- 1 - ER IS HIER - EEN ALTERNATIEF VOOR EEN DIAGNOSE * Peter van Bart.en Rene Kager Van Riemsdijk (1978a,b) behandelt r-eilandverschijnselen in het Nederlands. In dit artikel laten we zien dat zijn analyse op enkele punten faalt, en dat er een betere verklaring voor deze verschijnselen te geven is, namelijk een verklaring in termen van overlap van scopale domeinen. 1. Van Riemsdijks analyse In Van Riemsdijk (1978b) wordt de 'Double R Constraint' geintroduceerd, zie (1)-(5): (1) *Waar heeft zij er vaak over gesproken? [A-R] FR,+loc] (2) Waar heeft zij er vaak over gesproken? [-FR,+loc] FR] (3) Waar heeft zij vaak over gesproken? UR] (4) Wat heeft zij er vaak gezegd? [-R ] [-FR,+loc] (5) Double R Constraint (DRC) If a clause contains the sequence...[-fpro,+r]...[-fpro,-fr]... then the first of the two pronouns must be [4-PRO,+R,+Loc]; otherwise, the sentence is ungrammatical. Van Riemsdijk leidt de DRC als volgt uit de theorie af. Hij neemt een regel r-verplaatsing aan, die pronomina die morfologisch als [-FR] gekenmerkt zijn, verplaatst van de complementpositie in de PP naar een positie links van de prepositie. Dezelfde regel kan r-pronomina doorverplaatsten naar de geeigende plaats voor r-pronomina, rechts van het onderwerp in bijzinnen en rechts van het (hulp)werkwoord in hoofdzinnen. Er is slechts 66n zo'n positie, en deze mag slechts eenmaal gevuld worden. Tenslotte is behalve S ook PP een 'bounding node' m.b.t. subjacentie. Met behulp van deze vooronderstellingen kan v.riemsdijk de DRC afleiden. Dit wordt geillustreerd door de afleidingen van de zinnen (1) en (2), hier weergegeven als (6) en (7): 1 (6) *Waar heeft S [-FR] er zij, j 1.+R,+locj vaak t j [ PP t i over t MIkaar[heeft zijerivaaktjt.over ti] gesproken] j S j PP [A-R,+locl [+12]
- 2 - Van Riemsdijk genereert locatieve pronomina in een adverbiale positie. Er in (6) gaat verplicht naar de r-positie (rechts van zip. De afleiding (6) wordt nu verboden door subjacentie, (7) niet. De r-pronomen (3) en (4) levert geen problemen op, vrt is. 2. Nieuwe feiten en kritiek afleiding van zinnen met slechts een omdat de r-positie dan alttd Een bezwaar tegen de analyse van Van Riemsdtk is dat deze verkeerde voorspellingen doet over de zinnen (8) en (9), opgemerkt door Riny (8) Waar heeft zij hier vaak over gesproken? [+12] [+R,+loc] (9) *Waar heeft zij hier vaak over gesproken? UR,+loc] [FR] De analyse van Van Riemsdijk voorspelt ten onrechte dat is. Deze zin verschilt immers slechts van (2) doordat in er voorkomt, een verschil dat voor Van Huybregts: (9) grammaticaal (9) hier in pleats van Riemsdijks analyse echter niet relevant is. Zin (8) kan slechts door zijn analyse correct als grammaticaal worden aangemerkt onder de impliciete aanname dat hier in tegenstelling tot er niet naar de r-positie verplaatst hoeft te worden. Waar kan dan naar de vrije r-positie worden verplaatst alvorens naar COMP te gaan. Tevens bltkt de DRC als observetionele verantwoording onjuist te ztn. Een ander probleem voor de DRC vormen de zinnen (10) en (11). Van Riemsdijks theorie voorspelt overigens wel correct dat (10) grammaticaal is en (11) niet, omdat in (11) de r-positie dubbel gevuld is. (10) Zt heeft er hier vaak over gesproken. [+R] [+R,+loc] (11) *Zij heeft er hier vaak over gesproken. 1+R,+loc][1.42] Verder stuit de aanname van een basis-gegenereerde r-positie op Herschrtfregels zijn slechts in staat om basisposities te noemen de lexicale kenmerken [+N +V], of in de vorm van specifieke grammaticale formatieven. Het kenmerk (+R] (of de klasse r-pronomina) behoort deze categorieen (zie Sturm (1979)). Stowell (1981) geeft een tegen de r-positie. Het bestaan van de r-positie wordt bezwaren. in termen van niet tot een van volgend bezwaar twijfelachtig, omdat deze ltkt samen te vallen met de oppervlaktepositie van object-clitica in het Nederlands. Verder heeft Stowell bezwaren tegen Van Riemsdijks analyse, omdat deze suggereert dat r-pronomina uit willekeurige PP's kunnen ontsnappen. In werkelijkheid is verplaatsing uit een PP slechts mogelijk als P en V adjacent zijn en een semantische eenheid vormen:
