Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 1 Leerlingen met faalangst begeleiden AUTEUR Eddy Declercq (1) Directeur CLB GO Oostende INHOUD 1. Wat is faalangst? 2. Wat zijn de oorzaken van faalangst? 3. Wat zijn de kenmerken van faalangst? 3.1. Gedragskenmerken bij het dagelijks functioneren 3.2. Gedragskenmerken in de groep tijdens de klassikale instructie 3.3. Gedragskenmerken op school tijdens beurten en toetsen 3.4. Gedragskenmerken in het contact met andere jongeren en klasgenoten 3.5. Lichamelijke reacties en klachten 3.6. Gedragspatronen met vaak achterliggende faalangst 4. Hoe kun je faalangst vaststellen? 5. Hoe kun je faalangst voorkomen? 5.1. Positief leren omgaan met fouten en mislukkingen 5.2. Effectief en positief communiceren met (faalangstige) leerlingen 5.3. Structuur en duidelijkheid bieden 5.4. Bevorderen van de zelfwaardering 6. Hoe kun je omgaan met faalangstige leerlingen? 6.1. Op individueel niveau 6.2. Op klasniveau 7. Hulp van buitenaf 8. Meer info 9. Literatuur (1) Contactadres: vde.vriese@scarlet.be December 2008-153 Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 2 KRACHTLIJNEN Nogal wat leerlingen kampen met faalangst. De houding van de leerkracht en van de ouders is essentieel om faalangst te voorkomen en aan te pakken. Hoe herken je faalangst? Hoe ga je in gesprek met leerlingen met faalangst? Waarop moet je als leerkracht letten om faalangst te voorkomen? Wanneer zoek je hulp buiten de school? Een praktisch artikel vol richtlijnen en raadgevingen voor leerkrachten die in hun dagelijkse praktijk met faalangstige kinderen worden geconfronteerd. Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen December 2008-154
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 3 1. Wat is faalangst? definitie van faalangst cognitieve faalangst sociale faalangst motorische faalangst Volgens Wiltink (2000) is faalangst een vorm van angst die kan optreden bij het leveren van te beoordelen (school)prestaties waarbij de gerichtheid op een mogelijke mislukking de aanwezige kennis en vaardigheden blokkeert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen cognitieve, sociale en motorische faalangst. Cognitieve faalangst heeft te maken met het leveren van prestaties op leergebied. Het gaat hier over de angst voor een negatieve beoordeling van cognitieve prestaties. Bij cognitief faalangstigen kan men volgens Depreeuw (1995) een onderscheid maken tussen actief en passief faalangstigen. Actief faalangstige jongeren werken hard en streven een zo goed mogelijk resultaat na. Passief faalangstigen daarentegen hebben het idee dat hun inspanning nergens toe leidt: hoe meer je je inspant, hoe groter de teleurstelling. Ze werken slordig en bereiden zich oppervlakkig voor. Sociale faalangst is angst om op sociaal gedrag afgewezen te worden of negatief beoordeeld te worden door groepen die belangrijk zijn voor jongeren, bijvoorbeeld hun vrienden, hun klasgenoten of hun ouders (Wiltink, 2000). Van motorische faalangst is sprake wanneer een leerling zo bang is om fouten te maken bij het uitvoeren van lichamelijke handelingen, dat zijn motorische vaardigheden geblokkeerd raken (Wiltink, 2000). Deze vorm van faalangst kan optreden bij bijvoorbeeld sporten, tekenen en handvaardigheid. 