Betreft: Referentie: Behandeld door: Datum: LMO MA Isolde Boers 2 oktober 2014

Vergelijkbare documenten
Ambulancezorg in Nederland

Welkom. Even voorstellen

Uitwerkingskader meldkamer versie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Ii itwerkingskader meldkamer versie augustus 2018

Q&A Wetgeving en Governance

Governance Artikel 23a Politiewet 2012 Artikel 35 lid 3 en lid 4 Wet veiligheidsregio s

Agendapunt 7 Onderwerp. consultatie LMO Datum 12 mei 2015 Aan Van Telefoon adres. Algemeen bestuur VRGZ Dagelijks bestuur.

Inhoudsopgave. 1. Inleiding De Nota Verantwoorde Ambulancezorg Kernwaarden verantwoorde ambulancezorg 9

Fundamentele vraagstukken

Ministerie van Justitie en Veiligheid

Strategisch document Ambulancezorg Nederland

Leidraad wijziging acuut zorgaanbod Midden-Nederland

Veiligheids beraad. Mimsterie van Justitie en Veiligheid. Postbus EH DEN HAAG. 11mei2018 Wetsconsultatie meldkamer. Datum.

Opdracht Korpschef/ Kwartiermaker LMO

Beschrijving Functiegebied Medisch Management binnen de ambulancezorg

Procedure Wijziging Acute Zorgaanbod Brabant 20 juni 2013

Veiligheidsregio Zaanstreek - Waterland


LEIDRAAD WIJZIGING ACUUT ZORGAANBOD 2.0

Proces overdracht. Directoraat-Generaal Politie MKC2000. Turfmarkt DP Den Haag Postbus EH Den Haag

Transitieakkoord meldkamer van de toekomst

Wetten en regels voor tandartsassistenten

Coöperatie: Coöperatieve Huisartsenpost t Hellegat, statutair gevestigd te Klaaswaal, gemeente Cromstrijen.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Brancherichtlijn. Optische en Geluidssignalen Veiligheidsregio s

VEILIGHEIDSREGIO MIDDEN- EN WEsT-BRAANT

REGIONAAL OVERLEG ACUTE ZORG regio Zwolle. procedure wijziging acute zorgaanbod

Hoe voorspellend is MKA triage voor A1 en A2?

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

2500 EH DEN HAAG Crissbehecrsing en Rampenbestrijdng Branciweerzorg Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio IGHOR>

Collegevoorstel 193/2002. Registratienummer Fatale datum raadsbesluit 18 december 2002

Referentielijst 2013 Nota Verantwoorde Ambulancezorg

Staat van vaste activa Financiering deelnemende gemeenten Resultaat deelneming Ambulancedienst Timmermans BV

ORGANISATIEVERORDENING OMGEVINGSDIENST NOORDZEEKANAALGEBIED 2014

JURIDISCHE RELEVANTIE PROTOCOLLEN/RICHTLIJNEN IN DE ZORG

Kwaliteit, veiligheid en aansprakelijkheid. s-hertogenbosch, 5 februari 2010 Buby den Heeten

Deelsessie Wetgeving en Governance

In de werkgroep over DIS/TTP heeft het CBP in meerdere instanties nadrukkelijk op deze aandachtspunten gewezen.

Bestuurlijke afspraken patiëntveiligheid ambulancezorg

Heroriëntatie vorming landelijke meldkamer de hoofdlijnen

Klachtenregeling Cliënten

il. / Gelderland-Midden Samenvatting Excellentie,

De leden van de gemeenteraad van Haarlemmermeer Postbus AG Hoofddorp

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 9 oktober 2018 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Modelovereenkomst Huisartsengroep - Verzorgingshuis 2009

Beantwoording vragen Tweede Kamer bij rapport Implementatie kwaliteitswet zorginstellingen (Tweede Kamer, vergaderjaar , , nrs.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum 26 juni 2017 Onderwerp Stand van zaken vernieuwing C2000, landelijke meldkamerorganisatie en 112 voor doven en slechthorenden

Tegen de achtergrond hiervan zijn de minister van BZK en het dagelijks bestuur van het KBB i.o. het volgende overeengekomen.

Wet BOPZ (Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen)

CONVENANT. SLOTERVAART ZIEKENHUIS VEILIGHEIDSREGIO Amsterdam-Amstelland SAMENWERKINGSAFSPRAKEN VOOR RAMPEN EN CRISES

Klachtenreglement Vitaalpunt. december PR P0040 Klachtenreglement Vitaalpunt versie

Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Aan welke regels moet een aanbieder van Zvw- of Wlz-zorg voldoen?

Ivo Opstelten Minister van Veiligheid en Justitie Postbus EH DEN HAAG

Programma kennissessie LMO

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

Uw privacy- en persoonsgegevens

PLATFORM IZO 21 OKTOBER 2016

Klachtreglement Wkkgz

Uw privacy en persoonsgegevens Waarom ontvangt u deze folder?

Klachtenregeling ZorgMies Nederland

Informatie over privacywetgeving en het omgaan met persoonsgegevens

SAMENWERKINGSOVEREENKOMST LEERPLICHT Gemeente Capelle aan den IJssel en gemeente Krimpen aan den IJssel

: Verpleegkundig centralist meldkamer ambulancezorg

Uw privacy en persoonsgegevens Waarom ontvangt u deze folder?

Klachtenfunctionaris de in het kader van deze Klachtenregeling door de zorgaanbieder benoemde klachtenfunctionaris, te weten klachtconsult.nl.

Klachtenregeling cliënten Stichting Wonen & Zorg Purmerend

6v/ pffis. 0 2cu\AwCpS-~ Veiligheidsberaad. Veiligheidsreqio Zeeland. Verschuivend werkgeverschap brandweer.

Hoofdstuk 4. Kwaliteit

Erratum Regionaal Crisisplan Uitwerking calamiteitencoördinator (CaCo)

In deze brochure zetten we de belangrijkste rechten en plichten op een rij:

Reactie van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ) op de consultatie Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)

Voortgangsbericht projectopdrachten en voortgang Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio's

ALGEMENE LEVERINGS- EN BETALINGSVOORWAARDEN ZORG IN NATURA

Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio s)

WvGGZ - Situatie per 1 januari Inleiding Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Postbus EJ DEN HAAG. Advisering Besluit langdurige zorg.

Inzet centralist op de Meldkamer voor Ambulancezorg

Professioneel statuut GGZ Veenendaal

Mantelzorgbeleid. Inleiding. Definitie. Doel. Beleid

Regeling klachtenopvang cliënten Bernhoven

Begroting 2017 en het Jaarverslag 2015 Regionale Ambulance Voorziening (RAV)

REFERENTIELIJST 2018: NOTA GOEDE AMBULANCEZORG

Professioneel Statuut MMA

b) Directeur De directeur van de Stichting Levenseindekliniek, of diens vervanger.

