6. BIETENCYSTEAALTJES INHOUD 6.1 INLEIDING... 2

Vergelijkbare documenten
Rassenkeuze Noud van Swaaij, Elma Raaijmakers, Hans Schneider. Rassenlijstcijfer: gemiddelde van onderzoek

Teelthandleiding. 10 ziekten en plagen

Schadedrempel en vermeerdering van witte bietencysteaaltjes (Heterodera schachtii) bij partieel resistente rassen

Raseigenschappen. Alleen rhizomanierassen scoren beter. akkerbouw. Zaaien van suikerbieten.

Rassenkeuze wat zijn de afwegingen

Meervoudige resistentie

Schadewijzer. Vrijlevende- en wortelknobbelaaltjes in de akkerbouw

Eindelijk een nieuw. SUIKERBIETENTELERS hebben voor komend. In elk segment een ras met aanvullende rhizomanie-resistentie

Teelthandleiding. 3.1 vroeg of laat zaaien

Nieuwe aanbevolen rassen van suikerbieten

Aaltjesbestrijding (Nematodenbeheersing)

Waardplantrelaties geel bietencysteaaltje voor groenbemesters

Overvloedige neerslag tijdens het groeiseisoen

Aaltjeswijzer Herkenning en beheersing

5.2.4 Rhizoctonia De ziekte. In deze paragraaf wordt verwezen naar foto s. Deze kunt u vinden op de website als bijlage bij

Trichodorideaaltje: beheersbaar?

Brochure Suikerbietenzaad 2018

KWS Suikerbieten Rassenoverzicht 2016 SEEDING THE FUTURE SINCE 1856

Groenbemesterkeuze bij schadelijke aaltjes in aardbei, prei, Chinese kool, peen, sla en asperge

Groenbemesters: zaaitijden en opbrengst

Stengelaaltjes in de praktijk. Resultaten van interviews met vijf telers over de besmetting met stengelaaltjes

BODEMGEBONDEN SCHIMMELZIEKTEN Beheersen van Rhizoctonia solani met resistente rassen, fungiciden, vanggewassen en antagonisten

Teelthandleiding. 1.3.schietergevoeligheid

Trichodoriden: maatregelen om schade te. Elma Raaijmakers. Diverse soorten aaltjes

Interactie tussen diverse aaltjessoorten en. verticillium in suikerbieten 12P03

Groenbemesters i.h.k.v de PPS groen Van GLB plicht naar bodemkans!

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Aardappel als vanggewas voor aardappelcysteaaltjes

Groenbemesters Akkerbouw. Bodem verbeteren is resultaat oogsten

RASSEN DICHT BI. OP de rassenlijst van 2018 staan acht nieuwe. Vooruitgang in aanvullende resistentie

Verbetering rendement suikerbietenteelt

RAPPORT. Gevoeligheid van aardappelrassen voor schade door stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) Ing. Egbert Schepel

Beheersing AM. AM beheersing met NemaDecide 20 februari Inhoud presentatie. Bemonstering 600 ml/ha: 180 steken/ha 1 steek = 3,3 ml = ca.

Rassenbulletin suikerbieten 2011 Aangepaste uitgave augustus 2012

Vooruitgang bietenrassen gaat gestaag door

Mengsels van groenbemesters vereisen verstand van zaken

Sebastiaan ten Napel Wimjan Brasser Klaske Frietema

Groenbemesters Akkerbouw Bodem verbeteren is resultaat oogsten 2018

Workshop Najaarsproblemen bieten en cichorei

Actualiteiten Emeltenbestrijding Elma Raaijmakers

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Invloed van diverse populaties van het witte bietencysteaaltje (Heterodera schachtii) op de vermeerdering en het wortelgewicht van suikerbieten

Inventarisatie 2005 en 2006

landbouw en natuurlijke omgeving 2011 plantenteelt open teelten CSPE BB minitoets bij opdracht 17

Effect van hennep op de populatiedichtheid van Pratylenchus penetrans

Stikstofinhoud van groenbemesters. van. Bij een lager (kunst)mestgebruik neemt het belang van een goede inschatting

Groenbemester als vervanging vals zaaibed

Actualiteiten. Suikerbieten voor bio-energie?! Suikerbieten voor bio-energie. Voorwaarden. Waarom? Toon Huijbregts

Groenbemesters en Pratylenchus in een bouwplan met zetmeelaardappelen

versie: februari Rhizomanie CONTACTPERSOON: BRAM HANSE

GROENBEMESTERS. iperen.com

landbouw en natuurlijke omgeving plantenteelt open teelten CSPE KB

Teelthandleiding bodemschimmels

Workshop Voorjaarsproblemen

Workshop Najaarsproblemen bieten en cichorei. Hoe stel ik de juiste diagnose?

Teelthandleiding. 9 diagnostiek

Teelthandleiding. 8.1 kwaliteit

Het nut van groenbemesters:

Het begint met ons.

Reken af met duist in stappen

van harte welkom Koolstof Kringlopen

Groenbemesters Bodem verbeteren is resultaat oogsten

Groenbemester: noodzakelijk voor een goede conditie van je grond. Groenbemesters. Aanbreng organische stof. Daling nitraatresidu

Foto1. Dahlia s zijn ook waardplant voor M. chitwoodi.

