Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Vergelijkbare documenten
Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

De economische groei bedraagt 0,3 % in het eerste kwartaal van De economische activiteit stijgt met 1,1 % over het hele jaar 2014

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014

De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017

NATIONALE REKENINGEN Tweede kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2014-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2016-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-III

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-II

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

Consumptieve bestedingen van de particulieren Consumptieve bestedingen van de overheid Bruto vaste kapitaalvorming

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2014-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Rekeningen van de overheid 2004

NAM-multiplicatoren: handleiding

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalaggregaten 2004-III

Persbericht. Herzien BBP 2001 ruim 18 miljard euro hoger. Centraal Bureau voor de Statistiek. Consumptie huishoudens ruim 11 miljard hoger

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2014-III

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN. Historische reeksen Instituut voor de Nationale Rekeningen

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken

NATIONALE REKENINGEN

: Gemiddelde jaarlijkse groei arbeidsvolume hoger in Vlaanderen en Wallonië dan in Brussel

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Hoeveel verdienen de Belgen? Hoeveel geven ze uit?

Nationale rekeningen 2004 Revisie 2001

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei valt terug

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 1,1 procent gekrompen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2018-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 0,7 procent gekrompen

2. METHODOLOGISCHE AANPASSINGEN

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2011 Definitief, 2012 Nader voorlopig en 2013 Voorlopig

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2012 Definitief, 2013 Nader voorlopig en 2014 Voorlopig

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2017-IV

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2015-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

CBS: economie krimpt door lager gasverbruik

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Economie groeit met 0,1 procent, 46 duizend banen minder

Kerncijfers voor de Belgische economie Wijzigingspercentages in volume - tenzij anders vermeld

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent

Centraal Bureau voor de Statistiek

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2016-III

Gepubliceerd. CRB evalueert interprofessioneel akkoord Arbeidsmarktbeleid. Inhoud van het Technisch Verslag 2003

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. De satellietrekening van de instellingen zonder winstoogmerk

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2016-IV

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 3,5 procent in Economische groei vierde kwartaal liefst 4,4 procent

Methodologie en resultaten van de regionale economische vooruitzichten

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Deel 2 Gedetailleerde rekeningen en tabellen

Nationale Bank van België, Brussel in samenwerking met de drie gewesten

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2012-IV

Werkgelegenheid en werkloosheid (EAK)

Flashraming CBS: export zorgt voor economische groei

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2017-II

Economie groeit met 0,7 procent

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

BIJLAGE A bij het. voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Regionale economische vooruitzichten

Nieuwe versie van de satellietrekening van de IZW s

Methodologische nota

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2019-I

Conjunctuurbarometer van de Nationale Bank van België

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Transcriptie:

Instituut voor de nationale rekeningen Nationale rekeningen Deel 2 Gedetailleerde rekeningen en tabellen 2012

Inhoud van de publicatie De jaarlijkse gedetailleerde nationale rekeningen van België worden opgesteld volgens de definities van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen (ESR 1995). De elektronische versie van de gedetailleerde nationale rekeningen werd op 27 september 2013 verspreid via de gegevensbank Belgostat online. Deze publicatie bestaat uit 3 delen. Het eerste deel geeft een kort overzicht en toelichting bij de voornaamste ontwikkelingen. In dit deel worden de methodologische wijzigingen eveneens toegelicht. Het tweede deel bevat de gedetailleerde tabellen. Het derde deel, ten slotte, bevat enkele bijlagen met algemene informatie over de activiteiten van het Instituut voor de nationale rekeningen (INR) op het gebied van de nationale en regionale rekeningen. De rekeningen zijn opgesteld op basis van de op 31 augustus 2013 beschikbare brongegevens. Er zij opgemerkt dat de rekeningen over de laatste drie jaar als voorlopig moeten worden beschouwd. Instituut voor de nationale rekeningen Nationale Bank van België, Brussel Alle rechten voorbehouden. De volledige of gedeeltelijke verveelvoudiging van deze brochure voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan mits bronvermelding. ISSN 1379-5341(print) ISSN 1780-4353(online)

Woord vooraf Het Instituut voor de nationale rekeningen (INR) presenteert in deze publicatie de gedetailleerde gegevens van de Belgische nationale rekeningen over de periode 2003-2012, opgesteld volgens de ESR 1995-methodologie. Alle cijfermateriaal werd op 27 september 2013 reeds ter beschikking gesteld via de gegevensbank Belgostat online van de Nationale Bank van België. Deze publicatie integreert de gewerkte uren van de zelfstandigen. Deze nieuwe statistiek wordt in de publicatie nader toegelicht. Ingevolge de Europese Verordening nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (Publicatieblad EU L174 van 26 juni 2013, pp. 1-727) dienen vanaf september 2014 alle nationale en regionale rekeningen te worden opgesteld volgens het nieuwe referentiekader ESR 2010 ter vervanging van het ESR 1995. Voorliggende versie van de gedetailleerde nationale rekeningen is bijgevolg de laatste volgens het ESR 1995 dat sinds 1997 van toepassing was. Het Wetenschappelijk comité voor de nationale rekeningen heeft de methodologische aanpassingen goedgekeurd in haar zitting van 26 september 2013. De voorzitter van de Raad van bestuur van het Instituut voor de nationale rekeningen Jean-Marc Delporte Brussel, oktober 2013 3

Inhoudstafel Woord vooraf 3 Commentaar 7 1. De nationale rekeningen in enkele cijfers 7 2. Methodologische raming gewerkte uren van de zelfstandigen 11 Tabellen 1. Synthesetabellen 19 1.1 Samenstelling van het bruto binnenlands product 20 1.1.1 Samenstelling van het bruto binnenlands product, ramingen tegen lopende prijzen 20 1.1.2 Samenstelling van het bruto binnenlands product, ramingen in volume 21 1.2 Verdeling van het binnenlands product 22 1.2.1 Beschikbaar inkomen, besparingen en vorderingenoverschot of -tekort, ramingen tegen lopende prijzen 22 1.2.2 Reëel beschikbaar inkomen, ramingen in volume 22 1.3 Synthesetabellen van de sectorrekeningen (ramingen tegen lopende prijzen) 23 2. Gedetailleerde tabellen 43 2.1 Productie- en inkomensvorming 44 2.1.1 Productie- en inkomensvormingsrekening per bedrijfstak (A38), totale economie (S.1), ramingen tegen lopende prijzen 44 2.1.2 Bruto toegevoegde waarde per institutionele sector en bedrijfstak (A38), ramingen tegen lopende prijzen 55 2.1.3 Output (P.1), intermediair verbruik (P.2) en bruto toegevoegde waarde (B.1g) / bruto binnenlands product, totale economie (S.1), ramingen in volume 59 2.1.4 Beloning van werknemers per institutionele sector en bedrijfstak (A38), ramingen tegen lopende prijzen 63 2.2 Belangrijkste bestedingscomponenten 67 2.2.1 Bruto-investeringen in vaste activa 67 2.2.2 Bruto-investeringen in vaste activa (P.51): detail per categorie van activa (AN) 69 5

2.2.3 Finale consumptie van de huishoudens (P.3) 70 2.2.4 Werkelijke consumptie van de huishoudens (P.4) 74 2.2.5 Verbruik van vaste activa 75 2.2.6 Bruto kapitaalgoederenvoorraad (A38) 77 2.2.7 Netto kapitaalgoederenvoorraad (A38) 97 2.3 Sectorrekeningen 117 2.3.1 Totale economie (S.1) 117 2.3.2 Buitenland (S.2) 151 2.4 Werkgelegenheid 166 2.4.1 Aantal werkzame personen per bedrijfstak (A38), totale economie (S.1) 166 2.4.2 Aantal werkzame personen per institutionele sector en bedrijfstak (A38) - Werknemers 167 2.4.3 Aantal werkzame personen per bedrijfstak (A38), totale economie (S.1) - Zelfstandigen 170 2.4.4 Arbeidsvolume (aantal uren): detail per bedrijfstak (A38), totale economie (S.1) 171 2.4.5 Arbeidsvolume (aantal uren): detail per institutionele sector en bedrijfstak (A38) - Werknemers 172 2.4.6 Arbeidsvolume (aantal uren): detail per bedrijfstak (A38), totale economie (S.1) - Zelfstandigen 175 Bijlage: classificaties 177 Publicaties van het INR en contactpersonen 183 Algemene opmerkingen 187 Conventionele tekens 189 Lijst van afkortingen 191 6

