Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

29200 XVI Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ME/CVS Nr. 2018/07. Samenvatting

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Oprichting Stichting Nederlandse Veteranendag. Staten-Generaal. Vastgesteld 18 november De voorzitter van de commissie, Van Baalen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Inhoudelijke Ondersteuning

Tweede Kamer der Staten-Generaal

- - Beleidsstuk, vastgesteld op 4 juli 2018 door de directie Sociaal Medische Zaken van het UWV. De beoordeling van cliënten met ME/CVS bij UWV

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2018D22525 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Schriftelijke vragen en opmerkingen vanuit de fracties:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

6. Het is het beleid van het UWV om mensen met ME/CVS geen WAO-uitkering meer te geven.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 800 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2005 Nr. 199 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 26 juli 2005 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport 1 heeft op 22 juni 2005 overleg gevoerd met minister Hoogervorst van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over: de brief van de minister van VWS van 4 februari 2005 inzake het standpunt over het advies «Het chronische vermoeidheidssyndroom» van de Gezondheidsraad (29 800-XVI, nr. 115); de brief van de minister van VWS van 9 juni 2005 inzake het chronische vermoeidheidssyndroom. (29 800-XVI, nr. 180). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit. Vragen en opmerkingen uit de commissie 1 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GroenLinks) en Koşer-Kaya (D66). Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Nijs (VVD), Ferrier (CDA), Cqörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GroenLinks) en Bakker (D66). Mevrouw Van Dijken (PvdA) herhaalt de oproep die bijna alle partijen in het vorige AO over het vermoeidheidssyndroom aan de minister hebben gedaan, namelijk om het advies van de Gezondheidsraad over te nemen en dus om het CVS/ME-syndroom te erkennen als een eigenstandige aandoening. De minister is nog steeds niet op die oproep ingegaan en heeft zich ook niet de kritiek van de Kamer naar aanleiding van zijn uitspraken over het advies van de Gezondheidsraad aangetrokken. Blijkbaar begrijpt de minister niet welke invloed zijn uitspraken hebben voor de WAO-herkeuringen. Mevrouw Van Dijken heeft verder kritiek op de opvatting van de minister dat therapieën ook verzorgd kunnen worden door GGZ-instellingen en reïntegratiebedrijven. Het is namelijk helemaal niet zeker dat deze instellingen daar geschikt voor zijn. Bovendien zou op deze manier afbreuk worden gedaan aan de waarde van cognitieve gedragstherapie. Het beschikbare bedrag voor onderzoek is van 3 mln. teruggebracht naar 1,9 mln. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat het onderzoek naar oorzaak en gevolg nog veel inspanning vergt en dat de mogelijkheid van meerdere therapieën de aandacht moet hebben. Waarom is het bedrag teruggebracht naar 1,9 mln. als er nog zoveel onduidelijk is over het CVS/ME-syndroom? Mevrouw Schippers (VVD) zegt zich aan te sluiten bij de opmerking van de minister in zijn brief aan de Kamer dat de klachten van CVS-patiënten KST88898 0405tkkst29800XVI-199 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2005 Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 2005, 29 800 XVI, nr. 199 1

