JONGEREN UIT DE WESTHOEK IN PROFESSIO- NEEL EN ACADEMISCH HOGER ONDERWIJS: ONDERZOEK NAAR PARTICIPATIE EN MOTIVATIE

Vergelijkbare documenten
STEM monitor 2015 SITUERING DOELSTELLINGEN

Technisch onderwijs West-Vlaanderen Werkt 3, 2009

Onderwijs SAMENVATTING

STEM monitor april 2015 RITA DUNON

Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen Kiezen voor TSO, it makes Se-n-Se Provincie Antwerpen

ANTWOORD. Vraag nr. 572 van 1 september 2011 van KATHLEEN DECKX

Onderwijs en vorming leerlingen. Streekpact Cijferanalyse

plage-lestijden onderwijzer

Vlaanderen is onderwijs & vorming. STEM monitor. juni 2016 DEPARTEMENT ONDERWIJS & VORMING.

nr. 187 van INGEBORG DE MEULEMEESTER datum: 13 januari 2015 aan HILDE CREVITS

STEM monitor Juni 2016

aantal zorg- STEM aantal lichte STEM

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Hoger onderwijs, lager onderwijs, schoolloopbaan, schoolse vertraging, secundair onderwijs, universitair onderwijs, watervalsysteem, zittenblijven

Hoe creatief is West- Vlaanderen?

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

STEM monitor juni 2015 RITA DUNON

Analyse instroom

Arbeidsmarkt Onderwijs

Veranderen van opleiding

Update door- en uitstroomcijfers participatie zonder startkwalificatie

Hoeveel werkzoekenden telt uw gemeente?

Arbeidsmarkt Onderwijs

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

Arbeidsmarkt Onderwijs

Vraag nr. 220 van 27 mei 2005 van mevrouw VERA JANS. het 7e specialisatiejaar Thuis- en Bejaardenzorg,

Arbeidsmarkt Onderwijs

afkortingen VGO Gesubsidieerd Vrij Onderwijs

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013

Studieaanbod binnen het studiegebied Fotografie

Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Instroom en inschrijvingen

ORGANISATIE VAN DE OPLEIDINGEN

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

Grafische sector West-Vlaanderen Werkt 2, 2009

Arbeidsmarkt Onderwijs

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN. Buitengewoon lager onderwijs : Schoolbevolking naar type... 88

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Uitval en studiesucces van Avans studenten vergeleken met de landelijke cijfers in 2017

Arbeidsmarkt Onderwijs

Hoeveel starters telt úw gemeente?

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

vrij katholiek onderwijs schooljaar Resultaten van de spoedtelling D

Factsheet. Samenvatting

Van braindrain naar braingain?

Kan de minister voor de studierichting Bachelor in de Verpleegkunde volgende vragen beantwoorden.

Peiling wiskunde secundair onderwijs 1 ste graad A-stroom. Duiding van de resultaten. Johan Deprez Brussel, 12/06/19

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Een diploma geeft je vleugels!

nr. 289 van KRIS VAN DIJCK datum: 23 februari 2015 aan HILDE CREVITS

Het is dan ook belangrijk dat jongeren bewust kiezen voor STEM-opleidingen.

Arbeidsmarkt Onderwijs

Van braindrain naar braingain?

Vraag nr. 219 van 14 januari 2013 van ANN BRUSSEEL

Vraag nr. 41 van 17 oktober 2012 van LODE VEREECK

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

duurtijd van de opleiding en de arbeidstijd. Hierbij stellen we dat het, gegeven deze regelgeving, allicht niet evident is voor werkgevers om tegen

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Arbeidsmarkt Onderwijs

VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN. Vraag nr. 426 van 9 april 2014 van ANN BRUSSEEL

Gepubliceerd Onderwijs en arbeidsmarkt

ONDERWIJSVORMEN EN ACADEMISCH ZELFCONCEPT. Dockx J, De Fraine B. & Vandecandelaere M.

Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

THEMA I.2. Aantal ligdagen in klassieke hospitalisatie

Studieaanbod binnen het studiegebied Orthopedische technieken

Arbeidsmarkt Onderwijs

Leerkrediet

Het secundair onderwijs in cijfers

Onderwijs in Kaart 2018 Cijfermatige onderwijsontwikkelingen in Noord-Brabant HBO

De hbo er aan het werk

Arbeidsmarkt Onderwijs

TABELLEN. Deel 1. LEERLINGEN

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

1. Op welke manier wordt deze samenwerking tussen steden/gemeenten, de VDAB en de bouwsector concreet ingevuld?

> VSK-PEILING OVER STRESS OP SCHOOL 5964 leerlingen over de oorzaken en gevolgen van schoolstress Scholierencongres (18 februari 2017)

TABELLEN. Blz. Blz. Deel 1. LEERLINGEN

Studieaanbod binnen het studiegebied Ballet

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer 2012 Basisonderwijs en Secundair onderwijs

HOGER ONDERWIJS IN CIJFERS - ADDENDUM KERNCIJFERS M.B.T. STUDENTEN, FINANCIERING EN PERSONEEL IN HET HOGER ONDERWIJS

Transcriptie:

JONGEREN UIT DE WESTHOEK IN PROFESSIO- NEEL EN ACADEMISCH HOGER ONDERWIJS: ONDERZOEK NAAR PARTICIPATIE EN MOTIVATIE EINDRAPPORT JANUARI 2010 STUDIE UITGEVOERD VOOR HET WERKINGSGEBIED VAN RESOC WESTHOEK MET DE FINANCIËLE STEUN VAN DE PROVINCIE WEST-VLAANDEREN

INHOUDSTAFEL 1. INLEIDING 3 1.1. De aanleiding van de studie 3 1.2. De opbouw van de studie 4 2. KWANTITATIEVE ANALYSE VAN DE PARTICIPATIESTRUCTUUR 5 2.1. Participatiestructuur in het SO 5 2.1.1. Participatiestructuur per leerjaar 5 2.2. Doorstroom naar het HO 13 2.3. Participatiestructuur in het HO 18 2.3.1. Instroom 18 2.3.2. Globale participatie 21 2.3.3. Uitstroom 22 2.4. Globaal besluit per arrondissement 27 2.4.1. Diksmuide 27 2.4.2. Ieper 28 2.4.3. Veurne 28 3. MOTIEVEN IN KAART GEBRACHT 31 3.1. Voorbereiding van de online-enquête: groepsgesprekken 31 3.2. Bevraging bij leerlingen 32 3.2.1. Waar halen jongeren informatie omtrent de mogelijkheden voor volgend jaar? 33 3.2.2. Wie beïnvloedt de jongeren en in welke mate? 36 3.2.3. Welke plannen hebben de jongeren voor volgend jaar? 38 3.2.4. De jongeren die verder studeren. 39 3.2.5. doen dit vanuit volgende overwegingen 41 3.2.6. Maar nemen niet te veel risico s 47 3.2.7. Is de omgeving het eens met de studiekeuze? 47 3.2.8. Jongeren die ervoor kiezen om te gaan werken.. 48 3.2.9..hebben hiervoor een uitgesproken reden 50 3.2.10. Zijn ouders het eens met de keuze om te gaan werken? 52 1

3.2.11. Een kleine groep jongeren weet het nog niet. 52 3.2.12. Samenhang tussen keuze van de jongeren en kenmerken van de omgeving 53 3.3. De visie van de ouders 56 3.3.1. Ze voelen zich betrokken maar hebben een matige invloed op de keuze 56 3.3.2. Ze zijn het wel eens met de keuze van de jongeren 58 3.3.3. Hoe staan zij eigenlijk tegenover de keuze werken/studeren? 59 4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN: WAT LEERT DIT ALLES ONS NU OVER DE WESTHOEK? 65 2

