Aan SDU Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG Bijlagen Uw kenmerk Ons kenmerk Datum 2 EA94/U2037 12 juli 1994 Inlichtingen bij Doorkiesnummer Mw. mr. W. Nieuwenhuizen 070-3027585 Onderwerp. Departementsonderdeel Regeling aflopende toelage directie Politie inconveniententoelage en toelage onregelmatige dienst politie Geachte mevrouw, heer, Hierbij deel ik u toekomen de Regeling aflopende toelage inconveniententoelage en toelage onregelmatige dienst politie met het verzoek voor plaatsing,in van deze regeling plus toelichting in de Staatscourant zorg te dragen.
Datum 's-gravenhage, 12 juli 1994 Nummer EA94/U2037 Departementsonderdeel directie Politie DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN Gelet op artikel 15, zesde lid, van het Besluit bezoldiging politie; BESLUIT: Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder a. besluit: het Besluit bezoldiging politie; b. salaris: het salaris in de zin van het besluit; c. inconveniententoelage: de toelage, bedoeld in artikel 13 van het besluit, alsmede een toelage overeenkomende met de toelage, bedoeld in artikel 13 van het besluit; d. een toelage, overeenkomende met de toelage, bedoeld in artikel 13 van het besluit: de inconveniententoelage, bedoeld in artikel 21 van het bezoldigingsreglement politie 1958, zoals dat luidde op 31 maart 1994, de inconveniententoelage, bedoeld in artikel 21 van het Bezoldigingsreglement politie 1958, zoals dat luidde op 31 december 1988 den wel de toelage onregelmatige dienst, bedoeld in artikel 21 van het Bezoldigingsreglement politie 1958, zoals dat luidde op 30 september 1984; e. toelage onregelmatige dienst: de toelage, bedoeld in artikel 14 van het besluit, alsmede een toelage overeenkomende met de toelage, bedoeld in artikel 14 van het besluit; f. een toelage, overeenkomende met de toelage, bedoeld in artikel 14 van het besluit: de toelage onregelmatige dienst, bedoeld in artikel 21aa van het Bezoldigingsreglement 1958, zoals dat luidde op 31 maart 1994; g. bezoldiging: de bezoldiging in de zin van het besluit; h. aflopende toelage: de aflopende toelage, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van het besluit; i. blijvende toelage:-de blijvende toelage, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van het besluit; j. ambtenaar: degene die aanspraak heeft op de aflopende toelage den wel de blijvende toelage; k. overgangsperiode: de periode gedurende welke aanspraak bestaat op de aflopende respectievelijk de blijvende toelage; l berekeningsbasis: het bedrag dat als uitgangspunt genomen-wordt voor de berekening van de aflopende respectievelijk de blijvende toelage;
m. blijvende verlaging van de bezoldiging: een verlaging van de bezoldiging als gevolg van de beëindiging of vermindering van de inconveniententoelage den wel de toelage onregelmatige dienst welke beëindiging of vermindering gelegen is in factoren die niet door de ambtenaar zelf worden beïnvloed den wel veroorzaakt wordt door een niet onvrijwillige verplaatsing van de ambtenaar in het belang van de dienst, en waardoor naar verwachting een permanente achteruitgang van de bezoldiging van de ambtenaar optreedt. Artikel 2 1. voor de aflopende toelage geldt als berekeningsbasis het verschil tussen het bedrag dat de ambtenaar over de 12 kalendermaanden voorafgaande aan de datum waarop de blijvende verlaging van zijn bezoldiging intreedt, gemiddeld per maand aan inconveniententoelage den wel toelage onregelmatige dienst heeft genoten en het bedrag dat hij daarna per maand gaat genieten aan inconveniententoelage den wel toelage onregelmatige dienst en aan verhogingen van het salaris, anders den die wegens salariswijzigingen. 2. De overgangsperiode voor de aflopende toelage is gelijk aan een vierde gedeelte van de tijd gedurende welke de ambtenaar de inconveniententoelage of een daarmee overeenkomende toelage den wel de toelage onregelmatige dienst of een daarmee overeenkomende toelage onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip van de blijvende verlaging van zijn bezoldiging zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten. Bij het berekenen van het aantal maanden vindt een afronding naar boven plaats op een geheel aantal maanden. De overgangsperiode voor de aflopende toelage bestrijkt maximaal 36 maanden. 3. De overgangsperiode voor de aflopende toelage wordt in drie gelijke delen gesplitst, waarbij afronding op een hele maand plaatsvindt en het eerste en eventueel het tweede deel naar boven worden afgerond, met dien verstande dat de ingevolge het tweede lid vastgestelde totale duur van de overgangsperiode van de toelage niet mag worden overschreden. De toelage bedraagt gedurende deze drie deelperioden achtereenvolgens 75%, 50% en 25% van de voor de desbetreffende maand of maanden van toepassing zijnde berekeningsbasis. 