2. Wat zijn de oorzaken van faalangst? aanleg en omgeving loyaliteit aan faalangstige ouders Vanuit de eigen aanleg en in interactie met vriendjes, klasgenoten, leraren en ouders kan faalangst ontstaan. De houding van leraren en ouders is hierin bepalend. Als zij vooral aandacht hebben voor fouten en het negatieve of de lat te hoog leggen, kan dit faalangst tot gevolg hebben. Op school speelt ook de manier waarop nieuwe lesstof en toetsen worden aangeboden, een rol. Faalangst kan bijvoorbeeld uitgelokt worden als je geen structuur aanbiedt bij het geven van instructie en toetsen. Ook een competitieve sfeer en een eenzijdige gerichtheid op het cognitieve leren kunnen faalangst veroorzaken. Daarnaast kan een gevoel van onveiligheid op school of in de klas faalangst activeren. We denken dan bijvoorbeeld aan leerlingen die uitgelachen of gepest worden en zich niet door leerkrachten beschermd voelen. Kinderen kunnen zelfs de faalangst van hun ouders overnemen vanuit een soort loyaliteit. Onbewust kan de jongere het idee krijgen dat hij zijn vader of moeder afvalt wanneer hij niet zijn of haar faalangst overneemt. Deze loyaliteit komt voort uit een fundamentele verbondenheid tussen kinderen en hun ouders, die ertoe leidt dat kinderen en ouders voor elkaar opkomen. In de relatie tussen ouders December 2008-27 Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 4 en kinderen kunnen daardoor allerlei onevenwichtige situaties tussen geven en nemen ontstaan, bijvoorbeeld wanneer kinderen te veel van hun ouders moeten ontvangen zonder zelf te kunnen teruggeven. Ook een onevenwicht tussen vasthouden en loslaten kan faalangst veroorzaken. 3. Wat zijn de kenmerken van faalangst? gedragskenmerken Hieronder geven we een overzicht van een aantal zichtbare gedragskenmerken van faalangstige kinderen in hun dagelijks functioneren, tijdens de klassikale instructie, beurten en toetsen op school en in hun omgang met klasgenoten en andere jongeren, evenals een overzicht van lichamelijke reacties en klachten en van gedragspatronen die vaak een achterliggende faalangst verraden. 3.1. Gedragskenmerken bij het dagelijks functioneren nood aan bevestiging en zekerheid Faalangstige jongeren hebben er een sterke behoefte aan dat anderen positieve verwachtingen uitspreken over hun functioneren, ook al overheersen bij henzelf negatieve verwachtingen. Ze willen regelmatig, meerdere malen, een reactie krijgen op werk dat ze geleverd hebben. Soms vragen ze er expliciet om. Bij nieuwe opdrachten zijn ze vaak onzeker en weten ze niet goed hoe ze die moeten aanpakken. Vaak kijken ze eerst hoe anderen het doen. Ze zijn snel uit balans gebracht wanneer de sfeer thuis of in de groep minder goed is. 3.2. Gedragskenmerken in de groep tijdens de klassikale instructie gebrekkige concentratie angst voor vragen van leraar Als er nieuwe stof wordt uitgelegd of een nieuwe opdracht wordt opgegeven, horen ze vaak niet of nauwelijks wat er gezegd wordt. Ze hebben er moeite mee om de grote lijnen tijdens een uiteenzetting vast te houden. Als de leraar een vraag aan de groep stelt, duiken ze weg achter een andere leerling of ze buigen zich voorover, uit het zicht van de leraar, in de hoop dat deze niet op het idee komt hen een beurt te geven. Ze kijken de leraar ook niet aan wanneer hij iets uitlegt. Als de leraar tijdens de les in hun richting kijkt, doen ze alsof ze heel druk bezig zijn met de stof of de opdracht. Ze durven geen vragen te stellen over de nieuwe stof, of ze stellen er juist extreem veel vragen over. 3.3. Gedragskenmerken op school tijdens beurten en toetsen onrustig en warrig gedrag Ze bewegen voor en tijdens de toets onrustig en zien er opgewonden uit en reageren sterk op geluiden, bewegingen en andere prikkels in hun directe omgeving. Ze stellen veel vragen: over wat ze precies moeten doen of over de opgaven. Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen December 2008-28
