van ± 70 meter, met een aparte brandslanghaspel van 20 meter. De capaciteit van deze haspels is 1,3 m 3 per uur. Deze capaciteit dient opgenomen te worden in de sprinklerinstallatie. Bij de brandslanghaspelwagen dient een bord geplaatst te worden met de volgende tekst Gebruik leidt tot brandalarm en doormelding naar de brandweer (zie bijlage 1). Kantoorfunctie Het kantoor wordt voorzien van brandslanghaspels met een lengte van 30 meter. De brandslanghaspels dienen zodanig aangebracht / geprojecteerd te worden dat hiermee het gehele vloeroppervlak bestreken kan worden (dekkend patroon). Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Daar waar brandslanghaspels worden ingebouwd (inbouwkast) dienen deze duidelijk zichtbaar aangegeven c.q. gemarkeerd te worden middels een pictogram als bedoeld in NEN 3011. 7.7 Droge blusleidingen Met het gebruik van het begrip droge blusleiding in het Bouwbesluit artikel 6.29 wordt niet beoogd een natte blusleiding te verbieden maar om te regelen dat er minimaal een blusleiding moet zijn die ten minste voldoet aan de gestelde eisen voor een droge blusleiding. Op droge blusleidingen is artikel 6.29 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.7.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.7 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.29, lid 1, lid 2 en lid 4 t/m 7 aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 40 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Daar waar brandslanghaspels worden ingebouwd (inbouwkast) dienen deze duidelijk zichtbaar aangegeven c.q. gemarkeerd te worden middels een pictogram als bedoeld in NEN 3011. 7.7 Droge blusleidingen Met het gebruik van het begrip droge blusleiding in het Bouwbesluit artikel 6.29 wordt niet beoogd een natte blusleiding te verbieden maar om te regelen dat er minimaal een blusleiding moet zijn die ten minste voldoet aan de gestelde eisen voor een droge blusleiding. Op droge blusleidingen is artikel 6.29 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.7.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.7 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.29, lid 1, lid 2 en lid 4 t/m 7 aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. Een gebruiksfunctie met een vloer van een verblijfsgebied hoger gelegen dan 20 meter boven het meetniveau, heeft een droge blusleiding (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 1). Bij ministeriële regeling kan een droge blusleiding in andere gevallen dan in het eerste lid bepaald worden voorgeschreven en kunnen voorschriften ter zake van droge blusleidingen worden gegeven (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 2). De loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een in het eerste lid bedoelde droge blusleiding en een punt in een op die aansluiting aangewezen gebruiksgebied is niet groter dan 60 meter voor nieuwbouw en 110 meter voor bestaande bouw (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 4). Een droge blusleiding van een te bouwen bouwwerk voldoet aan NEN 1594 (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 5). De inrichting van een droge blusleiding van een bestaand bouwwerk voldoet aan NEN 1594 voor (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 6): a) de drukbestendigheid; b) de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding; c) de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen; d) de aanduiding van de brandslangaansluitingen, en e) de aanduiding van de voedingsaansluitingen. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.16, eerste lid, worden een bij of krachtens de wet voorgeschreven droge blusleiding en een pompinstallatie bij oplevering en daarna eenmaal in de vijf jaar getest volgens NEN 1594 (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 7). 7.7.2 Toetsing De hoogste verblijfsvloer in het gebouw ligt < 20 meter. Hierdoor is een droge blusleiding niet noodzakelijk. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 41 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Een gebruiksfunctie met een vloer van een verblijfsgebied hoger gelegen dan 20 meter boven het meetniveau, heeft een droge blusleiding (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 1). Bij ministeriële regeling kan een droge blusleiding in andere gevallen dan in het eerste lid bepaald worden voorgeschreven en kunnen voorschriften ter zake van droge blusleidingen worden gegeven (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 2). De loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een in het eerste lid bedoelde droge blusleiding en een punt in een op die aansluiting aangewezen gebruiksgebied is niet groter dan 60 meter voor nieuwbouw en 110 meter voor bestaande bouw (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 4). Een droge blusleiding van een te bouwen bouwwerk voldoet aan NEN 1594 (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 5). De inrichting van een droge blusleiding van een bestaand bouwwerk voldoet aan NEN 1594 voor (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 6): a) de drukbestendigheid; b) de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding; c) de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen; d) de aanduiding van de brandslangaansluitingen, en e) de aanduiding van de voedingsaansluitingen. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.16, eerste lid, worden een bij of krachtens de wet voorgeschreven droge blusleiding en een pompinstallatie bij oplevering en daarna eenmaal in de vijf jaar getest volgens NEN 1594 (Bouwbesluit artikel 6.29, lid 7). 7.7.2 Toetsing De hoogste verblijfsvloer in het gebouw ligt < 20 meter. Hierdoor is een droge blusleiding niet noodzakelijk. 7.8 Bluswatervoorziening Op bluswatervoorziening is artikel 6.30 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.8.1 Regelgeving Een bouwwerk heeft een toereikende bluswatervoorziening. Dit geldt niet indien de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist (Bouwbesluit artikel 6.30, lid 1). De afstand tussen een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 meter (Bouwbesluit artikel 6.30, lid 3). Een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden (Bouwbesluit artikel 6.30, lid 4). 7.8.2 Toetsing Het gebouw is gelegen aan en bereikbaar via openbare wegen. Er mag van uit worden gegaan dat de gemeente er zorg voor draagt dat zich hierin de noodzakelijke brandkranen bevinden, die zijn aangesloten op de openbare watervoorziening. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 41 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 7.8 Bluswatervoorziening Op bluswatervoorziening is artikel 6.30 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.8.1 Regelgeving Een bouwwerk heeft een toereikende bluswatervoorziening. Dit geldt niet indien de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist (Bouwbesluit artikel 6.30, lid 1). De afstand tussen een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 meter (Bouwbesluit artikel 6.30, lid 3). Een bluswatervoorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden (Bouwbesluit artikel 6.30, lid 4). 7.8.2 Toetsing Het gebouw is gelegen aan en bereikbaar via openbare wegen. Er mag van uit worden gegaan dat de gemeente er zorg voor draagt dat zich hierin de noodzakelijke brandkranen bevinden, welke zijn aangesloten op de openbare watervoorziening. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 7.9 Blustoestellen Op blustoestellen zijn artikelen 6.31 en 6.33 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.9.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.7 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.31, lid 1 en lid 4 en artikel 6.33 aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. Voor zover daarin niet reeds voldoende door de aanwezigheid van brandslanghaspels is voorzien, is een gebouw voorzien van voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen om een beginnende brand zo snel mogelijk door in het gebouw aanwezige personen te laten bestrijden (Bouwbesluit artikel 6.31, lid 1). Onverminderd het bepaalde in artikel 1.16, eerste lid, wordt ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig NEN 2559 op adequate wijze het nodige onderhoud aan een bij of krachtens de wet voorgeschreven draagbaar of verrijdbaar blustoestel verricht en de goede werking van dat blustoestel gecontroleerd (Bouwbesluit artikel 6.31, lid 4). Een voorziening voor het bestrijden van brand als bedoeld in de artikelen 6.28 en 6.31 is duidelijk zichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011 (Bouwbesluit artikel 6.33). 7.9.2 Toetsing Industriefunctie Bij toepassing van brandslanghaspels in de industriefunctie (opslag-/distributiehal) is het niet noodzakelijk om hier ook nog draagbare blustoestellen aan te brengen. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 42 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 7.9 Blustoestellen Op blustoestellen zijn artikelen 6.31 en 6.33 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.9.1 Regelgeving Algemeen In afdeling 6.7 worden voor deze gebruiksfuncties artikel 6.31, lid 1 en lid 4 en artikel 6.33 aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. Voor zover daarin niet reeds voldoende door de aanwezigheid van brandslanghaspels is voorzien, is een gebouw voorzien van voldoende draagbare of verrijdbare blustoestellen om een beginnende brand zo snel mogelijk door in het gebouw aanwezige personen te laten bestrijden (Bouwbesluit artikel 6.31, lid 1). Onverminderd het bepaalde in artikel 1.16, eerste lid, wordt ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig NEN 2559 op adequate wijze het nodige onderhoud aan een bij of krachtens de wet voorgeschreven draagbaar of verrijdbaar blustoestel verricht en de goede werking van dat blustoestel gecontroleerd (Bouwbesluit artikel 6.31, lid 4). Een voorziening voor het bestrijden van brand als bedoeld in de artikelen 6.28 en 6.31 is duidelijk zichtbaar opgehangen of gemarkeerd met een pictogram als bedoeld in NEN 3011 (Bouwbesluit artikel 6.33). 