jaar: 1989 nummer: 30 Een geïsoleerd vat bevat een water -ijs mengsel bij 0 C (273 K). Dit mengsel wordt langzaam verwarmd door een ondergedompelde weerstand die vanaf t = 0 s zorgt voor een constante warmtetoevoer van 100 J/s. Het verloop van de temperatuur wordt gegeven door onderstaande figuur. Bereken de verhouding massa van het water van het mengsel bij t = 0 s. massa van het ijs (De soortelijke smeltingswarmte van ijs bedraagt 335 J/g, de soortelijke warmtecapaciteit (specifieke warmtecapaciteit) van water bedraagt 4,19 J/g. K). o a. 1/2 o b. 2 o c. 1 o d. 0
jaar: 1990 nummer: 26 Men heeft een kwikthermometer vervaardigd zodanig dat men bij een atmosferische druk van 101300 Pa afleest: voor het smeltpunt van water (273 K) = verdelingsstreep 20 voor het kookpunt van water (373 K) =verdelingsstreep 80 Als men mag aannemen dat alle verdelingsstrepen even ver van elkaar zijn aangebracht, dan komt de 38ste verdelingsstreep overeen met een temperatuur van o a. 291 K o b. 299 K o c. 303 K o d. 311 K
jaar: 1990 nummer: 29 Een kogel dringt met een snelheid van 200 m/s in een onbeweeglijke schietschijf, en veroorzaakt aldus een toename van de temperatuur van de schijf en de kogel: In verband met de brandveiligheid wil men de temperatuurstijging van de kogel berekenen, in de veronderstelling dat 75 % van de voortgebrachte warmte door de kogel geabsorbeerd wordt. De soortelijke warmtecapaciteit van het metaal van de kogel bedraagt 130 J/kg K. Deze temperatuurstijging bedraagt o a. 38 K o b. 100 K o c. 115 K o d. 296 K
jaar: 1991 nummer: 20 Een hoeveelheid water ( massa - m gram) van +50 C wordt gemengd met eenzelfde hoeveelheid ijs ( massa = m gram) van -40 C. De soortelijke warmtecapaciteit van water : 4190 J/(kg.K) De soortelijke warmtecapaciteit van ijs : 2220 J/(kg.K) De soortelijke smeltwarmte van ijs : 335.10 3 J/kg De eindtemperatuur nadat het evenwicht is ingesteld is dan 0 a. 10 C 0 b. 5 C 0 c. 0 C 0 d. -5 C
jaar: 1992 nummer: 16 De onderstaande figuur geeft een cirkelvormig stalen deksel weer waarin zich een opening bevindt met een diameter d. Het deksel zelf heeft een diameter D en een dikte a, waarbij a 20 maal kleiner is dan D. (De dikte a is niet weergegeven op de figuur.) Als het deksel verwarmd wordt dan kan men zeggen dat O a. D groter en d kleiner wordt. O b. D groter wordt en d gelijk blijft. O c. D en d beide groter worden. O d. D groter wordt, maar men over d geen uitspraak kan doen omdat men de verhouding van D tot d niet kent.
jaar: 1992 nummer: 17 De onderstaande grafiek geeft de afkoeling weer van een vloeistof als deze overgaat in een vaste stof. De smeltemperatuur van de vaste stof wordt dan aangegeven door: O a. A. O b. B. O c. C. O d. D.
jaar: 1992 nummer: 18 Een elektrisch verwarmingselement (ook wel dompelaar of dompelkoker genoemd) heeft een elektrisch vermogen P. Dit verwarmingselement wordt geplaatst in een beker met water. Deze beker met water staat op een balans. Nadat het water aan de kook is gebracht verdwijnt er gedurende een tijdsduur 0 t uit de beker een massa water gelijk aan m. Dan is de soortelijke verdampingswarmte (specifieke verdampingswarmte) van water gelijk aan Oa. O b. Oc. Od. P. t m P.m t P.m. t P t.m
jaar: 1993 nummer: 10 In een metalen recipiënt waarvan de warmtecapaciteit 100 JK -1 is, bevindt zich 0,5 kg vloeistof. De begintemperatuur van het geheel is 15 C. Dit geheel wordt gedurende 5 minuten opgewarmd met een verwarmingsweerstand door dewelke men 3,0 A stuurt onder een spanning van 12 V. Het verloop van de temperatuur als functie van de tijd is weergegeven in de onderstaande grafiek. De soortelijke warmtecapaciteit van de vloeistof in J kg -1 K -1 is dan gelijk aan O a 340 O b. 540 O c. 664 O d. 864