terecht kunnen zijn en daarom serieus moeten worden genomen. Zij vindt het juist dat het beleid van het kabinet zich richt op een integrale aanpak door middel van onderzoek en behandeling en dat patiënten eventueel aanspraak kunnen maken op verzekerde zorg. De minister zal 1,9 mln. uittrekken voor een meerjarige onderzoeksopdracht aan ZonMw. De VVD-fractie vindt het van belang dat het Nederlandse onderzoek een aanvulling is op internationale ontwikkelingen. De minister zegt in zijn brief dat dat het geval zal zijn. Worden daarbij ook de biologisch-medische ontwikkelingen in aanmerking genomen? De Gezondheidsraad beveelt voor het onderzoek een multidisciplinaire aanpak aan waarbij de diverse factoren in hun onderlinge samenhang worden bestudeerd. Kan de minister bevestigen dat ZonMw voor deze aanpak kiest? Het onderzoek zal zich zoveel mogelijk moeten richten op het CVS/MEsyndroom. Voorkomen moet worden dat bij dit onderzoek ook allerlei andere onverklaarbare klachten worden bestudeerd. Is de minister al dan niet op grond van gegevens van de Gezondheidsraad bekend hoeveel onderzoeken elders worden verricht? De fractie van de VVD is verheugd over het feit dat ZonMw in het najaar een conferentie zal organiseren. Vooral is zij blij met de betrokkenheid van de patiëntenverenigingen. Het is namelijk belangrijk om op zo n conferentie kennis, verwachtingen en ervaringen uit te wisselen. De VVD-fractie heeft de minister gevraagd om de wachtlijsten bij het Kenniscentrum in Nijmegen op te lossen. De minister geeft aan dat er bij vrijgevestigde psychotherapeuten en revalidatie- en reïntegratiecentra geen wachtlijsten zijn. Is de behandeling daar vergelijkbaar met en even succesvol als die in Nijmegen? Mevrouw Schippers merkt tot slot op zich te kunnen vinden in de beleidslijn waarbij iedere patiënt individueel wordt beoordeeld aan de hand van de vraag wat hij nog kan, ongeacht de ziekte of de aandoening. De heer Buijs (CDA) meent dat de wijze waarop de minister de definitiekwestie van CVS beschrijft patiënten het gevoel kan geven dat zij niet serieus worden genomen. In aanmerking moet worden genomen dat er reële klachten kunnen zijn zonder dat objectief aanwijsbare afwijkingen worden gevonden. Het niet erkennen van de klachten ervaren veel patiënten als een onrechtvaardige bejegening. Daarom zou het in een vroeg stadium erkennen dat de klacht mogelijk CVS betreft, veel onvrede kunnen wegnemen, want juist de erkenning is voor betrokkenen binnen en buiten de medische wereld van belang. De heer Buijs refereert in dit verband aan het advies van de Gezondheidsraad, waarin staat dat het voor de praktijk nuttig is om CVS als een eigenstandige aandoening te beschouwen volgens de CDC-94-criteria. Dat biedt weer de mogelijkheid om een werkhypothese op te stellen aan de hand waarvan een therapie kan worden voorgeschreven. Bovendien zou het zeer wel mogelijk zijn om CVS als een ziekte te benoemen zonder dat dat automatisch betekent dat daaraan rechten kunnen worden ontleend. De minister neemt de aanbeveling van de Gezondheidsraad waarbij de cognitieve therapie als behandelmethode wordt genoemd over. Het zou nuttig zijn te inventariseren welke andere behandelmethodes er zijn. Verder is het nodig bij het opstellen van richtlijnen de verschillende organisaties te betrekken. Bij het laten verrichten van onderzoek zouden de patiëntenverenigingen moeten worden betrokken. Is het mogelijk dat de Gezondheidsraad de internationale ontwikkelingen op het gebied van CVS-onderzoek inventariseert en daarover regelmatig rapporteert? De heer Buijs wijst er tot slot op dat in de stukken wordt gesproken over CVS/ME-patiënten. Het feit dat het woord «patiënt» wordt gebruikt impliceert dat het hier om een ziekte gaat. Bovendien wordt gesproken over een syndroom en volgens de medische literatuur is een syndroom een Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 2005, 29 800 XVI, nr. 199 2