Teelt Voederbieten en eiwithoudende gewassen

GROENBEMESTERS: VRIEND OF VIJAND? Masterplan Mineralenmanagement

Rassenadvies Wintertarwe Zuid-Nederland

versie: maart Diagnostiek CONTACTPERSONEN: ELMA RAAIJMAKERS EN BRAM HANSE

Zwaartevan degronden stikstofbehoefte van suikerbieten

Teelthandleiding. 4.5 kaliumbemesting

Onderzoek verbetering rendement suikerbietenteelt. A.C. Hanse

BLADZIEKTEN IN DE BIET IN EEN IPM PERSPECTIEF

Groenbemesters in het bouwplan. Wiepie Haagsma Wouter Klaasse Bos

Nieuw rassenaanbod 2019 en wat kunnen we de komende jaren nog meer verwachten?

Verbetering rendement suikerbietenteelt

bodemvoorraad kg N/ha (jan/febr)

KWS Suikerbieten Rassenoverzicht 2017 SEEDING THE FUTURE SINCE 1856

Beheersing wortelknobbelaaltjes Hoe knobbelvrij te telen in de akkerbouw, vollegrondsgroententeelt, vaste plantenteelt en de bloembollenteelt?

Groenbemesters en ziekten en plagen

Eiwitgewassen. Voordelen luzerne. Nadelen luzerne 1/14/2016. Luzerne Rode klaver Lupine Veldbonen Soja. Eiwitrijke gewassen

Onderzoek biologische onkruidbestrijding in. suikerbieten R02

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

Onderzoek naar effect van zaad primen en vroeg zaaien op opbrengst cichorei; verslag 2006 en eindverslag. Ir. L. van den Brink

Aaltjes in de bollenteelt

resistentie en tolerantie van suikerbietrassen met verschillende genetische achtergronden

Gewasbeschermingsplan 2011

VRUCHTWISSELING OP KINDERTUINEN BIJ SCHOOL EN BIJ HUIS

Praktijkdag rendementsverbetering suikerbieten

Vanggewas. Vanggewas na maïs. Deze gewassen kunnen bij zaaien in het najaar nog een voldoende grondbedekking geven.

Kansen voor NKG op zand

Bemonsteren op aaltjes Doe het met regelmaat!

RASSENADVIES: GROENBEMESTERS

Groenbemesting. Als we de diverse redenen onderzoeken waarom een groenbemester te zaaien, zien we het volgende:

Meloidogyne spp. Biologie en aanpak binnen NemaDecide2. Aaltjesgroepen. Wortelknobbelaaltjes

Rassenadvies Wintertarwe Midden-Nederland

Teelthandleiding wettelijke regels

Programma voor vandaag: Bespreking toets Graanteelt deel 1 Ziekten in wintergranen Plagen en legering Werkopdracht Ziekten, plagen en legering

Biologische grondontsmetting

Aaltjestoer Ditylenchus dipsaci. Verspreiding, preventie en beheersing van stengelaaltjes (Ditylenchus dipsaci) Aaltjesgroepen

Vanggewas. na maïs. Informatie en productenoverzicht. Lid van :

Transcriptie:

6. BIETENCYSTEAALTJES CONTACTPERSOON: ELMA RAAIJMAKERS INHOUD 6.1 INLEIDING... 2 6.2 HET WITTE BIETENCYSTEAALTJE... 2 6.2.1 SCHADEBEELD... 2 6.2.2 VERSPREIDING EN SCHADE... 2 6.2.3 LEVENSCYCLUS... 2 6.2.4 VERMEERDERING... 3 6.2.5 WAARDPLANTENREEKS... 4 6.2.6 BESMETTINGEN PER GEBIED... 4 6.2.7 VOORSPELLING VAN DE BESMETTINGSGRAAD... 6 6.3 HET GELE BIETENCYSTEAALTJE... 7 6.3.1 SCHADEBEELD... 7 6.3.2 VERSPREIDING... 8 6.3.3 LEVENSCYCLUS... 8 6.3.4 VERMEERDERING... 8 6.3.5 WAARDPLANTENREEKS... 8 6.4 GRONDMONSTERONDERZOEK... 8 6.5 BEHEERSING VAN BIETENCYSTEAALTJES... 9 6.5.1 NATUURLIJKE UITZIEKING... 9 6.5.2 WITTE BIETENCYSTEAALTJESRESISTENTE RASSEN... 10 6.5.3 EFFECT VAN GROENBEMESTERS OP WITTE BIETENCYSTEAALTJES... 11 6.5.3.1 Bladrammenas en gele mosterd als braakgewas... 12 6.5.3.2 Bladrammenas en gele mosterd als nateelt... 12 6.5.4 EFFECT VAN GROENBEMESTERS OP GELE BIETENCYSTEAALTJES... 12 6.5.5 CHEMISCHE BESTRIJDING... 13 6.6 DE ADVIESBASIS VOOR BEHEERSMAATREGELEN... 13 6.6.1 WITTE BIETENCYSTEAALTJE... 13 6.6.1.1 Het uitvoeren van grondmonsteronderzoek... 13 6.6.1.2 Het terugdringen van een zware besmetting... 13 6.6.1.3 Als bieten op een besmet perceel moeten komen... 13 6.6.2 GELE BIETENCYSTEAALTJE... 13 IRS Betatip 1