jaar: 1994 nummer: 17 Men verwarmt een hoeveelheid ijs, met als gevolg dat de temperatuur ervan gaat stijgen. Na enige tijd verschijnen de eerste waterdruppels. Nadat al het ijs gesmolten is, merkt men dat de temperatuur terug oploopt. De grafiek geeft het verband tussen temperatuur en toegevoegde warmtehoeveelheid weer. De hoeveelheid ijs ( uitgedrukt in gram ) waarmee men het experiment uitvoerde is dan O a. O b. O c. O d. 100g 250 g 500 g 625 g In tabellen vindt men volgende gegevens de specifieke warmtecapaciteit van ijs 2,059 kj kg -1.K -1 de specifieke smeltwarmte van ijs 332,7 kj kg -1 de specifieke warmtecapaciteit van water 4,185 kj kg -1.K -1
jaar: 1994 nummer: 18 Een ei heeft gemiddeld een warmtecapaciteit die gelijk is aan deze van 25 gram water. ( Men zegt ook wel dat de equivatentwaarde of de waterwaarde gelijk is aan 25g.) Men brengt 5 eieren met een temperatuur van 10 C in 1 liter kokend water. Indien men geen warmte toevoert noch afvoert, dan zal de temperatuur van het water dalen tot een waarde gelijk aan O a. 72 C O b. 82 C O c. 90 C O d. 92 C De specifieke warmtecapaciteit van water mag men gelijk stellen aan 4,2 kj.kg -1.K -1 K
jaar: 1994 nummer: 21 De lucht die we inademen, bestaat voor 80% uit stikstof en voor 20% uit zuurstof. Uit een experiment blijkt dat de N 2 moleculen in de buitenlucht met dezelfde gemiddelde translatiesnelheid bewegen als de 0 2 moleculen in de huiskamer. De kamertemperatuur wordt gemeten en is gelijk aan 24 C. De buitentemperatuur is dan bij benadering gelijk aan O a. -13 C O b. 60 C O c. 21 C O d. 24 C Men weet dat het moleculaire massagetal van N 2 = 28 is. het moleculaire massagetal van 0 2 = 32 is.
jaar: 1995 nummer: 16 Men heeft van drie vaste stoffen A, B en C gelijke massa's. Door toevoer van een constante warmtehoeveelheid per tijdseenheid, die voor iedere stof dezelfde is, worder deze massa's opgewarmd. Het verloop van deze opwarming is weergegeven in de onderstaande T(t) - grafiek. Op t= 0 s bevinden de drie stoffen zich in de vaste toestand. Dan kan men zeggen dat de specifieke warmtecapaciteit O a. van A en C gelijk is. O b. van B en C gelijk is. O c. van A en B gelijk is. O d. van A, B en C verschillend is.
jaar: 1996 nummer: 16 Van vaste stoffen A en B verwarmt men 1,5 kg op identieke elektrische kookplaten die eenzelfde vermogen leveren. De temperatuur B als functie van de tijd t wordt in de figuur voor beide stoffen gegeven. Omtrent de waarde van de specifieke smeltingswarmten LA en LB van deze vaste stoffen kan men dan zeggen dat O a. O b. O c. O d. LA = 2 LB, 2 LA = LB. LA = LB. LA > LB maar LA 2 LB.
jaar: 1996 nummer: 17 De soortelijke warmtecapaciteit van ijs bedraagt 2,1 kj/kg.k. De soortelijke warmtecapaciteit van water is 4,2 kj/kg.k. Een blok ijs van 20 kg wordt gelijkmatig verwarmd (met constant vermogen) bij de normale atmosferische druk In een diagram wordt het verband uitgezet tussen de temperatuur in C en de tijd t in minuten. Welk van de onderstaande diagrammen is dan het juiste?
jaar: 1997 nummer: 16 Aan een lichaam, dat oorspronkelijk op een temperatuur van 25 C is, wordt een hoeveelheid energie toegevoerd. Het toegevoerde vermogen is weergegeven in bijgaande grafiek. Na 20 seconden is de temperatuur van het lichaam 75 C. Dan is de waarde van de warmtecapaciteit van het lichaam in SI-eenheden O a. 0,5. O b. 10. O c. 133. O d. 200.
jaar: 1997 nummer: 17 Een nachtstroomkachel bestaat in essentie uit een blok met een grote massa Dit blok wordt gedurende de nacht opgewarmd als elektrische energie geleverd wordt aan een goedkopere prijs. Het blok koelt dan af gedurende de dag waardoor de kamer verwarmd wordt. Om het blok. dat 660 kg massa heeft, op te warmen is er gedurende 8 uur een stroom van 4 A nodig. Het blok koelt vervolgens in 6 uur af van 75 C tot 35 C. Daarbij wordt de opgenomen energie volledig afgegeven. Om de specifieke warmtecapaciteit (soortelijke warmtecapaciteit) van het blok te berekenen heeft men als bijkomend gegeven nog nodig O a. O b. O c. O d. geen enkel. de temperatuur van het blok v6ór de opwarming. de netspanning. de prijs van 1 kwh.