complex verschijnselen die kenmerkend zijn voor een bepaalde ziektetoestand. Mevrouw Tonkens (GroenLinks) vindt dat de vraag of sprake is van een ziekte of een aandoening geen onderwerp van een politiek debat in de Tweede Kamer zou moeten zijn. Dat die vraag toch aan de orde is, is het gevolg van het feit dat de minister naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad publiekelijk heeft verklaard CVS niet als ziekte of aandoening te erkennen. Met de motie-vendrik heeft de Kamer uitgesproken dat hij dat wel moet doen. Dat impliceert dat de minister moet terugkomen op zijn eerder gedane uitspraak. Het probleem is namelijk dat een dergelijke uitspraak van de minister van invloed is op WAO-keuringen. Dat blijkt uit rapporten van het UWV. Natuurlijk kan men aan de erkenning dat CVS een ernstige aandoening is niet automatisch rechten ontlenen. Daarvoor is een individuele beoordeling nodig. Mevrouw Tonkens merkt voorts op dat het van belang is om onderzoek te doen naar de verschillende behandelmethoden en naar preventie. Daarbij moet een breed scala aan mogelijkheden in aanmerking worden genomen. Is er bijvoorbeeld een verband tussen een stressmaatschappij en het ontstaan van CVS? Het budget voor het onderzoek is verlaagd van 3 mln. naar 1,9 mln. Wat is de reden daarvoor? Mevrouw Koşer-Kaya (D66) concludeert uit de brief van de minister van 9 juni dat hij zijn standpunt niet heeft veranderd. Daarin spreekt hij namelijk over lichamelijk onverklaarbare klachten en niet over CVS. Daarbij gaat hij voorbij aan het feit dat het ziektebeeld nu eenmaal bestaat. Dat soms verkeerde diagnoses worden gesteld doet daar niets aan af. De Gezondheidsraad beveelt dan ook aan om CVS als een eigenstandige aandoening te erkennen en om nader onderzoek te doen naar de oorzaken en geschikte behandelmethoden. De minister neemt dat advies niet over. Daarmee weigert hij de bestaande werkelijkheid te accepteren, terwijl zijn voorgangers mevrouw Borst en de heer Linschoten het bestaan van CVS wel hebben erkend. De minister gaat ook voorbij aan het feit dat de klachten bij CVS zeer verschillend kunnen zijn. Hij wil het probleem namelijk oplossen met alleen aandacht voor reïntegratie en cognitieve gedragstherapie. Er is echter eerst nader onderzoek nodig voor het bepalen van de gewenste therapie. Niet alle patiënten hebben namelijk baat bij cognitieve gedragstherapie. De minister heeft het bedrag voor onderzoek verlaagd van 3 mln. naar 1,9 mln. Wat is de reden hiervoor? De 1,9 mln. wordt besteed voor de ontwikkeling van cognitieve gedragstherapie en niet aan biologischmedisch onderzoek. Dat is vreemd aangezien de oorzaak van de aandoening nog niet is vastgesteld. Internationaal is al veel onderzoek naar de oorzaken van CVS verricht en het is van belang van de resultaten daarvan kennis te nemen. Mevrouw Koşer-Kaya wijst er vervolgens op dat een gevolg van de politieke uitspraak van de minister is dat CVS/ME-patiënten vaak niet een WAO-uitkering krijgen en dat zich bij de keuring willekeur voordoet. Erkenning van de aandoening zal daaraan een einde kunnen maken. Zij zou kostbare procedures kunnen voorkomen en de patiënten rust bieden. Is eenmaal vastgesteld dat de CVS-patiënt ziek is, dan kan aan de hand van de lijst voor functionele mogelijkheden bepaald worden wat de desbetreffende persoon nog kan. Dit idee is reeds verwoord in de aangenomen motie-vendrik. Daarin wordt de regering gevraagd om zo spoedig mogelijk een officiële bevestiging van erkenning van de ziekte naar het UWV te sturen. Op die manier wordt volledig duidelijk voor alle keuringsartsen en andere professioneel betrokkenen dat CVS/ME een officieel erkende aandoening is die als zodanig dient te worden bezien bij de herkeuring voor de WAO. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 2005, 29 800 XVI, nr. 199 3