6.1 Inleiding Er komen twee soorten bietencysteaaltjes in Nederland voor. Naast het witte bietencysteaaltje (Heterodera schachtii) dat vermoedelijk al vanaf het begin van de bietenteelt aantastingen veroorzaakt, is in het midden van de jaren zeventig ook het zogenaamde gele bietencysteaaltje (Heterodera betae) gevonden. 6.2 Het witte bietencysteaaltje 6.2.1 Schadebeeld Kiemplanten die aangetast zijn door het witte bietencysteaaltje, blijven pleksgewijs achter in groei. Vanaf het zesbladstadium kan verwelking optreden. Bij oudere planten kenmerkt het schadebeeld zich door pleksgewijze slapende bieten en sterk in groei achterblijvende planten. De buitenste bladeren vergelen, verdrogen en sterven af. De hoofdwortel is zwak ontwikkeld. Bovendien worden er veel zijwortels gevormd. Op deze wortels zijn citroenvormige, speldenknopgrote cysten waarneembaar. Deze cysten zijn eerst wit en worden later bruin. Voor meer informatie over de schadebeelden en foto s zie Betakwik Ziekten & Plagen op www.irs.nl. 6.2.2 Verspreiding en schade Het witte bietencysteaaltje komt door heel Nederland op alle grondsoorten voor (tabel 1). Dit blijkt uit onderzoek in samenwerking met Blgg in 2005 en 2006. Respectievelijk 42 en 41% van de voor 2006 en 2007 geplande bietenpercelen was besmet met het witte bietencysteaaltje. In droge jaren, zoals 2006, heeft een lage besmetting al grote invloed op de opbrengst. De schade uit zich hoofdzakelijk in een vermindering van het wortelgewicht. Onder Nederlandse omstandigheden beïnvloedt het witte bietencysteaaltje slechts zelden het suikergehalte en de winbaarheid. Wel kan door de versterkte zijwortelvorming, afhankelijk van de weersomstandigheden tijdens groei en oogst, de hoeveelheid grondtarra toenemen. Tabel 1. Percentages besmettingen met witte bietencysteaaltjes per grondsoort van de in 2005 en 2006 onderzochte percelen. grondsoort besmet (%) 2005 2006 zand 10 8 löss 58 65 klei 53 49 landelijk 42 41 (Bron: Blgg/IRS.) 6.2.3 Levenscyclus In het voorjaar bij temperaturen boven 8 C lopen in de cysten (g in figuur 1) de eieren uit, trekken de larven naar de jonge wortels (c in figuur 1) en dringen vervolgens de wortel binnen. Daar aangekomen ontwikkelen zij zich tot mannetjes en wijfjes. De laatste zwellen op IRS Betatip 2

tot een flesvorm is bereikt, breken door het worteloppervlak en zijn van buitenaf te zien als witte cysten ter grootte van een citroenvormige speldenknop (f in figuur 1). Afhankelijk van de weersomstandigheden kunnen op die manier twee tot vier generaties per jaar tot ontwikkeling komen. Daarbij speelt niet alleen de totale temperatuursom van het teeltseizoen een rol, maar meer nog de temperatuur en vochtigheid gedurende de periode dat de jonge larven naar het wortelstelsel trekken. De totale temperatuursom is de som van de dagelijks gemiddelde bodemtemperaturen minus de basistemperatuur van 8 C. Voor het voltooien van de levenscyclus is ongeveer 465 C nodig. Bij een gemiddelde bodemtemperatuur van bijvoorbeeld 14 C, heeft het witte bietencysteaaltje 465/(14-8) = 78 dagen nodig om zijn cyclus te volbrengen. Figuur 1. Levenscyclus van het witte bietencysteaaltje. 6.2.4 Vermeerdering De vermeerderingsfactor (Pf/Pi) van het witte bietencysteaaltje is sterk afhankelijk van de hoogte van de beginbesmetting (zie figuur 5 in paragraaf 6.5.2) en de weersomstandigheden gedurende de lokperiode in het voorjaar, de zomer en de herfst (hoge temperaturen en voldoende vocht). Als in de herfst de temperatuur gedurende langere tijd hoog genoeg is en het IRS Betatip 3