1. INLEIDING 1.1. De aanleiding van de studie Uit de regioscan van de participatie aan het hoger onderwijs (West-Vlaanderen Werkt, 2/2008) blijkt dat er een aanzienlijke onderparticipatie is aan het hoger onderwijs van generatiestudenten uit de Westhoek (zie tabel 1). Op zowel het academische onderwijsniveau als het professionele onderwijsniveau stromen jongeren uit de drie arrondissementen van de Westhoek, Veurne, Ieper en Diksmuide, minder in, in vergelijking met de andere arrondissementen uit de provincie, het geaggregeerde gemiddelde van de provincie en het Vlaamse gemiddelde. Tabel 1 Deelname aan het hoger onderwijs vanuit de Westhoek en West-Vlaanderen, academiejaar 2006-2007 (in %) Hogeschool Universiteit Veurne 35,0 16,6 Ieper 41,5 15,0 Diksmuide 39,4 9,1 Brugge 40,3 22,5 Kortrijk 40,9 17,6 Oostende 36,6 15,8 Roeselare 40,9 17,0 Tielt 47,4 13,1 West-Vlaanderen 40,4 17,3 Vlaanderen 37,9 19,2 Deze onderparticipatie kan een belangrijke hypotheek leggen op de economische groei van de Westhoek. In internationale wetenschappelijke literatuur wordt immers vaak gewezen op het belang van human capital (menselijk kapitaal) voor een duurzame economische groei. Europa, Vlaanderen, West-Vlaanderen en onvermijdelijk ook de Westhoek evolueren van een industriële naar een kenniseconomie. Kennis wordt dus hoe langer hoe meer een basisbestanddeel van onze economie. In West-Vlaanderen verloopt deze overgang al iets trager dan elders in Vlaanderen en ook de Westhoek komt verouderd over door het lage aandeel van de secundaire sector, de traag vorderende tertiairisering en de beperkte aanwezigheid van creatieve en kennisgebaseerde activiteiten (bron: Streekpact Westhoek). Kennis en innovatie worden beschouwd als belangrijke motoren voor de toekomst. Momenteel scoort de Westhoek als regio niet goed wanneer indicatoren van de kenniseconomie worden bekeken zoals de aanwezigheid van technologische industriële sectoren, kennisintensieve dienstensectoren, creatieve sectoren en patenten. De onderparticipatie in het hoger onderwijs is echter niet alleen problematisch wanneer we kijken vanuit het perspectief van de kenniseconomie, maar ook vanuit het perspectief van de schoolverlaters. Het is immers zo dat een hogere scholingsgraad meer garantie op werk met zich meebrengt. Gezien de eerder verouderde economische structuur in de Westhoek, is er tot op heden nog geen groot overschot op de arbeidsmarkt van laaggeschoolden, maar wanneer de economie verder zal groeien naar een kenniseconomie, bestaat de kans dat laaggeschoolden hoe langer hoe meer uit de boot vallen. 3

Het is dus van belang voor de toekomstige kennisgedreven economische groei van de Westhoek dat men meer inzicht krijgt in de oorzaken en de betekenis van de lagere instroom in het hoger onderwijs zodat eventuele structurele belemmeringen tijdig worden weggewerkt. 1.2. De opbouw van de studie De studie bestaat uit drie onderdelen. In het eerste gedeelte analyseren we de participatiestructuur kwantitatief. In eerste instantie kijken we naar het secundair onderwijs in de Westhoek. Uit onderzoek blijkt immers dat de vooropleiding in het secundair onderwijs een bepalende factor is om te bepalen wie verder studeert na het secundair en wie niet. Jongeren die een opleiding in het ASO volgen, studeren vaker door dan jongeren die TSO volgen. Jongeren die TSO volgen in het middelbaar studeren op hun beurt vaker door dan jongeren uit het BSO. De bestaande structuur kan dus al informatie bevatten om de onderparticipatie in het hoger onderwijs te verklaren. Vervolgens bekijken we ook de participatiecijfers in het hoger onderwijs. Hier zullen we duidelijk het uitgangspunt van deze studie tegenkomen, namelijk het feit dat er een substantiële onderparticipatie is in het hoger onderwijs van jongeren uit de Westhoek. Tegelijkertijd gaan we hier de hypothese onderzoeken die stelt dat de onderparticipatie gecompenseerd wordt door betere slaagpercentages en dat uitstroomcijfers van jongeren uit de Westhoek dus wel op niveau zijn. In het tweede gedeelte van de studie komt de bevraging van de jongeren en hun ouders aan bod. De jongeren werden in een onlinebevraging gevraagd welke keuze ze gemaakt hebben naar volgend jaar toe en welke actoren en elementen hen geholpen hebben deze keuzes te maken. Ook aan de ouders hebben we een korte schriftelijke vragenlijst voorgelegd waarin gepeild wordt naar hun attitude ten aanzien van de keuze na het secundair onderwijs. Het derde deel bevat de besluiten en de aanbevelingen die we kunnen formuleren op basis van de kwantitatieve en kwalitatieve gegevens die we op verschillende terreinen hebben verzameld. 4

2. KWANTITATIEVE ANALYSE VAN DE PARTICIPA- TIESTRUCTUUR 2.1. Participatiestructuur in het SO We staan eerst stil bij de participatiestructuur in het secundair onderwijs. We kijken telkens naar de algemene cijfers voor Vlaanderen. Vervolgens lichten we de drie arrondissementen van de Westhoek, Diksmuide, Ieper en Veurne, eruit en bekijken deze in detail. We nemen ook telkens een tabel op waarin de cijfers van de Westhoek worden vergeleken met een aantal strategisch uitgekozen arrondissementen verspreid over Vlaanderen. We hebben voor deze vergelijking eerst een aantal andere arrondissementen uit West-Vlaanderen gekozen, namelijk Roeselare en Tielt, maar daarnaast ook enkele andere arrondissementen die op bepaalde punten gelijkenissen vertonen met de Westhoek, namelijk Eeklo, Oudenaarde, Maaseik en Tongeren, landelijke arrondissementen die vaak ook perifeer gelegen zijn. Het is niet altijd evident om uit de bestaande cijfers te bepalen wie de laatstejaars zijn in het middelbaar onderwijs. Nochtans is dit de populatie waar we ons in deze studie in hoofdzaak op richten: laatstejaars die de overstap naar het hoger onderwijs al of niet zullen maken. In het ASO weten we dit wel want hier zijn de zesdejaars quasi voor 100% ook laatstejaars in het secundair onderwijs. In het TSO en het KSO is het niet zo voor de hand liggend. Na een 6 de jaar TSO/KSO heeft een leerling immers zowel rechtstreeks toegang tot het hoger onderwijs maar kan daarnaast ook kiezen om een specialisatiejaar te volgen, een 7 de jaar (in Vlaanderen doet gemiddeld 9% van de TSO ers dit). In dit geval kunnen dus zowel de zesde- als de zevendejaars beschouwd worden als laatstejaars secundair onderwijs. In het BSO leidt het beëindigen van een 6 de jaar enkel tot het behalen van een getuigschrift. Een diploma secundair onderwijs behalen zij pas na het volgen van een 7 de jaar. De doorstroom is echter geen 100%, gemiddeld stroomt er in Vlaanderen 75,5% van de jongeren door van het 6 de BSO naar het 7 de. Dit betekent dat minstens 1 op 4 jongeren het 6 e jaar BSO verlaat zonder diploma secundair onderwijs (we houden hier immers geen rekening met eerdere uitval, hetgeen in het BSO ook belangrijk is). Wanneer we specifiek naar de overstap van SO naar HO kijken, zullen we dit doen op basis van een optelling van de zesde- en zevendejaars voor wat het ASO en het TSO betreft en enkel voor de zevendejaars voor het BSO. De participatiestructuur in het SO zullen we per leerjaar bekijken, waar we de verhoudingen van ASO-TSO-BSO zullen bekijken (KSO laten we buiten beschouwing omdat het slechts een zeer minimaal aandeel heeft in de Westhoek). 2.1.1. Participatiestructuur per leerjaar Om de participatiestructuur per leerjaar in kaart te brengen, hebben we voor de Westhoek en voor heel Vlaanderen drie groepen leerlingen vanaf het derde jaar middelbaar gevolgd. We hebben voor hen een tijdslijn opgemaakt vanaf het derde middelbaar tot en met het zesde (het zevende jaar laten we hier buiten beschouwing omdat het hier slechts om een klein aandeel van de totale studenten gaat). 5