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 5 Ze starten later dan anderen met de eerste opgave of beginnen juist heel gehaast te werken zonder eerst de opgaven goed te lezen. Ze beginnen vaak met de moeilijkste opgave. Ze raken in de war wanneer ze aan het einde hun werk controleren en hebben na afloop geen idee of ze het goed of slecht gedaan hebben. 3.4. Gedragskenmerken in het contact met andere jongeren en klasgenoten negatieve kritiek op zoek naar veilige situaties Ze maken veel negatieve opmerkingen, zowel over anderen als over zichzelf. Tegelijkertijd zijn ze zeer gevoelig voor kritiek; sommige kinderen zijn zelfs bang voor complimenten. De meeste kinderen met faalangst voelen zich onbehaaglijk in het gezelschap van andere kinderen die een hogere plaats innemen in de groepshiërarchie, of meer in het algemeen bij individuele contacten met andere kinderen. Ze zoeken het liefst grote groepen op, zodat ze zich kunnen verbergen. Er zijn echter ook faalangstige kinderen die juist voortdurend steun zoeken bij (enkele) anderen. Ze durven niet te weigeren als iemand iets aan hen vraagt. 3.5. Lichamelijke reacties en klachten Faalangst brengt veel spanning teweeg bij kinderen. Deze spanning kan tot uitdrukking komen in allerlei vormen van lichamelijk ongemak, zoals: transpireren; hartkloppingen; overbeweeglijkheid: friemelen of wiebelen en niet kunnen stilzitten; hyperventilatie, snel ademhalen of diep zuchten; een krampachtige houding; stotteren; zenuwtrekjes; veel plassen; diarree; buikpijn, maagpijn, misselijkheid, geen hap door de keel kunnen krijgen en soms zelfs overgeven; spanningshoofdpijn; slecht slapen. Deze lichamelijke reacties en klachten zijn voor buitenstaanders echter niet altijd even duidelijk zichtbaar. 3.6. Gedragspatronen met vaak achterliggende faalangst gedragspatronen die faalangst kunnen verraden Faalangst kan achter veel gedragspatronen schuilen. We bespreken hier de belangrijkste vormen. Bij al deze vormen treden al dan niet zichtbaar bovenstaande gedragskenmerken en lichamelijke ongemakken op. December 2008-29 Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 6 Afhankelijk gedrag Faalangstige kinderen met dit gedragspatroon willen op allerlei manieren worden geholpen. Ze kunnen hun eigen faalangst onder woorden brengen en roepen begrip op bij volwassenen. Het gedrag van deze faalangstige kinderen is gemakkelijk te herkennen voor leraren en ouders. Stil, rustig, teruggetrokken gedrag Een kenmerk van faalangstige kinderen die dit gedrag vertonen, is dat ze zich moeilijk kunnen uitdrukken en dat ze erg gesloten zijn. Agressief, brutaal gedrag Faalangstige kinderen met een agressieve houding proberen te voorkomen dat anderen hun ware, angstige gezicht zien. Ze nemen vaak de straf van de leraar of hun ouders thuis op de koop toe. Clownesk gedrag Sommige faalangstige kinderen hangen voortdurend de clown uit. Hun (doorgaans sociale) faalangst proberen ze zo voor de buitenwereld te verbergen. Dat anderen af en toe vervelend reageren op hun grappen en grollen, nemen ze voor lief. Apathisch en droevig gedrag Faalangstige kinderen met dit gedrag geven toe aan hun lage zelfbeeld en hebben een patroon van aangeleerde hulpeloosheid ontwikkeld. Als ze niet meteen worden geholpen bij een vraag of opdracht, vervallen deze kinderen in een apathische en verdrietige houding. Overdreven hulpvaardig gedrag Dit gedrag komt soms voort uit een verlangen om bij iedereen, de ouders voorop, vooral positief over te komen en aardig gevonden te worden, wat het soms ook kost aan inspanningen, pijn en verdriet. Het zijn allemaal overlevingsmechanismen die erop gericht zijn om nog een beetje zelfwaardering te behouden. Toch zijn ze lang niet altijd even effectief... 4. Hoe kun je faalangst vaststellen? strategieën om faalangst op te sporen Je kunt als leraar verschillende strategieën toepassen om faalangst vast te stellen en/of er meer over te weten te komen. We zetten ze hier even op een rijtje. Observatie Door het observeren van leerlingen(gedrag) kun je faalangst opsporen, op voorwaarde dat je op de hoogte bent van de hierboven beschreven kenmerken van faalangst. Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen December 2008-30