Commentaar 1. De nationale rekeningen in enkele cijfers De Belgische economie kende in 2012 een lichte krimp. Na het economische herstel van 2010 en 2011, toen de economie groeide met respectievelijk 2,3 % en 1,8 %, daalde de economische activiteit in 2012 met 0,1 %. De teruggang van de economische activiteit manifesteerde zich in meerdere delen van de economie: zowel in de nijverheid, waar de activiteit afnam met 2,4 %, als in de dienstensector (met uitzondering van de openbare diensten) die een lichte daling van 0,1 % optekende. Enkel de landbouw, de openbare diensten en de bouwnijverheid konden in 2012 een positieve groei realiseren. Laatstgenoemde bedrijfstak kende met een groei in 2012 van slechts 1 % een forse vertraging van het groeiritme in vergelijking met het voorgaande jaar toen de toegevoegde waarde nog met 8,1 % toenam. De openbare diensten hielden het groeiritme van de voorgaande jaren aan. TABEL 1 toegevoegde waarde per bedrijfstak, naar volume (veranderingspercentages t.o.v. het voorgaande jaar) 2010 2011 2012 Aandeel in 2012 (lopende prijzen) Landbouw 4,3-1,9 2,3 0,7 % Industrie en energie 5,1-1,2-2,4 14,2 % Bouwnijverheid 0,7 8,1 1,0 5,3 % Openbaar bestuur en onderwijs 1,1 1,0 1,2 13,3 % Andere diensten 1,7 2,8-0,1 55,8 % Handel, reparatie, vervoer, horeca 2,0 2,2-1,0 17,7 % Informatie en communicatie -1,0 3,5 0,3 3,7 % Financiële diensten 4,7 1,1-0,4 5,8 % Immobiliën 1,8 2,3-0,4 8,0 % Diensten aan bedrijven 1,6 4,8-0,1 11,7 % Gezondheidszorg en maatschappelijke diensten 0,0 2,6 2,6 7,0 % Overige diensten aan personen 1,7 3,0 0,6 1,8 % Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen 2,1 2,1-0,2 89,2 % Productgebonden belastingen min subsidies 1 0,4-0,1 0,1 10,8 % Bruto binnenlands product 2,3 1,8-0,1 100,0 % Bron: INR. 1 Bijdragen tot de groei van het bbp. 7

Binnen de diensten waren het voornamelijk de handel, de financiële diensten en de diensten in verband met immobiliën die een negatieve groei optekenden. In hoofdzaak de gezondheidszorg kon met een positieve evolutie van 2,6 % de daling in de dienstensector temperen, en werd daarin ook bijgestaan, zij het in mindere mate, door de bedrijfstakken informatie en communicatie (+0,3 %) en diensten aan personen (+0,6 %). De vertraging van de activiteit werd veroorzaakt door de binnenlandse vraag, waarvan alle onderdelen in 2012 een vertraging en zelfs een vermindering lieten optekenen, met uitzondering evenwel van de overheidsbestedingen (consumptieve bestedingen en investeringen) die nog aanzienlijk bleven toenemen in 2012. De consumptieve bestedingen van de huishoudens en van de IZW s, die in 2011 vrijwel onveranderd waren gebleven (+0,2 %), daalden in 2012 lichtjes (-0,3 %), voornamelijk als gevolg van een vermindering van de aankopen van duurzame goederen en financiële diensten. In de economie in haar geheel namen de bruto-investeringen in vaste activa in 2012 met 2,0 % af terwijl die in 2011 nog met 4,1 % waren gestegen. De sectoren vertonen daarbij onderling geen homogeen verloop. Na een krachtig 2011 (+7,3 %) tekende zich bij de bedrijven een duidelijke kentering af: hun investeringen daalden met 2,1 % tegen een conjuncturele achtergrond die gedurende heel 2012 zwak bleef en het vertrouwen van de ondernemers aantastte. Bij de investeringen van de overheid was het effect van de verkiezingscyclus van de lokale overheden waarneembaar, met een forse stijging in het jaar vóór de verkiezingen (de investeringen stegen in 2011 met in totaal 7,1 %) en een groeivertraging in 2012 (+2,4 %). Tot slot investeerden de huishoudens, net als in 2011, 3,2 % minder in woningbouw. De totale binnenlandse bestedingen liepen in 2012 terug met 0,6 % (bij een stijging van 2,0 % in 2011). De buitenlandse vraag was duidelijk niet zo krachtig als in 2011. De uitvoer van goederen en diensten steeg met 1,8 % (tegen +6,4 % in 2011). Aangezien een groot deel van deze goederen en diensten was ingevoerd, weerspiegelde deze stijging zich in het verloop van de invoer, +1,3 % (tegen +6,8 % in 2011). De bijdrage van de netto-uitvoer aan de bbp-groei was positief in 2012, ten belope van 0,4 procentpunt. tabel 2 Voornaamste bestedingscategorieën, naar volume (veranderingspercentages ten opzichte van het voorgaande jaar) 2010 2011 2012 Aandeel in 2012 (lopende prijzen) Consumptieve bestedingen van de huishoudens en van de IZW's ten behoeve van huishoudens 2,8 0,2-0,3 52,9 % Consumptieve bestedingen van de overheid 0,6 0,7 1,4 25,0 % Bruto-investeringen in vaste activa -1,1 4,1-2,0 20,4 % Ondernemingen -3,1 7,3-2,1 13,0 % Woongebouwen 3,6-3,2-3,2 5,6 % Overheid -2,1 7,1 2,4 1,8 % 1 Veranderingen in voorraden 0,3 0,8-0,4 0,7 % p.m. Binnenlandse bestedingen 1,8 2,0-0,6 98,9 % Uitvoer van goederen en diensten 8,1 6,4 1,8 86,1 % Invoer van goederen en diensten 7,5 6,8 1,3 85,0 % 1 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 0,6-0,2 0,4 1,1 % Bruto binnenlands product 2,3 1,8-0,1 100,0 % Bron: INR. 1 Bijdragen tot de groei van het bbp. 8

