X.8. METHODOLOGIE Inhoud: Voorwoord 1. Opzet 2. Opmaak 3. Gebruik hoofdletters 4. Andere afspraken 5. Afkortingen Gebruikte literatuur
Voorwoord Het project heeft op dit moment een zeer uitgebreide doelstelling. Het wil een zo volledig mogelijke informatie geven over het Jodendom in de relatie met het Christendom, in het verleden en in het heden. Tegelijk ben ik mij bewust dat deze doelstelling nooit haalbaar is, maar het streven heeft mij veel plezier gegeven. Zo is het echter niet begonnen. Het begon als een bundeling van tentamenwerkstukken, scripties en syllabi voor gegeven lezingen. In eerste instantie beperkte de doelstelling zich dan ook tot het heden. Gedwongen door de omstandigheden kwamen daar gaandeweg aanvullingen bij van latere studies en van gelezen artikelen die pasten binnen het raamwerk van het project, met name met betrekking tot het ontstaan van het Christendom als een joodse sekte. Dit groeiproces leidde niet alleen tot wijziging en uitbreiding van bestaande teksten, maar ook tot verbreding van de doelstelling. Dit bracht mee dat het geheel steeds omvangrijker werd door de uitbreiding met nieuwe hoofdstukken en paragrafen. De bestaande opzet moest zodoende regelmatig worden aangepast en bestaande teksten moesten heringedeeld worden. Ook leidde dit zo nu en dan tot aanpassing van de opmaak. In dit hoofdstuk is nu de laatste opzet, opmaak en afspraken opgenomen. De bestaande tekst is echter nog niet overal aangepast. De ontstaansgeschiedenis laat tevens zien dat aan dit project geen systematisch ontwerp ten grondslag heeft gelegen. De opzet heeft pas gaandeweg de huidige vorm gekregen. Ook leidde dit ertoe dat diverse hoofdstukken wel eens onafgemaakt bleven. Daardoor vertoont het project een zekere onevenwichtigheid. Alle onderwerpen hebben niet dezelfde diepgang. X.8.2
X.8.1. OPZET Het project is verdeeld in een aantal delen, aan te geven met de letters A - B - C - D - E - F - G - H - J - K - L - M N V - X. Deze delen gaan vooraf met een deel 0 als algemene inleiding en verantwoording. Ook bevat dit deel algemene informatie betreffende het onderwerp. Ieder deel bestaat uit een aantal hoofdstukken (maximaal 10), genummerd 0 t/m 9. Het eerste hoofdstuk bevat steeds een algemene inleiding op het thema van het deel, een uitgebreide inhoudsopgave van het deel (op paragraaf-niveau) en zo nodig wat algemene informatie. In de computer (met als tekstverwerkerk MS Word) is elk deel een file, aangezien wijzigingen zich meestal beperken tot een hoofdstuk. De naam van een file is: deel.(code van het hoofdstuk).doc. De nummering van de bladzijden is dientengevolge ook per hoofdstuk, vooraf gegaan door de code van het hoofdstuk. Op zijn beurt is een hoofdstuk weer verdeeld in een aantal paragrafen (maximaal 10), genummerd 1 t/m 9. Elke paragraaf is door middel van tussenkopjes opgedeeld in diverse (ongenummerd) stukjes tekst. Het eerste hoofdstuk van een deel bevat de algemene literatuur voor dat deel, elk hoofdstuk wordt afgesloten met de gebruikte specifieke literatuur. Eén van de doelstellingen van dit project is een bundeling van informatie ten dienste van cursussen en lezingen. Om uit deze studie gemakkelijk de tekst voor een cursus of lezing samen te stellen, heeft elke kleinste teksteenheid een code, de zgn. teksteenheidcode, bestaande uit 5 tekens (zie pag.x.8.6) X.8.3