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 7 Laten invullen van vragenlijsten of het geven van schrijfopdrachten Hiermee moedig je de jongeren aan hun gedachten te verwoorden en op papier te zetten. Voorbeelden van mogelijke vragen of opdrachten zijn: Hoe zie je jezelf? Ik ben... Ik ben angstig als... In welke situaties op school voel ik me angstig en zenuwachtig? Wat ik bij mezelf graag zou willen veranderen is... Een gesprek met een faalangstige leerling en/of de ouders Je kunt je bevindingen of indrukken via observaties, vragenlijsten en schrijfopdrachten verder verfijnen of controleren door erover te praten met de leerling. Het is wel de bedoeling dat je door middel van open vragen de leerling zoveel mogelijk zelf aan het woord laat. Zo krijg je er zicht op hoe de faalangstige leerlinge denkt en zich voelt. Voorbeelden van vragen zijn: In welke situaties voel je je gespannen? Wat denk je en wat voel je als je zo gespannen bent? Wat zou je graag willen veranderen? In een gesprek met de ouders van een faalangstige leerling kun je meer informatie verkrijgen over hoe de faalangst concreet tot uitdrukking komt bij de betreffende leerling. Je kunt bijvoorbeeld de volgende vragen stellen: Hoe is uw kind in het dagelijks leven? Hoe kijkt uw kind aan tegen toetsen, examens, spreekbeurten? Wat vindt u van de schoolprestaties van uw kind? Van welke lichamelijke reacties of klachten heeft uw kind regelmatig last? Hoe probeert u uw kind aan te moedigen of te helpen? 5. Hoe kun je faalangst voorkomen? We geven hier een aantal heel concrete tips die je kunnen helpen faalangst bij kinderen te voorkomen, of op zijn minst te beperken. 5.1. Positief leren omgaan met fouten en mislukkingen fouten maken mag en is normaal Laat weten dat iedereen wel eens last heeft van faalangst. Maak faalangst bespreekbaar en neem het serieus. Maak duidelijk dat fouten maken mag en dat je kunt leren van je fouten. Laat geregeld merken dat iedereen meetelt, ook als de prestaties onvoldoende zijn. December 2008-31 Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 8 5.2. Effectief en positief communiceren met (faalangstige) leerlingen positieve feedback Erken de faalangstige gevoelens bij faalangstige leerlingen. Zorg voor een evenwicht tussen positieve en negatieve reacties op het gedrag van de faalangstige leerling. Probeer negatieve opmerkingen positief te formuleren. Bijvoorbeeld: in plaats van Je hebt alweer slordig gewerkt kun je ook zeggen: Zorg ervoor dat je netjes werkt. Maak ook eens onverwacht een positieve opmerking of noteer aanmoedigende woorden onder een proefwerk of op een los blaadje. Grijp alle momenten en situaties aan om positieve opmerkingen te maken. Ook als dat overbodig of vanzelfsprekend lijkt. Laat negatieve commentaar over de taakuitvoering (negatieve taakgerichte feedback) samengaan met positieve commentaar erover (positieve taakgerichte feedback) en suggesties voor verbetering. Bijvoorbeeld: Je hebt dit dictee goed gemaakt, maar je hebt wel erg slordig geschreven. Let de volgende keer op de netheid. Geef geregeld positieve persoonsgerichte feedback. Bijvoorbeeld: Fijn dat je er weer bij bent, we hebben je gemist. Positieve persoonsgerichte feedback is echt noodzakelijk. Vermijd negatieve persoonsgerichte feedback, want dit is zinloos en heeft alleen een negatief effect. Bijvoorbeeld: Je bent echt onuitstaanbaar... een dergelijk opmerking maak je dus best nooit! Gebruik ik-boodschappen bij het geven van positieve feedback. Een ikboodschap bevat drie belangrijke elementen: 1) de beschrijving van het gedrag; 2) wat het gedrag bij jezelf oproept aan gevoelens of ideeën; 3) wat de gevolgen zijn van dit gedrag. Bijvoorbeeld: Je hebt Paul vanmorgen goed geholpen met die sommen (1). Ik zie dat je erg behulpzaam bent (2). Nu heb ik meer tijd om andere kinderen te helpen (3). 