jaar: 1998 nummer: 16 Ingevolge een fameuze griepaanval stijgt de lichaamstemperatuur van een patiënt van 36,5 C tot 39,5 C. De gemiddelde soortelijke (specifieke) warmtecapaciteit van het menselijk lichaam is 3 480 J.kg -l.k -1. De hoogte van het atomium is 102 m. De energie, die nodig is voor de temperatuurstijging van de patiënt, zou volstaan om hem verticaal op te heffen over een afstand overeenkomend met ongeveer O a. 0,01 keer de hoogte van het atomium. O b. 0,10 keer de hoogte van het atomium. O c. 1,0 keer de hoogte van het atomium. O d. 10 keer de hoogte van het atomium.
jaar: 1998 nummer: 17 We schenken 90 g water van 90 C in een bekerglas van 20 C. Even later is de temperatuur 80 C. De soortelijke ( specifieke) warmtecapaciteit van water is 4,2. 10 3 J.kg -l.k -1. Er is enkel warmteuitwisseling tussen het water en het bekerglas. De warmtecapaciteit van het glas is dan: 0 a. 63 J.K -1 0 b. 10 J.K -1 0 c. 17 J.K -1 0 d. 189 J.K -1
jaar: 1998 nummer: 18 Van een hoeveelheid vloeistof wordt per tijdseenheid eenzelfde warmtehoeveelheid afgenomen. Gegeven is dat c vloeibaar < c vast De figuur die de temperatuursverandering weergeeft als functie van de tijd is:
jaar: 1998 nummer: 19 Men verwarmt een mengsel van twee vaste stoffen A en B op een continue wijze tot beide gesmolten zijn. De toegevoerde warmtehoeveelheid per tijdseenheid is constant. De temperatuur T van het mengsel verandert zoals aangegeven op de bijgevoegde figuur. De stof A smelt eerst. Gedurende het smelten van één stof blijft de temperatuur van de andere stof constant. De massa van stof B is de helft van die van stof A. De soortelijke ( specifieke) smeltwarmte van stof A is 50 kj.kg -1. De soortelijke (of specifieke) smeltwarmte van stof B is dan: O a. O b. O c. O d. 25 kj.kg - ' 50 kj.kg - ' 100 kj.kg - ' 200 kj.kg - '
jaar: 1999 nummer: 09 Een thermos bevat 1000 g water. In het water is een elektrische weerstand ondergedompeld. De weerstand is elektrisch geïsoleerd van het water. Alle warmte geproduceerd in de weerstand wordt opgenomen door het water. De warmtecapaciteit van de thermos en de weerstand zijn te verwaarlozen. Men laat door de weerstand een constante stroom van 10,0 A vloeien. In 20,0 s stijgt de temperatuur van het water met 2,00 C. De soortelijke warmtecapaciteit van water bedraagt 4190 J/(kg.K) Dan is de waarde van de weerstand gelijk aan: O a. 4,19. O b. 41,9. O c. 419. O d. 4190.
jaar: 1999 nummer: 11 In een calorimeter bevindt zich 100 g water bij een temperatuur van 20,0 C. Men voegt 200 g water op 60,0 C toe. De bekomen eindtemperatuur is 40,0 C Je mag aannemen dat er geen warmteuitwisseling is met de buitenomgeving van de calorimeter. De specifieke warmtecapaciteit van water is: c W = 4190 J/(kg.K) Dan is de waarde van de warmtecapaciteit van de calorimeter in J/K gelijk aan: O a. 419. O b. 838. O c. 1676. O d. 2514.
jaar: 2000 nummer: 03 In volgende grafiek kan je aflezen hoe de soortelijke warmtecapaciteit c van een hypothetische stof afhangt van de temperatuur t. Hoeveel warmte komt er vrij wanneer 1 kg van dit materiaal afkoelt van 50 C tot 20 C? O a. O b. O c. O d. 145 kj.. 195 kj. 245 kj. 295 kj.