7.9.2 Toetsing Industriefunctie Bij toepassing van brandslanghaspels in de industriefunctie (opslag-/distributiehal) is het niet noodzakelijk om hier ook nog draagbare blustoestellen aan te brengen. Indien echter wordt besloten om geen brandslangen aan te brengen, dient alsnog te worden voorzien in voldoende draagbare blustoestellen. Het aantal blussers dient hierbij te worden bepaald conform de NEN 4001, aan de hand van een Risico Inventarisatie & Evaluatie. Kantoorfunctie De kantoorstroken worden voorzien van brandslanghaspels (zie punt 7.6.2). Het aanbrengen van draagbare blustoestellen is dan ook niet vereist. Wel wordt geadviseerd om de technische ruimten, voor zover aanwezig, te voorzien van een brandblusser met een inhoud van 6 liter die is afgestemd op het specifieke gebruik. 7.10 Automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem Op een automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem is artikel 6.32 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.10.1 Regelgeving Een bij of krachtens de wet voorgeschreven bestaande automatische brandblusinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen (Bouwbesluit artikel 6.32, lid 1). Een bij of krachtens de wet voorgeschreven rookbeheersingsinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV- inspectieschema Rookbeheersingsinstallaties (Bouwbesluit artikel 6.32, lid 2). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 42 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Indien echter wordt besloten om geen brandslangen aan te brengen, dient alsnog te worden voorzien in voldoende draagbare blustoestellen. Het aantal blussers dient hierbij te worden bepaald conform de NEN 4001, aan de hand van een Risico Inventarisatie & Evaluatie. Kantoorfunctie De kantoorstroken worden voorzien van brandslanghaspels (zie punt 7.6.2). Het aanbrengen van draagbare blustoestellen is dan ook niet vereist. Wel wordt geadviseerd om de technische ruimten, voor zover aanwezig, te voorzien van een brandblusser met een inhoud van 6 liter welke is afgestemd op het specifieke gebruik. 7.10 Automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem Op een automatische brandblusinstallatie en rookbeheersingssysteem is artikel 6.32 van toepassing, aangestuurd via artikel 6.27, lid 2. 7.10.1 Regelgeving Een bij of krachtens de wet voorgeschreven bestaande automatische brandblusinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen (Bouwbesluit artikel 6.32, lid 1). Een bij of krachtens de wet voorgeschreven rookbeheersingsinstallatie is voorzien van een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV- inspectieschema Rookbeheersingsinstallaties (Bouwbesluit artikel 6.32, lid 2). 7.10.2 Toetsing Het gebouw wordt, op basis van gelijkwaardigheid (zie paragraaf 1.3, 1.6 en 4.2.2), voorzien van een gecertificeerde automatische sprinklerinstallatie. De eisen voor de sprinklerinstallatie worden beschreven in het separaat opgestelde PvE sprinklerinstallatie behorend bij dit project. Hiertoe dient een onafhankelijke inspectie-instelling, welke op basis van de ISO/IEC 17020 is geaccrediteerd als type A inspectie-instelling (met minimaal de scope sprinklerinstallatie), te zijner tijd de noodzakelijke (certificerings-)werkzaamheden uit te voeren. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Er wordt geen rookbeheersingssysteem aangebracht, aangezien dit niet noodzakelijk is. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 43 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 7.10.2 Toetsing Het gebouw wordt, op basis van gelijkwaardigheid (zie paragraaf 1.3, 1.6 en 4.2.2), voorzien van een gecertificeerde automatische sprinklerinstallatie. De eisen voor de sprinklerinstallatie worden beschreven in het separaat opgestelde UpD sprinklerinstallatie behorend bij dit project. Hiertoe dient een onafhankelijke inspectie-instelling, die op basis van de ISO/IEC 17020 is geaccrediteerd als type A inspectie-instelling (met minimaal de scope sprinklerinstallatie), te zijner tijd de noodzakelijke (certificerings-)werkzaamheden uit te voeren. Hiermee wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Er wordt geen rookbeheersingssysteem aangebracht, aangezien dit niet noodzakelijk is. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 43 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 8 Bereikbaarheid, toetreding en repressie door de brandweer 8.1 Algemeen In principe gelden de voorschriften in de afdelingen 6.8 en 6.9 zowel voor nieuwbouw als voor bestaande bouw. Dit is alleen anders wanneer expliciet is aangegeven dat een bepaald voorschrift of alleen voor een te bouwen bouwwerk geldt of alleen voor een bestaand bouwwerk geldt. 