gewas nog op het veld staat, kan zich een derde of soms vierde generatie aaltjes ontwikkelen. Veel hangt af van het oogsttijdstip. Wanneer dit valt voordat de nieuwe cysten zijn afgerijpt, zal de vermeerderingsfactor (Pf/Pi) geringer zijn. 6.2.5 Waardplantenreeks Waardplanten van het witte bietencysteaaltje zijn: - suikerbieten, voederbieten, kroten en spinazie; - alle koolsoorten, koolzaad, stoppelknollen en rabarber; - bladrammenas en gele mosterd (alle rassen op de Nederlandse rassenlijst zijn resistent, waardoor ze bij vroege zaai juist voor vermindering van de aaltjes zorgen); - een groot aantal onkruiden, zoals alle soorten ganzevoeten en veel kruisbloemigen (knopherik). Vooral geringe besmettingen bietencysteaaltjes houden stand of vermeerderen zelfs door de aanwezigheid van waardonkruiden. Bij het opstellen van een bouwplan en het inschatten van de schadekansen is het goed voor de vermeerdering van witte bietencysteaaltjes alle waardgewassen even zwaar te rekenen als voor een gewas bieten, met uitzondering van vroege of late spinazie voor de conserventeelt. Door de relatief korte teelt van de conserven kunnen minder generaties witte bietencysteaaltjes tot ontwikkeling komen dan bij bieten. Dit geldt niet als spinazie voor het zaad wordt geteeld en ook niet als er gedurende het hele seizoen onkruiden op een perceel staan die waardplanten zijn van het bietencysteaaltje. 6.2.6 Besmettingen per gebied In 2005 en 2006 zijn in samenwerking met Blgg respectievelijk 238 en 237 percelen onderzocht op de aanwezigheid van bietencysteaaltjes. Dit waren percelen waarvoor het jaar later een bietenteelt gepland stond. Uit deze resultaten blijkt dat 42% (2005) en 41% (2006) van de percelen besmet was met het witte bietencysteaaltje (tabel 2). 13% (2005) en 9% (2006) van de percelen waren matig tot zeer zwaar besmet (>300 e+l/100 ml grond) met het witte bietencysteaaltje. Op de Zeeuwse eilanden en in West-Brabant en Noord- en Zuid-Holland was het percentage besmette percelen het hoogst (tabel 3). Tabel 4 en figuur 2 geven een overzicht van de mate van besmetting van het witte bietencysteaaltje per gebied. In Nederland is 41% van de bietenpercelen besmet met witte bietencysteaaltjes. Er zijn bedrijven die ook andere waardgewassen in het bouwplan hebben, zoals bijvoorbeeld spruitkool en koolzaad, die bijdragen aan een toename van het aantal witte bietencysteaaltjes. Tabel 2. Percentage besmette percelen met witte bietencysteaaltjes per besmettingsklasse in 2005 en 2006. besmettingsklassen besmette percelen (%) (aantal e+l/100 ml grond) 2005 2006 0 58 59 1-150 20 23 151-300 10 8 301-600 7 3 601-1500 4 5 >1500 2 1 (Bron: Blgg/IRS.) IRS Betatip 4

Tabel 3. Aantal bemonsterde percelen, percentage besmette percelen en de minimale en maximale besmetting per gebied 2005 en 2006. gebied aantal percelen besmet aantal e+l/100 ml grond (%) minimaal maximaal Zeeuws-Vlaanderen 38 50 10 1.125 Zeeuwse eilanden 40 88 10 3.020 West-Brabant 40 80 5 1.490 Noord- en Zuid-Holland 41 85 20 2.595 Oost- en Zuid-Flevoland 40 23 50 2.740 Noordoostpolder 40 43 15 1.310 Noordelijke klei 40 23 5 890 Noordelijk zand 39 0 Noordelijk dal en veen 40 0 Zuidoost zand 36 25 10 840 Zuidoost klei 40 18 10 390 Zuidoost löss 41 61 20 1.740 (Bron: Blgg/IRS.) Tabel 4. Percentage besmette percelen en het percentage besmette percelen per besmettingsklasse per gebied in 2005 en 2006. gebied besmet percentage besmette percelen per besmettingsklasse (%) (aantal e+l/100 ml grond) 0 1-150 151-300 301-600 601-1500 >1500 Zeeuws-Vlaanderen 50 50 29 11 5 5 0 Zeeuwse eilanden 88 13 45 23 5 13 3 West-Brabant 80 20 50 15 13 3 0 Noord- en Zuid-Holland 85 15 27 24 15 12 7 Oost- en Zuid-Flevoland 23 78 15 0 3 3 3 Noordoostpolder 43 58 15 13 10 5 0 Noordelijke klei 23 78 13 5 3 3 0 Noordelijk zand 0 100 0 0 0 0 0 Noordelijk dal en veen 0 100 0 0 0 0 0 Zuidoost zand 25 75 19 3 0 3 0 Zuidoost klei 18 83 13 3 3 0 0 Zuidoost löss 61 39 34 10 5 10 2 (Bron: Blgg/IRS) IRS Betatip 5

Figuur 2. Mate van besmetting van het witte bietencysteaaltje. Witte en gele punten geven de locaties van respectievelijk witte en gele bietencysteaaltjes weer. 6.2.7 Voorspelling van de besmettingsgraad Gebaseerd op enkele tientallen jaren proefveld- en proefplekkenonderzoek, is een model voor het verloop van de besmettingsgraad met witte bietencysteaaltjes bij verschillende vruchtopvolgingen ontwikkeld. Deze Betakwikmodule 'Verloop besmetting witte bietencysteaaltjes' is te vinden op www.irs.nl (figuur 3 en 4). IRS Betatip 6

