1. Wat wil de minister met de resultaten van het verbrede onderzoek doen? Welke vervolgstap(pen) gaat u zetten?

Vergelijkbare documenten
Chronologisch feitenonderzoek

Taakstelling Commissie Vervolgonderzoek Rekenschap

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 13 november 2008 en bij het secretariaat ingeboekt op 17 november 2008 onder nummer

1. Onderwerp van d e klacht Onjuiste interpretatie van ondeugdelijke meetgegevens. 2. Advies van de voorzitter van de commissie.

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

2. Ouder klaagt over de wijze waarop de klacht door de organisatie is afgehandeld.

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/259

Melding van ronselen door stembureauvoorzitter niet onderzocht Gemeente Amsterdam Burgemeester Dienst Persoonsgegevens

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Gemeente Haarlem. Retouradres: Stadhuis, Postbus PB Haarlem

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332

Klachtenregeling van Smartonderwijs

Klachtencommissie Governance en Beloning MBO

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Heerlen. Datum: 9 augustus Rapportnummer: 2011/244

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Voedsel en Waren Autoriteit uit Den Haag. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/131

CBE-1142 (030)

Datum 19 april 2017 Brief aan de Kamer met beantwoording Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) over promotiefraude aan Tilburg University.

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn. Datum: 11 oktober 2011

Beoordeling Bevindingen

Landelijk model klachtenregeling

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postbus EA Den haag

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

OORDEEL. De klachtenbrief is gedateerd 6 mei 2008 en bij het secretariaat ingeboekt op 8 mei 2008 onder nummer

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Welke hoofdlijnen? ISO inventariseert instemmingsrecht hoofdlijnen begroting

Klachtenregeling ongewenst gedrag voor de decentrale overheid 2011

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Inspectie voor de Gezondheidszorg Bestuursorgaan: de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 29 juni 2016 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

KLACHTENREGELING MEANDER MEDISCH CENTRUM

Rapport 1998/322, nationale ombudsman, 3 augustus 1998

Rapport. Datum: 8 mei 2002 Rapportnummer: 2002/142

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 25 april 2016 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Verordening op de behandeling van klachten Baanbrekers

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Beoordeling. h2>klacht

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS. Advies Klachtnummer 2015 N-3/8 8 april 2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Raad voor Accreditatie (RvA) Klachtenprocedure RvA

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Inburgeringsexamen gehaald, toch volle pond betaald

Richtlijn klachtenprocedure Veiligheidsregio Brabant-Noord

Klachtenregeling De opleidingsorganisatie Suzanne Niemeijer hanteert de werkwijze van het Landelijk Modelklachtenregeling :

De minister van Veiligheid en Justitie T.a.v. contactpersoon Nationale ombudsman mevrouw XXX Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Blok,

Rapport. Datum: 5 november 2001 Rapportnummer: 2001/133

Rapport. Datum: 17 september 1999 Rapportnummer: 1999/404

Rapport. Datum: 15 april 1999 Rapportnummer: 1999/180

Rapport. Datum: 23 februari 1998 Rapportnummer: 1998/033

De Raad van Toezicht Utrecht van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in Onroerende Goederen NVM geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

2. Ouder/verzorger klaagt er verder over dat organisatie niet heeft gereageerd op haar brief d.d. 22 december 2008.

nr Klachtenregeling Veilig Thuis Gooi en Vechtstreek (AMHK Gooi en Vechtstreek)

REGLEMENT KLACHTEN(ADVIES)COMMISSIE STICHTING EIGEN BOUW

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Landelijk model klachtenregeling. Introductie

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

vanstate /1. Datum uitspraak: 28 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Klokkenluiderregeling

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Uitspraak Commissie AedesCode d.d. 22 juli 2014

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Gepubliceerd in Staatscourant 17 september 2007, nr. 179 / pag. 11

a. bestuur: de directie van P-Centrum Nederland B.V. b. betrokkene: degene op wiens handelen of nalaten de klacht betrekking heeft.