8.2 Brandweeringang 8.2.1 Regelgeving Een bouwwerk voor het verblijven van personen heeft een brandweeringang. Dit geldt niet indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist (Bouwbesluit artikel 6.36, lid 1). Indien een bouwwerk dat op grond van het eerste lid een brandweeringang moet hebben meerdere toegangen heeft, worden in overleg met de brandweer een of meer van die toegangen als brandweeringang aangewezen (Bouwbesluit artikel 6.36, lid 2). In een bouwwerk met een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in artikel 6.20, eerste lid, wordt een brandweeringang bij een brandmelding automatisch ontsloten of ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald (Bouwbesluit artikel 6.36, lid 3). 8.2.2 Toetsing In de directe nabijheid van de brandweeringangen (hoofdingang compartiment A en neveningangen compartiment B, C en D) dient een rood flitslicht te worden aangebracht. Ook het geografisch brandweerpaneel dient te zijn gesitueerd bij de (primaire) brandweeringang compartiment A. In de compartimenten B, C en D worden neveningangen met nevenpaneel gerealiseerd. Om toegang tot het gebouw te verkrijgen wordt een sleutelbuis geplaatst, passend binnen het gebruikelijke systeem van de brandweer. Er wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 8.3 Bereikbaarheid 8.3.1 Regelgeving Tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 1). Het eerste lid is niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 2): a) op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m² en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090; b) op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m²; c) op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090; d) indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt, of e) indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid vereist. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 44 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 8 Bereikbaarheid, toetreding en repressie door de brandweer 8.1 Algemeen In principe gelden de voorschriften in de afdelingen 6.8 en 6.9 zowel voor nieuwbouw als voor bestaande bouw. Dit is alleen anders wanneer expliciet is aangegeven dat een bepaald voorschrift of alleen voor een te bouwen bouwwerk geldt of alleen voor een bestaand bouwwerk geldt. 8.2 Brandweeringang 8.2.1 Regelgeving Een bouwwerk voor het verblijven van personen heeft een brandweeringang. Dit geldt niet indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist (Bouwbesluit artikel 6.36, lid 1). Indien een bouwwerk dat op grond van het eerste lid een brandweeringang moet hebben meerdere toegangen heeft, worden in overleg met de brandweer een of meer van die toegangen als brandweeringang aangewezen (Bouwbesluit artikel 6.36, lid 2). In een bouwwerk met een brandmeldinstallatie met doormelding als bedoeld in artikel 6.20, eerste lid, wordt een brandweeringang bij een brandmelding automatisch ontsloten of ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald (Bouwbesluit artikel 6.36, lid 3). 8.2.2 Toetsing In de directe nabijheid van de brandweeringangen (hoofdingang unit 11 en neveningang unit 12) dient een rood flitslicht te worden aangebracht. Ook het geografisch brandweerpaneel dient te zijn gesitueerd bij de (primaire) brandweeringang unit 11. In unit 12 wordt een neveningang met nevenpaneel gerealiseerd. Om toegang tot het gebouw te verkrijgen wordt een sleutelbuis geplaatst, passend binnen het gebruikelijke systeem van de brandweer. Er wordt voldaan aan het Bouwbesluit. 8.3 Bereikbaarheid 8.3.1 Regelgeving Tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 1). Het eerste lid is niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 2): a) op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m² en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090; b) op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m²; c) op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090; d) indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt, of e) indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid vereist. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 44 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt, heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 3): a) een breedte van ten minste 4,5 meter; b) een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram; c) een vrije hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en d) een doeltreffende afwatering. Een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 4). Hekwerken die een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 5). 8.3.2 Toetsing De laad-en losdocks worden via een verbindingsweg bereikbaar voor vrachtwagens, waardoor het voor de brandweer en/of overige hulpverleningsdiensten mogelijk is om aan alle zijden van het gebouw te komen. Er wordt derhalve voldaan aan het Bouwbesluit. 