Figuur 3. Voorbeeld uit de Betakwikmodule Verloop besmetting witte bietencysteaaltjes op de IRS-website. Op deze pagina kan men de gegevens van een perceel invullen. Figuur 4. Voorbeeld uit de Betakwikmodule Verloop besmetting witte bietencysteaaltjes op de IRS-website. Hier is het effect van een bepaald bouwplan op de hoeveelheid witte bietencysteaaltjes te zien. 6.3 Het gele bietencysteaaltje 6.3.1 Schadebeeld De schade van het gele bietencysteaaltje is vergelijkbaar met die van het witte bietencysteaaltje. Er is alleen een verschil in schadebeeld, omdat bij vroege aantasting door het gele bietencysteaaltje planten kunnen wegvallen, wat bij het witte bietencysteaaltje zelden gebeurt. Bij een rotatie van 1 op 3 of ruimer wordt meestal geen schade van betekenis ondervonden. Daarbij is het wel belangrijk om onkruiden die waardplanten zijn in andere gewassen, te voorkomen, omdat deze ook het cysteaaltje kunnen vermeerderen. Cysten verkleuren tijdens de ontwikkeling van wit via geel naar bruin. Daarom kreeg het de naam geel bietencysteaaltje. Een dergelijke geelverkleuring komt niet voor bij het witte bietencysteaaltje. Voor meer IRS Betatip 7

informatie over de schadebeelden en foto s verwijzen wij naar Betakwik Ziekten & Plagen op www.irs.nl. 6.3.2 Verspreiding De verspreiding van het gele bietencysteaaltje (Heterodera betae) is beperkt tot de zand- en dalgronden. Uit onderzoek in samenwerking met Blgg in 2005 en 2006 bleek respectievelijk 2 en 1% van de voor 2006 en 2007 geplande bietenpercelen besmet te zijn met het gele bietencysteaaltje. Drie van de zeven besmette percelen bevonden zich in Noord-Brabant, twee in Limburg, één in Gelderland en één in Drente. 6.3.3 Levenscyclus In het voorjaar lopen bij temperaturen boven circa 15 C in de cysten de eieren uit en trekken de larven naar de jonge wortels. Daar aangekomen ontwikkelen zij zich vrijwel allemaal tot wijfjes. Dit is afwijkend van de situatie bij het witte bietencysteaaltje. Voor het overige voltrekt de levenscyclus zich op dezelfde wijze. 6.3.4 Vermeerdering Doordat bij de gele bietencysteaaltjes vrijwel geen mannetjes voorkomen, vermeerderen deze zich sneller dan de witte bietencysteaaltjes. Toch blijkt dat bij een rotatie met eenderde waardgewassen (o.a. suikerbieten en vlinderbloemigen) gemiddeld over de jaren geen vermeerdering van betekenis plaatsvindt. De variatie is echter zeer groot en afhankelijk van weersomstandigheden. Dit maakt het noodzakelijk toch regelmatig grondmonsteronderzoek te laten uitvoeren. 6.3.5 Waardplantenreeks De waardplantenreeks van het gele bietencysteaaltje omvat alle soorten waarop ook het witte bietencysteaaltje zich vermeerdert, maar daarnaast zijn er nog een aantal andere belangrijke waardgewassen. Het betreft de groentegewassen slaboon (Phaseolus vulgaris), tuinboon (Vicia faba), wikke (Vicia sativa) en in mindere mate enkele klavers. Ook een aantal onkruiden (zoals zuring en vogelmuur), lipbloemigen en anjer zijn waardplanten voor het gele bietencysteaaltje. Erwt wordt wel aangetast, maar het is geen waardgewas voor het gele bietencysteaaltje en vermeerdert zich hier dus niet op. De rasvariatie binnen de verschillende gewassen is echter erg groot, wat het heel moeilijk maakt de effecten van verschillende gewassen in de rotatie op de besmettingsgraad aan te geven. 6.4 Grondmonsteronderzoek Om een goede indruk van de besmettingsgraad van het perceel te krijgen, is het belangrijk een grondmonster te laten onderzoeken op gele en/of witte bietencysteaaltjes. Dit kan gebeuren bij o.a. Blgg, Roba, de Groene Vlieg en NAK Agro. Bemonstering is mogelijk in de periode vanaf de oogst van het hoofdgewas (niet-waardgewas) tot aan het bietenzaaien. De uitslag kan invloed hebben op de rassenkeuze en daarom is het zaak om op tijd te bemonsteren. Houd er rekening mee dat het bietencysteaaltjesonderzoek zes weken kan duren. Na de teelt van een kruisbloemige groenbemester of waardgewas mag men binnen een half jaar geen monster nemen. Eventueel nieuw gevormde cysten die ook bij resistente groenbemesters voorkomen, neemt men dan nog niet in het onderzoek mee en daarom is de uitslag lager dan hij in werkelijkheid is. Het beste is om zo kort mogelijk voor de teelt van suikerbieten te bemonsteren. Kies bij een zware tot zeer zware besmetting eventueel een ander perceel, ook bij aaltjesresistente rassen. IRS Betatip 8