Mevrouw Kant (SP) herinnert eveneens aan de door de heer Vendrik ingediende motie over CVS. Die motie is aangenomen en daarom is dit algemeen overleg overbodig. Het ligt immers voor de hand dat een motie die brede steun van de Kamer geniet, wordt uitgevoerd. Met de motie wordt het CVS/ME-syndroom aangemerkt als een erkende aandoening. De minister voert de motie niet uit met als gevolg dat de keuringsartsen CVS niet als een eigenstandige aandoening beschouwen. Daardoor is het voor hen ook niet mogelijk om te bepalen wat deze patiënten nog wel of niet kunnen. Onderzoek zou misschien duidelijk maken hoe de ziekte ontstaat, maar het budget voor onderzoek is te beperkt. Bovendien worden te weinig behandelmethodes bij het onderzoek in aanmerking genomen. Uit de stukken blijkt bijvoorbeeld niet dat ook internationale ontwikkelingen worden bestudeerd. Verder zou het mogelijk moeten zijn om samen te werken met instellingen in andere landen. Die samenwerking is echter alleen mogelijk als de minister daarvoor de middelen beschikbaar stelt. De heer Nawijn (LPF) vindt dat de minister in het vorige AO en in zijn brieven geen goede argumenten gebruikt om de conclusie van de Gezondheidsraad niet over te nemen. Volgens de minister zou het prematuur gebruiken van een ziektebeeld tot een foute diagnose en tot verkeerde behandelingen kunnen leiden. Verder zou de erkenning van het ziektebeeld niet tot de gewenste reactie bij de patiënten leiden en het bestaan van CVS zijn omgeven door pseudo-wetenschap. Blijkbaar bestaat bij de minister het misverstand dat met erkenning van de ziekte hij ook zegt dat de oorsprong lichamelijk is. Hij heeft niet in aanmerking genomen dat ook de Gezondheidsraad duidt op de psychosociale componenten van CVS. De minister lijkt ook voorbij te gaan aan het gegeven dat ontkenning van het bestaan van de ziekte genezing in de weg kan staan. Ook hierop wordt door de Gezondheidsraad gewezen. Het feit dat soms de diagnose CVS wordt gesteld terwijl later blijkt dat er iets anders aan de hand is, is slechts het gevolg van het onzorgvuldig of niet toepassen van de diagnosecriteria en van onvoldoende specialistisch, medisch onderzoek. In zijn brief van 9 juni benadrukt de minister nog een ander argument: voor het bestaan CVS is geen wetenschappelijk bewijs voorhanden. Echter, voor de erkenning van een ziekte is geen wetenschappelijk bewijs nodig. De Gezondheidsraad beveelt aan een multidiciplinair onderzoek uit te voeren naar de oorzaak en de behandeling van CVS. Wellicht kan dat onderzoek het door de minister verlangde wetenschappelijke bewijs leveren. In dezelfde brief spreekt de minister over het hoge succespercentage bij cognitieve gedragstherapie. Dat percentage zou blijken uit het Nijmeegse onderzoek. Op dit onderzoek is veel kritiek geweest. Het feit dat CGT voor 70% van de CVS/ME-patiënten effectief is, is gebaseerd op de gegevens van één onderzoek terwijl aan dat onderzoek niet alleen CVS/ME-patiënten deelnamen, maar ook mensen met alleen chronische vermoeidheidsverschijnselen. De meeste zieken die niet van huis konden of het bed moesten houden deden niet mee. Van de deelnemers viel 40% tussentijds af. Na afloop gaf 60% van de overgebleven deelnemers aan dat enige verbetering was opgetreden. Er is geen onderzoek gedaan naar mogelijke achteruitgang bij de deelnemers. Gelet op al deze punten is het raadzaam nog eens te onderzoeken welke behandelmethode voor CVS geschikt zou zijn. Over het te verrichten onderzoek naar de oorzaken van CVS spreekt de minister zich in zijn brief van 9 juni zelf tegen. Enerzijds acht hij wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaken van CVS waardevol overigens zonder daarvoor geld ter beschikking te stellen en anderzijds geeft hij aan onderzoek naar de oorzaak van CVS niet nuttig te vinden en op zoek te zijn naar praktisch toepasbare kennis. De minister neemt hiermee ten Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 2005, 29 800 XVI, nr. 199 4