- 3 - (12) Waari heeft gelachen? (13) *Waari heeft Karel ti om vaak gelachen? (14) *Waari is Karel ti na gekomen? In (13) zip P en V niet adjacent, en in (14) is geen sprake van een semantische eenheid 'komen na'. 3. Een alternatief 3.1. Scopale domeinen Een bekend probleem vormen zinnen met dubbele Wh-verplaatsing. (15) *Wie denk je wat las? (16) *Wat denk je wie las? De onwelgevormdheid van deze zinnen wordt meestal verklaard met behulp van subjacentie. Aan een verklaring net behulp van subjacentie kleeft echter het bezwaar dat overeenkomstige zinnen in het Italiaans ook onwelgevormd zip, terwiji subjacentie daar niet als verklaring voor de onwelgevormdheid kan gelden (zie Rizzi (1978)). Bovendien heeft Kayne (1981) laten zien dat subjacentie herleid kan worden tot een iets gewijzigde versie van het ECP. Maar Kaynes ECP biedt geen verklaring voor schendingen van de Wh-eiland-beperking. Er is dus alle reden om uit te zien naar een andere verklaring voor de onwelgevormdheid van (15) en (16). We zullen voorstellen, dat de onwelgevormdheid van dit soort zinnen verklaard moet worden in termen van overlap van scopale domeinen. Het scopale domein van een operator definieren we als het c-commandeerdomein van die operator. Met Chomsky (1981:31,35) nemen we aan dat een operator een element met een eigen semantische inhoud in een T-positie is. Bovendien bindt een operator altijd een variabele. We nemen de volgende definitie van T- positie uit Stowell (1981:95) over: (17) T-positie In de configuratie [60t(3] is Oteen A-positie m.b.t. p als: (i) 6 een projectie vanil is, en (ii) (=X, en (iii) ot en beide onmiddellijk door 6 gedomineerd worden..==== S geldt als INFL, VP is V (X is de maximale projectie van X). Naast T-posities zip er ook A-posities, posities waarin in de dieptestructuur een argument kan staan. Het zip de posities waaraan een et-rol kan worden toegekend (Chomsky (1981:47)). Adverbiale elementen (d.w.z. bijwoordelifice bepalingen) staan blijkens (17)
- 4 - niet in T-posities. Ze staan ook niet in A-posities, want het zijn geen argumenten. Ze ontvangen nooit een Laten we daarom de positie waarin een adverbiaal element staat, een X-positie noemen: een positie die noch een A-, noch een T-positie is. Dit geldt uiteraard niet voor die adverbiale elementen die door een werkwoord als leggen geselecteerd worden. Het scopale domein van een operator geven we aan m.b.v. letters. De LFrepresentaties van (15) en (16) zijn (18) en (19). [ (18) wieai [sa ft watbl [sb ti... tj...]]]] (19) [- - b wat [sb [, wie7 [sa ti tj 3 3 J De onwelgevormdheid van de zinnen (18) en (19) kunnen we nu toeschrijven aan de overlap van scopale domeinen. Maar overlap van niet altijd tot onwelgevormdheid. Zie bijvoorbeeld de welgevormde zin (20) waarvan de LF-representatie (21) is. II]] scopale domeinen leidt (20) Wat deden alle jongens? (21) f- - watl (sa alle jongensbi [sb ti tj.11] Blijkbaar leidt overlap van scopale domeinen alleen tot onwelgevormdheid indien de operatoren van eenzelfde type zijn. We stellen daarom de volgende definitie van opaciteit op LF voorl : (22) Markeer een configuratie... Oa La variabele.. waarin ice het scopale domein van de operator 3. I Oa is, ongrammaticaal d.e.s.d.a. : (i) variabele gebonden is aan een operator 0 b die zich niet in a bevindt, en (ii) Oa en Ob operatoren van hetzelfde type zijn. We nemen de volgende type-indeling van operatoren aan: (23) operator oewh or co() waar + + hier + - er._ + - wat + - - iedereen - - + Jan - We spreken van operatoren van hetzelfde type als de operatoren beide voor de waarde van eenzelfde feature positief gespecificeerd zijn.