We bekijken voor de verschillende arrondissementen van de Westhoek en voor Vlaanderen in het geheel de evolutie van de verhouding tussen de verschillende opleidingsvormen beginnend bij de derdejaars in de schooljaren 2001-2002 en 2004-2005. 2.1.1.1. Vlaanderen Figuren 1 en 2 geven voor twee verschillende aanvangsjaren de evolutie weer van de verhouding van leerlingen in de verschillende onderwijsvormen. We krijgen in deze figuren niet alleen een zicht op de onderlinge verhouding, maar ook op het watervaleffect dat zich manifesteert doorheen de schoolloopbaan van jongeren. De twee gekozen groepen die we doorheen vier jaar volgden, geven voor Vlaanderen een sterk vergelijkbaar beeld op. In het derde middelbaar volgt ongeveer 46% van de leerlingen een opleiding in het ASO, in het laatste jaar is dit nog 42%. De stijging van het aandeel leerlingen in het zesde ten opzichte van het vijfde jaar heeft vooral te maken met een sterke daling van het totale aantal leerlingen in het laatste jaar. Waar in het schooljaar 2006-2007 in totaal 67.314 leerlingen in het vijfde jaar zitten, zitten er in het volgende schooljaar slechts 61.149 in het zesde jaar, een afname van ongeveer 9%. Het aandeel van jongeren in het TSO neemt lichtjes toe over de jaren. In het derde jaar vormen ze rond de 31% van de leerlingenpopulatie en in het laatste jaar tegen de 35%. In het TSO zien we het aandeel stijgen tussen het derde en het vijfde jaar om in het zesde jaar weer lichtjes te dalen. Het aandeel van jongeren in het BSO is het meest stabiel, rond de 22%. Jongeren die in de loop der jaren verdwijnen uit het BSO worden gecompenseerd door een instroom vanuit het ASO en het TSO. Figuur 1 Evolutie verhouding vanaf het 3 e middelbaar, schooljaar 2001-2002, Vlaanderen (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2001-2002 4e middelbaar, 2002-2003 5e middelbaar, 2003-2004 6e middelbaar 2004-2005 6

Figuur 2 Evolutie verhouding vanaf het 3 e middelbaar, schooljaar 2004-2005, Vlaanderen (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2004-2005 4e middelbaar, 2005-2006 5e middelbaar, 2006-2007 6e middelbaar, 2007-2008 2.1.1.2. Diksmuide Wanneer we in figuren 3 en 4 voor dezelfde groepen leerlingen bekijken in het arrondissement Diksmuide valt meteen op dat het grootste aandeel niet de jongeren uit het ASO zijn maar deze uit het TSO. Dit in tegenstelling tot het Vlaamse gemiddelde. Op jonge leeftijd, vanaf het derde middelbaar, volgen er dus al minder jongeren een ASO-richting in Diksmuide. In Vlaanderen volgt in het derde middelbaar nog meer dan 45% van de jongeren een ASO-richting terwijl dit in Diksmuide tussen 35% en 38% is. Het TSO neemt een groter aandeel in. Meer dan 40% van de jongeren woonachtig in het arrondissement Diksmuide volgt een richting in het technisch onderwijs. In de eerste periode die we bekijken vanaf het schooljaar 2001-2002 zien we zelfs dat het aandeel van jongeren in het ASO ongeveer even groot is als het aandeel jongeren in het BSO. In de tweede periode zien we dat het aandeel van jongeren in het ASO iets gestegen is. 7

Figuur 3 Evolutie verhouding vanaf het 3 e middelbaar, schooljaar 2001-2002, Diksmuide (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2001-2002 4e middelbaar, 2002-2003 5e middelbaar, 2003-2004 6e middelbaar 2004-2005 Figuur 4 Evolutie verhouding vanaf het 3 e middelbaar, schooljaar 2004-2005, Diksmuide (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2004-2005 4e middelbaar, 2005-2006 5e middelbaar, 2006-2007 6e middelbaar, 2007-2008 Omdat de situatie van Diksmuide toch wel erg afwijkend is ten opzichte van het Vlaamse gemiddelde, blijven we hier iets langer bij stilstaan. Figuur 5 geeft de evolutie weer van het aandeel jongeren in het 6 de jaar ASO. Globaal gezien stellen we een stijgende trend vast. Het afgelopen jaar kent weliswaar een terugval ten opzichte van voorgaande jaren, maar het is te vroeg om deze daling te interpreteren als een toeval of een nieuwe trend. 8

Er is dus over de afgelopen jaren een stijging van het aandeel jongeren dat in het ASO zit maar met een maximaal aandeel van 33,4% van de jongeren zit men toch nog verder onder het Vlaamse gemiddelde van meer dan 40%. Aangezien de kans om vanuit het ASO door te stromen naar het HO groter is dan vanuit het TSO of het BSO is deze afwijkende participatiestructuur in het SO mee een oorzaak van de lagere instroom in het HO. Figuur 5 Evolutie aandeel jongeren in het ASO sinds het schooljaar 2004-2005 (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 25 20 15 10 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2.1.1.3. Ieper De tijdslijnen van de participatie in het SO in het arrondissement Ieper geven een gelijkaardig beeld met dat van Diksmuide (zie figuren 6 en 7). Ook hier zien we dat de grootste groep een opleiding volgt in het TSO, gevolgd door het ASO en het BSO. Het aandeel jongeren dat een opleiding in het ASO volgt, ligt iets hoger dan in Diksmuide maar blijft laag in vergelijking met het Vlaamse gemiddelde. 9

Figuur 6 Evolutie verhouding van het 3 e middelbaar, schooljaar 2001-2002, Ieper (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2001-2002 4e middelbaar, 2002-2003 5e middelbaar, 2003-2004 6e middelbaar 2004-2005 Figuur 7 Evolutie verhouding vanaf het 3 e middelbaar, schooljaar 2004-2005, Ieper (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2004-2005 4e middelbaar, 2005-2006 5e middelbaar, 2006-2007 6e middelbaar, 2007-2008 Als we in figuur 8 meer in detail kijken naar het aandeel jongeren in het ASO over enkele jaren zien we dat het aandeel tussen 32% en 33% varieert. 10

Figuur 8 Evolutie aandeel in het ASO (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 40 35 30 25 20 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2.1.1.4. Veurne In figuren 9 en 10, die de participatiestructuur in het SO weergeven voor Veurne, valt meteen op dat het aandeel jongeren dat een opleiding in het ASO volgt hoger ligt dan in de andere Westhoekarrondissementen. Tegelijkertijd sluit het gemiddelde nauwer aan bij het Vlaamse gemiddelde. Wetende dat ook de globale participatie aan het HO vanuit Veurne meer te vergelijken is met het Vlaamse gemiddelde mogen we toch wel besluiten dat de afwijkende participatiestructuur in het SO een belangrijke oorzaak is van de lagere instroom in het HO. 11

Figuur 9 Evolutie verhouding vanaf het 3 e middelbaar, schooljaar 2001-2002, Veurne (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2001-2002 4e middelbaar, 2002-2003 5e middelbaar, 2003-2004 6e middelbaar 2004-2005 Figuur 10 Evolutie verhouding vanaf het 3 e middelbaar, schooljaar 2004-2005, Veurne (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 30 ASO TSO BSO 25 20 3e middelbaar, 2004-2005 4e middelbaar, 2005-2006 5e middelbaar, 2006-2007 6e middelbaar, 2007-2008 12