De binnenlandse werkgelegenheid, uitgedrukt in aantal personen, steeg in 2012 met gemiddeld 9.400 personen aanzienlijk minder dan het jaar voordien (+63.300 personen). De relatieve stijging van de binnenlandse werkgelegenheid van 0,2 % heeft vooral te maken met de toename van het aantal zelfstandigen (+1,2 %) bij een stabiele gesalarieerde werkgelegenheid; het gaat om stijgingen van respectievelijk iets minder dan 8.900 en 500 personen. Terwijl in 2011 het arbeidsvolume in grotere mate toenam dan de werkgelegenheid deed het omgekeerde zich voor in 2012 (toename van de werkgelegenheid met 0,2 % en van de gewerkte uren met 0,1 %). Het arbeidsvolume stijgt voor de zelfstandigen met 0,5 % en stagneert voor de loontrekkenden. Vermits de groei van de werkgelegenheid bij de zelfstandigen (+1,2 %) hoger ligt dan de toename van de gewerkte uren nam de arbeidsduur per persoon in 2012 lichtjes af voor de zelfstandigen. Voor de loontrekkenden bleef deze stabiel. In de bedrijfstak Openbaar bestuur en onderwijs, die traditioneel nauwelijks wordt beïnvloed door conjunctuurschommelingen, vertraagde de werkgelegenheidsgroei in 2011 en daalde die lichtjes in 2012. Het arbeidsvolume in deze bedrijfstak gaf in 2012 nog een lichte stijging te zien. De nettowerkgelegenheidscreatie bevindt zich op hetzelfde peil als dat van de Overige diensten. Binnen deze laatste groep diensten gaf de uitzendsector in 2012 onder invloed van de conjunctuurvertraging een daling van zowel de werkgelegenheid als het aantal gewerkte uren te zien. Deze vermindering werd goedgemaakt door de aanhoudende stijging van de werkgelegenheid en het aantal gewerkte uren in de sociale sector (gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening). Het grootste banenverlies was voor de industrie, waar ook het arbeidsvolume in even grote mate afnam. In de bouwnijverheid, tot slot, daalde het aantal werknemers lichtjes en ging het aantal gewerkte uren forser achteruit. tabel 3 Binnenlandse werkgelegenheid (jaargemiddelden, verandering op jaarbasis, tenzij anders vermeld) 2010 2011 2012 2012, niveau Binnenlandse werkgelegenheid Duizenden personen (% tussen haakjes) Zelfstandigen 6,3 (+0,9) 9,7 (+1,3) 8,8 (+1,2) 745,0 Werknemers 24,0 (+0,6) 53,7 (+1,4) 0,4 (+0,0) 3.810,4 Totaal 30,2 (+0,7) 63,3 (+1,4) 9,4 (+0,2) 4.555,5 Miljoenen uren (% tussen haakjes) Zelfstandigen 21,3 (+1,3) 50,3 (+3,1) 7,9 (+0,5) 1.696,3 Werknemers 45,8 (+0,9) 99,3 (+1,8) -1,9 (+0,0) 5.466,0 Totaal 67,1 (+1,0) 149,6 (+2,1) 6,1 (+0,1) 7.162,4 Gesalarieerde werkgelegenheid Duizenden personen (% tussen haakjes) Landbouw 0,6 (+3,2) 0,6 (+3,1) -0,2 (-1,0) 19.9 Industrie en energie -18,8 (-3,2) -2,2 (-0,4) -5,7 (-1,0) 558.0 Bouwnijverheid 0,9 (+0,4) 3,8 (+1,8) -0,3 (-0,1) 219,1 Openbaar bestuur en onderwijs 6,7 (+0,8) 3,7 (+0,5) -0,6 (-0,1) 804.9 diensten 34,8 (+1,6) 47,8 (+2,2) 7,4 (+0,3) 2.208,7 Totaal 24,0 (+0,6) 53,7 (+1,4) 0,4 (+0,0) 3.810,4 Miljoenen uren (% tussen haakjes) Landbouw 0,8 (+2,8) 1,5 (+5,1) 0,0 (+0,0) 30.7 Industrie en energie -8,4 (-1,0) 4,2 (+0,5) -10,5 (-1,2) 857.9 Bouwnijverheid -1,7 (-0,6) 19,5 (+6,4) -5,8 (-1,8) 319.4 Openbaar bestuur en onderwijs 10,8 (+0,9) 4,1 (+0,4) 1,3 (+0,1) 1.154,2 diensten 44,1 (+1,5) 70,2 (+2,3) 13,0 (+0,4) 3.103,8 Totaal 45,8 (+0,9) 99,3 (+1,8) -1,9 (+0,0) 5.466,0 Bron: INR 9

tabel 4 Inkomenscategorieën (lopendeprijzen, veranderingspercentages ten opzichte van het voorgaande jaar) 2010 2011 2012 Aandeel in 2012 Beloning van werknemers 2,0 4,6 3,7 52,6 % Brutolonen 1,9 4,6 3,7 38,4 % Werkgeversbijdragen 2,4 4,4 4,0 14,2 % Bruto-exploitatieoverschot en bruto gemengd inkomen 8,1 3,7-1,7 36,9 % Belastingen op productie en invoer, ongerekend subsidies 3,5 0,5 5,2 10,5 % Bruto binnenlands product 4,4 3,8 1,8 100,0 % Bron: INR In 2011 en 2012 groeide de globale loonmassa sneller dan het nominale bbp waardoor het aandeel van de beloning van werknemers in het bbp toenam tot 52,6 % in 2012. De gesalarieerde werkgelegenheid en de door de werknemers gepresteerde uren stagneerden in 2012 (terwijl deze nog significant toenamen in 2011). Bij een groei van de globale loonmassa in 2012 van 3,7 % (tegen 4,6 % in 2011) impliceert dit een relatief sterke stijging van de loonkosten per werknemer en per gewerkt uur. Omdat de loonmassa (en de nettobelastingen op productie en invoer) sterker toenam dan het bbp in 2012 daalt het bruto-exploitatieoverschot plus het bruto gemengd inkomen in 2012. Dit is een normale evolutie in een economisch moeilijk jaar en weerspiegelt het feit dat een vertraging of inkrimping in de economische activiteit zich niet vertaalt in een proportioneel verloop van de loonmassa omwille van rigiditeiten op de arbeidsmarkt en de specifieke institutionele context van de loonvorming in België (koppeling van de lonen aan het verloop van de consumptieprijzen). Na twee jaar te zijn gestegen, verkleinde het aandeel van het bruto-exploitatieoverschot van de (niet-financiële en financiële) vennootschappen in hun toegevoegde waarde in 2012. Het kwam uit op 38 %, tegen 39,9 % in 2011. Hun spaarmiddelen, die berekend worden na het in aanmerking nemen van de betaalde en ontvangen inkomens uit vermogen, alsook de transacties inzake secundaire inkomensverdeling, namen nog sterker af. Uitgedrukt als percentage van de toegevoegde waarde van de vennootschappen beliepen ze 21,0 %, of een daling op jaarbasis met 4,4 procentpunt. De onzekere omgeving waarin de vennootschappen zich in 2012 bevonden, deed hen overigens hun investeringen terugschroeven, tot 20,9 % van hun toegevoegde waarde, tegen 21,2 % een jaar voordien. Het spaarverloop gekoppeld aan dat van de investeringen leidde tot een inkrimping van het financieringsvermogen van de vennootschappen tot 0,8 % bbp in 2012, tegen 2,1 % bbp een jaar eerder. Voor de gezamenlijke overheid vertoonde het financieringssaldo van 2012 volgens de definitie van het ESR 1995 een tekort van 4,1 % bbp. De kapitaaloverdracht die eind december 2012 gedaan werd in het kader van de kapitaalinjectie in Dexia woog op het financieringssaldo ten belope van 0,8 % bbp. Onder invloed van de stijging van de lonen en, meer nog, van het netto-inkomen uit vermogen, steeg het bruto primair inkomen van de huishoudens in 2012 met 3,2 %, tegen 2,5 % in 2011. Het bruto beschikbaar inkomen van de huishoudens dat wordt berekend na het in aanmerking nemen van de transacties inzake secundaire inkomensverdeling (onder meer de betaalde directe belastingen en de ontvangen sociale uitkeringen) nam in 10

2012 toe met 3,7 %, meer dan de stijging met 2,2 % die in 2011 werd opgetekend. Deze stijging van het bruto beschikbaar inkomen komt zo opnieuw meer in de buurt van het langetermijngemiddelde (3,0 % over de periode 1995-2012) en vooral ver boven de stijging die de afgelopen twee jaar werd opgetekend. Ondanks de versnelling van de stijging van het bruto beschikbaar inkomen, zakte het groeitempo van de finale consumptieve bestedingen van de huishoudens (met inbegrip van de IZW s ten behoeve van de huishoudens) in 2012 tot 2,2 %, tegen 3,3 % een jaar eerder. In 2012 nam de spaarquote van de huishoudens dan ook toe met 1,1 procentpunt van het beschikbaar inkomen, tot 15,2 %. Bovendien schroefden de huishoudens hun investeringsuitgaven terug, wat hun financieringsvermogen in 2012 eveneens hielp verbeteren. Voor het eerst sinds 1995 vertoonde België een financieringstekort en geen overschot tegenover het buitenland; het tekort bedroeg 0,3 % bbp voor het verslagjaar, tegen een overschot van +0,3 % in 2011. Deze verslechtering weerspiegelt die vastgesteld bij de lopende transacties met het buitenland. tabel 5 Synthese van de sectorrekeningen (procenten, lopende prijzen) 2010 2011 2012 Vennootschappen 1 Bruto-exploitatieoverschot / bruto toegevoegde waarde 39,6 39,9 38,0 Brutobesparingen / bruto toegevoegde waarde 26,1 25,4 21,0 Bruto-investeringen in vaste activa / bruto toegevoegde waarde 20,0 21,2 20,9 Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp 3,7 2,1 0,8 Overheid Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp -3,9-3,9-4,1 Huishoudens 2 Bruto primair inkomen (verandering t.o.v. het voorgaande jaar) 1,8 2,5 3,2 Bruto beschikbaar inkomen (verandering t.o.v. het voorgaande jaar) 0,8 2,2 3,7 Finale consumptieve bestedingen (verandering t.o.v. het voorgaande jaar) 4,8 3,3 2,2 Bruto spaarquote 15,2 14,1 15,2 Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp 2,7 2,0 2,9 Buitenland Saldo van de lopende transacties met het buitenland / bbp -2,6-0,5 0,2 Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp -2,5-0,3 0,3 Bron: INR. 1 Niet-financiële vennootschappen en financiële instellingen 2 Met inbegrip van de IZW's ten behoeven van huishoudens. 2. Methodologie raming gewerkte uren van de zelfstandigen 2.1 Inleiding De Belgische nationale rekeningen worden samengesteld volgens twee basisprincipes: systematisch gebruik van een zo exhaustief mogelijk ondernemingsregister en maximale aanwending van administratieve gegevens. Aan de hand van door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) samengestelde statistieken wordt een raming gemaakt van de zelfstandige werkgelegenheid in personen. Bijkomende informatie omtrent de verdeling per bedrijfstak of van monetaire aard wordt onder meer gehaald uit de statistieken aangaande de belasting op toegevoegde waarde (BTW) of, voor niet BTW-plichtigen, uit de personenbelasting. De beschikbare gegevens laten tot op heden evenwel niet toe om de zelfstandige activiteit volledig binnen het ondernemingsregister te vatten. 11