Voorstel onderdeel A Instellen College van Dienstverleningszaken en statutenwijziging

Plan van aanpak. Protocol. pilot camera s op. VZA ambulances

Directiereglement Voorgesteld door de directie op: 14 juni 2011 Vastgesteld door de raad van toezicht op: 14 juni 2011

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Raadsbesluit Raadsvergadering: 17 december Budgetsubsidie 2015 t/m 2016 Stichting Welzijn Ouderen Heemstede

Samenwerkingsverbanden en de AVG

CLIËNTENRAAD. Beleidsplan. Cliëntenraad Martini Ziekenhuis Periode De cliënt als partner

(Model) Besluit betreffende consultatie documenten landelijke meldkamerorganisatie

Reglement Raad van Bestuur Stichting Santé Partners

Privacy reglement. Birtick Zorg & Welzijn

Plan van aanpak. Protocol. pilot camera s op. GGD/ Ambulances. in de Regio Haaglanden

7500 BR Enschede Ministerie van.iait

Directiestatuut van de stichting Voortgezet Montessori Onderwijs Nijmegen en Groesbeek e.o. Herziene versie, 1 februari 2018

Portefeuillehouder: M.A.P. Michels Behandelend ambtenaar J. van der Meer, (t.a.v. J. van der Meer)

Transcriptie:

Ministerie van Veiligheid en Justitie t.a.v. de heer mr. A.F. Gaastra MPA Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Betreft: Referentie: Behandeld door: Datum: LMO MA-141002 Isolde Boers 2 oktober 2014 Geachte heer Gaastra, Binnen AZN zijn de 1.0-versies van het ontwerpplan, plan van aanpak en landelijk kader van de LMO uitvoerig besproken. Met een breed samengestelde groep hebben we een reactie voorbereid. Deze groep bestond onder meer uit directeuren RAV, hoofden meldkamer en medisch managers ambulancezorg. Op 1 oktober is de reactie tijdens de ledenvergadering van AZN uitvoerig besproken en op de consequenties beoordeeld. AZN is tot een unaniem standpunt gekomen. De bijgevoegde reactie is integraal en in unanimiteit geaccordeerd door de leden van AZN, met uitzondering van de RAV Rotterdam-Rijnmond ten aanzien van het uitgangspunt dat triage alleen in de monodisciplinaire meldkamer ambulancezorg plaatsvindt. Na een welgemeend compliment voor het vele werk dat door de kwartiermakerorganisatie is verricht om deze documenten op te leveren, laat AZN een aantal kritische geluiden horen. Als het gaat om de voorgestelde governance van de toekomstige LMO, vindt AZN in het ontwerpplan de in het transitieakkoord afgesproken multibenadering niet terug. Een andere zorg betreft de financiën, zowel gedurende de transitieperiode als daarna. In de afgelopen maanden heeft AZN geïnvesteerd in het verkennen van het vraagstuk van de reikwijdte van de multi-intake. De centrale vraag daarbij was: wat kan multi en wat moet mono? AZN is bij dit traject ondersteund door De Argumentenfabriek. Het heeft geresulteerd in een kaart die de rolverdeling tussen multi- en monocentralist weergeeft (bijlage 2 bij de reactie). In het overleg van de regiegroep heb ik meermalen mijn zorg omtrent de aansturing van het project LMO kenbaar gemaakt. In onze reactie hebben we dit ook nog een keer verwoord, aangevuld met een voorstel voor een andere werkwijze. Naast deze inhoudelijke reactie hebben we van onze leden ook diverse concrete vragen en opmerkingen bij de tekst van ontwerpplan, plan van aanpak en landelijk kader ontvangen. Deze hebben wij verzameld in een apart document. Dit hebben we overgedragen aan de kwartiermaker ambulancezorg, de heer Van der Vlist. Hij zal al deze concrete suggesties en vragen inbrengen bij de kwartiermakerorganisatie. Uiteraard is de heer Versluis bereid een en ander tijdens de eerstvolgende vergadering van de stuurgroep op 8 oktober toe te lichten. Ikzelf kijk uit naar ons volgende overleg op 13 oktober om dan nader op onze reactie in te kunnen gaan. Met vriendelijke groet, Hans Simons voorzitter Ambulancezorg Nederland

AZN over de LMO: eindbeeld en de weg er naar toe 2 oktober 2014 Eind augustus heeft AZN met veel belangstelling de versies 1.0 het ontwerpplan, het plan van aanpak en het landelijk kader met betrekking tot de LMO ontvangen, om deze stukken ter consultatie aan de leden van AZN voor te leggen. Het zijn uitvoerige documenten op hoog detailniveau, er is veel werk verricht om een en ander in deze korte termijn gerealiseerd te krijgen. Medio augustus 2014 is aan de regiegroep de vraag gesteld of het huidige concept ontwerpplan LMO ter consultatie aan de respectievelijke achterbannen voorgelegd kan worden. Om een brede reactie namens AZN te kunnen geven, heeft de heer Simons, die AZN vertegenwoordigt in de regiegroep, op dat moment aangegeven in te stemmen met de start van de consultatie. Hij heeft daarbij wel de kanttekening gemaakt dat het governancemodel, zoals dat in het concept ontwerpplan is beschreven op onoverkomelijke bezwaren van de ambulancesector stuit. Het model in het ontwerpplan is immers wezenlijk anders dan het model dat is overeengekomen in het transitieakkoord. In deze reactie onderscheidt AZN twee hoofdthema s. Het eerste is het in het ontwerpplan voorgestelde governancemodel. We gaan onder andere in op de verschillen tussen de afspraken in het transitieakkoord en de voorstellen nu in het ontwerpplan. De reactie ten aanzien van andere thema s, zoals bijvoorbeeld financiën en het multi ICT-domein, vloeien rechtstreeks voort uit de bezwaren van AZN ten aanzien van de governance. Het ontwerpplan geeft het eindbeeld weer, de LMO zoals deze er aan het einde van de transitieperiode uit zou moeten zien. Het tweede hoofdthema van deze reactie is de transitieperiode zelf, de weg naar het eindbeeld toe. AZN pleit daarbij nadrukkelijk voor een meer onafhankelijke aansturing van de projectorganisatie. Naast deze reactie op hoofdlijnen, zijn er vanuit AZN ook nog de nodige concrete opmerkingen en tekstvoorstellen bij de te consulteren documenten, deze zullen via de kwartiermaker ambulancezorg worden ingebracht. In bijlage 1 is een beknopt overzicht van de (voor de ambulancezorg) relevante zorgwetgeving opgenomen. 1 inleiding: vooraf Ondanks de kritische opmerkingen die de ambulancesector onderstaand geeft en al kan AZN niet instemmen met de voorstellen die in het ontwerpplan worden gedaan, AZN is gemotiveerd mee te werken aan de totstandkoming van de LMO. Dit is deels uit pragmatische overwegingen, maar ook omdat één LMO een aantal maatschappelijke voordelen heeft. Daarnaast wordt door de schaalvergroting bij de politie, de ambulancesector ook rechtstreeks geconfronteerd met de gevolgen hiervan. AZN is van mening dat de multi-ambities, zoals beschreven in het transitieakkoord, goed uitgevoerd kunnen worden met respect voor de primaire werkprocessen van de individuele kolommen. Met andere woorden, multi waar het kan maar met respect voor de achterliggende individuele verschillen en eigenheden. 1

Om gezamenlijk met de andere partijen die het transitieakkoord hebben ondertekend de transitie in te gaan, is het wenselijk dat er een scherp en eenduidig beeld is van de uiteindelijke LMO. Het gaat dan om vragen als: hoe wordt de besturing (governance) nu echt vormgegeven? wat brengen de partijen onder in de LMO? over hoeveel medewerkers (en fte s) gaat het? AZN kan zich, zoals al eerder aangegeven, niet vinden in het governancemodel zoals dat in het ontwerpplan wordt voorgesteld. Dit wordt in het volgende hoofdstuk verder uitgewerkt. Mocht de lijn van het ontwerpplan echter toch worden doorgezet, dan wil AZN gezamenlijk met de andere partijen voor een andere lijn van samenwerking kiezen. Dit is beschreven in hoofdstuk 3. 2 governance LMO en aanverwante thema s 2.1 governancemodel 2.1.1 governance ontwerpplan wijkt af van governance transitieakkoord AZN kan zich niet vinden in het voorgestelde governancemodel. AZN houdt vast aan de afspraken in het transitieakkoord. Hierin is vastgelegd dat de LMO een multidisciplinaire organisatie is, aangestuurd door een multidisciplinair bestuur en een directeur. De directeur LMO is eindverantwoordelijk voor de LMO, inclusief de beleidsvorming ten aanzien van het beheer. Alle bij de LMO betrokken partijen dienen in het bestuur te zijn vertegenwoordigd. Het model in het ontwerpplan wijkt hier echter principieel van af. Het governancemodel zoals vastgelegd in het ontwerpplan maakt het voor AZN niet mogelijk invulling te geven aan haar verantwoordelijkheid voor de zorg. Deze verantwoordelijkheid is onvervreemdbaar gegeven de vigerende zorgwetgeving (zie bijlage 2). Deze zorgwetgeving is van toepassing vanaf het moment dat de burger om zorg vraagt. Dit betekent dat het meldkamerproces dient te voldoen aan de eisen die de zorgwetgeving stelt. Dat strekt zich ook uit tot de multi-intake. RAV s zijn verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van de ambulancezorg. Daarnaast heeft de ambulancesector te maken met zorgverzekeraars, die zorg inkopen en zorginstellingen kunnen korten wanneer niet aan prestatienormen voldaan wordt. Onvoldoende invloed op het beleid van de LMO maakt dat mogelijk (te) grote risico s ontstaan met betrekking tot beheersing van kosten en de toegankelijkheid van de zorg. Toegankelijkheid en doelmatigheid van de ambulancezorg vallen en staan met het goed functioneren van de meldkamer (ambulancezorg). 2