- 5-3.2. er en hier Kayne (1981:97) beredeneert dat preposities geen juiste regeerders voor het ECP zijn. In sommige gevallen lijkt de prepositie echter wel een juiste regeerder te zijn. De zin (24) is welgevormd. (24) Waar heeft zij e over gesproken? De verklaring voor dit verschijnsel ligt voor de hand. Als de prepositie onmiddellijk links van het werkwoord staat, treedt heranalyse op. Prepositie en werkwoord vormen samen een complex werkwoord, net zoals partikel en werkwoord een complex werkwoord vormen (vergelijk bijvoorbeeld Hornstein & Weinberg (1981), Stowell (1981) en Sturm & Kerstens (1978)). Het complexe werkwoord geldt als juiste regeerder voor de lege pleats. Als door heranalyse de prepositie uit de PP in het werkwoord geincorporeerd is, houdt de PP op te bestaan. Er is dan geen maximale projectie die het werkwoord scheidt van de lege pleats. De structuur van (24) is de volgende: (25) Waar heeft zij e [1.7 [ID over] [v gesproken]] We nemen zonder verdere discussie aan dat PP's als waarover in de dieptestructuur al in deze vorm voorkomen. We kunnen nu ook de onwelgevormdheid van (26)(b) en (d) verklaren als schendingen van het ECP. In beide gevallen wordt heranalyse geblokkeerd. (26)(a) Zij heeft daarover vaak gesproken. (b) *Wear heeft zij e over vaak gesproken? (c) ZU heeft vaak gesproken daarover. (d) *Waar heeft zij vaak gesproken e over? Heranalyse is niet zonder meer mogelijk als prepositie en werkwoord onmiddellijk naast elkaar staan, getuige de onwelgevormdheid van (14). Heranalyse is alleen mogelijk in die gevallen waarin prepositie en werkwoord compositioneel een a-rol toekennen aan het object van de prepositie (vergeluk Stowell (1981: 383)). Prepositie en werkwoord moeten m.a.w. een semantische eenheid vormen, zoals we in 2. observeerden. In de zin (24) wordt de lege pleats e locaal operator-gebonden door waar. Het is dus een variabele. Aan deze variabele kent het complexe werkwoord Casus toe, zoals vereist (Chomsky (1981:175)). In feite is de prepositie in het complexe werkwoord verantwoordelijk voor de Casus-toekenning, want spreken zelf kent geen (Objectief)Casus toe. Ook in (27) is e dus een variabele. Het is immers een lege pleats waarraan Casus wordt toegekend. (27)... dat hij hier niet e over sprak
- 6 -- hier, de binder van de variabele, moet daarom in een T-positie staan. De enige T-positie waarin hier in (27) kan staan is een aan de VP geadjungeerde positie. We concluderen daarom dat als een r-pronomen verplaatst wordt vanuit een PP naar een positie rechts van het er is, i.t.t. hier, een clitisch element. neemt men aan dat objects-clitica Casus absorberen (1981) en Chomsky (1981:276)). Een manier om deze Casus-absorptie voor het Nederlands formeel uit te werken is een uitspellingsanalyse als in Berendsen (1983). Berendsen neemt een regel aan die naamvalskenmerken van werkwoorden uitspelt subject, het aan VP geadjungeerd wordt2. In het kader van de GB-theorie (zie bijv. Aoun (1979), Borer periferie van de VP. Deze objectsclitica binden een leeg element als clitics in de linker in de VP. Omdat het werkwoord zijn Casus al kwijt is aan de clitic, kan dat lege element geen Casus meer krijgen van het werkwoord. Dat lege element is relatie tussen objectsclitic en leeg element is dus geen operator-variabele relatie. We gaan niet in op de vraag wat voor relatie het wel is, ons betoog niet van belang is (zie voor enige Een uitbouw van het voorstel van Berendsen voor er is het zin (28)(a) staat er in de positie waarin ook objectsclitica dus geen variabele. De omdat dit voor discussie Chomsky (1981:276 