2.1.1.5. Besluit Uit de analyse van de participatie aan het secundair onderwijs kunnen we dus nu reeds afleiden dat er een belangrijke afwijking is ten opzichte van het Vlaamse gemiddelde. Het aandeel jongeren dat een opleiding volgt in het ASO is heel wat lager dan het gemiddelde wat de kans op doorstroom naar het HO meteen ook al verkleint. Doorstroom vanuit het ASO ligt immers meer voor de hand dan vanuit andere richtingen van het SO. Hoe de overgang van SO naar HO precies verloopt, bekijken we in het volgende deel. 2.2. Doorstroom naar het HO Om een beeld te krijgen van de doorstroom van jongeren uit het SO naar het HO hebben we een vergelijking gemaakt tussen het aantal jongeren dat in het ene jaar in het laatste jaar SO zit en het aantal dat in het volgende jaar in het HO zit. Op basis van cijfers naar de opleidingsachtergrond in het SO van de eerstejaars in het HO kunnen we in detail de doorstroom analyseren. Het is niet altijd even gemakkelijk om te bepalen wie een laatstejaarsstudent is. Vooral in het TSO ligt dit niet voor de hand. Jongeren in een 6 de jaar TSO hebben immers de keuze om rechtstreeks door te stromen naar het HO maar kunnen ook nog een specialisatiejaar volgen waarna ze alsnog kunnen doorstromen naar het HO. Voor jongeren uit het BSO zijn de zesdejaars dan weer géén laatstejaars. Na hun zesde jaar krijgen ze immers enkel een getuigschrift dat hen geen toegang verleent tot het HO. Hiervoor dienen ze een diploma secundair onderwijs te behalen door het volgen van een zevende jaar. Wanneer we dus de doorstroom bekijken van SO naar HO, dan is dat voor het ASO de doorstroom van het zesde jaar naar het HO. Voor het TSO zien we in figuur 11 dat in Vlaanderen rond 9% van de jongeren doorstroomt naar een specialisatiejaar, maar zien we tegelijkertijd dat de doorstroom in de Westhoek meestal hoger ligt. Vermits het hier aannemelijk is dat ook jongeren na het 7 de jaar toch nog de overstap maken naar het HO, beschouwen we de zesde- en zevendejaars TSO samen als laatstejaars als referentiepunt om de doorstroom te bepalen. Figuur 11 Doorstroom van 6de naar 7de jaar TSO (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 13

In het BSO is de situatie omgekeerd. Daar kan men van het 6 de jaar niet doorstromen naar het HO. Om een diploma secundair onderwijs te behalen, dient men een 7 de jaar te vervolmaken. Figuur 12 geeft de doorstroom weer van jongeren uit het 6 de jaar BSO naar het 7 de jaar BSO. Gemiddeld stromen in Vlaanderen 3 op 4 zesdejaars BSO door naar een 7 de jaar voor het behalen van een diploma secundair onderwijs. Als we de Westhoek bekijken, dan valt in eerste instantie de dalende lijn van het arrondissement Diksmuide op. In 2005-06 was er nog een doorstroom van 80%, die in het afgelopen jaar gedaald was naar een doorstroom van 67%. De doorstroom in Veurne ligt iets lager dan het gemiddelde in Vlaanderen maar volgt wel de algemene trend en Ieper volgt ook de algemene trend met weliswaar iets grotere sprongen. Na het 7 de jaar BSO kunnen jongeren doorstromen naar het HO. We hanteren dus deze cijfers om de doorstroom naar het hoger onderwijs in te schatten. Figuur 12 Doorstroom van het 6 de naar het 7 de jaar BSO (bron: Agentschap voor Onderwijsdiensten (Agodi), afdeling Scholen Secundair Onderwijs en DKO, verwerking WES, 2009) (in %) 85 80 75 70 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 65 60 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 De doorstroom vanuit het ASO naar het HO ligt voor Vlaanderen rond 91% (figuur 13). Het is opvallend dat de doorstroom vanuit de Westhoek hoger ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Er zijn dus weliswaar minder jongeren die kiezen voor ASO-onderwijs maar de doorstroom naar het hoger onderwijs is wel hoger in vergelijking met het Vlaamse gemiddelde. Ook wanneer we in tabel 2 de Westhoek plaatsen naast de geselecteerde arrondissementen, zien we dat de doorstroom vanuit de Westhoek erg hoog is. 14

Figuur 13 Doorstroom ASO naar HO vanuit de Westhoek (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 100 95 90 85 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 80 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Tabel 2 Doorstroom ASO naar HO in geselecteerde arrondissementen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddelde doorstroom Westhoek Diksmuide 99,4 91,8 98,6 93,7 97,6 96,2 Ieper 96,9 96,4 95,4 96,9 93,3 95,8 Veurne 91,1 99,1 93,9 96,3 97,6 95,6 West-Vlaanderen Roeselare 93,5 99,0 94,4 95,9 92,0 95,0 Tielt 96,1 92,2 93,6 96,5 92,4 94,2 Vlaanderen Eeklo 84,8 93,6 85,4 92,4 89,8 89,2 Maaseik 93,4 80,6 94,1 92,2 91,9 90,4 Oudenaarde 92,1 94,2 87,7 94,5 91,5 92,0 Tongeren 85,7 76,4 91,0 90,6 87,5 86,2 Totaal Vlaanderen 91,6 90,6 90,0 92,5 90,8 91,1 De doorstroom vanuit het TSO schommelt in Vlaanderen rond 60% (figuur 14). De doorstroom vanuit de Westhoek verschilt sterk voor de drie arrondissementen. Vanuit Ieper is er een hogere doorstroom dan het gemiddelde, schommelend rond 65%. Vanuit het arrondissement Diksmuide is de doorstroom meestal lager dan 60% en kent bovendien grote schommelingen. Veurne kent een doorstroom vanuit het TSO die vergelijkbaar is met Vlaanderen. Opvallend voor de drie arrondissementen en in tegenstelling tot Vlaanderen, is de dalende trend van de doorstroom vanuit het TSO naar het HO. Terwijl de Vlaamse trend stijgend is, is deze in de Westhoek dalend. 15

Figuur 14 Doorstroom TSO naar HO in de Westhoek (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 68 66 64 62 60 58 56 54 52 50 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen Tabel 3 voegt de geselecteerde arrondissementen toe aan die van de Westhoek en dan valt opnieuw op dat Ieper sterk scoort op het vlak van doorstroom in vergelijking met alle andere arrondissementen. Diksmuide scoort ook laag in vergelijking met andere arrondissementen. Enkel Eeklo scoort nog slechter op de doorstoom vanuit het TSO naar het HO. Tabel 3 Doorstroom TSO naar HO voor de Westhoek en andere arrondissementen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddelde doorstroom Westhoek Diksmuide 59,9 56,3 61,8 56,1 52,6 57,3 Ieper 61,9 66,4 65,4 66,7 64,9 65,0 Veurne 60,8 59,1 62,7 59,2 57,8 59,9 West-Vlaanderen Roeselare 60,7 60,4 63,6 61,2 57,6 60,7 Tielt 59,7 61,2 57,5 61,5 63,3 60,6 Vlaanderen Eeklo 52,5 55,4 51,5 54,9 47,1 52,3 Maaseik 63,4 54,1 65,0 65,2 61,9 61,9 Oudenaarde 58,4 57,0 52,9 64,3 65,8 59,7 Tongeren 54,2 44,6 58,9 58,6 59,1 55,1 Totaal Vlaanderen 59,7 58,1 60,7 61,4 61,3 60,2 De doorstroom vanuit het BSO kan enkel gebeuren door jongeren die een zevende jaar hebben gevolgd. We hebben eerder reeds gezien dat gemiddeld rond 75% van de zesdejaars BSO doorstroomt naar een 7 de jaar. Na dit zevende jaar kunnen jongeren ervoor kiezen om verder te studeren of om te gaan werken. Figuur 15 geeft aan dat de doorstroom vanuit het BSO naar het HO in Vlaanderen een stijgende trend kent. In het schooljaar 2007-2008 stroomde bijna 19% van de jongeren met een diploma BSO door een opleiding HO. Gemiddeld stroomt 16,4% van de jongeren door. In tegenstelling tot de globale stijgende trend, kent de doorstroom vanuit het BSO in de Westhoek een eerder dalende trend, vooral dan vanuit het arrondissement Diksmuide en het arrondissement Veurne. 16