8.4 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen 8.4.1 Regelgeving Bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zijn zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 1). Het eerste lid is niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 2): a) op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m² en een (permanente) vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090; b) op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m²; c) op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090, of d) indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen opstelplaatsen als bedoeld in het eerste lid vereist. De afstand tussen een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 meter (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 3). Een opstelplaats voor brandweervoertuigen als bedoeld in het eerste lid is over de voorgeschreven hoogte en breedte als bedoeld in artikel 6.37, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 4). Hekwerken die een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 5). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 45 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Tenzij het bestemmingsplan of een gemeentelijke verordening anderszins bepaalt, heeft een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 3): a) een breedte van ten minste 4,5 meter; b) een verharding over een breedte van ten minste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram; c) een vrije hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 meter, en d) een doeltreffende afwatering. Een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid is over de in het derde lid voorgeschreven hoogte en breedte vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 4). Hekwerken die een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald (Bouwbesluit artikel 6.37, lid 5). 8.3.2 Toetsing De laad-en losdocks worden via een verbindingsweg bereikbaar voor vrachtwagens, waardoor het voor de brandweer en/of overige hulpverleningsdiensten mogelijk is om aan alle zijden van het gebouw te komen. Er wordt derhalve voldaan aan het Bouwbesluit. 8.4 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen 8.4.1 Regelgeving Bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zijn zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 1). Het eerste lid is niet van toepassing (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 2): a) op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m² en een (permanente) vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090; b) op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m²; c) op een lichte industriefunctie uitsluitend voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m², bepaald volgens NEN 6090, of d) indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen opstelplaatsen als bedoeld in het eerste lid vereist. De afstand tussen een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid en een brandweeringang als bedoeld in artikel 6.36, eerste lid, is ten hoogste 40 meter (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 3). Een opstelplaats voor brandweervoertuigen als bedoeld in het eerste lid is over de voorgeschreven hoogte en breedte als bedoeld in artikel 6.37, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 4). Hekwerken die een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald (Bouwbesluit artikel 6.38, lid 5). 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 45 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 8.4.2 Toetsing De laad-en losdocks worden via een verbindingsweg bereikbaar voor vrachtwagens, waardoor het voor de brandweer en/of overige hulpverleningsdiensten mogelijk is om aan alle zijden van het gebouw te komen. Er wordt derhalve voldaan aan het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 46 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 8.4.2 Toetsing De laad- en losdocks worden via een verbindingsweg bereikbaar voor vrachtwagens, waardoor het voor de brandweer en/of overige hulpverleningsdiensten mogelijk is om aan alle zijden van het gebouw te komen. Er wordt derhalve voldaan aan het Bouwbesluit. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 46 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 9 Goedkeuring bevoegd gezag De uitvoeringstekeningen, omschrijvingen en eventuele certificaten van de in deze rapportage vermelde voorzieningen en installaties dienen ter goedkeuring bij het bevoegd gezag te worden ingediend. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 47 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 9 Goedkeuring bevoegd gezag De uitvoeringstekeningen, omschrijvingen en eventuele certificaten van de in deze rapportage vermelde voorzieningen en installaties dienen ter goedkeuring bij het bevoegd gezag te worden ingediend. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 47 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 10 Organisatorische aspecten 10.1 Algemeen Teneinde de brandveiligheid op een aanvaardbaar niveau te behouden dient een aantal organisatorische aspecten in acht te worden genomen. Doelstelling hierbij is de bouwkundige en installatietechnische brandpreventieve maatregelen op het vereiste niveau minimaal te behouden, evenals het risico op brand en de gevolgen hiervan te beperken. 