e.v.)). volgende. In de staan (zie (28)(b)). (28)(a) (b) dat hij er Jan over vertelde dat hij 't Jan vertelde Aannemelijk is nu dat in (28)(a) heranalyse van prepositie en werkwoord plaatsvindt en dat er een uitgespeld naamvalskenmerk van het complexe werkwoord is. Het clitische element er verschijnt ook bij een complex werkwoord bestaande uit een prepositie en een werkwoord dat zelf geen Casus (29)... dat hij er niet inklom kan toekennen: We concluderen dat er in feite een uitgespeld naamvalskenmerk van de prepositie is. Maar doordat in een zin als (29) heranalyse optreedt, kan de prepositie de projectielijn van het werkwoord benutten om linker periferie van de VP uit te spellen. De prepositie z'n naamvalskenmerk in de naamvalskenmerk in de PP zelf uitspellen, zodat een PP als ervoor resulteert. Het feit dat het clitische element in (29) een uitgespeld naamvalskenmerk van de prepositie is, verklaart ook waarom dit vorm er heeft. Uit het feit dat er kan echter ook z'n bijvoorbeeld clitische element de PP's als hierover zijn, volgt dat preposities eenprepositioneel naamvalskenmerk aan hun complement toe kunnen kennen, dat morfologischverschipt als [R]. Het clitische adverbiale element er kan geen uitgespeld naamvalskenmerk zijn.
- 7 - Werkwoorden of preposities kennen nooit een naamvalskenmerk toe aan een adverbiaal element. Het clitische adverbiale element er staat altijd rechts van het subject (of het werkwoord in hoofdzinnen): in een positie onmiddellijk (30)(a) (b)... dat hij er een woordenboek aan Jan gegeven had dat hij hier Jan niet van beschuldigd had We concluderen dat het adverbiale element er altijd aan de VP geadjungeerd wordt, net als hier in (30)(b) aan VP geadjungeerd wordt. Zo neemt men ook voor andere (PP-) clitics als het Franse y, en en het Italiaanse ne aan dat ze verplaatsing naar links ondergaan (zie Chomsky (1981:275)). Het lege element dat achterblijft na verplaatsing van er wordt locaal operator-gebonden door er. Het is dus een variabele. Dit lege element staat in een X-positie. We nemen aan dat aan adverbiale elementen in X-posities inherent Casus wordt toegekend. Dat adverbiale elementen inherent Casus kunnen krijgen, wordt gestaafd door het feit dat ook NP's adverbiaal element kunnen zijn. Zie (31). (31)... dat hij de hele dag hard werkte De NP's kunnen geen Casus krijgen van het werkwoord. Toch zgn de zinnen welgevormd. De NP's moeten dus wel inherent Casus krijgen, omdat anders het Casusfilter (Chomsky (1981:175)) geschonden zou worden. De variabele in de X-positie, die door er gebonden wordt, krijgt zo ook inherent Casus. Zie ook (32). (32) Waari liep hij ei? 3.3. De gegevens opnieuw beschouwd We keren nu terug naar de gegevens van Van Riemsdijk en de nieuwe gegevens uit 2. (Omdat we niet in willen gaan op de vraag waar het (hulp-)werkwoord in hoofdzinnen staat, gaan we voor het gemak uit steeds uit van de bijzinsvolgorde.) (33)(a)...*waar zij er vaak over gesproken heeft [-loc] [+loc] (b) [ a b r waari [sa zij [ er Lvpb tj vaak ti over gesproken heeft]]]] De bovenstaande zin is ongrammaticaal, omdat het spoor van waar in het scopale domein van er zit, hetgeen volgens conditie (22) niet geoorloofd is, omdat waar en er operatoren van hetzelfde type zijn ( [-FR ). (34)(a)... waar zij er vaak over gesproken heeft [+loc] [-loc] (b) [ waar? [sa zij [ er t. vaak i S VP ej over gesproken heeftfl] j 3 [-Casus]