Figuur 15 Doorstroom BSO naar HO in de Westhoek (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen De doorstroom vanuit deze arrondissementen komt de laatste jaren ook nauwelijks boven 5%, wat dus eerder laag is in vergelijking met het Vlaamse gemiddelde. Vanuit het arrondissement Ieper is de doorstroom iets hoger dan elders in de Westhoek, maar nog steeds laag in vergelijking met het Vlaamse gemiddelde. Tabel 4 voegt de geselecteerde arrondissementen toe en hun doorstroom vanuit het BSO naar het HO. Tabel 4 Doorstroom BSO naar HO voor de Westhoek en andere arrondissementen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddelde doorstroom Westhoek Diksmuide 10,2 10,0 6,7 5,6 5,9 7,7 Ieper 9,7 10,8 14,3 11,8 12,6 11,8 Veurne 13,1 9,3 11,0 5,3 5,8 8,9 West-Vlaanderen Roeselare 6,3 10,1 7,2 10,5 15,6 9,9 Tielt 5,6 7,7 12,4 10,6 7,3 8,7 Vlaanderen Eeklo 13,6 8,5 17,3 7,3 18,5 13,0 Maaseik 13,8 10,6 17,8 18,4 17,8 15,7 Oudenaarde 7,8 6,5 13,3 10,3 15,3 10,6 Tongeren 11,2 8,6 15,0 14,7 16,5 13,2 Totaal Vlaanderen 14,2 13,9 16,7 18,3 18,8 16,4 Deze jongeren stromen hoofdzakelijk door naar professionele bacheloropleidingen (academiejaar 2007-2008: 92,6% professionele bacheloropleidingen, 4,9% academische bacheloropleidingen in een hogeschool, 2,5% academische bacheloropleidingen aan de universiteit). De doorstroom vanuit het ASO naar het HO ligt in de Westhoek gemiddeld hoger dan in Vlaanderen. Vanuit het TSO en vanuit het BSO ligt de doorstroom daarentegen lager en kent de Westhoek in tegenstelling tot de gemiddelden in Vlaanderen eerder een dalende trend. 17

Vanuit de studieniveaus waar dus de meeste jongeren in de Westhoek inzitten, is de doorstroom lager dan het gemiddelde in Vlaanderen. Vanuit het ASO is de doorstroom weliswaar hoger, maar de participatie een stuk lager. In de afwijkende participatiestructuur in het middelbaar onderwijs moet dus op zijn minst een deel van de oorzaak gezocht worden van de onderparticipatie van generatiestudenten aan het hoger onderwijs. Het lijkt erop dat jongeren in de Westhoek in het secundair onderwijs al anders kiezen dan de gemiddelde jongere elders in Vlaanderen. 2.3. Participatiestructuur in het HO 2.3.1. Instroom Zoals in de inleiding van dit rapport reeds werd aangegeven, is de aanleiding van deze studie de vastgestelde onderparticipatie van generatiestudenten uit de Westhoek aan het hoger onderwijs. De cijfers die we voorafgaand aan de studie hanteerden, hadden betrekking op het academiejaar 2006-2007. Om een en ander in een breder perspectief te plaatsen, is het toch aangewezen deze cijfers ruimer te bekijken. We hebben dan ook in onderstaande tabellen de participatiecijfers over een langere periode opgenomen, startend in het academiejaar 2003-2004 en eindigend met het jaar 2007-2008, het meest recente jaar waarin volledige in- en uitstroomcijfers bekend zijn. We starten met de globale participatie van jongeren aan het hoger onderwijs. De globale Vlaamse deelname aan het hoger onderwijs kent een duidelijk stijgende trend. Waar in het academiejaar 2003-2004 54,8% van de Vlaamse 18-jarigen ingeschreven was als generatiestudent aan een instelling voor hoger onderwijs, is dit aandeel in 2007-2008 al gestegen naar 57,3% (figuur 16). We zien in dezelfde figuur dat deelname vanuit de Westhoek aan het hoger onderwijs in de meeste jaren lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Vooral vanuit het arrondissement Diksmuide ligt de participatie aanzienlijk lager dan het Vlaamse gemiddelde. Met moeite de helft van de 18-jarigen start een opleiding in het hoger onderwijs. Figuur 16 Instroom hoger onderwijs ten opzichte van 18-jarigen uit de Westhoek en uit Vlaanderen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 60 58 56 54 52 50 48 46 44 42 40 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 18

Wanneer we de arrondissementen van de Westhoek plaatsen naast andere vergelijkbare arrondissementen, dan zien we dat ook hier de Westhoek nog steeds relatief laag scoort (tabel 5). Tabel 5 Globale participatie HO van 18-jarigen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddelde participatie van 18-jarigen Westhoek Diksmuide 52,8 52,0 53,1 48,5 51,6 51,6 Ieper 54,9 55,8 54,0 56,5 53,5 54,9 Veurne 50,1 56,6 54,4 51,6 54,3 53,4 West-Vlaanderen Roeselare 58,4 55,7 58,6 57,9 59,0 57,9 Tielt 57,4 54,9 57,0 60,5 61,1 58,2 Vlaanderen Eeklo 58,2 51,3 52,6 52,4 53,1 53,5 Maaseik 50,3 51,3 56,0 55,7 53,9 53,4 Oudenaarde 53,2 57,2 57,2 57,7 63,5 57,8 Tongeren 48,3 50,3 50,0 50,7 50,7 50,0 Totaal 54,8 55,2 56,8 57,1 57,3 56,2 Figuur 17 zoomt in op de deelname van 18-jarigen aan het universitaire hoger onderwijs. Ook hier stellen we gelijkaardige trends vast. Globaal gezien stijgt de participatie aan het academische hoger onderwijs in Vlaanderen van 17,4% in 2003-2004 naar 19,4% in het academiejaar 2007-2008. Vanuit de Westhoek stromen globaal gezien minder jongeren vanuit de Westhoek door naar het universitaire hoger onderwijs. Vooral de participatie vanuit de arrondissementen Ieper en Diksmuide ligt heel wat lager dan in Vlaanderen. Figuur 17 Instroom universitair hoger onderwijs ten opzichte van 18-jarigen uit de Westhoek en uit Vlaanderen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 30 25 20 15 10 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 5 0 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Tabel 6 voegt de participatie aan de universiteit van jongeren uit de Westhoek samen met de geselecteerde arrondissementen. 19