Collegialiteit. Oneerlijke concurrentie. Aftroggelen van medewerkers van collega. Onvoldoende gekwalificeerde medewerkers.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 30 mei 2012 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Klachtenregeling Vereniging Spierziekten Nederland (VSN)

KLACHTENCOMMISSIE. van de GEMEENTE IJSSELSTEIN JAARVERSLAG 2009

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 9 mei Rapportnummer: 2012/077

Datum 13 september 2017 Onderwerp Uw Wob-verzoek inzake correspondentie over adoptie uit Sri Lanka en de (voormalige) adoptievergunninghouder FLASH

Reglement Klachtencommissie Huidpatiënten Nederland

Langdurig geschil over de renovatie van panden gemeente Amsterdam stadsdeel Centrum

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAPPORT. Bestuursorgaan : het College van burgemeester en wethouders Onderdeel : directie Werk Dossiernummer :

Geen duidelijkheid over handhavingsverzoek Gemeente Amsterdam Stadsdeel Centrum

2015D Lijst van vragen

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK. Datum: 28 november Rapportnummer: 2012/190

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Weigerachtige behandeling Wob-verzoek Gemeente Weesp

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (voor podologie en podoposturaal therapie) STICHTING LOOP

Artikel 1 Definities... 2 Artikel 2 Algemeen... 2

tegen het besluit van 13 maart 2017 in het kader van de subsidie SNL, kenmerk

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

12-53 RvT Utrecht RAAD VAN TOEZICHT TE UTRECHT VAN NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM

REGELING BEHANDELING KLACHTEN naar aanleiding van de gedraging van de METC van het VU medisch centrum (VUmc)

Transcriptie:

Lijst van vragen en antwoorden inzake 28248, nr. 2 1. Wat wil de minister met de resultaten van het verbrede onderzoek doen? Welke vervolgstap(pen) gaat u zetten? De vervolgstappen waarnaar in deze vraag wordt verwezen zijn uitvoerig beschreven in mijn brief aan de instellingen voor WO, HBO en BVE, aan de kamer gezonden bij mijn brief van 12 maart 2002. 2. De minister schrijft: "Daarnaast moet ik een onderbouwde en verantwoorde keuze maken uit een spectrum aan mogelijkheden: Aan het ene einde van dat spectrum staat de mogelijkheid forensisch, dus intensief en langdurig onderzoek in te stellen bij alle hogescholen. Vervolgens kunnen de bve-sector en de universiteiten niet buiten beschouwing blijven, gegeven het ook daar vigerende lumpsum bekostigingssysteem. Dan staan alle instellingen in die drie sectoren in de beklaagdenbank, totdat de onschuld is bewezen. Ik acht dat onverantwoordelijk, niet te realiseren en ongewenst. Het betreft instellingen die allen object zijn geweest van de jaarlijkse accountantsonderzoeken en van het toezicht door de inspectie." De minister omschrijft alleen de twee uiterste polen. Welke andere mogelijkheden zijn er? Worden in de huidige aanpak zaken in het mbo zoals genoemd in het artikel van de Volkskrant van 9 maart 2002 ook meegenomen/ondervangen? Er zullen ongetwijfeld andere mogelijkheden zijn, die kunnen worden beschouwd als variant op de twee zijden van het spectrum. Vanwege de daarbij behorende eerder geschetste nadelen hebben mijn ambtgenoot van LNV en ik met overtuiging gekozen voor de huidige aanpak. In de vragenlijst betreffende de BVE-sector zijn ook zaken als genoemd in de Volkskrant van 9 maart 2002 meegenomen. 3. De minister schrijft: "Mijn voornemens tot spoedige aanscherping, zowel van bepaalde regels als van bepaalde (toezicht)rollen en procedures wordt nader uitgewerkt en uitgevoerd (task-force)." Wanneer kan de Kamer een voorstel daartoe verwachten? De inzet is erop gericht eind maart een rapport van de Taskforce af te ronden, houdende een inventarisatie en analyse van kwetsbaarheden in de bekostiging. Ik ben voornemens om daarna op basis van een door de heer Van Lunteren op te stellen advies de Taskforce in een andere, nader te bepalen samenstelling te laten adviseren over de aanpak betreffende twee aangelegenheden: - De aanscherping van de regelgeving waar dat aangewezen is. - Het op orde brengen van de controle keten, zowel binnen OCenW als, in samenhang daarmee, in de relatie tussen het departement en de instellingen. Bij deze taken zal de Taskforce mede gebruik moeten maken van de resultaten van het intern onderzoek bij instellingen voor HBO, WO

