Roodkapje Jacob Grimm en Wilhelm Grimm bron. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam 1905 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/grim001rood01_01/colofon.php 2011 dbnl
2
3 [Roodkapje] Er was eens een aardig klein meisje, en iedereen, die haar slechts aankeek, hield van haar. Maar de Grootmoeder hield wel het allermeest van haar. Eens gaf de oude vrouw het meisje een kapje van rood fluweel ten geschenke. En dat stond haar zoo goed, dat ze nooit meer iets anders dragen wilde. Daarom heette het meisje voortaan Roodkapje. Op zekeren dag zei de Moeder van het meisje: Kom, Roodkapje, je moest dit stukje taart en deze flesch wijn eens aan je Grootmoeder gaan brengen; ze is wat ziek en zwak; 't zal haar goed doen. Ga naar haar toe, vóór het zoo warm wordt, en pas onder weg goed op, en loop niet langs zijpaadjes, anders val je nog en breek je de flesch, of valt de taart in den modder, en dan krijgt Grootmoeder niets. En als je binnen komt, vergeet dan niet om goedenmorgen te zeggen en neus niet eerst overal rond. Ik zal heusch aan alles denken, sprak Roodkapje en ze gaf haar Moeder haar hand er op.
4
5 Maar Grootmoeder woonde diep in het bosch, wel een half uur van het dorp. Toen nu Roodkapje door het bosch liep, kwam zij den wolf tegen. Goedenmorgen, Roodkapje! zei hij. Waar ga je zoo vroeg al heen? Naar Grootmoeder, die is wat ziek en nu breng ik haar een stuk taart en wat wijn om weer aan te sterken. Zeg eens, Roodkapje, waar woont je Grootmoeder wel? Nog veel verder het bosch in, onder die drie groote eikenboomen staat haar huisje, antwoordde Roodkapje. De wolf dacht bij zich zelf: Dat kleine mollige ding lijkt me wel een vet hapje, dat zal beter smaken dan die oude; nu opgepast, dat je ze allebei te peuzelen krijgt! Eerst liep hij een eindje naast Roodkapje mee, toen zei hij: Roodkapje, kijk toch eens naar de mooie bloemen, die hier overal bloeien; je kijkt maar voor je uit alsof je naar school wandelt, en 't is toch zoo mooi in het bosch! Roodkapje keek nu rond en toen ze zag hoe 't overal vol mooie bloemen stond, dacht ze: Als ik voor Grootmoeder eens een frisschen ruiker meebracht, wat zal ze dan blij zijn. En dadelijk liep ze van het pad het bosch in en plukte de bloempjes en dwaalde al verder en verder het bosch in. Maar de wolf liep recht door naar het huisje van Grootmoeder en klopte aan de deur. Wie is daar? Roodkapje, dat taart en wijn voor u meebrengt; maak maar open.
6
7
8 Til de klink maar op, riep de Grootmoeder, ik ben te zwak en kan niet opstaan. De wolf tilde de klink op, de deur ging open en, zonder een woord te spreken, sprong hij op het bed van Grootmoeder en hapte haar op. Daarna trok hij haar kleeren aan, zette haar muts op, ging in het bed liggen en trok de gordijn dicht. Toen Roodkapje zooveel bloemen geplukt had, dat zij ze haast niet meer kon dragen, dacht ze in-eens aan Grootmoeder en haastte zich nu naar het huisje. Ze was wat verwonderd, dat de deur openstond en nog meer, dat ze geen antwoord kreeg, toen ze goedenmorgen riep. Toch liep ze naar het bed en daar lag Grootmoeder; maar die had haar muts diep over de oogen getrokken en zag er wel wat vreemd uit. Maar, Grootmoeder, wat heeft u groote ooren! Dat is om beter te kunnen hooren. Maar, Grootmoeder, wat heeft u groote oogen! Dat is om beter te kunnen zien. Maar, Grootmoeder, wat heeft u groote handen! Dat is om je beter te kunnen pakken. Maar, Grootmoeder, wat heeft u een vreeselijk grooten mond! Dat is om je beter te kunnen opeten! Nauwelijks had de wolf dit gezegd, of hij sprong uit het bed en slokte arm Roodkapje op.
9
10 Nadat de wolf zijn honger gestild had, ging hij weer naar bed, sliep in en begon flink hard te snurken. De jager kwam juist voorbij het huisje en dacht: Wat die oude vrouw toch snurken kan; ik moest eens even kijken, of haar iets scheelt. Hij trad de kamer binnen en toen hij voor het bed gekomen was, zag hij, dat het de wolf was, die er in lag. Wat! vind ik je hier! jou ondeugend beest, zeide hij, ik heb al lang genoeg naar je gezocht. Hij wilde zijn geweer al aanleggen, maar daar bedacht hij zich, dat de wolf de Grootmoeder wel kon hebben opgegeten, en dat ze dan misschien nog te redden zou zijn.
11
12 Hij schoot dus niet, maar nam een schaar en begon den slapenden wolf voorzichtig den buik open te knippen. Toen hij nog pas een paar knippen had gedaan, zag hij al het roode kapje te voorschijn komen. En na nog een paar knippen sprong het meisje naar buiten, en riep: O, wat was ik geschrokken en wat was 't daar donker binnen in den wolf!
13
14 En toen kwam ook de oude Grootmoeder voor den dag; die was ook nog levend, maar ze kon bijna niet meer ademhalen. Roodkapje haalde toen vlug een paar groote steenen; daarmee werd het lichaam van den wolf gevuld, en toen hij wakker werd en hard weg wilde loopen, waren de steenen zoo zwaar, dat hij dood neerviel... Wat waren alle drie blij; de jager stroopte de huid van den wolf af en ging er mede naar huis; Grootmoeder at van de taart en dronk wat van den wijn, die haar kleindochtertje had meegebracht. Maar Roodkapje dacht: Van mijn leven zal ik nooit weer van den weg het bosch inloopen, wanneer Moeder het verboden heeft.
15