onrechte en zonder goede beargumentering de waardevolle aanbeveling van de Gezondheidsraad dat een multidisciplinair onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar zowel de oorzaken als de behandeling van CVS, niet over, zonder duidelijk te maken waarom hij dat niet doet. Waarom trekt de minister niet meer uit dan 1,9 mln. voor onderzoek naar de oorzaken van CVS en voor het ontwikkelen van een effectieve behandelwijze? In 2001 was immers al ruim 3 mln. voor onderzoek naar CVS/ME toegezegd. De heer Nawijn wijst er tot slot op dat minister Borst en staatssecretaris Linschoten de ziekte wel erkenden. Blijkbaar is de politieke kleur van een regering van invloed voor het erkennen van een ziekte en kan daaraan, geheel ten onrechte, een motie van de Kamer niets veranderen. Het antwoord van de minister De minister zegt de klachten van mensen die duiden op CVS serieus te nemen en van mening te zijn dat die mensen behandeld moeten kunnen worden. Dat staat los van de erkenning van de ziekte. Het is ook niet aan de minister om ziektes te erkennen. Dat kan de Tweede Kamer evenmin. De WHO heeft schriftelijk aangegeven dat de international classification of diseases niet een lijst is met definities van ziekten. Uiteindelijk bepalen de professionals of zij een verschijnsel of een syndroom als een eigenstandige ziekte beschouwen. Wel kan een minister aarzelingen hebben bij de conclusies die in een rapport zijn verwoord. Dat was bij deze kwestie het geval. Voor het bepalen van het recht op uitkering is ook niet essentieel of een ziekte wordt erkend. De wettelijke grondslag voor de uitkeringen staat in het Schattingsbesluit. Op grond daarvan wordt bepaald of de desbetreffende persoon ziek is. Wanneer dat het geval is komt de vraag aan de orde in welke mate arbeid verricht kan worden. Echter, de arts moet bepalen of de persoon ziek is en daarbij is het zeer wel mogelijk dat een persoon als ziek wordt aangemerkt terwijl zijn klachten niet te verklaren zijn. Iemand met CVS-verschijnselen kan dus ook in aanmerking komen voor een uitkering, hetgeen overigens in de praktijk voorkomt. Dat een verzekeringsarts de mening van een politicus bepalend laat zijn, is zeer onwaarschijnlijk. Naar aanleiding van de motie van het lid Vendrik heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 april een brief naar het UWV gestuurd. Daarin staat dat mensen met CVS niet van een uitkering kunnen worden uitgesloten en evenmin op grond van hun klachten rechten kunnen laten gelden. Dat kan met zich brengen dat bij de beoordeling van de klachten van de verschillende patiënten niet altijd dezelfde conclusie wordt getrokken. De minister herinnert er voorts aan dat hij zelf als staatssecretaris het Schattingsbesluit heeft aangepast om te voorkomen dat mensen met onverklaarbare klachten automatisch worden uitgesloten van een WAO-uitkering. Het Schattingsbesluit kende aanvankelijk de bepaling dat voor een WAO-uitkering sprake moest zijn van objectiveerbare ziektebeelden. Dat leidde ertoe dat mensen met ziekteverschijnselen die niet objectiveerbaar waren, werden uitgesloten van een WAO-uitkering. De minister zegt van mening te zijn dat het beschikbare budget voor onderzoek het beste gericht kan worden ingezet en versnippering zoveel mogelijk te willen voorkomen. Natuurlijk zal gebruik moeten worden gemaakt van beschikbare kennis. Het College voor zorgverzekeringen subsidieert met het programma Zorgverbeteringen mogelijkheden om de kennis over de toepassing van CGT uit te dragen. ZonMw heeft reeds ervaring met het ontwikkelen van goede behandelmethodes. Bij het door deze instelling te verrichten onderzoek kunnen verschillende aspecten aan de orde komen: preventie, de diagnosestelling, de relatie tussen belastbaarheid en vermoeidheid en de vraag welke behandelmethode het meest geschikt zal zijn. Verder zal internatio- Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 2005, 29 800 XVI, nr. 199 5