en BVE alsmede de beoordeling van de onafhankelijke commissie van deskundigen, waarover mijn ambtgenoot van LNV en ik u bij mijn brief van 12 maart 2002 hebben geïnformeerd. De instellingen is gevraagd de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, op te leveren. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik vervolgstappen zetten. 4. Worden de controleprotocollen voor het bve-veld en voor de universiteiten nu ook al aangescherpt? Ook voor de overige onderwijssectoren zullen door de Taskforce rekenschap voorstellen worden gedaan voor verdere aanscherping en verbetering. 5. Wordt er overleg gevoerd met de instellingen over de opstelling van de vragenlijst voor het aangekondigde brede zelfreinigend onderzoek? Mijn ambtgenoot van LNV en ik hebben de vragenlijsten vastgesteld. Wij hebben hierover gesproken met de koepelorganisaties in het WO, het HBO, de BVE-sector en het agrarisch onderwijs. Wij hebben van deze organisaties steun en instemming verworven. 6. Welke rol gaan VSNU, BVE-raad en de HBO-raad in de zelfevaluatie spelen? Waaruit blijkt de zelfreiniging? Is het systeem van zelfreiniging een voldoende zwaar middel gezien de problemen in hbo? Is het zinvol na deze zelfevaluatie een forensisch onderzoek te overwegen over het hele veld? Hoeveel tijd kost zal dit gaan kosten? De VSNU, BVE-raad en HBO-raad spelen maximaal een adviserende rol in de aanpak van het onderzoek. Mijn ambtgenoot van LNV en ik beschouwen de gekozen aanpak als afdoende. Het in gang gezette proces is er niet op gericht om na afsluiting te besluiten tot een forensisch onderzoek. 7. Wie maken deel uit van de onafhankelijke commissie die speciaal voor voornoemd doel wordt ingesteld? Zijn de instellingen betrokken bij de samenstelling van deze commissie? Wanneer komt de onafhankelijke commissie in actie? De onafhankelijke commissie komt in actie nadat de informatie van de instellingen op basis van de vragenlijsten is ontvangen, daar waar uit de informatie blijkt dat sprake is van onduidelijkheid over de juiste toepassing van de regels en indien dat leidt tot verschil van inzicht. De instellingen zijn niet betrokken bij de samenstelling