2.1.2 standpunt AZN: vasthouden aan afspraken transitieakkoord AZN houdt vast aan de afspraken die in het transitieakkoord zijn vastgelegd. Het transitieakkoord beschrijft het governancemodel, zoals onderstaand visueel is weergegeven. opdracht mandaat hoofdlijnen minister VenJ (artt 8 + 12) - instandhouding mandaat directeur LMO (art 12) landelijk bestuursoverleg voorzitter: VenJ VWS, Defensie, Nationale Politie, VB, AZN overeenstemming over: hoofdlijnen beleid en beheer (artt. 8, 9) begroting, jaarplan (art 13) verantwoording / voortgang mandaat directeur LMO (art 12) gezagsdragersoverleg landelijk directieoverleg voorzitter: VenJ Nationale Politie, AZN, brandweer, K-MAR, VB (GHOR) korpschef gezagsuitoefening (art 16) escalatie (artt 15, 23) overleg + voorbereiding van: begroting, jaarplan (art 13) verantwoording, voortgang (art 15) ( one man, one vote ) beschikbaar stellen PIOFACH directeur LMO (art 19) eindverantwoordelijk functioneren LMO stelt op en is verantwoordelijk voor: begroting, jaarplan samenwerking (art 19) taakuitvoering landelijk overleg brandweer LMO territoriaal bestuurlijk overleg 3

Een en ander houdt in: de LMO wordt daadwerkelijk multidisciplinair aangestuurd door het landelijk bestuursoverleg en het landelijk directieoverleg. In het landelijk bestuursoverleg zijn de respectievelijke ministeries (VenJ, VWS en Defensie) zijn vertegenwoordigd, samen met de Nationale Politie, AZN en het Veiligheidsberaad. In het landelijk directieoverleg zijn de Nationale Politie, AZN, de brandweer, de KMar en het Veiligheidsberaad (GHOR) vertegenwoordigd; de directeur LMO is daadwerkelijk eindverantwoordelijk voor de LMO, zowel op het gebied van de beleidsvorming ten aanzien van het beheer als ten aanzien van uitvoering; de LMO is een faciliterende organisatie voor de monodisciplinaire meldkamers en een uitvoerende organisatie als het gaat om de (gezamenlijke) multi-intake; het budget en de kosten van de LMO zijn volledig inzichtelijk en transparant; de LMO heeft een eigenstandig budget; de administratie van de LMO is zonder meer inzichtelijk en de directeur LMO is hier verantwoordelijk voor; er wordt over de LMO-administratie een eigen goedkeurende accountantsverklaring afgegeven; de medewerkers aangesteld bij de LMO zijn voor uitsluitend de specifieke LMO-taken in dienst van politie en opgenomen in het personeelssysteem van de politie; de directeur LMO is verantwoordelijk voor de formatie van de LMO en het kwaliteitsniveau van de medewerkers van de LMO; de taken van de LMO zijn beperkt tot de taken zoals beschreven in het transitieakkoord; de individuele kolommen bepalen zelf de reikwijdte van de multi-intake en stemmen dit gezamenlijk af; de LMO heeft eigen landelijke multidisciplinaire informatievoorzieningen en -systemen, waar de betrokken kolommen eenvoudig op kunnen aansluiten. AZN wil sectoraal op landelijk niveau eenmalig aansluiten voor alle RAV s door middel van standaard koppelvlakken; de LMO bepaalt de aansluitvoorwaarden en de beveiligingsaspecten van de LMO ICTinfrastructuur. 2.1.3 toelichting verschillende modellen transitieakkoord en ontwerpplan Het governancemodel, zoals dat in het ontwerpplan is geschetst, wijkt op essentiële punten af van de afspraken in het transitieakkoord. Onderstaand geven we de verschilpunten weer: volgens het transitieakkoord krijgt de LMO een multidisciplinair bestuur, het voorstel in het ontwerpplan gaat uit van bestuur door de Nationale Politie; het transitieakkoord geeft aan dat de directeur LMO eindverantwoordelijk is, in het voorstel in het ontwerpplan is dit de korpschef; het transitieakkoord gaat uit van financiën die in alle opzichten volledig inzichtelijk zijn, de LMO heeft immers een eigen budget en voert een eigenstandige administratie. Conform het ontwerpplan gaat het LMO-budget volledig op in het budget en de P&C-cyclus van de politie, waarmee de transparantie is verdwenen; het transitieakkoord beschrijft de verantwoordelijkheid van de LMO voor de formatie van de LMO, alleen medewerkers met uitsluitend multi-taken komen in dienst van de LMO. Het ontwerpplan geeft aan dat ze in dienst van de politie komen; 4

conform het transitieakkoord dient de LMO over eigen ICT-systemen te beschikken, waar kolommen op aan kunnen sluiten, het ontwerpplan geeft aan dat een en ander richting dominantie van politiesystemen neigt. In onze ogen is er duidelijk sprake van twee verschillende modellen die, op punten, op gespannen voet staan met elkaar. Deze spanning is ook in de praktijk al meermalen gebleken. Zo heeft AZN ook tijdens de ASE in juni 2014 expliciet de governance aan de orde gesteld, aangezien er sprake was van aanzienlijke waarderingsverschillen 1. 2.1.4 verwachtingen naar aanleiding van het voortraject: one man one vote Voorafgaand aan het opstellen van het transitieakkoord is door de (vertegenwoordiger van de) politie aangegeven dat, wanneer de politie haar organisatie voor het beheer van de LMO ter beschikking zou stellen, er geen sprake zou zijn van blauwe dominantie. Er zou juist nadrukkelijk gewerkt gaan worden met een duidelijke multidisciplinaire aansturing van de LMO op basis van het principe one man one vote. Alleen op deze manier kunnen de gerechtvaardigde belangen van alle kolommen tot hun recht komen. Dit principe houdt in dat de politie haar organisatie voor het beheer van de LMO open stelt op basis van een goede multidisciplinaire sturing door de directeur LMO onder verantwoordelijkheid van het bestuur. Het transitieakkoord, dat onder andere door de volledige ambulancesector is ondertekend, verwoordt dit principe. Naast het feit dat nu in het ontwerpplan afstand wordt gedaan van de afspraken in het transitieakkoord, wordt ook niet tegemoet gekomen aan het toegezegde principe one man one vote. 2.1.5 conclusie ten aanzien van governance Het governancemodel in het ontwerpplan is niet overeenkomstig het afgesproken governancemodel in het transitieakkoord, het is ook niet in de geest van het transitieakkoord. Derhalve kan AZN niet instemmen met het in het ontwerpplan voorgestelde model. 2.1.6 wetgevingstraject en ontwerpplan AZN constateert dat parallel aan de ontwikkeling van het ontwerpplan vanuit het ministerie van VenJ een wetgevingstraject loopt. Dit is conform de afspraken in het transitieakkoord. Dit traject is er op gericht dat de LMO wordt verankerd in de Politiewet. De governance van de LMO heeft hierin een nadrukkelijke rol. De trajecten lijken nu echter afzonderlijk van elkaar te lopen, de LMO is immers verantwoordelijk voor het ontwerpplan en het ministerie van VenJ voor de wetgeving. Beide hangen echter wel nauw met elkaar samen en zullen uiteindelijk ook in overeenstemming met elkaar moeten zijn. Wij stellen voor beide trajecten bij elkaar te brengen en de stuurgroep LMO en de kwartiermakerorganisatie te betrekken bij het wetgevingstraject. Daarbij moet de in het Transitieakkoord vastgelegde governance eenduidig in wetgeving worden verankerd. 1 Ter illustratie het voorbeeld dat tijdens de ASE in juni 2014 nadrukkelijk door de politie is aangegeven dat er geen sprake kan zijn van (multi) zijsturing ten aanzien van de LMO. 5