Bovendien bevat geen enkel van bovenvernoemde administratieve bronnen informatie aangaande het arbeidsvolume gepresteerd door de zelfstandigen. De enige bron die peilt naar de daadwerkelijk gepresteerde uren van de zelfstandigen is de enquête naar arbeidskrachten (EAK) uitgevoerd door de Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (ADSEI) van de FOD Economie. De EAK biedt enerzijds het voordeel dat zij voldoende detail bevat om het concept zelfstandige tewerkstelling uit de nationale rekeningen te benaderen maar, gezien het feit dat het enquêtegegevens betreft, heeft deze anderzijds het grote nadeel dat ze niet als tijdreeks gebruikt kan worden. Aangezien een enquête zich wel leent om bepaalde structurele kenmerken van een populatie af te leiden, wordt geopteerd voor een indirect gebruik van de EAK gegevens. 2.2 Indirect gebruik van de enquête naar arbeidskrachten (EAK) 2.2.1 Tewerkstellingsconcepten binnen de nationale rekeningen De nationale rekeningen van België zijn opgesteld volgens de definities van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen 1995 (ESR 1995). Om de coherentie te verzekeren met de andere aggregaten binnen de nationale rekeningen, zoals onder meer de toegevoegde waarde en de lonen, worden alle tewerkstellingsaggregaten geregistreerd volgens binnenlands concept. Een persoon wordt geteld als tewerkgesteld wanneer zij een productieve activiteit uitoefent, zij het als loontrekkende of als zelfstandige. Een persoon die meerdere activiteiten (jobs) vervult, waarvan één of meerdere als nevenactiviteit, mag slechts éénmaal geregistreerd worden, vandaar de notie hoofdactiviteit. Bij de berekening van het arbeidsvolume moeten evenwel alle gepresteerde uren, zij het in hoofd- als nevenactiviteit, worden geregistreerd, dit zowel voor loontrekkenden als voor zelfstandigen. Teneinde het daadwerkelijk gepresteerde arbeidsvolume te meten, worden in de Belgische nationale rekeningen voor de loontrekkenden onder meer correcties gemaakt voor niet-gepresteerde uren ten gevolge van vakantie en afwezigheid door ziekte. Naast de officiële uren wordt een inschatting gemaakt van het aantal gepresteerde zwarte uren. Tot op heden wordt evenwel geen expliciete raming gemaakt van de gepresteerde overuren. 2.2.2 Tewerkstellingsconcepten binnen EAK De steekproefenquête naar de arbeidskrachten (EAK) in België is een sociaaleconomische enquête bij de huishoudens met als voornaamste doelstelling de populatie op actieve leeftijd (vanaf 15 jaar) te peilen en over elk van deze categorieën beschrijvende en verklarende gegevens te verstrekken. De steekproef is verdeeld over de 52 weken van het jaar en de resultaten worden driemaandelijks samengebracht en gepubliceerd. De EAK hanteert het tewerkstellingsconcept zoals gedefinieerd door het Internationaal Arbeidsbureau (IAB). Zij dekt zowel de officiële als zwarte tewerkstelling en maakt eveneens een onderscheid tussen hoofd- en nevenactiviteit. De EAK registreert, in tegenstelling tot de nationale rekeningen, de tewerkstelling echter volgens het nationale concept. Zij laat evenwel toe om een deel van de tewerkstelling die geregistreerd wordt in het nationale concept en niet het binnenlandse concept te elimineren, met name door het niet in aanmerking nemen van de bedrijfstak 99 Extraterritoriale organisaties en lichamen. De EAK levert op zich geen totaal arbeidsvolume, maar zij bevraagt wel naar twee concepten inzake gepresteerde uren per week, namelijk de gebruikelijk gepresteerde uren en de daadwerkelijk gepresteerde uren. Dit laatste sluit het best aan bij de definitie gehanteerd in de nationale rekeningen aangezien zij verondersteld wordt abstractie te maken van niet-gepresteerde uren, onder meer tengevolge van afwezigheid door vakantie of door ziekte. Daarenboven zouden hier ook de zwarte uren geregistreerd worden. In tegenstelling tot de nationale rekeningen, houdt de EAK wel rekening met gepresteerde overuren. 12

2.2.3 Berekening van een ophogingscëfficient Zoals eerder gesteld, leent een steekproef zich per definitie slecht voor gebruik als tijdreeks. Bovendien bestaan er nog conceptuele en methodologische verschillen tussen de EAK en de nationale rekeningen en zijn de resultaten van de EAK slechts op een geaggregeerd niveau beschikbaar. Al deze redenen samen maken een direct gebruik van de EAK om de gepresteerde uren van de zelfstandigen te meten onmogelijk. Een enquête leent zich daarentegen uitstekend om bepaalde structurele eigenschappen van de bevraagde populatie te meten. Vanuit de EAK wordt, per bedrijfstak, volgende karakteristiek van de zelfstandigen afgeleid: namelijk hoeveel uren zij procentueel gemiddeld meer/minder presteren dan een loontrekkende. Dit kenmerk wordt dan via een multiplicator gebruikt om, opnieuw per bedrijfstak en rekening houdende met de gemiddelde gepresteerde uren van de loontrekkenden en het aantal zelfstandigen uit de nationale rekeningen, te komen tot een inschatting van het totaal aantal gepresteerde uren van de zelfstandigen. Deze berekeningscyclus wordt geïllustreerd in onderstaand schema. Schema : Gebruik van een ophogingscoëfficiënt NATIONALE REkENINGEN (NR) ENQUÊTE ARBEIDSkRACHTEN (EAk) Loontrekkenden (E) Zelfstandigen (SE) Loontrekkenden (E) Zelfstandigen (SE) Personen (p) P_E_NR P_SE_NR P_E_EAk P_SE_EAk Ex ante uren per persoon (hpp) hpp_e_eak hpp_se_eak 1 Gewerkte uren (h) H_E_NR h_se_nr =HPP_SE_NR*P_SE_NR H_E_EAk = P_E_EAk*hpp_E_EAk H_SE_EAk = P_SE_EAk*hpp_SE_EAk 5 2 Ex post berekende uren per persoon (hpp) HPP_E_NR =H_E_NR/P_E_NR HPP_SE_NR =HPP_E_NR*c_Eak HPP_E_EAk =H_E_EAk/P_E_EAk HPP_SE_EAk =H_SE_EAk/P_SE_EAk 4 3 Ophogingscoëfficiënt (c) c_eak c_eak = HPP_SE_EAk/HPP_E_EAk Bestaande gegevens Berekende gegevens resultaat 13