van de Commissie. De koepels kunnen suggesties doen. Zodra ik heb besloten over de samenstelling van de commissie zal ik de Kamer daarover informeren. 8. Wat is de reden dat de minister niet eerst overleg heeft gepleegd met de Kamer over zijn aanpak, maar direct tot een afspraak met de vertegenwoordigers van de instellingen is gekomen? Ik heb na zorgvuldige afweging gekozen voor deze aanpak. Dat is in mijn brief van 4 maart jl. aan de TK benadrukt. Ik heb tempo gemaakt, omdat ik het ongewenst acht de huidige ongewisse situatie voor de betreffende onderwijssectoren langer te laten bestaan dan absoluut noodzakelijk. Overigens is dit, zoals gemeld, mijn aanpak en geen afspraak, met de vertegenwoordigers van de instellingen. 9. Waarom wordt afgezien van een boete indien sprake zou zijn van misbruik? Aan welke harde maatregelen denkt de minister indien sprake is van onjuiste opgave? Welke middelen heeft de minister tot zijn beschikking om hier achter te komen? Naar aanleiding van de vragen die nu aan de instellingen worden gesteld, de uitkomsten van het accountantsonderzoek en de review door de Algemene Rekenkamer en de beslissingen die nog moeten worden genomen door een nog door mij in te stellen onafhankelijke commissie, zal ik met aanbevelingen komen om bekostiging te voorkomen van ten onrechte opgevoerde onderwijsprestaties. Onjuiste opgave kan valsheid in geschrifte opleveren. Daarvan wordt melding gedaan aan het Openbaar Ministerie. 10. Op basis waarvan denkt de minister dat het aan alle besturen in de sectoren bve, wo en hbo stellen van vragen de beste methode is om achter de juistheid van toepassing in het bredere onderwijsveld te komen, daar waar zelfregie op het terrein van bekostiging juist tot het, onder andere geconstateerde in het accountantsrapport, heeft geleid? Voor de argumentatie betreffende de door mijn ambtgenoot van LNV en mij gemaakte keuze voor de aanpak intern onderzoek verwijs ik naar het antwoord op vraag 103. Het in de vragenlijsten gehanteerde kader beoogt een beeld op te leveren van de wijze waarop de instellingen met de gebruiksruimte in de regelgeving omgaan. De besturen tekenen voor een juiste opgave. De departementale accountantsdiensten zullen de informatie controleren die door de instellingen worden aangeleverd. De Algemene Rekenkamer heeft mij inmiddels bericht dat zij op mijn verzoek ingaan om een onafhankelijke review uit te voeren op het inmiddels gestarte onderzoek bij de instellingen voor BVE, HBO en WO. Een kopie van de betreffende brief van de Algemene Rekenkamer treft u hierbij aan. Mijn ambtgenoot van LNV en ik hebben het proces van onderzoek

bepaald en de vragenlijsten vastgesteld. Wij hebben hierover gesproken met de koepelorganisaties in het WO, het HBO, de BVEsector en het agrarisch onderwijs. Wij hebben van deze organisaties steun en instemming verworven. Wij hebben de Kamer over het geheel geïnformeerd bij brief van 12 maart 2002. 11. Kan de minister onderbouwd aangeven waarom het, in het belang van het hertstellen van het goede imago van het onderwijs, en het belang van het voorkomen dat ook na het volgende onderzoek er nog onzekerheden blijven bestaan, het niet verreweg te prefereren is om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de manier waarop in het hbo, de bve en het wo met de bekostigingsregels wordt omgegaan? In mijn brief van 4 maart 2002 zet ik uiteen waarom is gekozen voor bestuurlijke benadering door middel van vragenlijsten ten behoeve van intern onderzoek door de instellingen voor WO, HBO en BVE. Deze benadering past bij de ontwikkelde autonomie en eigen verantwoordelijkheid van de instellingen. Er zij overigens nadrukkelijk op gewezen dat de informatie die door de instellingen wordt aangeleverd door de departementale accountantsdiensten wordt gecontroleerd. De Algemene Rekenkamer zal in een review dit proces en de uitkomsten ervan te beoordelen. Dit samenstel van maatregelen zal naar mijn overtuiging sneller beter en gerichter resultaat opleveren. 12. Aangezien het hbo wordt gefinancierd met de zogeheten T-2 systematiek worden de hogescholen voor 2001 bekostigd op basis van het studentental van 1999 en voor 2002 van 2000. Hoe stelt de minister zich voor te komen tot terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bekostiging van de betrokken hogescholen? Bekostiging die ten onrechte is uitgekeerd, wordt terug gevorderd. 13. Op welke wijze denkt de minister te komen tot compensatie aan die hogescholen die zich in de voorbije jaren correct hebben gedragen en daardoor binnen de lumpsum voor het hbo benadeeld zijn door een lager bedrag per student dan gerechtvaardigd was? Ik beraad mij nog op de mogelijkheden dienaangaande. 14. In het licht van de vorige vraag: hoe denkt de minister post factum het bedrag per student te kunnen verhogen? Op dit moment kan ik nog geen uitspraken doen over de wijze waarop ik de teruggevorderde middelen wil gaan inzetten voor het HBO. Ik wil eerst bezien wat de uitkomst is van de actie die nu is ingezet