- 8 - De bovenstaande zin wordt door conditie (22) toegestaan, omdat alleen waar een scopaal domein definieert. (35)(a)... waar zij hier vaak over gesproken heeft [-loc] [+loc] (b) 1 wear? [sa zij [vp hier vaak ti over gesproken heeft]]] De bovenstaande zin wordt door conditie (22) toegestaan, omdat een scopaal domein definieert (hier hoeft uiteraard geen verplaatsing te ondergaan). (36)(a)...*waar zij hier vaak over gesproken heeft [+loc] [-loc] 4 alleen waar (b) wear? [sa zij [vp hierbj [vpb ti vaak tj over gesproken heeft]]]] De bovenstaande zin is ongrammaticaal omdat conditie Het spoor van waar is vrij in het scopale domein van hier, operatoren van hetzelfde type zijn ([4-R ]). (37)(a) dat zij er hier vaak over gesproken heeft [-loa[+loc] (b)...*dat zij er hier vaak over gesproken heeft r+lo[7loc] De zin (37)(a) is volgens conditie (22) welgevormd. Noch er, definieert een scopaal domein. (37)(b) is onwelgevormd, zie de (22) geschonden wordt. terwijl waar en hier noch hier LF-representatie3: (38)... zij [vp er? [vpa hierbj [vpb vaak ti tj [v over gesproken heeft]]]] 4. Verdere evidentie In deze paragraaf geven we verdere evidentie voor conditie aan dat er ook op LF adjunctie aan VP mogelijk is. (22). We nemen De observaties (39) en (41) zijn afkomstig uit Williams (1974:209-212). (39)(a) Who saw what? (b) *What did who see? De LF-representatie van (39)(a) en (b) kunnen we als volgt weergeven: (40)(a) [- who? [sa ti... [vp whatj [vpb tj [4-Wh] r+wh] (b) [1 who? [Ta whatbj [sb ti tj HU] [4-Wh] [+Wh ] De LF-representatie (40)(a) is in orde volgens conditie (22). Het spoor van who is vrij in het scopale domein van what, terwijl...]]11 (40)(b) niet. who en what ope-
- 9 - ratoren van hetzelfde type zijn ( [+1,411]). Op dezelfde wijze verklaart conditie (22) het contrast (41)(b), respectievelijk (42)(a) en (42)(b). Het gaat hier beide [+Q ]zijn. (41)(a) How many arrows hit few targets? (b) *How many targets did few arrows hit? (42)(a) Sommige journalisten lezen alle kranten. (b) *Alle kranten lezen sommige journalisten. tussen (41)(a) en om operatoren die WE hebben nu voor alle typen operatoren die er te onderzoeken zijn ( (-4-Wh], UR] en E-i-Q] ) laten zien dat overlap van scopale domeinen tot onwelgevormdheid leidt indien de operatoren van hetzelfde type zijn. We menen daarom dat conditie (22) goed gemotiveerd is 4. 5. Besluit We vatten hieronder de belangrijkste punten van onze theorie samen. 1. Operatoren definieren scopale domeinen. Overlap van scopale domeinen leidt tot onwelgevormdheid als de operatoren van hetzelfde type zijn. 2. Verplaatsing uit een PP is alleen mogelijk in het geval van heranalyse. 3. r-pronomina die uit een PP verplaatst worden, worden aan VP geadjungeerd of naar COMP verplaatst. Het zijn dan operatoren. 4. Het clitische element er dat object bij een prepositie is, is een uitgespeld naamvalskenmerk en geldt dus niet als operator. 5. Het clitische adverbiale element er wordt aan VP geadjungeerd en geldt als operator. 6. Op LF is adjunctie aan VP mogelijk. Onze theorie verklaart alle feiten die Van Riemsdijks theorie verklaart lost de bezwaren op die er aan Van Riemsdijks theorie kleven. Bovendien verklaart onze theorie zonder extra aannames een aantal tot nu toe onverklaarde feiten. We menen dat onze theorie een verbetering inhoudt t.a.v. Van Riemsdijks theorie. Voetnoten * De analyse die we in dit artikel presenteren werd in essentie ontwikkeld tijdens een werkgroep op het instituut A.W. de Groot voor Algemene Taalwetenschap aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Deelnemers aan de werkgroep waren Frans Engelman, Marcel Hulsegge, Hans van de Koot en de auteurs. De werkgroep werd geleid door Riny Huybregts. Riny Huybregts danken we voor een aantal waardevolle suggesties die van groot belang zijn geweest voor de totstandkoming van dit artikel. Verder danken we Egon Berendsen, Frank van Gestel, Johan Kerstens, Arie Sturm en Wim Zonneveld voor commentaar op een eerdere versie. 1. Principe (22) is een suggestie van Riny Huybregts. en