1. Vertrekkende van de gedetailleerde gegevens van de EAK (tewerkstelling in hoofdactiviteit, P_EAK, en werkelijk gepresteerde uren per persoon in hoofd- en nevenactiviteit, hpp_eak = ex ante uren per persoon) wordt voor de loontrekkenden en zelfstandigen door vermenigvuldiging per NACE-bedrijfstak een overeenstemmend wekelijks volume gewerkte uren (resp. H_E_EAK en H_SE_EAK) berekend. Gezien het feit dat het hier enquêtegegevens betreffen, worden in deze stap de nodige correcties gemaakt voor takken welke ontbrekende of incoherente gegevens bevatten. Deze tussenresultaten worden vervolgens geaggregeerd over de verschillende nomenclaturen: A64/A38/A21/A11. 2. Daarna wordt voor elke bedrijfstak volgens de verschillende nomenclaturen A64/A38/A21/A11 de ex post gemiddelde uren per persoon (HPP) afgeleid door de verhouding te nemen tussen het wekelijks arbeidsvolume en de wekelijkse tewerkstelling, dit zowel voor loontrekkenden als voor zelfstandigen 3. Hieruit kan, voor elke A64 bedrijfstak, een multiplicator of ophogingscoëfficiënt C_EAK, berekend worden door de verhouding te nemen van de ex post gemiddelde uren voor zelfstandigen HPP_SE_EAK en loontrekkenden HPP_E_EAK. Wanneer geen bruikbare coëfficiënt bekomen wordt voor een gegeven A64-tak, wordt de eerst bruikbare coëfficiënt gebruikt naarmate men een aggregatieniveau hoger gaat ( A38 A21 A11 ). Bovendien wordt, om de volatiliteit eigen aan enquêtegegevens enigszins te temperen, een uitvlakking gemaakt door per opschuivend trimester - de berekeningen gebeuren vertrekkende van de trimesterresultaten zowel uit de EAK als uit de nationale rekeningen - een driejaarlijks mobiel gemiddelde te nemen van de respectievelijke ophogingscoëfficiënten. Dit beïnvloedt de jaarresultaten nauwelijks, maar is reeds een voorbereidende stap op de latere trimestrialisatie van deze resultaten. 4. Deze ophogingscoëfficiënten worden dan getransponeerd naar de nationale rekeningen. De gemiddelde uren per zelfstandige in de nationale rekeningen HPP_SE_NR worden dan geraamd door per bedrijfstak de gemiddelde uren per loontrekkende HPP_E_NR (deze worden ex post afgeleid door per bedrijfstak de ratio te berekenen tussen de totale gewerkte uren H_E_NR en de tewerkstelling in personen P_E_NR) te vermenigvuldigen met de respectievelijke ophogingscoëfficiënt C_EAK. 5. Het eindpunt van de berekeningscyclus wordt bereikt door, per bedrijfstak, de gemiddelde uren per zelfstandige HPP_SE_NR te vermenigvuldigen met het aantal zelfstandigen P_SE_NR om aldus per bedrijfstak een raming van het volume gepresteerde uren voor de zelfstandigen H_SE_NR te bekomen. PM Onthaalouders In de nationale rekeningen worden de onthaalouders als zelfstandigen beschouwd. Een groep onthaalouders kiest expliciet voor het zelfstandigenstatuut en zijn als dusdanig aangesloten zijn bij het RSVZ. Deze worden dan geacht zowel bij de nationale rekeningen als bij EAK onder de zelfstandige activiteit te vallen en zijn aldus vervat in de hierboven beschreven methode. Een groot deel van de onthaalouders is daarentegen aangesloten bij het de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) of de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten (RSZPPO). Voor deze groep kan op basis van de gedetailleerde RSZ-informatie direct een inschatting gemaakt worden van hun gemiddelde uren. In se wordt voor deze populatie dezelfde methodologie gevolgd als voor de berekening van het arbeidsvolume van de loontrekkenden in de nationale rekeningen (voor meer detail over deze methodologie zie http://www.nbb.be/doc/dq/n_method/m_nndc02.pdf). De berekeningsmethode die in de huidige publicatie beschreven werd, slaat dus de facto op de zelfstandigen exclusief de onthaalouders die aangifte doen bij de RSZ en RSZPPO. Het totale arbeidsvolume voor de zelfstandigen wordt dan bekomen door de som te nemen van beide berekeningen. 2.2.4 Resultaten Onderstaande tabel geeft enkele eerste indicatieve resultaten voor de totale zelfstandige populatie (excl. onthaalouders). Merk op dat het hier totalen betreffen die bekomen werden door vanuit de uiteindelijke resultaten op geaggregeerd niveau terug te rekenen volgens schema. De eigenlijke berekening vertrekt van gedetailleerdere informatie waarop via tal van correcties, transformaties, aggregaties en wegingen tot het uiteindelijk resultaat werd gekomen. Het betreft hier ook periodegemiddelden voor de jaren van 1999 tot 2012. 14

Omwille van een breuk in de EAK kunnen geen resultaten vóór 1999 worden berekend. Om de resultaten sprekender te maken werden de gemiddelde uren per jaar getransformeerd in gemiddelde uren per week. tabel 6 Algemene ad hoc resultaten: gemiddelde uren per week en ophogingscoëfficiënt (1999-2012, gemiddelden) jaarcijfer per trimester Q1 Q2 Q3 Q4 Gemiddelde gewerkte uren zelfstandigen 43 44 45 39 46 Gemiddelde gewerkte uren loontrekkenden 28 30 28 24 30 Ad hoc ophogingscoëfficiënt 1,56 1,50 1,57 1,62 1,57 Bron: INR Uit dit overzicht kan worden vastgesteld dat loontrekkenden gemiddeld 28 uren per week 1 werkten in de periode 1999-2012, terwijl zelfstandigen gemiddeld gezien een werkweek van 43 uren presteerden. Dit wordt geconcretiseerd in een ophogingscoëfficiënt van 1,56. Zoals in deze methodologische verduidelijking reeds werd weergegeven is het resultaat dat een zelfstandige gemiddeld ruim de helft meer uren presteert dan een loontrekkende een karakteristiek die in se afgeleid werd uit de arbeidskrachtenenquête. Intuïtieve verklaringen voor deze vaststelling zijn onder meer dat: a. er minder deeltijds gewerkt wordt door zelfstandigen; b. zelfstandigen gemiddeld meer uren presteren per voltijdse werkweek en c. zelfstandigen minder afwezigheden (verloven e.d.) hebben. Grafiek 1 Gewerkte uren zelfstandigen 1750 750 1700 735 (miljoenen) 1650 1600 1550 720 705 (duizenden) 1500 690 1450 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 675 Gewerkte uren zelfstandigen (linkerschaal) Aantal zelfstandigen (rechterschaal) Bron: INR. 1 Zoals in het begin van deze methodologische verduidelijking vermeld, betreft het hier de daadwerkelijk gepresteerde uren rekening houdende met onder meer afwezigheden door verloven en ziekte. Vandaar dat dit cijfer lager is dan de standaard 38-uren week. 15

Deze laatste hypothese wordt door deze eerste resultaten bevestigd aangezien ook voor de zelfstandigen het zomerverlof een dip geeft in de gemiddeld gepresteerde uren weliswaar iets minder dan voor werknemers wat zich uit in een seizoenspiek in de aldus bekomen ophogingcoëfficiënt. Bovenstaande grafiek geeft duidelijk aan dat het arbeidsvolume van de zelfstandigen de zelfstandige tewerkstelling in personen volgt. Dit resulteert uit de gebruikte methode om het arbeidsvolume van de zelfstandigen te ramen, waar het aantal zelfstandigen een eerste bepalende factor is. De tweede bepalende factor zijn de gemiddelde uren per zelfstandigen die volgens onze methode gebaseerd zijn op de gemiddelde uren van de loontrekkenden en op de ophogingscoëfficiënt. In onderstaande tabel wordt het belang van deze verschillende factoren op de evolutie van de gewerkte uren van de zelfstandigen in de periode 1999-2012 weergegeven, wat op zich een directe illustratie is van de berekeningsmethode. De gewerkte uren van de zelfstandigen namen tussen 1999 en 2012 toe met gemiddeld 0,6 procent per jaar. Twee derde van deze evolutie kan toegeschreven worden aan de toename van het aantal zelfstandigen. Het overige derde wordt bepaald door de evolutie van de gemiddelde uren van de zelfstandigen. Hier heeft de ophogingscoëfficiënt licht (-0,1 procentpunt) de gemiddelde jaargroei gedrukt, terwijl de gemiddelde uren van de loontrekkenden met 0,3 procentpunt bijdroegen aan de gemiddelde jaargroei van het aantal gepresteerde uren van de zelfstandigen. tabel 7 Decompositie evolutie arbeidsvolume zelfstandigen (1999-2012) miljoenen uren totale groei gemiddelde jaargroei Gewerkte uren zelfstandigen 134 8,6 0,6 bijdrage in procentpunt A. effect evolutie aantal zelfstandigen 87,6 5,6 0,4 B. effect gemiddelde uren zelfstandigen 46,4 3,0 0,2 B1. effect evolutie gemiddelde uren per loontrekkende 63,5 4,1 0,3 B2. effect evolutie ophogingscoëfficiënt -17,1-1,1-0,1 Bron: INR 16