met vragen aan de instellingen, de adviezen van de onafhankelijke commissie, en de review van de Algemene Rekenkamer. Pas dan kan een deugdelijk besluit worden genomen over terugvordering en de wijze van inzet van terug te vorderen middelen. 15. Wat is de reden dat er geen andere acties dan de verdere ontwikkeling van het bekostigingsmodel hebben plaatsgevonden op basis van de analyse van de zogenoemde nulopties, het huidige model? De opdracht aan de werkgroep bekostigingsbeleid was, om vanuit een strategische en onderwijskundige visie, overwegingen en aanbevelingen te doen voor een nieuw bekostigingsmodel voor het HBO met in achtneming van de gestelde uitgangspunten en randvoorwaarden in het HOOP 2000. In het rapport zijn derhalve aanbevelingen gedaan voor een nieuw bekostigingsmodel en deze zijn gebruikt voor de uitgangspunten voor een nieuw bekostigingsmodel. Ook bij de andere concepten staan mogelijkheden van strategisch gedrag. Voor elk bekostigingmodel en voor elke belastingwet kunnen risicoanalyses worden gemaakt waaruit blijkt wat allemaal mogelijk zou kunnen zijn. Dat wil niet zeggen dat al deze mogelijkheden in de praktijk worden benut. Ik zie deze signalen dus niet als mogelijke fraude waarvan ik op dat moment op de hoogte zou moeten zijn. 16. Hoe beoordeelt de minister de uitlatingen van de kant van de BVEsector in het Volkskrantartikel van 9 maart j.l.? Ik heb kennis genomen van de inhoud van dat artikel en verwerkt dit in mijn onderzoek. 17. Waaruit bestond het contact tussen de accountantsdienst en Select Seminars rond maart 2001? Kan de Kamer de beschikking krijgen over het conceptcontract dat is opgesteld, zoals in NRC Handelsblad wordt gemeld? Kunnen de hierover nog niet beantwoorde Kamervragen bij deze beantwoording worden betrokken? Voor de beantwoording verwijs ik naar mijn antwoorden van Kamervragen van 7 maart 2002, kenmerk AD/SB/2002/9789 (uw kenmerk 2010207640). Het conceptcontract is daar als bijlage aan toegevoegd. Zie voor antwoord op vragen 18 t/m 33 na vraag 33 18 Waarom is er door het ministerie niet eenduidig op de brief van de heer Verbraak van de Fontyshogescholen van mei 2000 gereageerd? Waarom is het conceptantwoord niet verstuurd? Kan de Kamer hierover alsnog de beschikking krijgen? 19

Waarom suggereert de minister in tegenstelling tot de letterlijke tekst van de brief dat het de heer Verbraak alleen te doen was om de constructie LOI-Windesheim? 20. Waarom is de minister niet eerder geïnformeerd over wat wordt genoemd een belangwekkende materie? Was er geen aanleiding de minister hierover een melding te doen in relatie tot de analyse van het bekostigingsmodel dat omstreeks dezelfde periode speelde? 21. Welke wettelijke basis is geschapen om het gewenste initiatief voor Windesheim en LOI mogelijk te maken of was de wettelijke basis hiervoor bij aanvang al voldoende geregeld? 22. In hoeverre is het in september 2000 aangekondigde breder debat met het veld gevoerd? Welk overleg heeft hierover nog met de heer Verbraak plaats gehad? 23. Is het gebruikelijk dat een ambtelijk antwoord op een binnengekomen brief met betrekking tot fraude niet wordt verzonden? Was de minister op de hoogte van het bestaan van de brief van Verbraak en van het niet verzenden van het ambtelijke antwoord? 24. Dient de Kamer de brief zo op te vatten dat de minister de redenen voor het niet-verzenden van dit antwoord nu pas heeft vernomen? 25 Op welke wijze waren ambtenaren ervan op de hoogte dat het de heer Verbraak in zijn brief eigenlijk alleen om de 6e vraag zou zijn begonnen? 26 Op welke informatie hebben de betrokken ambtenaren dit oordeel gebaseerd, en is de minister van deze beoordeling op de hoogte geweest? 27 Op welke wijze kan de minister aantonen dat het genoemde gesprek op 18 augustus 2000 niet in behoorlijke mate over de betreffende brief is gegaan? 28 Op welke manier doet het feit dat er ook over andere zaken als de Rockacademy en de digitale universiteit is gesproken afbraak aan de inhoud van deze brief? 29 Hoe is het te verklaren dat de minister niet op de hoogte is geweest van de correspondentie van de directeur HBO met de heer Verbraak op 19 september 2000 waarin wordt gesteld dat de genoemde brief om belangwekkende materie handelt? (zie ook vraag 20)