- 10-2. Het object kan in deze gevallen voorafgaan aan het r-pronomen. Zie: (a)... dat hij hier Karel niet van beschuldigd had De welgevormdheid van (a) lijkt in strijd met de aanname dat het r-pronomen aan de VP geadjungeerd wordt. De welgevormdheid van zinnen als (a) was ook al een probleem voor Van Riemsdijks analyse, want volgens die analyse worden r-pronomina in deze gevallen onmiddellijk rechts van het subject (of van het werkwoord in hoofdzinnen) geplaatst. Van Riemsdijk (1978b:201) doet een beroep op een stylistische regel r-float, om dit probleem op te lossen. Deze regel kan r- pronomina naar rechts verplaatsen. WU zouden ook een beroep op deze regel kunnen doen. Of we kunnen aannemen dat Karel in (a) ook aan de VP geadjungeerd is, door een soort topicalisatie-regel in de VP. Hoe dit verder ook zu, de welgevormdheid van (a) is geen essentieel probleem voor onze analyse. 3. We zijn er steeds van uitgegaan dat adverbiale elementen alleen in de VP voorkomen. Het is weliswaar gebruikelijk om aan te nemen dat er ook zinsadverbia zijn, d.w.z. adverbiale elementen die rechtstreeks door S gedomineerd worden, maar voor zover wij weten zijn er nooit overtuigende syntactische argumenten gegeven voor het bestaan van zinsadverbia. De gedachte dat buvoorbeeld waarschijnlijk een zinsadverbium is, lijkt slechts ingegeven door de modale logica. 4. Een probleem voor conditie (22) lijkt de zin (a) te zijn: (a) Iedereen houdt van een meisje. Het is gebruikelijk om aan te nemen dat de zin (a) een lezing kent waarbij een meis'e 'wide scope' heeft. Als dergelijke wide scope op LF verantwoord moet worden, is dat een probleem. Maar het is maar de vraag of deze wide scope op LF verantwoord moet worden. Zie voor evidentie dat wide scope buiten de 'core grammar' verantwoord moet worden Chomsky (1981:239 e.v.). Dergelijke 'wide scope' wordt dus mogelijk verantwoord op een niveau van representatie waar principe (22) niet meer werkt. Bibliografie Aoun, Y. (1979) On Government, Case Marking and Clitic Placement. Unpubl. Paper, MIT. Berendsen, E. (1983) 'Objectsclitica in het Nederlands'. De nieuwe taalgids 76, 209-224. Borer, H. (1981) Parametric Variation in Clitic Constructions. Unpubl. Diss. MIT. Chomsky, N. (1981) Lectures on Government and Binding. Foris, Dordrecht. Chomsky, N. (1982) Some Concepts and Consequences of the Theory of Government and Binding.L.I. Monograph 6, MIT Press, Cambridge Massachusetts, etc. Hornstein, N. and A. Weinberg (1981) 'Case Theory and Preposition Stranding'. Linguistic Inquiry 12, 55-91. Kayne, R. (1981) 'ECP Extensions'. Linguistic Inquiry 12, 93-133. Kerstens, j. en A.Sturm (1978) 'Over verklaren in de taalkunde', in P.C.A. van Putte en H.J. Verkuyl, eds., Nieuwe tegenstellingen op Nederlands taalgebied. Utrecht, 1978. Riemsdijk, H. van (1978a) A Case Study in Syntactic Markedness. Foris, Dordrecht. Riemsdijk, H. van (1978b) 'On the Diagnosis of Wh-Movement', in S.J.Keyser, ed., Recent Transformational Studies in European Languages. L.I. Monograph 3, MIT Press, Cambridge Massachusetts, etc. Rizzi, L. (1978) 'Violations of the Wh-Island Constraint and the Subjacency Condition, in L.Rizzi, Issues in Italian Syntax. Foris, Dordrecht, 1982. Stowell, T. (1981) Origins of Phrase Structure. Diss. MIT. Williams, E. (1974) Rule Ordering in Syntax. Diss. MIT.