Naast de mogelijkheid om aaltjesonderzoek te doen voor de bietenteelt, is het ook mogelijk aaltjesonderzoek te laten doen voor het bouwplan. Zo weet u meteen welke aaltjes zich op het perceel bevinden en welke gewassen u eventueel in plaats van bieten op het betreffende perceel kunt telen. Indien het perceel besmet is met witte bietencysteaaltjes, is het nodig rekening te houden met het bouwplan en de rassenkeuze (zie paragraaf 6.5). Mogelijke gevolgen van veranderingen in een bouwplan op de hoeveelheid witte bietencysteaaltjes kunt u doorrekenen met Betakwik Verloop besmetting witte bietencysteaaltjes op de IRS-website (zie paragraaf 6.2.7). Bij het aaltjesonderzoek ontvangt u een verslag met de mate van besmetting van het perceel. Naast het totaal aantal gevonden cysten, het aantal levenskrachtige cysten en het aantal eieren en larven vermeldt het ook de hieruit voortvloeiende besmettingsklasse. De indeling in klassen kan per laboratorium verschillend zijn. Tabel 5 geeft de indeling weer voor witte bietencysteaaltjes, zoals door IRS gebruikt wordt. Tabel 5. Aantal eieren en larven per besmettingsklasse van het witte bietencysteaaltje voor gronden met minder dan 13% lutum en gronden met meer dan 13% lutum. lutum aantal eieren + larven per besmettingsklasse niet besmet zeer licht licht matig vrij zwaar zwaar zeer zwaar <13% 0 1-100 101-300 301-600 601-1500 1501-3000 >3000 >13% 0 1-150 151-400 401-700 701-2000 2001-4000 >4000 13% lutum komt ongeveer overeen met 20% slib. 6.5 Beheersing van bietencysteaaltjes Om risico's te spreiden en om u niet door aantastingen te laten verrassen, is het noodzakelijk besmettingen met bietencysteaaltjes op meerdere manieren te beheersen. Centraal staat daarbij het grondmonsteronderzoek, omdat bij alle maatregelen de hoogte van de besmetting een belangrijke rol speelt. Bij te hoge besmettingen staat men voor de keuze van een ruimere vruchtwisseling, resistente groenbemester of de toepassing van een witte bietencysteaaltjesresistent ras. Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van granulaten financieel zelden rendabel is en wij raden u dat om deze reden dan ook af. 6.5.1 Natuurlijke uitzieking De gemiddelde uitzieking van het witte bietencysteaaltje onder een niet-waardgewas bedraagt circa 35%, maar ook dit cijfer is sterk afhankelijk van de besmettingsgraad. Bij een hoge besmetting kan de uitzieking oplopen tot 70%, afhankelijk van de aanwezigheid van antagonisten. Bij het gele bietencysteaaltje is de uitzieking nog hoger, omdat bij het uitlopen van de larven lokstoffen een geringere rol spelen en de gevoeligheid voor antagonisten groot is. Hierdoor kan binnen enkele maanden 80% van de populatie verdwijnen en kan men met een driejarige rotatie het gele bietencysteaaltje redelijk beheersen. De keuze van de gewassen in de tussenliggende twee jaar is echter wel wat meer beperkt, omdat de verschillende bonensoorten en enkele klavers (vlinderbloemigen) ook waardgewassen zijn en ze de besmettingsgraad minstens in stand houden. Bij de zomerteelt van bonen zijn de risico s beperkt als in het voorjaar een niet-waardgewas is verbouwd, omdat dan al een aanzienlijke, natuurlijke uitzieking plaatsvond. IRS Betatip 9

6.5.2 Witte bietencysteaaltjesresistente rassen Witte bietencysteaaltjesresistente rassen zijn resistent tegen het witte bietencysteaaltje. Het betreft een partiële resistentie. Dit betekent dat er nog altijd vermeerdering van het aaltje kan plaatsvinden, zij het minder dan bij vatbare rassen. De resistente rassen vermeerderen het gele bietencysteaaltje wel en ondervinden er ook schade van. Het zaaien van een witte bietencysteaaltjesresistent ras heeft dus geen zin om schade en vermeerdering van het gele bietencysteaaltje tegen te gaan. IRS-rassenproeven (2006 t/m 2009) bij verschillende aaltjesdichtheden laten zien dat het rendabel is om vanaf een lichte besmetting (= 150-300 e+l/100 ml grond; zie tabel 5) witte bietencysteaaltjesresistente rassen in te zetten (figuur 5). Bij een zware tot zeer zware besmetting is het verstandig om de bieten, indien mogelijk, op een ander perceel te telen. Is er geen ander perceel beschikbaar, kies dan tenminste voor een witte bietencysteaaltjesresistent ras. Tabel 6 geeft overzicht van eigenschappen van suikerbietenrassen met resistentie tegen witte bietencysteaaltjes, bepaald op proefvelden besmet met witte bietencysteaaltjes. 2006-2009 Relatieve suikeropbrengst tov Theresa KWS (%) 120 100 80 60 40 20 0 Resistent Vatbaar 0 500 1000 1500 2000 2500 Pi (aantal eieren en larven/100 ml grond) Figuur 5. Relatieve suikeropbrengst van vatbare rassen ten opzichte van het resistente ras Theresa KWS bij verschillende besmettingen witte bietencysteaaltjes van de jaren 2006 tot en met 2009. IRS Betatip 10