30. Wat is de mening van de minister over deze situatie? 31. Op basis waarvan en wanneer heeft de minister deze correspondentie zeer onlangs alsnog onder ogen gekregen? 32. Hoe kwalificeert de minister al met al de manier waarop het ministerie met de betreffende brief is omgegaan? 33. Hoe kunt u de bewering volhouden dat, daar waar in de betreffende brief wordt gesproken over het ontstaan van bekostigingsconstructies die wij tot voor kort als niet toegestaan beschouwden, het onjuist is dat deze brief nu wordt gepresenteerd in het licht van mogelijke fraude in het hbo? op vragen 18 t/m 33 De brief van de heer Verbraak is ambtelijk aldus gelezen dat vijf retorische vragen werden gesteld om te suggereren dat de in de slotvraag genoemde samenwerking tussen Windesheim en het LOI onder de vigerende regelingen onmogelijk werd geacht. Dat is een stijlvorm die wel meer wordt gebruikt en mijns inziens zeker in de omstandigheden van destijds terecht geen opzien baarde. In mijn brief van 4 maart ben ik uitgebreid op de betreffende samenwerking ingegaan en heb ik ook vermeld dat de Kamer daarover uitvoerig was geïnformeerd. De brief van de heer Verbraak zou in eerste instantie ambtelijk worden beantwoord. Dat antwoord is niet verzonden. Afschrift van dat stuk bleek nog beschikbaar en is als bijlage aan mijn brief van 4 maart toegevoegd. De reden om niet over te gaan tot verzending was, zoals ik u heb gemeld, dat de directeur HBO meende dat een informeel gesprek meer in de rede lag. Dergelijke ambtelijke gesprekken vinden veelvuldig plaats. Het gesprek heeft plaatsgevonden op 18 augustus. Zoals in mijn brief van 4 maart gemeld, is geen gespreksverslag gemaakt. Ook dat is niet uitzonderlijk. Mijn ambtenaren hebben verklaard dat in dat gesprek niet over fraude is gesproken. Ook de heer Verbraak heeft dat inmiddels publiekelijk verklaard. Het gesprek ging ook over andere onderwerpen, zoals de rockacademie en de digitale universiteit. Tenslotte heeft de directeur HBO in september nog een kort briefje geschreven waarin wordt aangeduid dat het gesprek over belangwekkende materie was gegaan en werd een breder debat aangekondigd. Dat debat is niet gevoerd, althans niet naar aanleiding van de brief. Met de heer Verbraak heeft geen specifiek overleg meer plaats gevonden, anders dan in zijn hoedanigheid van HBO-raadslid. De inhoud van de brief is ambtelijk niet gepercipieerd als signaal dat er fraude zou worden gepleegd. Blijkens uitlatingen van alle betrokkenen was dat ook niet aan de orde. Ik was niet op de hoogte van het bestaan van de brief van de heer Verbraak noch van het niet verzonden ambtelijk antwoord. Ik neem genoegen met de verklaring dat een ambtelijk gesprek voor partijen destijds meer in de rede lag dan een ambtelijk antwoord. De kwalificatie belangwekkende materie dient te worden betrokken op