Tabellen

1. Synthesetabellen

1.1 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT 1.1.1 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 20 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) 564.349,4 600.478,2 631.091,8 677.630,6 715.764,0 752.181,2 694.016,0 748.456,1 805.233,0 806.691,0 Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) 317.000,4 340.855,6 360.662,2 393.492,7 416.454,9 442.511,4 389.297,7 430.982,7 475.185,0 471.309,5 Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 247.349,0 259.622,6 270.429,6 284.137,9 299.309,1 309.669,8 304.718,3 317.473,4 330.048,0 335.381,5 Productgebonden belastingen (D.21) 31.281,7 33.622,8 35.689,8 37.102,3 39.000,7 39.143,3 37.955,2 40.715,3 41.798,9 42.847,1 Productgebonden subsidies (D.31) (-) -2.474,2-1.958,1-2.684,3-2.410,9-2.495,3-2.438,6-2.004,7-2.449,1-2.588,2-2.347,5 Bruto binnenlands product (B.1g+D.21-D.31) 276.156,5 291.287,3 303.435,1 318.829,3 335.814,5 346.374,5 340.668,8 355.739,6 369.258,7 375.881,1 Bestedingen Consumptieve bestedingen (P.3) 207.769,1 216.107,6 224.950,3 235.099,9 245.747,8 260.268,1 263.977,3 274.667,3 284.944,7 292.686,0 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 141.849,9 147.507,5 153.011,5 160.193,1 167.579,7 176.446,6 176.150,1 184.522,6 190.643,9 194.747,3 Consumptieve bestedingen van de IZW s 2.740,4 2.946,1 3.141,8 3.396,7 3.500,0 3.726,9 3.659,9 3.932,3 4.023,0 4.150,7 Consumptieve bestedingen van de overheid 63.178,8 65.654,0 68.797,0 71.510,1 74.668,1 80.094,6 84.167,3 86.212,4 90.277,8 93.788,0 Individuele consumptieve bestedingen (P.31) 38.585,0 40.748,9 42.726,7 44.549,9 46.722,9 50.518,4 53.199,9 54.842,2 57.716,8 60.000,7 Collectieve consumptieve bestedingen (P.32) 24.593,8 24.905,1 26.070,3 26.960,2 27.945,2 29.576,2 30.967,4 31.370,2 32.561,0 33.787,3 Investeringen (bruto) (P.5) 53.462,2 60.866,8 66.549,7 71.577,3 77.161,9 83.143,3 67.471,2 73.567,9 81.250,7 79.048,1 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 52.184,6 57.848,6 62.685,2 66.710,2 72.880,8 77.286,0 70.894,8 71.509,5 76.502,4 76.535,5 Veranderingen in voorraden (P.52) 1.277,6 3.018,2 3.864,5 4.867,1 4.281,1 5.857,3-3.423,6 2.058,4 4.748,3 2.512,6 Totaal van de nationale bestedingen 261.231,3 276.974,4 291.500,0 306.677,2 322.909,7 343.411,4 331.448,5 348.235,2 366.195,4 371.734,1 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 204.173,4 221.194,3 238.736,6 257.497,6 277.203,2 292.445,8 251.034,5 283.965,4 313.811,0 323.734,0 Totaal van de finale bestedingen 465.404,7 498.168,7 530.236,6 564.174,8 600.112,9 635.857,2 582.483,0 632.200,6 680.006,4 695.468,1 Invoer van goederen en diensten (P.7) 189.248,2 206.881,4 226.801,5 245.345,5 264.298,4 289.482,7 241.814,2 276.461,0 310.747,7 319.587,0 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 14.925,2 14.312,9 11.935,1 12.152,1 12.904,8 2.963,1 9.220,3 7.504,4 3.063,3 4.147,0 Bruto binnenlands product (P.3+P.5+P.6-P.7) 276.156,5 291.287,3 303.435,1 318.829,3 335.814,5 346.374,5 340.668,8 355.739,6 369.258,7 375.881,1 Inkomen Beloning van werknemers (D.1) 143.407,9 147.333,0 152.328,1 159.651,6 168.043,4 177.276,7 178.683,1 182.291,2 190.595,7 197.726,8 Bruto exploitatieoverschot (B.2g) en gemengd inkomen (B.3g) 100.706,2 109.139,5 115.807,3 122.126,5 130.359,5 131.715,1 125.952,5 136.139,3 141.148,9 138.686,7 Belastingen op productie en invoer (D.2) 36.588,2 39.023,0 41.017,1 43.367,6 44.575,0 45.290,7 44.204,5 47.202,6 48.310,3 50.238,6 Subsidies (D.3) (-) -4.545,8-4.208,2-5.717,4-6.316,4-7.163,4-7.908,0-8.171,3-9.893,5-10.796,2-10.771,0 Bruto binnenlands product (D.1+B.2g+B.3g+D.2-D.3) 276.156,5 291.287,3 303.435,1 318.829,3 335.814,5 346.374,5 340.668,8 355.739,6 369.258,7 375.881,1 Beloning van werknemers ontvangen uit het buitenland (D.1) 5.057,9 5.340,1 5.508,8 5.892,0 6.457,6 6.917,5 7.268,9 7.508,4 7.610,5 7.740,4 Beloning van werknemers betaald aan het buitenland (D.1) 1.294,5 1.339,6 1.420,6 1.526,8 1.736,2 2.034,7 2.137,4 2.171,7 2.229,7 2.334,4 Belastingen op productie en invoer betaald aan het buitenland (D.2) 1.700,2 1.515,7 1.686,8 1.746,1 1.909,2 2.080,9 1.628,7 1.708,5 1.771,0 1.773,4 Subsidies ontvangen uit het buitenland (D.3) 865,8 811,5 891,2 792,4 676,0 671,8 631,8 692,1 621,6 642,6 Inkomen uit vermogen ontvangen uit het buitenland (D.4) 29.339,8 32.796,7 40.865,3 53.016,0 66.304,3 64.810,1 45.817,4 44.634,1 40.432,2 36.825,5 Inkomen uit vermogen betaald aan het buitenland (D.4) 28.065,6 32.875,3 42.170,2 53.703,1 66.426,5 63.315,9 52.082,9 42.741,5 41.224,6 40.078,3 Bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) 280.359,7 294.505,0 305.422,8 321.553,7 339.180,5 351.342,4 338.537,9 361.952,5 372.697,7 376.903,5 Pro memorie Consumptieve bestedingen van de gezinnen exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 140.856,6 146.299,2 151.300,5 157.518,1 163.315,7 172.776,7 173.906,4 182.713,3 188.569,7 193.127,0 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 202.682,9 219.599,4 236.991,3 256.192,4 275.596,2 289.940,7 248.815,3 281.434,1 311.534,4 321.969,7 Invoer van goederen en diensten (P.7) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 188.702,6 206.325,9 226.437,3 244.575,8 263.510,5 288.883,5 240.900,4 275.532,0 310.442,2 319.227,3