5.3. Structuur en duidelijkheid bieden nuttige aandachtspunten Bied nieuwe leerstof gestructureerd aan, bijvoorbeeld door: het lesdoel te formulerenen en de voorkennis te activeren; de moeilijke lesstof in kleine stapjes op te delen; regelmatig korte tussentijdse controlemomenten in te bouwen, waarop leerlingen gestructureerd de kans krijgen om na te gaan of ze de stof begrepen hebben en of ze de toets met een gerust hart tegemoet kunnen zien. Wees duidelijk bij het aanbieden en beoordelen van toetsen, bijvoorbeeld door: toetsen en instructies helder en bondig te formuleren; vragen te rangschikken van gemakkelijk naar moeilijk; voldoende tijd te geven voor het afleggen van een toets; Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen December 2008-32
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 9 toetsen ruim van tevoren aan te kondigen; bij het nakijken van de toets positieve opmerkingen en aanmoedigingen te geven; leerlingen de kans te geven om iets opnieuw te proberen, hen aanwijzingen te geven en alternatieve strategieën aan te bieden; toetsen zo snel mogelijk na te kijken. 5.4. Bevorderen van de zelfwaardering Geef alle leerlingen persoonlijke aandacht en laat ze merken dat ze erbij horen. Probeer de overlevingsmechanismen van de leerlingen te begrijpen en te respecteren. Creëer een prettige werkomgeving voor alle leerlingen. Geef leerlingen verantwoordelijkheid. Laat leerlingen zelf problemen oplossen en beslissingen nemen. Stel gezamenlijk de regels op. Stimuleer de leerlingen tot positieve toeschrijvingen van hun succes en falen. Concreet: stimuleer de leerlingen om zwakke prestaties toe te schrijven aan oorzaken die bij henzelf liggen (bv. onvoldoende inspanningen, een slechte aanpak, onvoldoende aandacht,...) en waaraan ze dus iets kunnen doen. Stimuleer de leerlingen om goede prestaties voornamelijk toe te schrijven aan oorzaken die bij henzelf liggen (zoals aanleg, goede inzet, een goede aanpak,...). 6. Hoe kun je omgaan met faalangstige leerlingen? 6.1. Op individueel niveau praten G-denken Praat met de leerling over zijn angst vanuit een vertrouwensrelatie. Maak duidelijk dat bang zijn menselijk is en dat mislukken mag. Laat hem zelf over zijn angsten praten. Vertel dat gevoelens zoals angst veroorzaakt worden door bepaalde gedachten en dat hij die gedachten kan sturen. Hij kan niet-helpende gedachten vervangen door helpende gedachten. Let heel goed op wat je tegen hem zegt. Benadruk vooral wat goed loopt als je het hebt over prestaties. Zoek met de leerling een verklaring voor zijn succes of mislukking: benadruk het eigen aandeel in het succes. Verwijs bij ernstige problemen door naar het CLB. Probeer de leerling anders (positief) te leren denken door gebruik te maken van de methode van het zogenaamde G-denken. Deze methode kan worden toegepast bij kinderen vanaf ongeveer 10 jaar. Het G-denken werkt in vijf stappen: December 2008-33 Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 10 zz Stap 1: Kijk naar de gebeurtenis en het gevolg ervan (gevoelens en gedrag). Bijvoorbeeld Bij het afleggen van een toets voel ik me zeer onrustig en angstig en dan kan ik niet goed nadenken. Stap 2: Formuleer de gedachten die leiden tot het gevolg. Bijvoorbeeld Ik vind het een ramp als ik een onvoldoende haal. Stap 3: Bepaal welke nieuwe gevoelens en gedrag je wenst als reactie op de gebeurtenis. Bijvoorbeeld: rustiger zijn en beter kunnen nadenken bij de toets. Stap 4: Ga na of de gedachten in stap 2 waar zijn en of ze je helpen je nieuwe doelen (gevoelens en gedrag) te bereiken. Als leraar help je het kind zichzelf twee vragen te stellen bij elke gedachte in stap 2, namelijk: 1) Is deze gedachte absoluut waar? 2) Helpt deze gedachte mij om mijn nieuwe doel te bereiken? Stap 5: Vervang niet-helpende gedachten door helpende gedachten. Bijvoorbeeld: Niet-helpende gedachte Ik zal weer veel fouten maken in mijn dictee. Mijn ouders zullen weer kwaad zijn over mijn resultaat. Helpende gedachte Ik heb goed geoefend, het lukt me wel. Ik heb me goed voorbereid, dus heb ik me niets te verwijten. 