Een aandachtspunt in het traject wordt gevormd door conflicterende elementen tussen Politiewet en zorgwetgeving die er toe zouden kunnen leiden dat de ambulancesector haar wettelijke taken in het kader van de zorgwetgeving niet kan realiseren omdat de Politiewet, en daarmee de LMO, een en ander blokkeert. 2.2 financiën AZN acht het onverantwoord in te stemmen met een ontwerpplan voor de LMO, zonder dat er adequaat inzicht is in de financiën en de verwachte kosten van de LMO. Om inhoudelijk, adequaat en zinvol te kunnen reageren, is inzicht in het totaal noodzakelijk. Zolang er geen transparantie is over diverse thema s, is het niet mogelijk of verantwoord in te stemmen met een ontwerp- en/of transitieplan. In het ontwerpplan moet een realistische inschatting gemaakt worden van de financiële haalbaarheid van de totstandkoming van de LMO, inclusief inzicht in de beoogde taakstelling. Het thema financiën laat zich uitsplitsen in vijf verschillende, wel samenhangende, aandachtspunten: 2.2.1 verantwoordelijkheden De eindverantwoordelijkheid van de directeur LMO, conform het transitieakkoord, dient ook in financieel opzicht duidelijk te zijn. De directeur LMO moet zelfstandig kunnen sturen op het budget van de LMO. Dit is alleen mogelijk wanneer het financiële systeem van de politie, waar het budget voor de LMO wordt ondergebracht, wordt ingericht conform de afspraken in het transitieakkoord. Het is bijvoorbeeld voor AZN niet acceptabel dat voor het eigen budget van de LMO geen eigen jaarplan en begroting worden opgesteld. Deze eigen begroting en jaarplan van de LMO dienen door het multidisciplinaire bestuur van de LMO vastgesteld te worden. De administratie van politie en LMO dienen gescheiden te zijn van elkaar, voor de LMO moeten afzonderlijke goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven kunnen worden en managementletters worden opgesteld. De LMO moet ook een onafhankelijke controller in dienst hebben. Volledige financiële transparantie is onder andere noodzakelijk voor de bezuinigingstaakstelling en de voortdurend transparante scheiding van de monodisciplinaire en multidisciplinaire kosten (dit geldt ook voor monodisciplinaire zaken die bij de multidisciplinaire LMO worden ondergebracht). 2.2.2 nulmeting Binnen de ambulancesector leven verschillende vragen en bestaat zorg ten aanzien van de nulmeting, zowel met betrekking tot het proces als met betrekking tot de opbrengsten van de nulmeting. Zal deze wel het feitelijke inzicht opleveren dat zo noodzakelijk is? Het is noodzakelijk om inzicht te hebben in: de huidige kosten voor ieder van de betrokken disciplines, inclusief onder andere C2000 en 112 en inclusief de kosten van de 112-centrale in Driebergen en inclusief de overige beheerstaken die nu uitgevoerd worden door MDS/VTSPN (zoals GMS, meldkamerinfra, etc.); de kosten die op dit moment als multi gezien worden; de grondslag voor de taakstelling van 50 miljoen; de ist- en de soll-situatie; 6

de kosten van het operationeel centrum van de brandweer wanneer dit bij de LMO wordt ondergebracht; de totale verwachte transitiekosten (concreet: inzicht in de p.m.-posten). 2.2.3 bijdrage ambulancesector (de verdeelsleutel) In 2011 is een eerste financieel onderzoek naar de (toen) huidige kosten van de meldkamer uitgevoerd door Deloitte. In dit onderzoek is onder andere een verdeelsleutel opgenomen voor de kosten van de meldkamer van de toekomst. In het transitieakkoord is vastgelegd dat deze verdeelsleutel wordt gehanteerd voor: de transitiekosten (nu geraamd op 90 miljoen + p.m.) (artt. 68-69); de achterblijvende materiële kosten (ad??) (art. 93); 50% van de projectkosten (totaal begroot op 12,5 miljoen) (artt. 95 en 97); Een en ander betekent dat de ambulancesector een structureel 10 miljoen bijdraagt aan de LMO. Daarnaast wordt een bijdrage aan de transitiekosten gevraagd, dat voor het (nu bekende) deel personele, materiële en projectkosten 20 miljoen omvat. Hiermee zijn de grenzen van wat in redelijkheid aan de ambulancesector gevraagd kan worden als bijdrage meer dan overschreden. Het budget van de ambulancesector voor de meldkamer ambulancezorg bedraagt immers 40 miljoen op jaarbasis. Er bestaat binnen de ambulancesector zorg of de transitie- en overige kosten niet uit de hand gaan lopen en de vraag leeft of de LMO binnen de gestelde financiële kaders gerealiseerd kan worden. Het is absoluut noodzakelijk dat er maximale transparantie is ten aanzien van het naleven van de financiële afspraken om verantwoorde beslissingen te kunnen nemen. Deze transparantie ontbreekt op dit moment. 2.2.4 transitiekosten In het plan van aanpak wordt ingegaan op de transitiekosten. Deze zijn, in het transitieakkoord, begroot op 90 miljoen. De kosten zijn nog slechts gedeeltelijk bekend en bedragen afgezien van nog drie p.m.-posten reeds 89 miljoen. Deze p.m.-posten kunnen grote consequenties hebben voor de totale projectkosten en dat is niet conform de afspraken. Binnen de ambulancesector bestaat grote zorg over of en op welke wijze de transitiekosten in de hand gehouden kunnen worden. Het is nog volstrekt onduidelijk hoe de verhouding tussen latende en ontvangende meldkamers er uit komt te zien: hoe gaat de verdeling van onder meer frictiekosten, personele kosten (sociaal statuut) en projectkosten er uit zien? Tevens moet voorkomen worden dat kosten, die nu nog door het ministerie worden gefinancierd of gesubsidieerd door gemeente en/of Veiligheidsregio, nu worden ondergebracht in de LMO. Op dit punt ontbreekt ieder inzicht. 7

