Bijlage 2b Onregelmatige werkwoorden alfabetisch vet = 0-2000 meest frequente woorden cursief = woorden met een frequentie tussen 2000 en 5000 normaal = woorden met een frequentie boven 5000 (af)wijken week af, weken af is afgeweken / geweken (ont)bijten (ont)beet, (ont)beten ontbeten / gebeten (op)bergen (op)borg, (op)borgen (op)geborgen (op)winden (op)wond, (op)wonden (op)gewonden (uit)wringen (uit)wrong, (uit)wrongen (uit)gewrongen (ver)heffen (ver)hief, (ver)hieven verheven / geheven (ver)slijten (ver)sleet, (ver)sleten versleten / gesleten (ver)werpen (ver)wierp, (ver)wierpen verworpen / geworpen (ver)werven (ver)wierf, (ver)wierven verworven / geworven aanbevelen beval aan, bevalen aan aanbevolen aanbieden bood aan, boden aan aangeboden bakken bakte, bakten gebakken bederven bedierf, bedierven bedorven bedragen bedroeg, bedroegen bedragen bedriegen bedroog, bedrogen bedrogen beginnen begon, begonnen is begonnen begrijpen begreep, begrepen begrepen bestrijden bestreed, bestreden bestreden betreffen betrof, betroffen betroffen bevelen beval, bevalen bevolen bewegen bewoog, bewogen bewogen bewijzen bewees, bewezen bewezen bidden bad, baden gebeden bieden bood, boden geboden binden bond, bonden gebonden blazen blies, bliezen geblazen blijken bleek, bleken is gebleken 1 van 6
blijven bleef, bleven is gebleven blinken blonk, blonken geblonken braden braadde, braadden gebraden breken brak, braken gebroken brengen bracht, brachten gebracht buigen boog, bogen gebogen denken dacht, dachten gedacht doen deed, deden gedaan dragen droeg, droegen gedragen drijven dreef, dreven (is) gedreven dringen drong, drongen gedrongen drinken dronk, dronken gedronken druipen droop, dropen (is) gedropen duiken dook, doken (is) gedoken dwingen dwong, dwongen gedwongen ervaren ervoer, ervoeren ervaren eten at, aten gegeten fluiten floot, floten gefloten gaan ging, gingen is gegaan gedragen gedroeg, gedroegen gedragen gelden gold, golden gegolden genezen genas, genazen genezen genieten genoot, genoten genoten geven gaf, gaven gegeven gieten goot, goten gegoten glijden gleed, gleden (is) gegleden glimmen glom, glommen geglommen graven groef, groeven gegraven grijpen greep, grepen gegrepen hangen hing, hingen gehangen hebben had, hadden gehad helpen hielp, hielpen geholpen heten heette, heetten geheten houden hield, hielden gehouden 2 van 6
jagen jaagde, jaagden gejaagd joeg, joegen kiezen koos, kozen gekozen kijken keek, keken gekeken klimmen klom, klommen (is) geklommen klinken klonk, klonken geklonken knijpen kneep, knepen geknepen komen kwam, kwamen is gekomen kopen kocht, kochten gekocht krijgen kreeg, kregen gekregen krimpen kromp, krompen gekrompen kruipen kroop, kropen gekropen kunnen kon, konden gekund lachen lachte, lachten gelachen laten liet, lieten gelaten lezen las, lazen gelezen liegen loog, logen gelogen liggen lag, lagen gelegen lijden leed, leden geleden lijken leek, leken geleken lopen liep, liepen (is) gelopen meten mat, maten gemeten moeten moest, moesten gemoeten mogen mocht, mochten gemogen nemen nam, namen genomen onderhouden onderhield, onderhielden onderhouden ondernemen ondernam, ondernamen ondernomen ontbijten ontbeet, ontbeten ontbeten ontbreken ontbrak, ontbraken ontbroken onthouden onthield, onthielden onthouden ontslaan ontsloeg, ontsloegen ontslagen ontvangen ontving, ontvingen ontvangen ontwerpen ontwierp, ontwierpen ontworpen opbergen borg op, borgen op opgeborgen 3 van 6