Tabel 6 Participatie aan de universiteit van generatiestudenten in % van 18-jarigen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddelde participatie van 18-jarigen Westhoek Diksmuide 11,5 13,1 11,7 9,1 12,6 11,6 Ieper 13,8 13,1 13,6 15,0 14,0 13,9 Veurne 16,0 18,5 17,8 16,6 17,9 17,4 West-Vlaanderen Roeselare 15,7 15,4 16,7 17,0 17,5 16,5 Tielt 14,0 13,7 14,0 13,1 16,2 14,2 Vlaanderen Eeklo 14,7 15,3 15,2 16,6 16,5 15,7 Maaseik 12,9 12,4 15,6 15,4 15,8 14,4 Oudenaarde 18,6 16,7 19,4 19,7 19,3 18,8 Tongeren 12,8 14,4 13,4 15,2 15,4 14,2 Totaal 17,4 18,0 18,8 19,2 19,4 18,6 Deelname aan het hoger onderwijs in de hogescholen geeft een heel ander beeld. We zien in figuur 18 immers dat het aandeel jongeren uit de Westhoek in de hogescholen globaal gezien hoger ligt dan in Vlaanderen. Dit geldt des te meer voor de arrondissementen die een eerder lage participatie kennen aan het academische hoger onderwijs, namelijk Diksmuide en Ieper. Vanuit het arrondissement Veurne ligt de deelname aan het hoger onderwijs in de hogeschool iets lager dan het Vlaamse gemiddelde. Figuur 18 Instroom professioneel hoger onderwijs ten opzichte van 18-jarigen uit de Westhoek en uit Vlaanderen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 50 45 40 35 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 30 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 In tabel 7 wordt de participatie aan de hogescholen van 18-jarigen vanuit de verschillende arrondissementen weergegeven. 20

Tabel 7 Participatie aan de hogeschool van generatiestudenten in % van 18-jarigen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddelde participatie van 18-jarigen Westhoek Diksmuide 41,3 38,8 41,3 38,9 39,5 40,0 Ieper 41,1 43,2 40,2 41,9 39,3 41,2 Veurne 34,0 37,9 36,0 34,5 34,9 35,5 West-Vlaanderen Roeselare 42,7 40,4 42,0 41,6 37,9 40,9 Tielt 43,4 41,3 43,2 47,5 43,4 43,8 Vlaanderen Eeklo 43,5 35,5 38,8 35,7 37,4 38,2 Maaseik 37,3 39,0 40,3 40,0 38,3 39,0 Oudenaarde 34,5 40,8 38,1 38,4 45,0 39,4 Tongeren 35,5 35,9 36,1 35,6 35,7 35,8 Totaal 37,4 37,2 38,1 38,2 38,2 37,8 2.3.2. Globale participatie De instroomcijfers in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op de generatiestudenten. Een generatiestudent is een student die voor het eerst is ingeschreven in het eerste jaar van een basisopleiding in het Vlaamse hoger onderwijs en op 1 februari nog steeds ingeschreven is. Studenten die dus niet slagen in hun eerste jaar en vervolgens stoppen of een andere opleiding gaan volgen, zijn ook hierin opgenomen. Om een beeld te krijgen van de totale participatie aan het HO, hebben we ook gekeken naar de globale participatie aan het hoger onderwijs. Hoeveel jongeren vanuit de verschillende arrondissementen studeren in het HO verspreid over de verschillende jaren en de verschillende opleidingsvormen? Tabel 8 toont aan dat de globale participatie van jongeren uit de Westhoek aan de hogescholen in het academiejaar 2007-2008 iets hoger ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Vanuit Vlaanderen volgen 29% van de jongeren tussen 20 en 24 jaar een opleiding aan een hogeschool; vanuit de Westhoek, rond 30%. Tabel 8 Inschrijvingen met een diplomacontract in een hogeschool in het academiejaar 2007-2008 (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) Arrondissement student Professioneel gerichte bachelor Academisch gerichte bachelor Master Basisopleidingen en initiële lerarenopleiding Eindtotaal 20-24 jarigen op1 januari 2008 Aandeel dat studeert aan een hogeschool (in %) Westhoek Diksmuide 718 113 40 6 877 2.970 29,5 Ieper 1.550 291 95 17 1.953 6.503 30,0 Veurne 727 132 60 6 925 3.027 30,6 West-Vlaanderen Roeselare 1.971 361 101 21 2.454 8.390 29,2 Tielt 1.298 262 69 11 1.640 5.370 30,5 Vlaanderen Eeklo 940 198 55 11 1.204 4.367 27,6 Maaseik 3.409 579 162 22 4.172 14.358 29,1 Oudenaarde 1.554 317 98 25 1.994 6.508 30,6 Tongeren 2.370 396 117 22 2.905 11.220 25,9 Eindtotaal 80.007 18.185 4.920 1.062 104.174 357.942 29,1 21

Als we vervolgens kijken naar de participatie aan het universitaire hoger onderwijs dan valt meteen op dat de globale participatie van jongeren uit de Westhoek hier een stuk lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Vanuit de arrondissementen Diksmuide en Ieper studeert slechts rond de 10% van de jongeren tussen 20 en 24 jaar aan een universiteit, terwijl het Vlaamse gemiddelde op 18% ligt. Vanuit het arrondissement Veurne is de participatie iets hoger, rond 13,5% (tabel 9). Tabel 9 Inschrijvingen met een diplomacontract aan de universiteit in het academiejaar 2007-2008 (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) Arrondissement student Academisch gerichte bachelor Basisopleiding Master Master na professioneel gerichte bachelor Eindtotaal 20-24 jarigen op 1 januari 2008 Aandeel dat studeert aan de universiteit (in %) Westhoek Diksmuide 187 42 67 1 297 2.970 10,0 Ieper 465 68 85 5 623 6.503 9,6 Veurne 310 43 54 1 408 3.027 13,5 West-Vlaanderen Roeselare 705 74 117 3 899 8.390 10,7 Tielt 440 67 97 7 611 5.370 11,4 Vlaanderen Eeklo 420 69 77 2 568 4.367 13,0 Maaseik 553 66 87 2 708 14.358 4,9 Oudenaarde 700 125 181 8 1.014 6.508 15,6 Tongeren 448 67 92 3 610 11.220 5,4 Totaal 44.894 7.720 11.331 427 64.372 357.942 18,0 Afsluitend geven we dan nog een overzicht van de globale participatie in het hoger onderwijs ten opzichte van de 20-24-jarigen (tabel 10). Zoals te verwachten uit de twee vorige tabellen ligt de globale participatie vanuit de Westhoek lager dan het Vlaamse gemiddelde wat vooral te wijten is aan de onderparticipatie aan het academische hoger onderwijs aan de universiteiten. Tabel 10 Totaal inschrijvingen in het HO (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) Aantal in hogescholen Aantal aan universiteit 20-24 jarigen op 1 januari 2008 Aandeel dat studeert in het hoger onderwijs Westhoek Diksmuide 877 297 2.970 39,5 Ieper 1.953 623 6.503 39,6 Veurne 925 408 3.027 44,0 West-Vlaanderen Roeselare 2.454 899 8.390 40,0 Tielt 1.640 611 5.370 41,9 Vlaanderen Eeklo 1.204 568 4.367 40,6 Maaseik 4.172 708 14.358 34,0 Oudenaarde 1.994 1.014 6.508 46,2 Tongeren 2.905 610 11.220 31,3 Totaal 104.174 64.372 357.942 47,1 2.3.3. Uitstroom Om af te sluiten, kijken we naar het aandeel van diploma s die worden uitgereikt aan de hogescholen en aan de universiteiten. Uitstroomcijfers zijn moeilijker te interpreteren dan instroomcijfers. Daar waar kan aangenomen worden dat het gros van de 18-jarigen het secundair onderwijs verlaat, is het minder evident een leeftijd te plakken op wanneer men een diploma behaalt. 22