2.2.5 realiteit van de taakstelling van 50 miljoen De ambulancesector acht het van belang dat op korte termijn inzicht wordt geboden in de vraag hoe reëel de taakstelling van 50 miljoen (nog) is: is dit haalbaar? Wat zijn de consequenties voor onder andere de kwaliteit? En wanneer het uiteindelijke bedrag dat bespaard wordt lager uitvalt, wat brengt dat voor gevolgen met zich mee? Wat gebeurt er wanneer blijkt dat 50 miljoen niet realistisch is? 2.2.6 innovatie en ICT Er bestaat binnen de ambulancesector veel zorg ten aanzien van de mogelijkheden tot innovatie. Bij het nu reeds inboeken van bezuinigingen, is investeren niet mogelijk. Om nu en in de toekomst state of the art en kostenefficiënt te kunnen werken, is het noodzakelijk om te blijven investeren. Er is een onderscheid tussen het LMO-deel en het RAV-deel. RAV s zullen blijven investeren in de technologie van de meldkamer en verwachten dat haar systemen te allen tijde op die van de LMO aangesloten kunnen blijven worden. AZN ziet de LMO als een faciliterende organisatie die innovaties moet faciliteren, niet blokkeren. Kosten gaan voor de baten uit. Volgens het ontwerpplan kan er pas geïnnoveerd worden op het moment dat de taakstelling is gerealiseerd. Dit leidt echter tot een meldkamer die niet ingericht zal zijn conform de op dat moment geldende moderne eisen en tot risico s in de zorg aan de burger. Met andere woorden: het spanningsveld tussen besparen en innoveren dient opgelost te worden. Tevens vragen we de aandacht voor de risico s die gepaard gaan met grote overheidsreorganisaties die een groot ICT-project omvatten. De totstandkoming van de LMO kan als zodanig gezien worden. Het LMO-gerelateerde ICT-project kent onvoldoende financiële dekking en vormt daarmee een afbreukrisico. Ten overvloede kan in dit verband gewezen worden op het parlementair onderzoek dat momenteel gaande is naar ICT-projecten van en door de overheid. 2.3 multi-intake en mono-intake 2.3.1 voorstel multi-intake en verlengde (mono) intake (art. 43 transitieakkoord) Conform artikel 43 van het transitieakkoord doen disciplines zelf een voorstel voor de multi-intake, eventueel verlengde intake en uitgifte. Met andere woorden, het bepalen van de reikwijdte is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de disciplines zelf. AZN heeft hier in de afgelopen maanden concreet uitvoering aan gegeven. In het voorjaar van 2014 is de ambulancesector gestart met een intensief traject rond intake en triage binnen de meldkamer onder aanvoering van de Argumentenfabriek. Enerzijds was dit ingegeven door discussie binnen de sector rond triagesystemen, anderzijds door de vraag van de ambulancesector welk deel van de intake multi uitgevoerd kan worden en welk deel mono uitgevoerd moet worden. 8

uitgangspunten AZN Naar aanleiding van dit traject heeft AZN het volgende vastgesteld: De RAV is verantwoordelijk voor het uitvoeren van ambulancezorg, het bestuur van de RAV is verantwoordelijk voor kwalitatieve, doelmatige en toegankelijke ambulancezorg. De RAV is verantwoordelijk voor het borgen van de medische inhoud van het zorgproces, inclusief het meldkamerproces. Een en ander is wettelijk vastgelegd, enerzijds in de Tijdelijke wet ambulancezorg, anderzijds in een breed scala aan zorgwetten. De verantwoordelijkheid van de RAV voor het meldkamerproces begint op het moment dat de triage aanvangt. Triage is een zorghandeling. De RAV is daarmee verantwoordelijk voor de centralisten die triëren. Triage is het dynamische proces van urgentie bepalen en het vervolgtraject indiceren. Het proces triage kan en mag niet geknipt worden. Triage vindt plaats binnen de monodisciplinaire meldkamer ambulancezorg. De keuze voor een bepaalde triagesystematiek is daarmee een keuze die alleen de ambulancesector aangaat en niet relevant is voor de LMO en de andere bij de LMO betrokken partijen. De monodisciplinaire meldkamer ambulancezorg is verantwoordelijk voor de uitgifte van en regie over ambulance-inzetten, maar ook voor het verrijken van de informatie om de ambulance-eenheid optimaal voor te bereiden op de inzet. voorstel AZN reikwijdte multi-intake Concreet betekent dit voor multi- en mono-intake dat de volgende taken binnen de multi-intake kunnen plaatsvinden (zie ook bijlage 2): aanname melding en filteren van foutieve meldingen; vaststellen locatiegegevens; eerste gestandaardiseerde uitvraag voor bepaling (multi) inzet disciplines en/of opschaling; opdracht tot directe inzet ambulance (DIA); indien nodig eerste veiligheidsinstructies aan de melder. In de monodiscplinaire meldkamer ambulancezorg zullen de onderstaande taken worden uitgevoerd: uitvoeren van triage en geven van melderinstructies; uitgifte ambulance en/of aanpassing DIA-inzet; (bovenstaande twee taken worden simultaan uitgevoerd) bepaling inzet andere disciplines en/of opschaling. AZN verwacht van de LMO dat deze, als faciliterende organisatie, de monodisciplinaire werkprocessen ondersteunt. Op alle tien locaties dient ruimte te zijn voor innovatie en maatwerk, zowel lokaal als bovenregionaal. RAV s zijn immers lokaal georganiseerd en ingebed in de lokale zorgketen. 9

vervolg Nu dit traject is afgerond en het resultaat van de discussie over de zogenaamde knip tussen multien mono-intake duidelijk is, gaat de ambulancesector haar aandacht richten op de ontwikkeling van de backoffice. De ambulancesector wordt immers geconfronteerd met diverse ontwikkelingen in de zorg, zoals steeds complexere diagnostiek, extramuralisering en vergrijzing, veranderende zorgprofielen van ziekenhuizen, nieuwe technologische mogelijkheden en budgettaire druk. Dit brengt de nodige gevolgen voor de sector met zich mee, en daarmee ook voor de monodisciplinaire meldkamer ambulancezorg. Deze moet steeds meer afstemming en sturing in de zorgketen organiseren en adequaat patiëntinformatie verzamelen zodat de sector nu én in de toekomst aan de vraag van de patiënt kan voldoen. De monodisciplinaire meldkamer ambulancezorg moet in samenwerking met zorgketenpartners sturen op beschikbaarheid van ambulancezorg, moet kunnen sturen op welke zorgverlener naar de patiënt gaat en welke informatie deze nodig heeft om de patiënt optimaal te ondersteunen. 2.3.2 veranderthema s en ontwerpprincipes In hoofdstuk 4 van het ontwerpplan worden op heldere wijze de veranderthema s waar de LMO voor staat beschreven, evenals de ontwerpprincipes aan de hand waarvan een en ander handen en voeten zal krijgen. scope van het ontwerpplan AZN is verheugd te constateren dat de monodisciplinaire processen buiten de scope van het ontwerpplan en dus buiten de scope van de LMO vallen (zie 1.3). Dit is evenwel niet consistent doorgevoerd in het ontwerpplan, zo dient bijvoorbeeld het strategische veranderprincipe 6 ( 4.2 op pagina 15) nog in lijn gebracht te worden met de scope en te gaan over landelijk uniforme multiprotocollen. werkgebieden van de meldkamers In ontwerpprincipe 11 ( 4.3 op pagina 17) wordt ingegaan op de werkgebieden van de toekomstige meldkamerlocaties. Wij zijn van mening dat dit ontwerpprincipe aanvulling behoeft gelet op al bestaande praktijk en ter bevordering van doelmatige ambulancezorgverlening in de toekomst. Nu al zijn er enkele leden van AZN met een geïntegreerde uitvoering en uitvoeringsorganisatie over meerdere aangrenzende RAV-regio s (RAV Brabant MWN en Ambulance Amsterdam). De verwachting is dat dit fenomeen zal groeien (al dan niet onder invloed van de nieuwe wet Ambulancezorg). Daarbij zal niet de begrenzing door de politieregio s maatgevend zijn, maar zullen vooral gezondheidszorgoverwegingen gelden. De RAV s die hierdoor te maken hebben met meerdere LMO-locaties, mogen in hun doelmatigheid niet onnodig worden belemmerd en zij zouden er voor moeten kunnen kiezen hun (uitsluitend) monodisciplinaire taken geconcentreerd op een van de betreffende meldkamerlocaties uit te voeren. De borging van een goed verloop van de multi-taken is hierbij een essentiële randvoorwaarde. 10