Tabel 6. Overzicht van eigenschappen bij suikerbietenrassen, bepaald op proefvelden besmet met witte bietencysteaaltjes. Hogere cijfers betekenen in het algemeen een gunstige waardering van de betrokken eigenschap, behalve bij de bietencysteaaltjestoets (Bron: rassenlijst 2010). bietencysteaaltjes verhoudingsgetallen (2006-2009) 1 - toets 2 wortelopbrengst suikergehalte suikeropbrengst financiële opbrengst Theresa KWS 6 100 100 100 100 gemiddelde vatbare rassen 10 84 96 81 80 1 2 De verhoudingsgetallen (100 =) zijn gebaseerd op het gemiddelde van de witte bietencysteaaltjesresistente A- en N-rassen van rassenlijst 2009. Relatief aantal cysten in een klimaatkamertoets (10 = gemiddelde van de vatbare rassen, berekend over 2007 en 2008. Niet alleen de financiële opbrengst is een reden om een witte bietencysteaaltjesresistent ras te zaaien, als het perceel besmet is met witte bietencysteaaltjes, maar ook de beheersing van het aaltje is belangrijk in verband met het bouwplan in de toekomst. Uit de resultaten van veld- en klimaatkamerproeven (tabel 6) tussen 2007 en 2008 blijkt dat witte bietencysteaaltjesresistente rassen voor minder vermeerdering zorgen dan rassen zonder resistentie. Is het getal lager dan 1, dan is er sprake van uitzieking. Is het hoger dan 1, dan is er sprake een toename van het aantal eieren en larven. Ook in het veld is de vermeerderingsfactor bij witte bietencysteaaltjesrassen lager dan bij de vatbare rassen (figuur 6). Deze factor komt echter zelden onder de 1. In het veld kan de vermeerdering tussen percelen enorm verschillen. Dit heeft te maken met het lutumgehalte van de grond, het aantal antagonisten van witte bietencysteaaltjes in de grond, de vochtigheid en de beginbesmetting. Naast een witte bietencysteaaltjesresistent ras zijn aanvullende maatregelen nodig om de besmetting verder te verminderen. Figuur 6. De invloed van de beginaantasting (Pi) op de vermeerdering (Pf/Pi) van witte bietencysteaaltjes bij verschillende rassen op proefvelden (2006 t/m 2008). Theresa KWS is een witte bietencysteaaltjes resistent ras. 6.5.3 Effect van groenbemesters op witte bietencysteaaltjes Toepassing van kruisbloemige groenbemesters met resistentie tegen aaltjes kan onder gunstige omstandigheden de besmettingsgraad van witte bietencysteaaltjes sterk terugdringen. De larven die onder invloed van lokstoffen, afgescheiden door de wortels, uit de cysten komen en IRS Betatip 11