ophangen hing op, hingen op opgehangen opsteken stak op, staken op opgestoken optreden trad op, traden op opgetreden overwegen overwoog, overwogen overwogen opwinden wond op, wonden op opgewonden prijzen prees, prezen geprezen raden raadde, raadden geraden rijden reed, reden (is) gereden roepen riep, riepen geroepen ruiken rook, roken geroken scheiden scheidde, scheidden is gescheiden schelden schold, scholden gescholden schenken schonk, schonken geschonken scheppen schiep, schiepen geschapen scheren schoor, schoren geschoren schieten schoot, schoten geschoten schijnen scheen, schenen geschenen schrijven schreef, schreven geschreven schrikken schrok, schrokken is geschrokken schuilen school, scholen gescholen schuiven schoof, schoven geschoven slaan sloeg, sloegen geslagen slapen sliep, sliepen geslapen sluipen sloop, slopen geslopen sluiten sloot, sloten gesloten smelten smolt, smolten gesmolten smijten smeet, smeten gesmeten snijden sneed, sneden gesneden spijten speet (het), gespeten spreken sprak, spraken gesproken springen sprong, sprongen gesprongen spuiten spoot, spoten gespoten staan stond, stonden gestaan steken stak, staken gestoken 4 van 6
stelen stal, stalen gestolen sterven stierf, stierven is gestorven stijgen steeg, stegen is gestegen stinken stonk, stonken gestonken strijden streed, streden gestreden strijken streek, streken gestreken toestaan stond toe, stonden toe toegestaan treden trad, traden getreden treffen trof, troffen getroffen trekken trok, trokken getrokken uitzenden zond uit, zonden uit uitgezonden vallen viel, vielen is gevallen vangen ving, vingen gevangen varen voer, voeren gevaren vechten vocht, vochten gevochten verbergen verborg, verborgen verborgen verbieden verbood, verboden verboden verdwijnen verdween, verdwenen is verdwenen vergelijken vergeleek, vergeleken vergeleken vergeten vergat, vergaten (is) vergeten verheffen verhief, verhieven verheven verkopen verkocht, verkochten verkocht verlaten verliet, verlieten verlaten verliezen verloor, verloren verloren vermijden vermeed, vermeden vermeden verraden verraadde, verraadden verraden verschijnen verscheen, verschenen is verschenen verstaan verstond, verstonden verstaan vervangen verving, vervingen vervingen verwerpen verwierp, verwierpen verworpen verwerven verwierf, verwierven verworven verzinnen verzon, verzonnen verzonnen verzoeken verzocht, verzochten verzocht vinden vond, vonden gevonden 5 van 6
vliegen vloog, vlogen (is) gevlogen vouwen vouwde, vouwden gevouwen vragen vroeg, vroegen gevraagd vreten vrat, vraten gevreten vriezen vroor (het), gevroren waaien waaide, waaiden gewaaid woei (het), waarnemen nam waar, namen waar waargenomen wassen waste, wasten gewassen wegen woog, wogen gewogen werpen wierp, wierpen geworpen weten wist, wisten geweten wijten weet, weten geweten wijzen wees, wezen gewezen willen wilde, wilden gewild wou, winnen won, wonnen gewonnen worden werd, werden is geworden wrijven wreef, wreven gewreven zeggen zei, zeiden gezegd zenden zond, zonden gezonden zien zag, zagen gezien zijn was, waren is geweest zingen zong, zongen gezongen zinken zonk, zonken gezonken zitten zat, zaten gezeten zoeken zocht, zochten gezocht zuigen zoog, zogen gezogen zullen zou, zouden zwemmen zwom, zwommen gezwommen zweren zwoor, zworen gezworen zwerven zwierf, zwierven gezworven zwijgen zweeg, zwegen gezwegen 6 van 6