2.4 IM & ICT De LMO moet op het terrein van IM en ICT een landelijk multidomein faciliteren, dat ontkleurd en daadwerkelijk multidisciplinair is. De betrokken monodisciplinaire processen moeten hier op kunnen aansluiten, monodisciplinaire meldkamers gebruiken immers hun eigen processen en ICT. Van de LMO wordt verwacht dat zij aan de partner vrijwel 100% uptime de benodigde functies voor de monoprocessen garandeert. Daarnaast wordt van de LMO verwacht dat zij de partners garandeert dat de benodigde extra (ICT-) functies, essentieel voor de uitvoering van de monotaken, binnen een gezamenlijk afgesproken tijd gefaciliteerd worden. Ook moeten de kolommen maximaal grip houden op de toegang, beveiliging en beheer van de eigen data en systemen. Het MDC wordt, terecht, genoemd voor (beheer)taken. AZN is van mening dat er in eerste instantie steeds naar de MDC moet worden gekeken, maar houdt de optie nadrukkelijk open dat in de toekomst de directeur LMO in overleg met de multisturing kan besluiten elementen van het beheer elders te beleggen. AZN kan zich dan ook niet vinden in de zin op pagina 38, Waar mogelijk wordt aangesloten op ICT van de politie. Dit zal alleen kunnen als de toekomstige LMO volledige zeggenschap op dat mogelijke ICT-gedeelte krijgt en houdt. 2.5 Personeel en medezeggenschap Uitgangspunt voor AZN is dat het personeel, belast met de monodisciplinaire taken voor de meldkamer ambulancezorg, in dienst is in bij de RAV. Uitsluitend het personeel met alleen multitaken ten behoeve van de LMO is in dienst van de LMO. Medewerkers in dienst van de LMO vallen onder de medezeggenschapsregeling van de LMO en medewerkers in dienst van de RAV onder die van de RAV, en hebben te maken met de OR van de RAV. Er kan van tijd tot tijd en op verschillende thema s een spanningsveld ontstaan tussen de beide medezeggenschapsregelingen, die van LMO en die van RAV. Het is wenselijk hier oog en aandacht voor te hebben en inzicht te geven in de manier waarop de LMO voornemens is spanningsvelden op te lossen. De monodisciplinaire meldkamers worden gehuisvest in de tien locaties van de LMO. Dit houdt in dat medewerkers van, in het geval van de ambulancesector, van de RAV werkzaam zijn in en met voorzieningen van de RAV. Bepaalde vraagstukken en knelpunten kunnen hiermee een gedeelde verantwoordelijkheid zijn of worden van zowel RAV als LMO. Hier dienen heldere afspraken over gemaakt te worden. 11

3 een andere weg 3.1 als het gaat om governance Uit het voorgaande is gebleken dat AZN zich nadrukkelijk niet kan vinden in het governancemodel dat in het ontwerpplan wordt voorgesteld, maar vasthoudt aan de afspraken hieromtrent in het transitieakkoord. AZN heeft een voorkeur voor het model op basis van een multibenadering en multibestuur. Als partijen gezamenlijk medeverantwoordelijk zijn, moeten ze ook gezamenlijk mede sturing kunnen geven. Er kan echter ook een veel eenvoudiger model passend zijn, waarmee de doelstellingen van de LMO eveneens, of misschien wel beter, gerealiseerd kunnen worden. Uiteindelijk kan, na overleg tussen de partijen, nog steeds besloten worden toch vast te houden aan het voorstel in het nu voorliggende ontwerpplan. AZN zal dan, in gezamenlijkheid met de partijen, zoeken naar andere vormen van toekomstige samenwerking in het meldkamerdomein. In eerste instantie denkt AZN daarbij aan één centrale SLA tussen LMO en AZN (namens de individuele RAV s). In die situatie ontwikkelt de politie de LMO en beheert deze alleen, met AZN wordt een SLA afgesproken. Het transitieakkoord kan dan niet meer dan een algemene leidraad zijn. Zoals eerder benadrukt, de ambulancesector gaat de samenwerking van het transitieakkoord niet uit de weg, noch de inhoud daarvan. Zoals er vele wegen zijn die naar Rome leiden, kunnen ook doelen op verschillende manieren bereikt worden. Als de samenwerking geen vorm kan krijgen zoals beschreven in het transitieakkoord, dan op een andere manier (zoals een SLA). 3.2 als het gaat om de transitie In de inleiding is reeds aangegeven dat AZN pleit voor een andere benadering van de transitie. In de eerste plaats is AZN er voorstander van op zo kort mogelijke termijn een scherp en eenduidig, niet te uitvoerig, beeld van de eindsituatie te hebben: welke taken brengen partijen onder bij de LMO en wat wordt de omvang van de LMO in termen van aantallen en fte s medewerkers. In de tweede plaats heeft AZN in overleggen meermalen aangegeven grote aarzelingen te hebben bij de huidige aansturing van het traject. Een aantal punten van kritiek zijn te veel gebruik van externe expertise en het te weinig op de eigen inzichten vertrouwen en te veel centrale sturing vanuit politie en ministerie van VenJ. De K-LMO moet veel meer het heft in eigen hand nemen en zelfstandig een koers richting de toekomst uitstippelen. Veel zal kunnen worden bereikt als de K- LMO, anders dan nu het geval is, de secretarisrol voor de operationele stuurgroep en de bestuurlijke regiegroep gaat uitvoeren. De operationele stuurgroep moet de kwartiermaker(s) gaan aansturen en het programma en overleg van de bestuurlijke regiegroep voorbereiden. 12

Gezien alle onzekerheden en de grote complexiteit van het traject, lijkt ons een gefaseerde route een pragmatische oplossing en de aangewezen weg. Ten aanzien van fasering kan voor verschillende modellen gekozen. Essentiële voorwaarde voor het functioneren en slagen van de LMO is adequate, moderne, toekomstbestendige en state-of-the-art ICT. Een punt van zorg op dit vlak is dan ook dat er geen budget is gereserveerd voor ICT en ook in het transitieplan nog geen inzicht geboden wordt in de verwachte kosten op dit punt. Waar het hier echter om gaat: wanneer ICT de essentiële voorwaarde is en derhalve geen meldkamer kan functioneren zonder adequate ICT, is het raadzaam om bij de bouw van de nieuwe landelijke meldkamer te beginnen bij de ICT. De eenduidige procesbeschrijvingen die de kolommen hebben opgesteld, kunnen hierbij uitgangspunt zijn. Op basis van de procesbeschrijvingen kan bepaald worden welke ICT noodzakelijk is. De ICT kan beproefd worden bij de bovenregionale meldkamers die op dat moment al gereed zijn. Wanneer de laatste knelpunten zijn vastgesteld en opgelost, kan een en ander bij de overige meldkamers worden uitgerold op het moment dat zijn er aan toe zijn. Dit is een eenvoudiger en meer gefaseerde benadering, die aansluit bij de verschillende fasen van ontwikkeling van de meldkamers in Nederland. AZN is van mening dat er meer dan tot nu toe het geval is geweest gebruik gemaakt zou moeten worden van de ervaringen die de afgelopen jaren bij de verschillende bovenregionale meldkamers zijn opgedaan (Meldkamer Oost-Nederland, Meldkamer Noord-Nederland, Meldkamer de Yp en Meldkamer Amsterdam voor wat betreft aansturing ambulancezorg/ghor in de regio Zaanstreek/Waterland). Tenslotte pleit AZN voor een helder financieel eindperspectief, teneinde het politiek-bestuurlijke afbreukrisico op dit terrein te reduceren. 13