in de wortel doordringen, kunnen in resistente rassen niet volledig tot ontwikkeling komen. Hierdoor ontstaan weinig nieuwe cysten. Bij alle kruisbloemige groenbemesters geldt dat het effect het grootst is bij een zeer goede doorworteling. Maak dan ook een zaaibed klaar dat zich in kwaliteit niet onderscheidt van dat voor bieten of andere gewassen. 6.5.3.1 Bladrammenas en gele mosterd als braakgewas Het beste effect op witte bietencysteaaltjes bereikt u met BCA1-resistente bladrammenas in een voorjaarszaai als braakgewas. Dit heeft te maken met de oplopende bodemtemperaturen, kans op meer vocht in de bodem en de langere lokperiode ten opzichte van een nateelt. Om deze voordelen zo goed mogelijk te benutten, moet u een dergelijk gewas bij zaadvorming maaien op minimaal 20 cm hoogte. Hiervoor is bladrammenas het meest geschikte gewas, omdat daarbij een goede hergroei optreedt. Dit heeft een extra lokking tot gevolg. Dit gebeurt bij gele mosterd in veel mindere mate, omdat het gewas na maaien grotendeels afsterft. Met een goede resistente bladrammenas die zo laat mogelijk bloeit (beperk het aantal maaibeurten), verkrijgt u goede effecten (afname tot 80% voor de braaksituatie). Een zo dicht mogelijke stand van het gewas (die u bereikt door minimaal 20 kg, maar liever nog 30 kg, zaad per hectare te gebruiken), vochtige omstandigheden gedurende kieming en opkomst én een goed doorwortelbare bouwvoor bevorderen de uitzieking. Bij lagere temperaturen gedurende het voorjaar of onder droge omstandigheden kan de uitzieking wat minder zijn. 6.5.3.2 Bladrammenas en gele mosterd als nateelt Indien een resistente groenbemester als nateelt wordt ingezet, zal het resultaat minder zijn dan wanneer de groenbemester in het voorjaar wordt gezaaid. Echter, bij een goede doorworteling kan het toch bijdragen aan een vermindering van het aantal witte bietencysteaaltjes. Na een vroeg ruimend gewas en in ieder geval voor begin augustus gezaaid, kunnen resistente bladrammenas en gele mosterd (zie rassenlijst) een extra uitzieking van witte bietencysteaaltjes geven. De uitzieking van witte bietencysteaaltjes is onder het niet-waardgewas 30% en bij de nateelt komt daar nog eens 0-35% extra uitzieking bij. De effecten van de nateelt zijn sterk afhankelijk van de kwaliteit van het zaaibed, de structuur in de bouwvoor, het temperatuurverloop en het vochtgehalte van de bodem. Naarmate de temperatuur gedurende de herfst terugloopt, neemt de lokkende werking af. Daarom is het ook vaak niet mogelijk een exacte optimale zaaidatum aan te geven. Het kan zelfs voorkomen dat bij een relatief late zaai, door een uitzonderlijke warme herfst, de temperatuursom van circa 500 C, en daarmee een goed resultaat, wordt bereikt. Daarentegen kan het onder droge omstandigheden in de nazomer voorkomen dat de cysten onvoldoende gelokt worden. De kansen op een goede reductie van de besmetting worden vergroot een paar kilo zaad meer te gebruiken dan het advies luidt. De wortels zullen zich in de onderlinge competitie sneller ontwikkelen en bij bladrammenas neemt de kans af op vorming van penwortels die niet bijdragen tot de lokking. Voor de nateelt, die later gezaaid wordt dan half augustus, komt gele mosterd meer in aanmerking dan bladrammenas, omdat het zich sneller ontwikkelt dan bladrammenas. Voor een goede en snelle ontwikkeling is het belangrijk 40 tot 80 kg stikstof per hectare te geven. 6.5.4 Effect van groenbemesters op gele bietencysteaaltjes Uit proeven in opdracht van Productschap Akkerbouw is gebleken dat bladrammenas en gele mosterd die resistent zijn tegen het witte bietencysteaaltje, dit ook zijn tegen het gele bietencysteaaltje. Bladkool vermeerderde het gele bietencysteaaltje sterk. Het is daarom verstandig om voor een resistente bladrammenas of gele mosterd te kiezen als groenbemester, wanneer een perceel besmet is met het gele bietencysteaaltje. IRS Betatip 12

6.5.5 Chemische bestrijding Uit jarenlang onderzoek is gebleken dat het gebruik van granulaten zelden rendabel is voor de bestrijding van bietencysteaaltjes. Zet ze daarom niet in. 6.6 De adviesbasis voor beheersmaatregelen 6.6.1 Witte bietencysteaaltje 6.6.1.1 Het uitvoeren van grondmonsteronderzoek - Voer een grondmonsteronderzoek uit zo dicht mogelijk voor het gewas suikerbieten, maar met voldoende tijd om eventueel in het bouwplan te kunnen schuiven. - Zorg voor een even hoge frequentie als het aandeel bieten in de vruchtwisseling. Andere waardgewassen, zoals koolsoorten, koolzaad en rabarber, zorgen voor dezelfde vermeerdering als bieten. - Pas de vruchtwisseling, perceelskeuze en rassenkeuze zo veel mogelijk aan de besmettingsgraad aan. - Voer geen bemonstering uit binnen zes maanden na de teelt van een waardgewas. - Neem een monster vlak voor de teelt van de groenbemester als u gele mosterd of bladrammenas teelt als nateelt voorafgaand aan de bieten. 6.6.1.2 Het terugdringen van een zware besmetting - Verbouw een resistente bladrammenas als braakgewas (zaaitijd half mei), of gele mosterd na een vroegruimend gewas. - Teel een groenbemester op een zorgvuldige wijze, net zoals alle overige gewassen. Zorg voor voldoende beworteling en een stikstofbemesting van 40 tot 80 kg per hectare. - Maak gebruik van de snelle uitzieking bij hoge besmettingen door een neutraal gewas (onder meer aardappelen, granen en uien) te verbouwen en vervolgens een witte bietencysteaaltjesresistent bietenras toe te passen. - Gebruik geen granulaten. De inzet van granulaten voor de bestrijding van bietencysteaaltjes is zelden rendabel. 6.6.1.3 Als bieten op een besmet perceel moeten komen - Zaai een wit bietencysteaaltjesresistent ras. - Beperk schade door vroeg te zaaien. 6.6.2 Gele bietencysteaaltje - Teel niet vaker dan 1 op 3 een waardgewas (suikerbieten en vlinderbloemigen). - Voer geen bemonstering uit binnen zes maanden na de teelt van een waardgewas. - Gebruik geen granulaten. De inzet van granulaten voor de bestrijding van bietencysteaaltjes is zelden rendabel. - Een kruisbloemige resistente groenbemester vermindert het aantal gele bietencysteaaltjes. Gebruik deze dus om besmettingen terug te dringen. IRS Betatip 13