Abstractie makend van jaren die gebist of getrist worden, behalen jongeren een diploma tussen hun 21 ste bij een professionele bacheloropleiding en hun 23 ste bij een master van het type 3+2 (3 BA-jaren en 2 MA-jaren). Als referentiegroep nemen we dan de 22- jarigen. Tegelijkertijd weten we uit andere onderzoeken (Onderzoek naar de migratiemotieven van West-Vlaamse jongeren, WES, 2005) dat de migratiesaldi van jongeren tussen 20 en 24 jaar in de Westhoek negatief zijn terwijl deze voor Vlaanderen in zijn geheel positief zijn. In de interpretatie van de cijfers moeten we dan ook rekening houden met een overschatting van het aandeel jongeren dat in de Westhoek een diploma haalt en een onderschatting van het aandeel dat in Vlaanderen een diploma haalt. Globaal gezien stellen we vast in figuur 10 en tabel 11 dat het aantal diploma s ten opzichte van het aantal 22-jarigen in de Westhoek iets hoger ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Rekening houdend met de vermelde opmerking omtrent de migratiesaldi voor Vlaanderen en de Westhoek kunnen we er evenwel van uitgaan dat de uitstroomcijfers van jongeren in de Westhoek sterk vergelijkbaar zijn met de Vlaamse. Figuur 10 Aandeel diploma s ten opzichte van 22-jarigen uit de Westhoek en uit Vlaanderen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 55 50 45 40 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 35 30 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Tabel 11 Aantal uitgereikte diploma's HO per arrondissement ten opzichte van 22-jarigen op 1 januari (in %) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddeld aandeel diploma s ten opzichte van 22-jarigen Westhoek Diksmuide 42,0 48,2 46,7 44,6 50,9 46,5 Ieper 45,0 45,1 46,2 47,1 49,8 46,6 Veurne 42,5 40,3 43,5 48,3 49,3 44,8 West-Vlaanderen Roeselare 44,5 50,3 48,1 24,8 48,0 43,1 Tielt 48,0 48,3 47,1 46,2 49,2 47,8 Vlaanderen Eeklo 40,4 43,1 38,0 42,8 41,8 41,2 Maaseik 39,1 38,1 41,2 44,2 42,9 41,1 Oudenaarde 45,1 44,1 43,7 46,8 43,9 44,7 Tongeren 35,3 35,5 36,7 39,0 36,2 36,5 Totaal Vlaanderen 42,9 43,4 45,0 46,2 46,3 44,8 23

Dit betekent dat er ondanks het feit dat er minder jongeren starten in het hoger onderwijs, er op het einde van de rit toch minstens een vergelijkbaar aandeel een diploma hoger onderwijs haalt. Figuur 11 en tabel 12 geven het aandeel weer van diploma s die gehaald worden aan de hogescholen ten opzichte van het aantal 22-jarigen. Het aandeel jongeren uit de Westhoek die een diploma aan de hogeschool halen, ligt gemiddeld iets hoger dan het globale gemiddelde in Vlaanderen. Deze vaststelling is conform de instroom van jongeren op 18-jarige leeftijd, die gemiddeld ook iets hoger ligt vanuit de Westhoek. Opvallend is bovendien, zoals we in tabel 13 zien, dat het aandeel van instromers en het aandeel van uitstromers in de Westhoek minder van elkaar verschilt dan globaal in Vlaanderen. Waar er globaal gezien in Vlaanderen bijna 7 procentpunt minder 22-jarigen die uitstromen een diploma halen dan er 18-jarigen instromen, ligt dit verschil in de Westhoek veel lager. In Diksmuide is er een verschil van 4 procentpunt, in Ieper 5 procentpunt en vanuit Veurne slechts 2 procentpunt. Dit wijst erop dat de studenten vanuit de Westhoek die starten aan een opleiding in een hogeschool deze ook vaker afmaken dan het Vlaamse gemiddelde. Figuur 11 Aandeel diploma s aan de hogeschool ten opzichte van 22-jarigen uit de Westhoek en uit Vlaanderen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 45 40 35 30 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 25 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Tabel 12 Aantal uitgereikte diploma s aan de hogeschool per arrondissement ten opzichte van 22-jarigen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 2004 2005 2006 2007 2008 Gemiddeld aandeel diploma s ten opzichte van 22-jarigen Westhoek Diksmuide 31,3 37,3 36,4 34,4 39,8 35,8 Ieper 34,4 34,3 36,1 37,9 38,3 36,2 Veurne 31,1 30,7 31,9 36,2 37,0 33,4 West-Vlaanderen Roeselare 32,6 36,9 36,0 35,3 36,1 35,4 Tielt 37,5 36,7 35,3 35,9 37,3 36,5 Vlaanderen Eeklo 28,0 30,5 26,5 30,2 30,9 29,2 Maaseik 29,1 28,0 31,8 32,3 33,9 31,0 Oudenaarde 32,6 30,3 30,8 33,5 30,4 31,5 Tongeren 26,7 25,2 27,2 28,0 26,4 26,7 Totaal 29,7 30,3 31,2 31,9 31,4 30,9 24

Tabel 13 Verschil gemiddeld aandeel instromers/uitstromers aan de hogeschool (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) Gemiddelde participatie van 18-jarigen Gemiddeld aandeel diploma s ten opzichte van 22-jarigen Verschil in procentpunt Westhoek Diksmuide 40,0 35,8-4,1 Ieper 41,2 36,2-5,0 Veurne 35,5 33,4-2,1 West-Vlaanderen Roeselare 40,9 35,4-5,5 Tielt 43,8 36,5-7,2 Vlaanderen Eeklo 38,2 29,2-8,9 Maaseik 39,0 31,0-8,0 Oudenaarde 39,4 31,5-7,9 Tongeren 35,8 26,7-9,1 Totaal 37,8 30,9-6,9 Figuur 12 en tabel 14 geven een gedetailleerd beeld van de uitstroom uit het universitaire hoger onderwijs. Zoals uit eerdere cijfers te verwachten, is het aandeel van 22-jarigen uit de Westhoek die een diploma halen aan de universiteit lager dan elders in Vlaanderen. Deze vaststelling is opnieuw conform de lagere instroom die we al eerder hebben vastgesteld. In Diksmuide en Ieper ligt dit aandeel rond 10%, in Veurne rond 11% terwijl het Vlaamse gemiddelde op 13% ligt. Wanneer we in tabel 15 kijken naar het verschil tussen de instroom ten opzichte van 18-jarigen en de uitstroom ten opzichte van 22- jarigen dan stellen we vast dat het verschil voor de Westhoek lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Vooral Diksmuide kent een uitzonderlijk lage uitval van jongeren aan het universitaire onderwijs. Het verschil tussen instromers en uitstromers is kleiner dan 1 procentpunt. Ook Ieper kent een vrij lage uitval van ruim 3%. Veurne is ook op dit vlak meer te vergelijken met het Vlaamse gemiddelde met een uitval van 6 procentpunt. Figuur 12 Aandeel diploma s aan de universiteit ten opzichte van 22-jarigen uit de Westhoek en uit Vlaanderen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 20 15 10 5 Diksmuide Ieper Veurne Vlaanderen 0 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 25

Tabel 14 Aandeel uitgereikte diploma s aan de universiteit per arrondissement ten opzichte van 22-jarigen (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 Gemiddeld aandeel diploma's ten opzichte van 22-jarigen Westhoek Diksmuide 10,7 11,0 10,3 10,2 11,2 10,7 Ieper 10,5 10,9 10,1 9,2 11,5 10,4 Veurne 11,4 9,6 11,6 12,1 12,3 11,4 West-Vlaanderen Roeselare 11,9 13,4 12,1 12,0 11,9 12,2 Tielt 10,5 11,6 11,8 10,3 11,9 11,2 Vlaanderen Eeklo 12,4 12,5 11,5 12,5 10,9 12,0 Maaseik 10,0 10,2 9,4 11,8 9,0 10,1 Oudenaarde 12,5 13,8 12,9 13,3 13,5 13,2 Tongeren 8,6 10,3 9,5 10,9 9,8 9,8 Vlaanderen 12,8 12,7 13,3 13,9 14,5 13,4 Tabel 15 Verschil gemiddeld aandeel instromers/uitstromers aan de universiteit (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) Gemiddelde participatie van 18-jarigen Gemiddeld aandeel diploma s ten opzichte van 22-jarigen Verschil Westhoek Diksmuide 11,6 10,7-0,9 Ieper 13,9 10,4-3,4 Veurne 17,4 11,4-6,0 West-Vlaanderen Roeselare 16,5 12,2-4,2 Tielt 14,2 11,2-3,0 Vlaanderen Eeklo 15,7 12,0-3,7 Maaseik 14,4 10,1-4,3 Oudenaarde 18,8 13,2-5,6 Tongeren 14,2 9,8-4,4 Totaal 18,6 13,4-5,2 Afsluitend zoomen we dan nog in op de globale uitval en stellen we vast dat deze ook een pak lager ligt in de Westhoek dan het gemiddelde in Vlaanderen (tabel 16). Vooral Diksmuide kent een klein verschil in het aandeel jongeren dat op 18 jaar in het hoger onderwijs start ten opzichte van het aandeel dat op 22-jarige leeftijd een diploma behaalt. Het verschil in Ieper en Veurne ligt rond 8 procentpunt en is daarmee nog steeds heel wat lager dan het Vlaamse gemiddelde van 11,5 procentpunt. 26