6.2. Op klasniveau Stel realistische maar optimistische verwachtingen. Help leerlingen hun doel af te stemmen op hun capaciteiten, zodat ze geen onrealistische verwachtingen hebben. Geef hen voldoende tijd en hulp als ze met een opdracht bezig zijn. Laat leerlingen vragen beantwoorden op hun eigen plaats. Voor faalangstige kinderen is het een ramp om naar voren te moeten komen. Verbeter toetsen onmiddellijk en deel de resultaten zo vlug mogelijk mee. Streef er uiteindelijk naar het aantal extra zekerheidselementen (zoals duidelijkheid en structuur) dat je de leerling hebt geboden, geleidelijk aan weer tot normale proporties terug te brengen. Leer kinderen ademhalingsoefeningen aan: rustige, diepe buikinademing en langzame, volledige uitademing. Leer kinderen ook spierontspanning aan door bijvoorbeeld eerst bewust de spieren aan te spannen, die spanning een paar seconden vast te houden en vervolgens ineens los te laten. Zo kun je het hele lichaam erbij betrekken: eerst de spanning in de handen, dan in de armen, vervolgens de schouders en via rug en billen in de benen. Spierspanning zorgt voor (geestelijke) spanning. Ademhalings- en spierontspanningsoefeningen kunnen eventueel worden aangeleerd in de lessen LO. Leer de kinderen een goede zit- en werkhouding aan te nemen: rechtop zitten met de rug tegen de leuning, voeten stevig op de grond en beide armen op het werkoppervlak. Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen December 2008-34
Sociaal-emotionele begeleiding. Faalangst Algemeen 1. 11 zz Werk samen met de ouders bij de preventie en aanpak van faalangst op school. 7. Hulp van buitenaf de rol van het CLB Leerlingen met ernstige problemen inzake faalangst die de school zelf niet kan opvangen, worden doorverwezen naar het CLB voor een verder grondig individueel diagnostisch onderzoek. Het CLB stelt op grond van dit onderzoek een diagnose en geeft suggesties voor de aanpak. Bij zeer complexe problemen, waarbij de faalangst verweven is met andere persoonlijkheidsproblemen, kan het CLB op zijn beurt de leerling weer doorverwijzen voor verdere diagnose en/of behandeling naar het Centrum Geestelijke Gezondheidszorg, een psychiater,... De school stelt vervolgens voor de ernstig faalangstige leerlingen in nauw overleg met het CLB (en indien nodig ondersteund externe hulpverleners met bijzondere expertise) een individueel handelingsplan op met maatregelen op individueel en op klasniveau (zie ook 6.1 en 6.2. hierboven). Dit plan wordt opgesteld op basis van de bevindingen van het diagnostisch onderzoek en de hieraan gekoppelde suggesties voor de aanpak. 8. Meer info Op de volgende websites kun je terecht voor meer informatie over (kinderen met) faalangst: www.faalangst.be www.faalangst.nl www.sociaalemotioneel.nl www.clboostende-gemeenschapsonderwijs.be (orthoteek s zoekterm: faalangst) 9. Literatuur Depreeuw, E., Faalanst: een stevige theorie voor een daadwerkelijke praktijk in Caleidoscoop, 7, 1995, p. 12-15. Klasse, katern De eerste lijn, deel 2 Faalangst, 2004. Langedijk, P., Faalangst: Van examenvrees, verlegenheid en gebrek aan zelfvertrouwen naar een positief zelfbeeld, Deventer, Ankh-Hermes, 1980. Niewenbroek, A., Help: faalangst, ouderreeks Berkhout, Nijmegen, KPC, 1991. Niewenbroek, A., Faalangst en ouders, Kampen, uitgeverij KOK, 2004. Niewenbroek en Mijland, I., Succes met faalangst, Kampen, uitgeverij KOK, 2002. Niewenbroek en Ter Beek, A., Faalangst aan de start: handleiding voor de basisschool, s Hertogenbosch, KPC Groep, 1999. Wiltink, H., Ik kan het! Ik kan het!, Amersfoort, CPS, 2000. December 2008-35 Praktijkgids voor de basisschool. Leerlingen