de genoemde samenwerking tussen bonafide instellingen in een vorm die mij wordt voorgelegd ten behoeve van in dat geval vermindering van het lerarentekort. Ik vind dat ook belangwekkende materie, dat standpunt van mij is genoegzaam bekend. Bij de voorbereiding op het debat met uw Kamer op 30 januari jl. bereikte mij een signaal over het bestaan van deze ambtelijke correspondentie. Het niet verzonden ambtelijk antwoord heb ik weken later onder ogen gekregen. Ik ben achteraf van mening dat het verstandiger zou zijn geweest mij destijds hierover te informeren. Aan de andere kant moet men steeds bedenken dat stukken achteraf anders kunnen worden gepercipieerd. 34. Heeft de minister inmiddels maatregelen genomen in het kader van de bekostiging van de hogescholen om betaling van ten onrechte opgevoerde onderwijsprestaties te voorkomen? Naar aanleiding van de vragen die nu aan de instellingen worden gesteld, de uitkomsten van het accountantsonderzoek, de beslissingen die nog moeten worden genomen door een nog door mij in te stellen onafhankelijke commissie en de review door de Algemene Rekenkamer, zal ik met aanbevelingen komen om bekostiging te voorkomen van ten onrechte opgevoerde onderwijsprestaties. 35. Wanneer wist de minister voor het eerst dat sprake kan zijn van onregelmatigheden in de bekostiging van het hbo? Er kan altijd sprake zijn van onregelmatigheden van incidentele aard. Accountants-rapporten en inspectie signalen indiceerden nooit dat dit georganiseerd gebeurde. Het toegespitste forensische accountantsonderzoek waartoe ik op 14 november jl. opdracht heb gegeven gaf het eerste signaal dat er sprake kon zijn van georganiseerde onregelmatigheden. 36. Bent u bereid om het chronologisch feitenonderzoek naar signalen over verdachte bekostigingsconstructies in het hbo en eventueel andere onderwijsinstellingen uit te breiden tot de gehele periode die valt onder uw verantwoordelijkheid? Ik verwijs naar de gekozen en onderbouwde aanpak, die mijns inziens snel tot inzicht en overzicht zal leiden. Daarbij komt het mij niet opportuun voor meer energie te steken in het graven naar stukken, die met de wetenschap van vandaag zouden kunnen worden uitgelegd als verdachte signalen. 37. Bent u bereid, nog vóór het debat, een volledig feitenonderzoek naar de Kamer te zenden waarin alle brieven en onderzoeken die mogelijkheden tot fraude hebben geopenbaard worden vermeld, en waarbij tevens onderbouwd wordt aangegeven wat de reactie van het ministerie op elk signaal is geweest?

Zie antwoord op vraag 36 38. Wat is de reden dat de heer de Jong heeft gevraagd naar het doel van het HOBEON onderzoek, terwijl dit in de brief hierover duidelijk staat vermeld? Dat is mij niet bekend. 39. Waarom is tot in het eerste spoeddebat in de Kamer gesteld dat de Delta University dezelfde organisatie was als Delta Hogescholen en dat de heer De Jong is aangezien voor de heer Mulders? Waarom was dit overigens de reden om niet tot onderzoek over te gaan? (punt 2) Er is verwarring ontstaan rond de Delta University, waarvan de Delta hogeschool kennelijk afgesplitst is, van de Dutch Delta Business School, de rechtspersonen die deze instelling in stand houden en de personen die directeur zijn of waren. De heer de Jong heeft aandelen van de Delta hogeschool overgenomen van de heer Mulders en is daardoor in verband gebracht met eerdere klachten, een rechtszaak, een accountantsonderzoek en een inspectie onderzoek. 40. Bestaat er een protocol voor afhandeling van dergelijke klachten, wanneer neemt CFI actie en wanneer de velddirecties? In het protocol met CFI is geregeld dat signalen over onregelmatigheden die bij de beleidsdirecties binnenkomen worden overgedragen aan CFI die zo nodig de AD opdracht geeft nader onderzoek te verrichten De bestuursraad, Cfi, of een velddirectie kan de AD verzoeken een bijzonder onderzoek te verrichten. 41. Waarop hadden de klachten van Delta University in de periode 94-96 betrekking? Hoe is deze klacht afgerond? (punt 2 en 4) De klachten hadden betrekking op vermeende oneerlijke concurrentie. Het aangespannen geding is door de klager verloren. Het accountantsonderzoek en het inspectieonderzoek hebben eveneens niet geleid tot steun voor de beweringen ter zake.