4. Indien de blijvende verlaging van de bezoldiging intreedt op de eerste dag van een maand wordt de- aflopende toelage met ingang van die-datum toegekend Treedt deze verlaging in op een andere dag van de maand, den wordt de toelage toegekend met ingang van de eerste dag van de erop volgende maand. In dat laatste geval wordt aan de ambtenaar over de maand waarin de" blijvende verlaging intreedt, een aanvulling verleend op het door hem over die maand genoten bedrag aan inconveniententoelage den wel toelage onregelmatige dienst tot het gemiddelde maandbedrag dat hij over de 12 maanden voorafgaande aan deze verlaging aan inconveniententoelage den wel toelage onregelmatige dienst heeft genoten. 5. O~ aflopende toelage wordt niet toegekend over een maand waarop een berekeningsbasis van toepassing is die lager is den 3% van het salaris van de-ambtenaar zoals dat gold op de dag voorafgaande aan die waarop de blijvende verlaging van zijn bezoldiging intrad. 6. In geval van een salariswijziging wordt voor de toepassing van deze regeling rekening gehouden met een fictieve wijziging van het in het eerste lid bedoelde bedrag van het door de ambtenaar gemiddeld per maand genoten bedrag aan inconveniententoelage den wel toelage onregelmatigedienst alsmede van het in het vijfde lid bedoelde salaris, tot het percentage van deze wijziging of tot een bedrag naar rato indien de salariswijziging niet o niet volledig in percenten plaatsvindt.
7. Wanneer binnen een jaar na de ingangsdatum van een aflopende toelage aanspraak ontstaat op een nieuwe aflopende toelage geldt voor laatstbedoelde toelage in zoverre een afwijkende berekeningsbasis, dat voor de toepassing van het eerste lid in plaats van "de 12 kalendermaanden voorafgaande aan de datum waarop de blijvende verlaging van zijn bezoldiging intreedt" meet worden gehanteerd: de periode, liggende tussen de aanvangsdatum van de reeds bestaande aflopende toelage en de eerste dag van de maand waarin sprake is van een blijvende verlaging van de bezoldiging, welke aanspraak geeft op een nieuwe aflopende toelage. 8. Wanneer binnen een ingevolge het tweede lid vastgestelde overgangsperiode als gevolg van een wijziging in de berekeningsbasis de aflopende toelage moet worden verminderd, verandert de duur van de reeds vastgestelde overgangsperiode niet. Artikel 3 1. Artikel 2, eerste, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de blijvende toelage. 2. De blijvende toelage bedraagt 100% van de berekeningsbasis die voor de desbetreffende maand den wel maanden van toepassing is. Bij overgang van de aflopende toelage in de blijvende toelage, bedoeld in artikel 15, derde 1id, van het besluit, blijft laatstgenoemde toelage echter bepaald op het percentage van de berekeningsbasis dat voor de berekening van de aflopende toelage, ingevolge artikel 2, derde lid, laatstelijk voor hem van toepassing was. Artikel 4 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 1994. Artikel 5 Deze regeling wordt aangehaald als Regeling aflopende toelage inconveniententoelage en toelage onregelmatige dienst politie. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
TOELICHTING In het kader van de reorganisatie van de politie is op grond van artikel 50 van de Politiewet 1993 het Besluit bezoldiging politie (REP) tot stand gekomen. Artikel 15 van dit besluit regelt de toekenning van een aflopende toelage en blijvende toelage in geval van een blijvende verlaging van de bezoldiging als gevolg van een beëindiging of vermindering van de inconveniententoelage den wel de toelage onregelmatige dienst. In artikel 15, zesde lid, van het BBP wordt bepaald dat de Minister van binnenlandse Zaken nadere regels vaststelt over de berekeningswijzen van de aflopende toelage en de blijvende toelage. Deze regeling strekt tot uitvoering daarvan. De regeling komt inhoudelijk overeen met het op de oude Politiewet gebaseerde Besluit afbouwtoelage inconveniententoelage, met dien verstande dat in de onderhavige regeling naast de afbouw van de inconveniententoelage nu ook de afbouw van de toelage onregelmatige dienst wordt geregeld. Op grond van artikel 21aa, vijfde lid, van het Bezoldigingsreglement politie 1958 was het Besluit onregelmatigheidstoeslag inconveniententoelage reeds van toepassing op de toelage onregelmatige dienst. Laatstgenoemde toelage werd echter niet genoemd in het Besluit afbouwtoelage inconveniententoelage.