Bijlage 1: Wettelijk kader ambulancezorg In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de wetgeving die van toepassing is op de ambulancezorg en daarmee een belangrijke basis vormt voor de nota verantwoorde ambulancezorg. Deze bijlage is afgeleid van de bijlage Wettelijk kader ambulancezorg in de Nota Verantwoorde Ambulancezorg (versie 4.0, februari 2013). 1.1 Wetgeving met betrekking tot governance 1.1.1 Tijdelijke Wet Ambulancezorg De Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is per 1 januari 2013 inwerking getreden. De Twaz vervangt de Wet ambulancevervoer (WAV). De Twaz geldt voor een periode van vijf jaar. In deze periode wordt gewerkt aan een definitieve wettelijke regeling. De TWAZ omschrijft in artikel 1 lid 1 onder d het begrip ambulancezorg en breidt deze uit ten opzichte van de WAV. Ambulancezorg omvat nu: a. het hulp verlenen en per ambulance vervoeren, of b. het hulp verlenen via een ambulanceverpleegkundige met een speciaal daartoe uitgerust en als zodanig herkenbaar motorvoertuig. De definitie van een ambulance is ruimer dan een ambulanceauto: zowel een voor zieken ingericht motorvoertuig als vaartuig of helikopter valt nu onder de term ambulance. Onder de WAV was er sprake van een Centrale Post Ambulancevervoer (CPA). Onder de Twaz is deze CPA omgedoopt tot meldkamer. De nieuwe meldkamer maakt nog steeds onderdeel uit van de algemene meldkamer als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de Wet Veiligheidsregio s. Onder de Twaz vormt de meldkamer een integraal onderdeel van de RAV (RAV). RAV s worden aangewezen door de Minister (artikel 6 Twaz). Deze RAV draagt zorg voor: a. de instandhouding van een meldkamer; b. het verlenen of doen verlenen van ambulancezorg (zie artikel 4 Twaz). Ambulancezorg is zorg die erop gericht is een zieke of gewonde ter zake van zijn aandoening of letsel hulp te verlenen en per ambulance te vervoeren, dan wel hulp te verlenen via een ambulanceverpleegkundige met een specifiek herkenbaar motorvoertuig (artikel 1 lid 1 sub d Twaz). De meldkamer beslist of ambulancezorg wordt verleend en ook door wie en op welke wijze deze wordt verleend (artikel 5 Twaz). Artikel 6 regelt wie in een regio als RAV kan worden aangewezen. In de Beleidsregels van de Minister van VWS (artikel 6 lid 3) zijn nadere eisen gesteld waaraan een RAV moet voldoen. 1.1.2 Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) De Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is op 1 januari 2006 in werking getreden. Het doel van de WTZi is om geleidelijk meer vrijheid en verantwoordelijkheid voor de zorginstellingen te creëren door minder overheidsbemoeienis met de capaciteit en de bouw van zorginstellingen. Om zorg te mogen leveren die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de AWBZ, moeten zorginstellingen een toelating hebben. Daarmee kan worden nagegaan of de instelling aan bepaalde eisen voldoet. De belangrijkste eisen betreffen de bereikbaarheid van acute zorg en de transparantie van de bestuursstructuur en bedrijfsvoering (Good Governance). Kerntyperingen zijn: transparantie, onafhankelijkheid, breed verantwoording afleggen en nauwe betrokkenheid van stakeholders.

De WTZi is van toepassing op de RAV. De RAV behoort tot de categorie van instellingen die op grond van het uitvoeringsbesluit aangemerkt is als in het bezit van een toelating. Dit als gevolg van de vergunningverlening, thans door provincie en met de inwerkingtreding van de WAZ door de Minister. In de beleidsregels die horen bij de WTZi is voor alle aanbieders van acute zorg de verplichting opgenomen om deel te nemen aan een regionaal overleg acute zorgketen (ROAZ). De RAV is partner in dit verplichte acute zorgketenoverleg. Het regionaal overleg brengt, op initiatief van het ziekenhuis met erkenning voor een regionaal traumacentrum uit de betreffende regio, het acute zorgaanbod in de regio in kaart en draagt oplossingen aan bij lacunes. De in dat overleg gemaakte afspraken dienen te worden nagekomen. De instelling legt in het jaarverslag verantwoording af over de wijze waarop de instelling invulling heeft gegeven aan de in het overleg gemaakte afspraken. De RAV is op basis van de Kwaliteitswet Zorginstellingen (KWZ) verplicht om de eigen kwaliteit te bewaken, te beheersen en te verbeteren op onder andere de punten van verantwoorde zorg, kwalitatief beleid, o.a. door het opzetten van een kwaliteitssysteem. 1.2 Wetgeving met betrekking tot de rechten van de patiënt / cliënt 1.2.1 Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ) Met betrekking tot het behandelen van klachten van cliënten in de gezondheidszorg bevat de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ) uit 1995 een aantal bepalingen, dat verplichtingen voor de zorgaanbieder met zich meebrengt. De directie RAV is in de zin van de WKCZ de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor een correcte behandeling en afhandeling van klachten van cliënten over de verleende zorg. Dit houdt samengevat het volgende in: zorgdragen dat de klachten van cliënten worden behandeld door een klachtenfunctionaris en het instellen van een klachtencommissie die voldoet aan alle wettelijke vereisten, nader vastgesteld in artikel 2 WKCZ. Op grond van de WKCZ dient elke RAV tenminste zelf te beschikken over een onafhankelijke klachtencommissie, dan wel te zijn aangesloten bij een onafhankelijke klachtencommissie, opdat een klacht van patiënten over de verleende ambulancezorg -dan wel over het uitblijven daarvanop laagdrempelige wijze kan worden beoordeeld. 1.2.2 Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ) Op 1 juni 1996 is de WMCZ in werking getreden. De wet regelt de medezeggenschap van cliënten van een instelling via het bestuur en via een cliëntenraad. De wet regelt hiertoe onder meer de oprichting van een cliëntenraad in instellingen en de openbaarheid voor de cliënten van relevante stukken zoals jaarverslag en klachtenreglement. 1.2.3 Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) De WBP is op 1 september 2001 in werking getreden. De WBP geeft aan wat de rechten zijn van iemand van wie gegevens worden gebruikt en wat de plichten zijn van de instanties of bedrijven die gegevens gebruiken. De WBP stelt eisen aan de verwerking van persoonsgegevens. Een RAV als organisatie: Mag persoonsgegevens alleen verzamelen en verwerken als daar een goede reden voor is, of als de betrokken burger toestemming heeft gegeven voor het gebruik van zijn gegevens; Mag niet meer gegevens verwerken dan strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze zijn verzameld;

Mag de gegevens niet langer bewaren dan noodzakelijk; Moet passende technische en organisatorische maatregelen treffen om de gegevens te beschermen; Moet de betrokken burger in principe altijd informeren over de gegevensverwerking. De registratie van persoonsgegevens door beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg vallen onder het Vrijstellingenbesluit van de WBP. Dit betekent dat, mits voldaan wordt aan de in het besluit beschreven voorwaarden, de verwerking van deze gegevens niet gemeld hoeft te worden bij de toezichthouder. 1.3 Wetgeving met betrekking tot de beroepsbeoefenaar 1.1.3 Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) De Wet BIG is op 1 december 1997 in werking getreden. De wet heeft als doelstelling de kwaliteit van de beroepsuitoefening te bevorderen en te bewaken en de cliënt te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen van beroepsbeoefenaren. De Wet BIG is voor wat betreft de titelbescherming binnen de ambulancezorg van toepassing op ambulanceverpleegkundigen, verpleegkundig centralisten en artsen. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat het handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg vrij is. Deze vrijheid geldt echter niet voor alle handelingen. Er zijn handelingen die de wetgever zodanig risicovol acht, dat hij de uitvoering daarvan voorbehoudt aan artsen: de voorbehouden handelingen (art. 36 Wet BIG). De wet maakt een onderscheid tussen beroepsbeoefenaren die zelfstandig bevoegd zijn om voorbehouden handelingen uit te voeren, zoals artsen, en beroepsbeoefenaren die niet zelfstandig bevoegd zijn om voorbehouden handelingen uit te voeren, zoals verpleegkundigen. Wie niet zelfstandig bevoegd is, mag in opdracht van een zelfstandig bevoegde -lees een arts- en onder bepaalde voorwaarden voorbehouden handelingen uitvoeren. 1 Op de ambulances en in de meldkamer ambulancezorg zijn geen artsen aanwezig die een opdracht kunnen verstrekken aan de ambulancezorgverleners met het oog op het geven van aanwijzingen en instructies. In de praktijk is het de verpleegkundig centralist MKA die de indicatie stelt voor de te verlenen ambulancezorg, evenals de urgentiebepaling of een directe verwijzing van de cliënt naar ketenpartners. De ambulanceverpleegkundige bepaalt vervolgens welke zorg, respectievelijk welke (voorbehouden of risicovolle) behandeling, de patiënt nodig heeft. De wettelijke vereiste opdracht van de arts aan de centralist MKA en ambulanceverpleegkundige om te handelen en op welke wijze, ligt binnen de ambulancezorg verankerd in richtlijnen en protocollen. Dit is bepalend voor de verantwoordelijkheden van de RAV-directie en de Medisch Manager Ambulancezorg (MMA) ten opzichte van de totstandkoming, naleving en het houden van toezicht op een verantwoorde uitvoering van deze protocollen en standaarden, landelijk en regionaal. 1 De wetgever heeft niet alle mogelijke risicovolle handelingen aangemerkt als voorbehouden, maar dit wil niet zeggen dat de desbetreffende handeling geen deskundige en zorgvuldige uitvoering behoeft. Op advies van de Raad BIG worden risicovolle handelingen in principe op dezelfde wijze benaderd als de voorbehouden handelingen.