1.1.2 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN IN VOLUME (miljoenen euro s, kettingeuro s, referentiejaar 2011) 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 21 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) 716.230,1 740.952,7 750.630,3 780.569,6 800.107,3 810.224,3 749.984,5 779.867,7 805.233,0 785.250,7 Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) 425.140,8 442.194,4 446.407,5 468.670,5 479.189,4 484.232,2 432.864,5 456.471,3 475.185,0 455.891,5 Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 290.783,5 298.735,5 304.023,1 312.100,3 321.029,8 326.036,6 316.579,3 323.251,7 330.048,0 329.359,2 Productgebonden belastingen (D.21) 37.633,9 39.710,7 41.085,3 41.751,1 42.984,7 41.363,2 40.147,9 42.140,3 41.798,9 41.680,1 Productgebonden subsidies (D.31) -2.919,4-2.268,3-3.030,9-2.661,0-2.697,5-2.576,9-2.120,5-2.534,8-2.588,2-2.283,6 Bruto binnenlands product (bbp) 325.473,2 336.130,3 342.016,5 351.135,8 361.259,9 364.819,0 354.601,7 362.839,8 369.258,7 368.755,7 Bestedingen Consumptieve bestedingen (P.3) 254.509,9 258.468,4 261.006,9 264.873,0 269.476,1 275.437,8 278.129,4 283.913,1 284.944,7 285.706,2 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 170.181,3 172.891,3 174.617,3 177.439,8 180.444,9 183.981,4 185.157,6 190.184,9 190.643,9 190.095,4 Consumptieve bestedingen van de IZW s 3.221,6 3.391,3 3.541,5 3.755,5 3.797,7 3.937,7 3.796,4 4.043,5 4.023,0 4.076,7 Consumptieve bestedingen van de overheid 81.106,0 82.169,4 82.819,4 83.624,6 85.185,3 87.493,5 89.185,8 89.682,2 90.277,8 91.534,1 Individuele consumptieve bestedingen (P.31) 50.780,6 51.968,1 52.517,5 53.377,8 54.309,8 55.667,5 56.732,0 57.280,7 57.716,8 58.814,3 Collectieve consumptieve bestedingen (P.32) 30.271,9 30.180,8 30.288,2 30.252,1 30.876,8 31.821,7 32.449,2 32.400,8 32.561,0 32.719,8 Investeringen (bruto) (P.5) 63.352,1 69.117,3 74.757,4 78.266,5 84.005,2 85.387,6 74.850,7 75.261,2 81.250,7 78.374,0 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 63.570,6 68.548,1 72.959,1 74.824,4 79.520,5 81.071,9 74.298,8 73.471,2 76.502,4 74.952,7 Veranderingen in voorraden (P.52) -489,4 428,9 1.864,8 3.579,5 4.748,4 4.584,8 579,0 1.785,9 4.748,3 3.421,3 Totaal van de nationale bestedingen 317.552,1 327.394,5 335.774,3 343.210,8 353.656,6 361.001,7 352.889,8 359.128,3 366.195,4 364.080,2 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 243.135,3 258.086,2 267.901,1 282.498,4 297.080,6 301.167,5 272.964,1 294.980,9 313.811,0 319.528,3 Totaal van de finale bestedingen 560.867,5 585.755,3 603.981,9 626.153,1 651.264,3 662.680,9 626.096,9 654.159,1 680.006,4 683.608,5 Invoer van goederen en diensten (P.7) 233.957,0 248.309,2 260.792,1 273.870,2 288.864,8 296.746,8 270.706,9 291.073,7 310.747,7 314.852,8 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 10.808,7 11.493,5 9.896,8 11.252,3 11.121,6 8.193,0 2.706,8 3.310,0 3.063,3 4.675,5 Bruto binnenlands product (bbp) 325.473,2 336.130,3 342.016,5 351.135,8 361.259,9 364.819,0 354.601,7 362.839,8 369.258,7 368.755,7 Pro memoria Consumptieve bestedingen van de gezinnen exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 168.232,8 171.134,8 172.899,9 175.682,1 178.481,3 182.021,5 183.104,4 188.118,3 188.569,7 188.031,9 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 241.149,4 255.651,4 265.178,3 279.572,9 293.994,0 297.849,4 270.401,5 292.461,6 311.534,4 317.571,4 Invoer van goederen en diensten (P.7) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 233.761,2 248.064,0 260.639,4 273.719,4 288.522,9 296.416,5 270.202,4 290.667,2 310.442,2 314.556,3 N.B.: In kettingeuro s is er voor andere jaren dan het referentiejaar en het daaropvolgende jaar een verschil tussen het aggregaat en zijn onderliggende componenten. Dit verschil wordt veroorzaakt door het gebruik van Laspeyres kettingindices en kan niet aan de componenten van het aggregaat worden toegewezen.

1.2 VERDELING VAN HET BINNENLANDS PRODUCT 1.2.1 BESCHIKBAAR INKOMEN, BESPARINGEN EN VORDERINGENOVERSCHOT OF -TEKORT, RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Bruto binnenlands product tegen marktprijzen (bbp) 276.156,5 291.287,3 303.435,1 318.829,3 335.814,5 346.374,5 340.668,8 355.739,6 369.258,7 375.881,1 Saldo van de primaire inkomens van/naar het buitenland 4.203,2 3.217,7 1.987,7 2.724,4 3.366,0 4.967,9-2.130,9 6.212,9 3.439,0 1.022,4 Bruto nationaal inkomen (bni) 280.359,7 294.505,0 305.422,8 321.553,7 339.180,5 351.342,4 338.537,9 361.952,5 372.697,7 376.903,5 Verbruik van vaste activa (K.1) 42.672,1 45.124,8 47.576,6 51.034,4 53.971,4 57.226,4 58.966,0 61.290,7 64.325,0 67.624,5 Netto nationaal inkomen 237.687,6 249.380,2 257.846,2 270.519,3 285.209,1 294.116,0 279.571,9 300.661,8 308.372,7 309.279,0 Saldo van de inkomensoverdrachten van/naar het buitenland (D.5, D.6, D.7) -3.694,1-4.349,8-4.181,6-4.119,9-3.079,8-4.246,6-4.728,9-4.416,9-4.812,3-6.049,2 Netto nationaal beschikbaar inkomen 233.993,5 245.030,4 253.664,6 266.399,4 282.129,3 289.869,4 274.843,0 296.244,9 303.560,4 303.229,8 Nationale consumptie 207.769,1 216.107,6 224.950,3 235.099,9 245.747,8 260.268,1 263.977,3 274.667,3 284.944,7 292.686,0 Correcties voor mutaties in voorzieningen pensioenverzekering (D.8) 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Netto nationale besparingen 26.224,4 28.922,8 28.714,3 31.299,5 36.381,5 29.601,3 10.865,7 21.577,6 18.615,7 10.543,8 Investeringen in vaste activa (P.51) 52.184,6 57.848,6 62.685,2 66.710,2 72.880,8 77.286,0 70.894,8 71.509,5 76.502,4 76.535,5 Veranderingen in voorraden (P.52) 1.277,6 3.018,2 3.864,5 4.867,1 4.281,1 5.857,3-3.423,6 2.058,4 4.748,3 2.512,6 Saldo van de kapitaaloverdrachten met het buitenland (D.9) -71,3-53,1-160,5-74,4-199,5-179,8-202,7-286,0-466,4-281,6 Saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa (K.2) 111,5 103,9 155,4-64,9 894,6 1.357,8 1.002,2-43,1 196,5-105,4 Vorderingenoverschot (+)/-tekort (-) van de totale economie (B.9) 15.251,5 13.023,8 9.425,3 10.747,1 12.096,9 2.146,8 1.155,6 9.057,5 1.027,1-1.056,0 1.2.2 REËEL BESCHIKBAAR INKOMEN, RAMINGEN IN VOLUME (miljoenen euro s, kettingeuro s, referentiejaar 2011) 22 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Bruto binnenlands product tegen marktprijzen 325.473,2 336.130,3 342.016,5 351.135,8 361.259,9 364.819,0 354.601,7 362.839,8 369.258,7 368.755,7 Ruilvoetwinst of -verlies 10.221,9 8.182,6 7.505,7 5.674,7 6.530,2-702,5 8.104,9 4.027,8 0,0-613,9 Reëel bruto binnenlands inkomen 335.695,2 344.312,9 349.522,1 356.810,5 367.790,1 364.116,5 362.706,6 366.867,5 369.258,7 368.141,8 Saldo van de reële primaire inkomens van/naar het buitenland 5.109,4 3.803,4 2.289,6 3.048,9 3.686,5 5.222,4-2.268,7 6.407,2 3.439,0 1.001,3 Reëel bruto nationaal inkomen 340.804,6 348.116,3 351.811,7 359.859,4 371.476,6 369.338,9 360.437,8 373.274,8 372.697,7 369.143,1 Verbruik van vaste activa 50.532,4 52.208,7 53.784,0 56.105,5 57.876,4 59.723,9 61.840,0 63.085,0 64.325,0 65.656,2 Reëel netto nationaal inkomen 283.145,0 288.624,0 290.666,5 296.227,4 305.830,6 301.890,1 291.117,8 300.661,8 308.372,7 303.487,0 Saldo van de reële inkomensoverdrachten van/naar het buitenland -4.121,6-4.719,2-4.421,0-4.231,9-3.095,9-4.097,3-4.621,1-4.416,9-4.812,3-5.924,6 Reël netto nationaal beschikbaar inkomen 279.025,2 283.871,0 286.234,0 292.002,1 302.826,9 297.813,3 286.473,0 296.244,9 303.560,4 297.562,3 N.B.: In kettingeuro s is er voor andere jaren dan het referentiejaar en het daaropvolgende jaar een verschil tussen het aggregaat en zijn onderliggende componenten. Dit verschil wordt veroorzaakt door het gebruik van Laspeyres kettingindices en kan niet aan de componenten van het aggregaat worden toegewezen.