naal verricht onderzoek in aanmerking moeten worden genomen, alsmede de kennis die bij aanverwante ziektes en behandelmethodes wordt opgedaan. Ook is het van belang dat patiëntenverenigingen worden betrokken bij de opstelling van het onderzoeksprogramma. GGZ-instellingen en reïntegratiebedrijven hebben aangetoond succesvol te kunnen zijn bij het verzorgen van behandelmethodes voor CVS-patiënten. De minister is voornemens de Gezondheidsraad te vragen systematisch bij te houden welke publicaties over CVS verschijnen. Op die manier kan beschikbare kennis snel aan de beroepsgroep ter beschikking worden gesteld. De Gezondheidsraad heeft in haar rapport al een overzicht gegeven van de bestaande literatuur over onderzoeken naar CVS. Nadere gedachtewisseling Mevrouw Van Dijken (PvdA) maakt nogmaals bezwaar tegen de opvatting van de minister dat reïntegratiebedrijven ingeschakeld kunnen worden bij de behandeling van CVS-patiënten. Verder betreurt zij het dat de minister blijft weigeren alle conclusies van de Gezondheidsraad over te nemen, aangezien deze weigering verbetering van de positie van de patiënten in de weg staat. Mevrouw Schippers (VVD) herhaalt dat patiëntenverenigingen een inbreng kunnen leveren bij de opstelling van het onderzoeksprogramma van ZonMw. Zij acht het voorts van belang dat gebruik wordt gemaakt van de kennis die elders is opgedaan, met name op biologisch-medisch terrein. Verder vindt zij het nodig dat de kwestie van CVS/ME bij het verrichten van onderzoek centraal blijft staan. De heer Buijs (CDA) herinnert aan een passage in de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarin hij schrijft dat bij arbeidsongeschiktheid sprake moet zijn van medisch objectiveerbaar vast te stellen gevolgen van een ziekte. Bij CVS gaat het om klachten waarvan de oorzaak niet bekend is, maar die wel tot een ziektebeeld kunnen leiden. Op welke manier denkt de minister te bewerkstelligen dat hiermee in de praktijk rekening wordt gehouden en dat de patiënten serieus worden genomen? Wil de minister samen met zijn collega van SZW zo spoedig mogelijk een circulaire doen uitgaan die ertoe leidt dat arbo-artsen uniforme regels hanteren? Mevrouw Tonkens (GroenLinks) vindt dat de minister moet bevestigen dat zijn uitspraken waarmee hij CVS niet als ziekte erkende, niet terecht waren en dat mensen met CVS/ME in aanmerking kunnen komen voor een WAO-uitkering. Mevrouw Koşer-Kaya (D66) wijst erop dat de keuringsartsen op grond van de wetgeving ziekten en gebreken moeten objectiveren. Het probleem is echter dat CVS/ME als een niet-geobjectiveerde aandoening wordt aangemerkt en geen classificatie kent, waardoor bij de keuring willekeur ontstaat. Dat probleem wordt niet weggenomen zolang de minister de motie-vendrik niet uitvoert. In de motie staat namelijk dat CVS/ME een officieel erkende aandoening is. Mevrouw Kant (SP) vindt dat de minister ook naar andere mogelijkheden kan zoeken die ertoe leiden dat keuringsartsen CVS/ME als aandoening erkennen. Hij zou bijvoorbeeld het UWV kunnen laten weten dat men als uitgangspunt het rapport van de Gezondheidsraad moet nemen. De Gezondheidsraad zegt ook niet dat CVS een ziekte is, maar merkt wel op dat het een aandoening is die invaliderend kan werken. De brief van de minister van SZW is nog onvoldoende basis voor erkenning van de ziekte. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 2005, 29 800 XVI, nr. 199 6

De minister herhaalt dat het aan de individuele arts is om te bepalen of iemand ziek is. In het Schattingsbesluit staat dat iemand ook ziek kan zijn als de klachten niet een duidelijk lichamelijke origine hebben. Gelet op de verscheidenheid aan klachten waarmee aandoeningen als CVS zich aandienen, is het moeilijk om uniforme regels voor de beroepspraktijk op te stellen. Wel zal hierover overleg worden gevoerd met de minister van SZW. Het is evenwel mogelijk dat het onderzoek door ZonMw uitmondt in een protocol voor de keuring. De minister merkt voorts op dat reïntegratiebedrijven in het verleden hun nut hebben bewezen door patiënten gedragstherapieën te laten ondergaan. Daarom moet het inschakelen van reïntegratiebedrijven mogelijk blijven. Met de Gezondheidsraad zal overleg worden gevoerd over de mogelijkheid om de ontwikkelingen op het gebied van biologisch-medisch onderzoek te inventariseren. Verlaging van het budget voor onderzoek vloeit niet voort uit actuele ontwikkelingen. De Kamer is daarover reeds in het voorjaar van 2003 geïnformeerd. De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Blok De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Theunissen Tweede Kamer, vergaderjaar 2004 2005, 29 800 XVI, nr. 199 7