42. Waarom wilde de heer De Jong de beschikbare informatie niet achterlaten? Waarom blijkt dit niet uit het gespreksverslag, maar wordt daar melding gemaakt dat het ministerie zich zal beraden? Dhr. de Jong wilde de beschikbare informatie niet achterlaten om hem moverende redenen. Wellicht heeft dit te maken met de wijze waarop dit materiaal was verkregen. U zie daartoe het verlag van het gesprek op 14 november 2001 dat ik u heb toegezonden bij mijn brief van 4 maart jl. 43. Is het waar dat het bijna een maand duurde voordat de DGHW en de heer De Jong een gesprek hadden (n.l. op 13-11-2001), terwijl dit op 16-10-2001 al met directeur HBO wordt afgesproken? Zo ja, wat is hiervan de reden? Waarom is de minister niet op de hoogte gesteld rond 16-10-2001? (punt 13) Op 16 oktober 2001 is de DGHW gemeld dat mogelijk sprake was van een serieus signaal. Men was het eens dat verdere actie zou worden ingezet en klager zou worden uitgenodigd. Echter er was nog sprake van onenigheid over de verslaglegging van het gesprek op 12 oktober 2001. De impasse daarover is doorbroken door de uitnodiging van DGHW op 13 november voor het gesprek op 14 november 2001. 44. Heeft er een rectificatie van De Volkskrant plaats gevonden van de uitspraken van de heer Koeman? (punt 16) Voor zover mij bekend heeft geen rectificatie plaatsgevonden 45. Waarom is er geen actie ondernomen op de publiciteit in NOVA?(punt 23) In de uitzending was mevrouw Van Leeuwen (partner van de heer De Jong) aan het woord die het eerdere signaal van de heer Jong nogmaals verwoordde. De accountantsdienst was toen inmiddels met het onderzoek gestart. 46. Wat is de stand van het klachtenonderzoek naar het lekken door de heer de Jong en mevrouw van Leeuwen? Wat is er in de periode tussen 07-01-2002 en 24-01-2002 met de klacht gebeurd? Wat is precies de achtergrond van de klacht van de heer de Jong en mevrouw van Leeuwen? (o.a punt 24) Op 12 oktober 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen dhr. De Jong en mw. Van Leeuwen met ambtenaren van mijn departement. Daags na dat gesprek hebben De Jong en Van

Leeuwen zich erover beklaagd dat informatie uit dat gesprek door ambtenaren naar buiten zou zijn gebracht. Aan De Jong en Van Leeuwen is toen de vraag voorgelegd of zij wilden dat dit zou worden behandeld als een formele klacht. Per fax hebben zij aangegeven daarvan af te zien. Vervolgens hebben zij bij brief van 7 januari 2002 te kennen gegeven dat zij alsnog de klacht behandeld wensten te zien. Bij brief van 24 januari 2002 is aan klagers gemeld dat hun klacht in behandeling was genomen. Een onafhankelijke klachtadviescommissie heeft de klacht in onderzoek. De uiterste termijn voor afhandeling van de klacht is op grond van artikel 9:11 van de Algemene Wet Bestuursrecht 15 april a.s..