10.2 Inspecties en onderhoud Een automatische brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, eerste lid van het Bouwbesluit, en een rookbeheersingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, tweede lid van het Bouwbesluit, beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.32, eerste respectievelijk tweede lid van het Bouwbesluit (Regeling Bouwbesluit artikel 1.11, lid 1). Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van een jaar (Regeling Bouwbesluit artikel 1.11, lid 2). Bij toepassing van de CCV-schema s, genoemd in de artikelen 6.20, zesde lid, 6.23, vierde lid, en 6.32 van het besluit wordt uitgegaan van de inspectieschema s 1 september 2012 (Regeling Bouwbesluit artikel 1.12) Een bij of krachtens de wet aanwezige installatie als bedoeld in hoofdstuk 6 van dit (Bouw)besluit (Bouwbesluit artikel 1.16, lid 1): a) functioneert overeenkomstig de op die installatie van toepassing zijnde voorschriften; b) wordt adequaat beheerd, onderhouden en gecontroleerd, en c) wordt zodanig gebruikt dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Na het aanbrengen of wijzigen van een kabel-, leiding- of andere doorvoer in of door een scheidingsconstructie waarvoor op grond van dit besluit een eis met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of rookdoorgang geldt, wordt de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of rookdoorgang op adequate wijze gecontroleerd (Bouwbesluit artikel 1.16, lid 2). 10.3 Gebruiksmeldingsplicht Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 1): a) een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken indien: - daarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn, of - toepassing is gegeven aan artikel 1.3 in verband met een in hoofdstuk 6 of 7 gegeven voorschrift, en b) een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamergewijze verhuur. Het eerste lid is niet van toepassing op het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarvoor een vergunning voor brandveilig gebruik is vereist (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 2). Het eerste lid, onderdeel a, onder 1, is niet van toepassing op het in gebruik nemen of gebruiken van (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 3): a) een één- of meergezinswoning; b) een wegtunnel. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 48 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 10 Organisatorische aspecten 10.1 Algemeen Teneinde de brandveiligheid op een aanvaardbaar niveau te behouden dient een aantal organisatorische aspecten in acht te worden genomen. Doelstelling hierbij is de bouwkundige en installatietechnische brandpreventieve maatregelen op het vereiste niveau minimaal te behouden, evenals het risico op brand en de gevolgen hiervan te beperken. 10.2 Inspecties en onderhoud Een automatische brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, eerste lid van het Bouwbesluit, en een rookbeheersingsinstallatie als bedoeld in artikel 6.32, tweede lid van het Bouwbesluit, beschikt voor ingebruikname over een inspectiecertificaat als bedoeld in artikel 6.32, eerste respectievelijk tweede lid van het Bouwbesluit (Regeling Bouwbesluit artikel 1.11, lid 1). Een inspectiecertificaat als bedoeld in het eerste lid heeft een geldigheidsduur van een jaar (Regeling Bouwbesluit artikel 1.11, lid 2). Bij toepassing van de CCV-schema s, genoemd in de artikelen 6.20, zesde lid, 6.23, vierde lid, en 6.32 van het besluit wordt uitgegaan van de inspectieschema s 1 september 2012 (Regeling Bouwbesluit artikel 1.12). Een bij of krachtens de wet aanwezige installatie als bedoeld in hoofdstuk 6 van dit (Bouw)besluit (Bouwbesluit artikel 1.16, lid 1): a) functioneert overeenkomstig de op die installatie van toepassing zijnde voorschriften; b) wordt adequaat beheerd, onderhouden en gecontroleerd, en c) wordt zodanig gebruikt dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Na het aanbrengen of wijzigen van een kabel-, leiding- of andere doorvoer in of door een scheidingsconstructie waarvoor op grond van dit besluit een eis met betrekking tot de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of rookdoorgang geldt, wordt de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag of rookdoorgang op adequate wijze gecontroleerd (Bouwbesluit artikel 1.16, lid 2). 10.3 Gebruiksmeldingsplicht Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 1): a) een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken indien: - daarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn, of - toepassing is gegeven aan artikel 1.3 in verband met een in hoofdstuk 6 of 7 gegeven voorschrift, en b) een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamergewijze verhuur. Het eerste lid is niet van toepassing op het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarvoor een vergunning voor brandveilig gebruik is vereist (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 2). Het eerste lid, onderdeel a, onder 1, is niet van toepassing op het in gebruik nemen of gebruiken van (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 3): a) een één- of meergezinswoning; b) een wegtunnel. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 48 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het veranderen van een bouwwerk of van het gebruik daarvan, indien eerder een gebruiksmelding is gedaan en door het veranderen een afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 4). Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bouwwerk mede verstaan een gedeelte daarvan dat is bestemd om afzonderlijk te worden gebruikt (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 5). 10.4 Bedrijfshulpverlening Op grond van het gestelde in de Arbowet dient men voor het gebouw mogelijk te voorzien in een bedrijfshulpverleningsorganisatie. Deze organisatie dient voornamelijk een beginnende brand te kunnen blussen, een evacuatie in goede banen te kunnen leiden en eerste hulp bij ongelukken te kunnen bieden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 49 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij het veranderen van een bouwwerk of van het gebruik daarvan, indien eerder een gebruiksmelding is gedaan en door het veranderen een afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 4). Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bouwwerk mede verstaan een gedeelte daarvan dat is bestemd om afzonderlijk te worden gebruikt (Bouwbesluit artikel 1.18, lid 5). 10.4 Bedrijfshulpverlening Op grond van het gestelde in de Arbowet dient men voor het gebouw mogelijk te voorzien in een bedrijfshulpverleningsorganisatie. Deze organisatie dient voornamelijk een beginnende brand te kunnen blussen, een evacuatie in goede banen te kunnen leiden en eerste hulp bij ongelukken te kunnen bieden. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 49 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 11 Conclusie Zoals in de voorgaande hoofdstukken is vermeld, is het bouwplan getoetst aan de relevante vigerende wet- en regelgeving. Door deze toetsing (en zo nodig aanvullende advisering) wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit, de NEN, NEN-EN of EN-normen en eventuele aanvullende regelgeving. 11.1 Aanvullend advies Geadviseerd wordt om de leveranciers van eventuele toegepaste bouwmaterialen (product-)certificaten te laten overleggen met betrekking tot de brand- en rookklassen. 11.2 Melding brandveilig gebruik (gebruiksmelding) Voor het gebouw wordt een beroep op gelijkwaardigheid gedaan in verband met onder andere het overschrijden van de maximale toegestane compartimentgrootte. Deze gelijkwaardigheid wordt bereikt door toepassing van een automatische gecertificeerde blusinstallatie (sprinklerinstallatie). Naar aanleiding van voorgenoemde gelijkwaardigheid (aanwezigheid sprinklerinstallatie) en het feit dat er > 50 personen gelijktijdig in het gebouw zullen verblijven, dient er conform het Bouwbesluit, artikel 1.18, lid 1 onder a, een gebruiksmelding inzake het brandveilig gebruik bij het bevoegd gezag te worden ingediend, minimaal 4 weken voor ingebruikname van het pand. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 50 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 11 Conclusie Zoals in de voorgaande hoofdstukken is vermeld, is het bouwplan getoetst aan de relevante vigerende wet- en regelgeving. Door deze toetsing (en zo nodig aanvullende advisering) wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Bouwbesluit, de NEN, NEN-EN of EN-normen en eventuele aanvullende regelgeving. 11.1 Aanvullend advies Geadviseerd wordt om de leveranciers van eventuele toegepaste bouwmaterialen (product-)certificaten te laten overleggen met betrekking tot de brand- en rookklassen. 11.2 Melding brandveilig gebruik (gebruiksmelding) Voor het gebouw wordt een beroep op gelijkwaardigheid gedaan in verband met onder andere het overschrijden van de maximale toegestane compartimentgrootte. Deze gelijkwaardigheid wordt bereikt door toepassing van een automatische gecertificeerde blusinstallatie (sprinklerinstallatie). Naar aanleiding van voorgenoemde gelijkwaardigheid (aanwezigheid sprinklerinstallatie) en het feit dat er > 50 personen gelijktijdig in het gebouw zullen verblijven, dient er conform het Bouwbesluit, artikel 1.18, lid 1 onder a, een gebruiksmelding inzake het brandveilig gebruik bij het bevoegd gezag te worden ingediend, minimaal 4 weken voor ingebruikname van het pand. 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 50 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1.pdf 12 Bijlagen 12.1 Bijlage 1. Brandslanghaspels tekst doormelding Bord nabij de brandslanghaspelwagen 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 2.1 51 van 52

15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0.pdf 12 Bijlagen 12.1 Bijlage 1. Brandslanghaspelwagen Bord nabij de brandslanghaspelwagen 15012_Haarlemmermeer_DC11-12_MpB BB 2012 v 3.0 51 van 52