jaar: 2000 nummer: 04 De figuur geeft de temperatuur(tijd)-grafiek weer voor een hypothetische vaste stof die vanaf t = 0 s verwarmd wordt. Het vermogen geleverd door de warmtebron is constant. De meting wordt uitgevoerd bij constante druk. Alle c-waarden in onderstaande tabel zijn in 10 3 J kg -1 K -1, de l-waarden in 10 3 J kg -1. Voor deze stof kan alleen volgende combinatie gelden: c vaste stof c vloeistof c gas l smelten l verdampen O a: 3,6 1,8 1,0 50 25 O b: 1,0 1,8 1,0 50 250 O c: 1,0 1,8 3,6 50 25 O d: 1,0 1,8 3,6 25 50
jaar: 2000 nummer: 05 Om de soortelijke warmtecapaciteit c van een gas te bepalen maakt men soms gebruik van de volgende methode. Twee identieke afgesloten kolven worden in een geïsoleerde ruimte geplaatst zoals weergegeven in de figuur. De begintemperatuur bedraagt a C. De linkerkolf is gevuld met een massa m van het gas. De rechterkolf is vacuum. Door de opening bovenaan wordt stoom van 100 C geleid. De stoom condenseert op de koude kolven totdat deze een temperatuur van 100 C bereikt hebben. Het condenswater wordt opgevangen in twee bekers: een massa m-1 links en een massa m2 rechts. De soortelijke warmtecapaciteit c van het gas is dan gelijk aan: O a. O b. O c. O d. l v.(m1 m 2 ) m.(100 a) l.(m m ) v 2 1 m.(100 a) l.m v (m m ).(100 a) 1 2 l.m v (m m ).(100 a) 2 1
jaar: 2001 nummer: 01 Een calorimeter (thermos) bevat 10,0 g water van 10,0 C. De calorimeter isoleert perfect. Men brengt een blokje messing van 20,0 g en 60,0 C in de thermos. Het blokje messing is volledig ondergedompeld in het water. De bereikte eindtemperatuur is 15,0 C. De warmtecapaciteit van de thermos is dan gelijk aan: O a. O b. O c. O d. 117,6 J/K. 72,4 J/K. 33,6 J/K. 79,8 J/K. De specifieke warmtecapaciteit van messing is 420 J/(kg.K). De specifieke warmtecapaciteit van water is 4200 J/(kg.K).
jaar: 2001 nummer: 02 De specifieke verdampingswarmte van water is 2260 kj/kg en de specifieke warmtecapaciteit van water bedraagt 4200 J/(kg.K). De nodige energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: e nodige energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: nodige energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: nodige energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: odige energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: dige energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ige energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ge energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: e energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: energie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: nergie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ergie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: rgie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: gie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ie om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: e om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: om 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: m 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 1,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan:,00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 00 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 0 liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: liter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: iter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ter water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: er water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: r water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: water van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ater van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ter van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: er van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: r van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: van 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: an 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: n 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 20,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 0,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan:,0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: 0 C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: C in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan:
in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: in een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: n een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: een open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: en open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: n open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: open ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: pen ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: en ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: n ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: ruimte te laten wegkoken is gelijk aan: uimte te laten wegkoken is gelijk aan: imte te laten wegkoken is gelijk aan: mte te laten wegkoken is gelijk aan: te te laten wegkoken is gelijk aan: e te laten wegkoken is gelijk aan: te laten wegkoken is gelijk aan: te laten wegkoken is gelijk aan: e laten wegkoken is gelijk aan: laten wegkoken is gelijk aan: laten wegkoken is gelijk aan: aten wegkoken is gelijk aan: ten wegkoken is gelijk aan: en wegkoken is gelijk aan: n wegkoken is gelijk aan: wegkoken is gelijk aan: wegkoken is gelijk aan: egkoken is gelijk aan: gkoken is gelijk aan: koken is gelijk aan: koken is gelijk aan: oken is gelijk aan: ken is gelijk aan: en is gelijk aan: n is gelijk aan: is gelijk aan: is gelijk aan: s gelijk aan: gelijk aan: gelijk aan: elijk aan: lijk aan: ijk aan: jk aan: k aan: aan: aan: an: n: :
O a. 2,6 kj. a. 2,6 kj. a. 2,6 kj.. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj. 2,6 kj.,6 kj. 6 kj. kj. kj. J.. O b. 2596 kj. b. 2596 kj. b. 2596 kj.. 2596 kj. 2596 kj. 2596 kj. 596 kj. 96 kj. 6 kj. kj. kj. kj. kj. kj. J.. O c. 1,924 kj. c. 1,924 kj. c. 1,924 kj.. 1,924 kj. 1,924 kj. 1,924 kj. 1,924 kj. 1,924 kj. 1,924 kj. 1,924 kj. 1,924 kj. 1,924 kj.,924 kj. 924 kj. 24 kj. 4 kj.
kj. kj. J.. O d. 2260 kj. d. 2260 kj. d. 2260 kj.. 2260 kj. 2260 kj. 2260 kj. 260 kj. 60 kj. 0 kj. kj. kj. kj. kj. kj. J..
jaar: 2001 nummer: 03 Een stof A met massa m condenseert bij zijn kooktemperatuur T k volgens diagram a. De hierbij vrijgekomen warmte wordt voor een derde gebruikt om een stof B met massa 2m op smelttemperatuur T S te brengen en de rest om de stof B vervolgens volledig te laten smelten volgens diagram b. Dan verhoudt zich de soortelijke verdampingswarmte van stof A tot de soortelijke smeltwarmte van stof B als: O a. 1/2. O b. 3/4. O c. 3/1. O d. 2/1.