X.8.2. OPMAAKREGELS Pagina-instelling: bovenmarge 3,3 cm ondermarge 2,0 cm linkermarge 3,5 cm rechtermarge 2,5 cm vanaf rand: koptekst 1,5 cm voor de literatuur 9 pt voettekst 1 cm Koptekst: De koptekst bevat de naam van het deel en van het hoofdstuk, gevolgd door een streep over de gehele breedte: L: (naam van het deel) L.c.: (naam van het hoofdstuk) De koptekst staat niet boven het titelblad van deel of hoofdstuk. Ook de inleidende hoofdstukken.0 hebben geen koptekst. Voettekst: De voettekst bevat links (cursief) de naam van het project (Ontmoeting met het Jodendom) en rechts (niet cursief) het nummer van de bladzijde, met een streep boven de naam van het project: _ (hoofdstukcode).bladnummer De voettekst staat niet onderaan het titelblad. Lettertype: Univers Lettergrootte: voor de tekst 10 pt voor de naam van de paragraaf 12 pt vet voor de tussenkopjes 11 pt vet/cursief voor de koptekst en de voettekst 10 pt voor de kop van de gebruikte literatuur 11 pt vet X.8.4
Deel De naam van het deel bestaat uit een titel en een ondertitel, welke cursief worden afgedrukt. Kopblad: Na een regel spatie: D e e l (code deel) pt) (14 pt) pt) T I T E L - ONDERTITEL (16 (16 (plaatje) Op dit blad staan niet de kop- en voetteksten. Op de volgende bladzijden: - Alleen de voettekst - Inhoud: (na regel spatie) Na het kopblad komt de uitgebreide inhoud van het deel op paragraaf-niveau. - Inleiding: (na regel spatie) Ook de inleiding krijgt een titel, welke na het woord Inleiding cursief wordt vermeld. Lettergrootte 12 pt / vet. De inleiding wordt (zo mogelijk) vooraf gegaan door een motto of citaat (10 pt / cursief). X.8.5
Hoofdstuk De titel van het hoofdstuk wordt cursief afgedrukt. Kopblad: Na een regel spatie: (code deel).(code hoofdstuk). NAAM VAN HET HOOFDSTUK pt) (14 (plaatje) Inhoud: Op dit blad staan niet de kop- en voetteksten. Op de volgende bladzijden: - Kop- en voettekst - Voorwoord: (na regel spatie) Ook het voorwoord krijgt zo mogelijk een titel, na het woord voorwoord. Ieder voorwoord begint (zo mogelijk) met een motto of citaat (10 pt / cursief). - Paragraaf: (na regel spatie) Iedere paragraaf van een hoofdstuk begint op een nieuw blad, na een regel spatie. De tekst van elke paragraaf is verdeeld in eenheden met een tussenkopje (11 pt / vet). - Teksteenheidcode: Iedere kleinste eenheid krijgt een code van 5 tekens (zonder punten): letter van het deel - nummer van het hoofdstuk - nummer van de paragraaf volgnummer van de tussenkopjes volgnummer indien een tussenkopje nog weer een onderverdeling kent met een vetgedrukt kopje. De teksteenheidcode staat op de eerste regel van de teksteenheid, rechts tussen vierkante haken. Kent een tussenkopje geen verdere onderverdeling dan is het vijfde teken een 0, X.8.6
X.8.3. GEBRUIK HOOFDLETTERS Het gebruik van de hoofdletter is in de huidige voorschriften voor de nederlandse taal niet duidelijk en soms dubieus. Gezien de uitgangspunten van deze studie is er daarom op enkele punten vanaf geweken. 