Wat betreft het verrichten van voorbehouden handelingen nemen de ambulanceverpleegkundigen een bijzondere positie in op grond van artikel 39 van deze wet. Eén en ander is nader uitgewerkt in het Besluit Functionele Zelfstandigheid (referentie: Besluit Functionele Zelfstandigheid 524 ). Dit impliceert dat de wet de beroepsgroep verpleegkundigen zodanig deskundig acht, dat zij zonder toezicht of tussenkomst van de arts bepaalde handelingen mogen uitvoeren. Met het oog op het functioneel zelfstandig uitvoeren van voorbehouden (en andere risicovolle) handelingen blijft de opdracht van een arts vereist, evenals de eis van bekwaamheid van de verpleegkundige. Functionele zelfstandigheid van een beroepsgroep betekent niet dat toezicht en tussenkomst van de arts niet meer mogen. De opdrachtgever en opdrachtnemer houden ieder hun eigen verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige hulpverlening. Het blijft mogelijk dat de opdrachtnemer om toezicht of tussenkomst verzoekt, of dat de opdrachtgever daar zelf toe besluit. 1.4 Wetgeving met betrekking tot de kwaliteit van de zorg 1.4.1 Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) De WGBO is op 1 april 1995 van kracht geworden. De wet legt de rechten en plichten vast van cliënt en hulpverlener die voortvloeien uit de overeenkomst tot een geneeskundige behandeling. De wet regelt onder andere de informatieplicht, de toestemmingsvereiste, de vertegenwoordiging en positie van minderjarigen en de privacy. De WGBO regelt de juridische relatie tussen hulpverlener en cliënt. Eén aspect daarvan is de in de wet verankerde verplichting voor de hulpverlener om te voldoen aan en te handelen volgens de professionele standaard, de normen die zijn ontwikkeld in de beroepsgroep. Daarnaast verdient de dossierplicht van de hulpverlener nadere aandacht. In de WGBO is de professionele standaard als norm voor het handelen van hulpverleners verankerd en wel op de volgende wijze in art. 7: 453 BW: De hulpverlener dient bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht nemen en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. De WGBO gaat ervan uit dat er een behandelingsovereenkomst ontstaat tussen hulpverlener (centralist, ambulanceverpleegkundige) en de cliënt. De cliënt ten behoeve van wie een hulpvraag wordt gesteld, gaat een behandelingsovereenkomst aan met de RAV. Deze organisatie dient ervoor te zorgen dat deze overeenkomst doorwerkt in de relatie centralist-cliënt en ambulanceverpleegkundige-patiënt. Uit de wettelijke verankering van de professionele standaard volgt dat de ten behoeve van de centralisten MKA en ambulanceverpleegkundigen geformuleerde standaarden en protocollen een belangrijke rol vervullen bij de vraag of door de centralist MKA dan wel de ambulanceverpleegkundige de zorg van een goed hulpverlener is betracht, dan wel of deze toerekenbaar tekort is geschoten. Op grond van de bijzondere aard van zijn beroep heeft de hulpverlener een beroepsgeheim. Uit dat beroepsgeheim vloeit een geheimhoudingsplicht van de beroepsbeoefenaar voort. Handhaving van het beroepsgeheim is op twee manieren mogelijk gemaakt. Enerzijds heeft de hulpverlener een zwijgplicht tegenover ieder ander dan de patiënt. Anderzijds beschikt de hulpverlener over het verschoningsrecht dat hij voor de rechter kan inroepen in geval van een gerechtelijke procedure. De zwijgplicht is o.a. verankerd in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst in artikel 7:457 BW.

1.4.2 De Wet op de Medische Hulpmiddelen De Wet op de Medische hulpmiddelen (referentie: Wet op de Medische Hulpmiddelen, 1995 update in 2007) stelt eisen aan de veiligheid van de te gebruiken medische apparatuur in de gezondheidszorg; dit om schade voor de cliënt zoveel mogelijk te voorkomen. Los van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van de fabrikant van medische hulpmiddelen, heeft ook de RAV hierin een verantwoordelijkheid. Ook het sterilisatiebesluit valt onder deze wet. Deze wet regelt de omgang, opslag, hersterilisatie e.d. van steriele producten. 1.4.3 Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) De wet BOPZ is op 17 januari 1994 in werking getreden. De Wet BOPZ bestaat enerzijds uit regelingen die van toepassing zijn in geval van een onvrijwillige (gedwongen) opname en anderzijds uit regelingen die van toepassing zijn op het verblijf in de instelling. Binnen de ambulancezorg zijn vooral de bepalingen ter zake van gedwongen opname van belang. Het betreft hier de opname via voorlopige machtiging, via inbewaringstelling, via de indicatiecommissie of via rechterlijke machtiging op eigen verzoek. De RAV maakt in dit kader afspraken met GGZ-instellingen, huisartsen, politie en justitie over de te volgen procedure(s) en de verantwoordelijkheden op het gebied van de begeleiding van deze cliënten. 1.5 Overige wetgeving 1.5.1 Wegenverkeerswet (WvW) en Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) In de Wegenverkeerswet (WvW) en het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) worden de algemene regels voor het verkeer beschreven en specifieke regels voor voorrangsvoertuigen, evenals het gebruik van signalen. Het gebruik van optische en geluidssignalen (OGS) is gebaseerd op artikel 29 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) uit 1990. Dit artikel bepaalt dat bestuurders van motorvoertuigen ten dienste van politie en brandweer, ambulances en motorvoertuigen van andere door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten, optische en geluidssignalen mogen voeren om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen. Als gevolg van artikel 91 van het RVV 1990 mogen deze voertuigen als voorrangsvoertuigen afwijken van de voorschriften van dit RVV, voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist. Om RAV-directies en bestuurders van voorrangsvoertuigen een handreiking te bieden bij het op een verantwoorde wijze toepassen van deze regelgeving, heeft de ambulancesector de Brancherichtlijn Optische en Geluidssignalen Spoedeisende Medische Hulpverlening opgesteld. De brancherichtlijn beschrijft in welke situaties op welke wijze optische en geluidssignalen kunnen worden gevoerd. Tevens bevat de brancherichtlijn een gedragscode voor bestuurders van voorrangsvoertuigen, om de veiligheid van zowel de cliënt, de bestuurder als overige inzittenden van het voertuig en de medeweggebruikers, zoveel als mogelijk te waarborgen. Inmiddels zijn een groot aantal van deze eisen bij wet vastgelegd in de regeling optische en geluidssignalen (referentie: Regeling Optische en Geluidssignalen, 2009) en is de brancherichtlijn daar een aanvulling op.