1.3 SYNTHESETABELLEN VAN DE SECTORREKENINGEN (RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN) 1.3.1 SYNTHESETABELLEN VAN DE SECTORREKENINGEN - 2003 Niet-financiële instellingen (S.11) Financiële instellingen (S.12) Overheid (S.13) Huishoudens (S.14) Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) Onverdeelde transacties Totale economie (S.1) Buitenland (S.2) 2003 In- en uitvoer Invoer van goederen en diensten (P.7) 189.248,2 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 204.173,4 Productierekening Middelen Productie (basisprijzen) (P.1) 421.252,8 27.279,7 48.632,4 63.794,4 3.390,1 564.349,4 Productgebonden belastingen (D.21) 31.281,7 31.281,7 Productgebonden subsidies (D.31) -2.474,2-2.474,2 Bestedingen Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) 271.542,3 13.328,8 10.324,6 20.659,3 1.145,4 317.000,4 Toegevoegde waarde (bruto) / bruto binnenlands product (B.1g) 149.710,5 13.950,9 38.307,8 43.135,1 2.244,7 28.807,5 276.156,5 23 Inkomensrekening (inkomensvorming) Middelen Toegevoegde waarde (bruto) / bruto binnenlands product (B.1g) 149.710,5 13.950,9 38.307,8 43.135,1 2.244,7 276.156,5 Bestedingen Beloning van werknemers (D.1) 96.729,8 8.338,2 33.833,1 2.678,6 1.828,2 143.407,9 5.057,9 Belastingen op productie en invoer (D.2) 2.408,3 337,4 0,0 2.550,3 10,5 31.281,7 36.588,2 Productgebonden belastingen (D.21) 31.281,7 31.281,7 Niet-productgebonden belastingen (D.29) 2.408,3 337,4 0,0 2.550,3 10,5 5.306,5 Subsidies (D.3) -1.976,3-57,1 0,0-38,2 0,0-2.474,2-4.545,8 Productgebonden subsidies (D.31) -2.474,2-2.474,2 Niet-productgebonden subsidies (D.39) -1.976,3-57,1 0,0-38,2 0,0-2.071,6 Bruto exploitatieoverschot / gemengd inkomen (B.2g/B.3g) 52.548,7 5.332,4 4.474,7 37.944,4 406,0 100.706,2 Rekening voor bestemming van primaire inkomens Middelen Bruto exploitatieoverschot / gemengd inkomen (B.2g/B.3g) 52.548,7 5.332,4 4.474,7 37.944,4 406,0 100.706,2 Beloning van werknemers (D.1) 147.171,3 147.171,3 1.294,5 Belastingen op productie en invoer (D.2) 34.888,0 34.888,0 1.700,2 Subsidies (D.3) -3.680,0-3.680,0-865,8 Inkomen uit vermogen (D.4) 24.091,1 33.826,1 2.670,5 27.986,0 35,5 88.609,2 28.065,6 Bestedingen Inkomen uit vermogen (D.4) 36.596,8 32.896,1 15.060,6 2.776,7 4,8 87.335,0 29.339,8 Bruto primair inkomen / bruto nationaal inkomen (B.5g) 40.043,0 6.262,4 23.292,6 210.325,0 436,7 280.359,7 Inkomensrekening (secundaire verdeling) Middelen Bruto primair inkomen / bruto nationaal inkomen (B.5g) 40.043,0 6.262,4 23.292,6 210.325,0 436,7 280.359,7 Belastingen op inkomen en vermogen (D.5) 45.797,7 45.797,7 220,2 Sociale premies (D.61) 2.901,8 6.792,2 45.302,1 32,3 99,7 55.128,1 1.335,5 Sociale uitkeringen (in geld) (D.62) 52.788,7 52.788,7 587,2 Overige inkomensoverdrachten (D.7) 2.183,4 5.071,1 48.551,1 4.706,0 3.271,2 63.782,8 5.406,0 Bestedingen Belastingen op inkomen en vermogen (D.5) 6.461,1 1.753,7 104,9 37.457,9 35,9 45.813,5 204,4 Sociale premies (D.61) 56.028,2 56.028,2 435,4 Sociale uitkeringen (in geld) (D.62) 3.421,0 5.071,9 44.339,8 32,3 99,7 52.964,7 411,2

1.3.1 SYNTHESETABELLEN VAN DE SECTORREKENINGEN - 2003 (VERVOLG) Niet-financiële instellingen (S.11) Financiële instellingen (S.12) Overheid (S.13) Huishoudens (S.14) Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) Onverdeelde transacties Totale economie (S.1) Buitenland (S.2) Overige inkomensoverdrachten (D.7) 1.669,4 4.889,5 53.741,6 5.655,0 429,5 66.385,0 2.803,8 Bruto beschikbaar inkomen (B.6g) 33.576,7 6.410,6 64.757,2 168.678,6 3.242,5 276.665,6 Inkomensrekening (inkomensbesteding) Middelen Bruto beschikbaar inkomen (B.6g) 33.576,7 6.410,6 64.757,2 168.678,6 3.242,5 276.665,6 Correctie voor mutaties in voorzieningen pensioenverzekering (D.8) -0,3-1.720,2 4,5 1.716,0 Bestedingen Consumptieve bestedingen (P.3) 63.178,8 141.849,9 2.740,4 207.769,1 Bruto besparingen (B.8g) 33.576,4 4.690,4 1.582,9 28.544,7 502,1 68.896,5 Rekening voor mutaties in het vermogenssaldo a.g.v. besparingen en kapitaaloverdrachten Mutaties in passiva Bruto besparingen (B.8g) 33.576,4 4.690,4 1.582,9 28.544,7 502,1 68.896,5 Saldo lopende transacties van het buitenland met België (B.12) -15.434,3 Kapitaaloverdrachten, ontvangen (D.9) 3.711,9 136,7 7.276,6 557,8 96,9 11.779,9 468,7 Kapitaaloverdrachten, betaald (D.9) -5.301,3-136,7-4.788,6-1.624,6 0,0-11.851,2-397,4 Mutaties in activa Saldo van de bruto besparingen en kapitaaloverdrachten (B.10g) 31.987,0 4.690,4 4.070,9 27.477,9 599,0 68.825,2-15.363,0 2003 24 Kapitaalrekening (kapitaalvorming) Mutaties in passiva Saldo van de bruto besparingen en kapitaaloverdrachten (B.10) 31.987,0 4.690,4 4.070,9 27.477,9 599,0 68.825,2-15.363,0 Mutaties in activa Investeringen (bruto) (P.5) 32.079,8 2.009,1 4.553,3 14.371,7 448,3 53.462,2 Saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa (K.2) 272,3 25,2 19,0-205,0 0,0 111,5-111,5 Vorderingenoverschot (+) of -tekort (-) (B.9) -365,1 2.656,1-501,4 13.311,2 150,7 15.251,5-15.251,5 Bron: INR Berekeningen: NBB