1. M.b.t. religieuze instellingen: Het voorschrift is dat nationale naamwoorden met een hoofdletter en religieuze met een kleine letter moeten worden geschreven. Dit betekent dat nationale instellingen (bv. partijen) met een hoofdletter, maar etnisch/religieuze instellingen (bv. partij van de farizeeën) met een kleine letter worden geschreven. Na de laatste wijziging worden Jood en Joods wel als een nationale benaming gezien en dus met een hoofdletter geschreven, maar de religieuze joodse instellingen niet. De toepassing van deze grammaticale regel is dan ook omstreden of ongerijmd: Nederlandse christen tegenover Nederlandse Jood; christelijke Nederlander tegenover Joodse Nederlander; Christen Unie tegenover farizeïsme. Aangezien in deze studie Jodendom en Christendom gelijkwaardig zijn, moet dat ook in het gebruik van hoofden kleine letters tot uitdrukking komen. Daarom is gekozen voor de franse oplossing. Daarbij worden etnisch/religieuze zelfstandige naamwoorden met een hoofdletter en de bijbehorende bijvoeglijke naamwoorden met een kleine letter geschreven, tenzij het bijvoeglijke naamwoord een deel van een naam is. Dus: Jood, Christendom, Romeinen, Islam, Heidenen (voorzover ze een groepering aanduiden), Farizeeër, maar ook joods, christelijk, romeins, islamitisch, farizeïstisch, maar wel weer Romeinse rijk (als titel) bijbels, talmoedisch, bijbels. 3. M.b.t. Verwijzingen naar God en Jezus: In tegenstelling tot de Nieuwe Bijbelvertaling zijn de verwijzingen naar God (ik - mijn - hij) met een hoofdletter geschreven: Ik - Mijn - Hij. De verwijzingen naar Jezus zijn verschillend geschreven: als ze verwijzen naar Jezus als mens zijn ze met een kleine letter, naar de Opgestane Christus met een hoofdletter geschreven. 2. M.b.t. Heilige boeken: Omdat een hoofdletter ook iets van waardering uitdrukt, zijn de namen van de gezaghebbende geschriften uit de verschillende godsdiensten zelf met een hoofdletter geschreven: Schrift, Tora, Bijbel, Talmoed, Koran, Oude en Nieuwe Testament. Zoals hiervoor is uiteen gezet zijn de bijbehorende bijvoeglijke naamwoorden weer met een kleine letter geschreven: X.8.7
X.8.4. ANDERE AFSPRAKEN Oude en Nieuwe Testament: Het gangbare spraakgebruik van Oude en Nieuwe Testament is aangehouden, ondanks het bezwaar dat het Oude niet verouderd en het Nieuwe er echt niet voor in de plaats is gekomen. De alternatieven zijn geen verbetering. Het gebruik van Eerste en Tweede Testament heeft bezwaar dat daarmee onvoldoende tot uiting komt het nieuwe dat er in de ogen van de leerlingen van Jezus wel degelijk in zijn boodschap zat. De termen Tenach en Evangelie hebben het nadeel dat ze vrijwel onbekend zijn voor een christelijk publiek. Bijbelcitaten: Citaten uit de Bijbel zijn zoveel mogelijk uit de NBV, tenzij een meer letterlijke vertaling voor het betoog nodig is. Vertalingen: Citaten uit niet-nederlandse literatuur zijn allemaal overgenomen uit de meest gangbare vertaling. Uit het overzicht van de gebruikte literatuur bij ieder hoofdstuk blijkt welke dat is. Jaartallen: Met betrekking tot de jaartallen wordt niet gesproken van v(oor) Chr. of na Chr., maar van g.j. (gangbare/gebruikelijke jaartelling), resp. v.g.j. (voor de gangbare/ gebruikelijke jaartelling). Afbreken van woorden: afbreken na minimaal drie letters (dus niet na bv. ge- ) Rechter kantlijn: rechter kantlijn, maar niet bij het overzicht van de gebruikte literatuur en niet bij een blokje citaat dat cursief is gedrukt X.8.8
Gebruikte literatuur * Peter J. Tomson, Als dit uit de Hemel is... - Jezus en de schrijvers van het Nieuwe Testament in hun verhouding tot het Jodendom, p. 383-386, Folkertsma Stichting voor Talmudica, 1997. * H. Mulder, Klein Lexicon van bijbelse namen, Kampen 1982. X.8.9