Tabel 16 Verschil gemiddeld aandeel instromers/uitstromers in het HO (bron: Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, verwerking WES, 2009) (in %) Gemiddelde participatie van 18-jarigen Gemiddeld aandeel diploma s ten opzichte van 22-jarigen Verschil Westhoek Diksmuide 51,6 46,5-5,1 Ieper 54,9 46,6-8,3 Veurne 53,4 44,8-8,6 West-Vlaanderen Roeselare 57,9 43,1-14,8 Tielt 58,2 47,8-10,4 Vlaanderen Eeklo 53,5 41,2-12,3 Maaseik 53,4 41,1-12,3 Oudenaarde 57,8 44,7-13,0 Tongeren 50,0 36,5-13,5 Totaal 56,2 44,8-11,5 2.4. Globaal besluit per arrondissement 2.4.1. Diksmuide In het secundair onderwijs is de participatiestructuur aan de verschillende onderwijsvormen in Diksmuide erg afwijkend ten opzichte van het Vlaamse gemiddelde. Het grootste aandeel van de jongeren zit vanaf het derde jaar niet in het ASO maar in het TSO. Er zit ook in het BSO een groter aandeel jongeren dan elders in Vlaanderen. Wanneer we vervolgens kijken naar de doorstroom springt het opvallend hoge aandeel van ASO-jongeren uit Diksmuide in het oog. Rond 96% van de ASO-jongeren stroomt door naar het hoger onderwijs terwijl dit in Vlaanderen maar 91% is. Het ASO in Diksmuide realiseert dus, ondanks het kleinere aandeel, wel een zeer grote doorstroom. Vanuit het TSO is de doorstroom naar het hoger onderwijs in Diksmuide iets lager dan gemiddeld met 57% ten opzichte van 60% voor Vlaanderen. Ook in het BSO is de doorstroom naar het (vooral professionele) hoger onderwijs lager in Diksmuide dan gemiddeld in Vlaanderen. In het HO heeft Diksmuide een kleiner aandeel jongeren dan gemiddeld in Vlaanderen. 51% van de 18-jarigen in Diksmuide studeert verder tegenover 56% globaal gezien in Vlaanderen. Er is vanuit Diksmuide vooral een onderparticipatie aan het universitaire hoger onderwijs. Met gemiddeld 11,6% aandeel van 18-jarigen aan de unief scoort Diksmuide het laagst van alle geselecteerde arrondissementen. Participatie aan het hoger onderwijs in de hogeschool ligt dan weer gemiddeld hoger vanuit Diksmuide dan vanuit Vlaanderen in het algemeen. Er is dus vanuit het arrondissement Diksmuide een grote overparticipatie aan de hogescholen en een grote onderparticipatie aan de universiteit. Wanneer we naar de uitstroom op 22-jarige leeftijd kijken, dan stellen we opvallend genoeg vast dat het aandeel diploma s in het hoger onderwijs vanuit Diksmuide iets hoger ligt dan gemiddeld, namelijk ongeveer 46%. Maar ook hier is weer het grote verschil in diploma s van de hogeschool in vergelijking met diploma s aan de universiteit opvallend. Daarnaast kent Diksmuide het kleinste verschil tussen het aandeel 18-jarigen dat start aan de universiteit en het aandeel 22-jarigen dat een diploma haalt. 27

Globaal gezien concluderen we dus voor Diksmuide dat de onderparticipatie aan het universitaire hoger onderwijs gecompenseerd wordt door een overparticipatie aan de hogescholen wat leidt tot een uitstroom die zelfs iets hoger ligt dan elders in Vlaanderen. De weg ernaartoe is weliswaar heel anders, maar het globale resultaat voor het arrondissement Diksmuide op het vlak van participatie en uitstroom in het hoger onderwijs is vergelijkbaar met de situatie in Vlaanderen. Afwijkend is wel de hoge participatie in het hoger onderwijs binnen de hogescholen en de lage participatie aan de universiteiten. 2.4.2. Ieper In het arrondissement Ieper volgt de grootste groep jongeren onderwijs in het TSO, net zoals in Diksmuide en in tegenstelling tot het Vlaamse gemiddelde. Het aandeel jongeren dat ASO volgt, ligt in vergelijking met Diksmuide wel iets hoger. De doorstroom vanuit het ASO naar het hoger onderwijs ligt in Ieper ook erg hoog, met bijna 96% van de jongeren die starten in het HO. Opvallend is dat vanuit het Ieperse TSO de doorstroom naar het HO erg hoog is, namelijk 65%. De doorstroom vanuit het BSO is hoger dan in de andere Westhoekarrondissementen maar is met een gemiddelde van rond 12% nog steeds lager dan het Vlaamse gemiddelde. De globale instroom in het HO ligt vanuit Ieper iets lager dan het Vlaamse gemiddelde. Ook hier zien we een groot verschil tussen deelname aan het universitaire hoger onderwijs dat laag is, en deelname aan het onderwijs in de hogescholen dat erg hoog ligt, namelijk 41%. Het aandeel diploma s ten opzichte van de 22-jarigen ligt ook in Ieper iets hoger dan gemiddeld in Vlaanderen. Opvallend is ook hier het grote aandeel diploma s dat gehaald wordt in de hogescholen (36%) en het eerder kleine aandeel diploma s dat gehaald wordt aan de universiteit (10,4%). Het verschil tussen instroom en uitstroom in de hogescholen ligt in Ieper iets hoger dan elders in de Westhoek maar blijft lager dan het Vlaamse gemiddelde. Het verschil tussen in- en uitstroom aan de universiteit ligt eerder laag, iets meer dan 3%. Globaal gezien volgt Ieper dus grotendeels hetzelfde patroon als Diksmuide met als meest opvallende kenmerk dat het verloop van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs helemaal anders verloopt maar dat het globale resultaat vergelijkbaar is met Vlaanderen. Weliswaar in acht genomen dat de onderparticipatie aan het universitaire onderwijs wordt gecompenseerd door een overparticipatie in de hogescholen. 2.4.3. Veurne Van de drie Westhoekarrondissementen volgt Veurne het meest van al het Vlaamse gemiddelde. De participatiestructuur in het SO lijkt meer op het Vlaamse gemiddelde met eveneens het grootste aandeel van jongeren in het ASO. Het aandeel jongeren in het BSO ligt wel iets hoger in Veurne dan algemeen in Vlaanderen. De doorstroom vanuit het ASO ligt in Veurne ook iets hoger dan het Vlaamse gemiddelde (95%). Vanuit het TSO is de doorstroom vergelijkbaar met het Vlaamse gemiddelde maar vanuit het BSO ligt deze wel een stuk lager dan het Vlaamse gemiddelde. 28