Trilobieten in noordelijke zwerfstenen in Nederland

Vergelijkbare documenten
Enkele trilobietenvindplaatsen in de boven-cambrische Aluinschalie in Zweden

Onderzoek naar het voorkomen van Trilobieten in sedimentaire zwerfstenen uit de 'Münsterländer Hauptkiessandzug'

Reisverslag Kinnekulle-Siljan

Receptaculieten, merkwaardige fossielen uit het Groninger Keileem

Graptolieten Nieuwsbrief 96-1 van de zwerfsteengroep oktober 2017

Een bijzondere vervellingsrest van de trilobiet Parabolina spinulosa WAHL in een Boven- Cambrische zwerfsteen

Duitse Münsterländer Kiessand Zug Nieuwsbrief 87 van de zwerfsteengroep oktober 2016

Over Kivik, Andrarum en Agnostus

F. Rhebergen * SAMENVATTING

Ordovicische zwerfstenen in het Twents- Duitse grensgebied

Opdracht 1 De Tijdlijn

BIJLAGE: Proeven met graveren en eroderen van de cortex van vuursteen.

HET GEMENGDE PLEISTOCEEN ROND NIJMEGEN EN ZIJN MOGELIJKHEDEN VOOR VERZAMELAARS

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

Nijmegen, anders bekeken (2).

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

Teloceras Blagdeni (Sowerby) in het Pleistocene Maasgrind van Zuid Limburg (II)

Zaterdagmiddag 3 sept 2016 Studie van de afzettingen uit het Trias. Buntsandstein en Muschelkalk.

Oölieten en aanverwante gesteenten Nieuwsbrief 100 van de zwerfsteengroep maart 2018

FOSSIELENSTUDIE BINNEN ROTTERDAM

Steen-0-loog aan de Maas. middenbouw

RING ZUID GRONINGEN HAALBAAR DANKZIJ COMBINATIE HEREPOORT

Excursie zand en grindwinning Azewijnse Broek in Netterden en IJstijdenmuseum Varsselder.

2 Bemesting Meststoffen Soorten meststoffen Grondonderzoek Mestwetgeving 49

De Noordzee HET ONTSTAAN

Themadag Riffen TNO Utrecht, 26 september 2015

TELOCERAS BLAGDENI (Sowerby) IN HET PLEISTOCENE MAASGRIND VAN ZUID LIMBURG.

TRILOBIETEN. door P. KRUIZINGA

Inhoudsopgave. Bijlagen en Figuren. Behorende bij het Woordenboek van de NVLB. Nederlandse Vereniging van Leveranciers van Bouwgrondstoffen

Steen 2. college Utrecht oktober 2009 HKU

ORDOVICISCHE ROSTROCONCHEN

Inhoud. Inleiding blz. 3. Wat is een fossiel? blz. 4. Hoe fossielen ontstaan blz. 5. Fossielen van zacht weefsel blz. 6. Zeedieren blz.

Ordovicische algen I. Cyclocrinieten

GEOLOGISCHE VERZAMELINGEN IN NEDERLANDSE MUSEA EN INSTITUTEN

1 Glaciale invloeden op basis van U1-metingen

Zee-egels Nieuwsbrief 102 van de zwerfsteengroep mei 2018

DE BERG KINNEKULLE. houden wanneer we gaan determineren. Weten we namelijk of we met een idio- of een allochromatisch mineraal

Afb. 1. De vindplaats van het muurwerk is aangegeven met de zwarte driehoek.

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Merkwaardige vuursteenknollen en graafgangen uit het Boven Krijt van Zuid-Limburg

Stenen met fossiele levenssporen Nieuwsbrief 94 van de zwerfsteengroep augustus 2017

Ordovicische algen II: een vergaarbak

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Het soort weer dat een land tijdens een lange periode heeft. Gebied in de wereld waar het klimaat overal hetzelfde is.

Verslag geologie excursie ochtend van 4 september.

Meander. Aardrijkskunde WERKBOEK

verrassende zwerfsteenspons van Gotland, Zweden

overzicht en vermelding van twee nieuwe soorten

Titel De gasbel onder Nederland

Zeesterren en Zeelelies Nieuwsbrief 104 van de zwerfsteengroep oktober 2018

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Drempt. Rapport Ned. 52. Gld. 4.

WELKOM. KOO Wat? Waarom? Hoe? Ouders?

Devoontrilobieten uit het Limburgse riviergrind

natuurboekje van winter 2017

ZITTELELLA OP HET SPOOR

Fossielen zoeken op de dijken van Noord-Holland

Enkele restanten van het reptiel Placodus uit de Winterswijkse Muschelkalk

Grondboor en Hamer. Oldenzaal juni pag afb. De steenbank

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE

EVOLUTIE VAN OERSOEP TOT OERMENS. College 2 Ontwikkeling van het leven in de zee

D1 - Karakteristieke werkwijze D2 - Vakinhouden (kgt cursief) D3 - Karakteristieke denkwijzen

Lesbrief BIJZONDERE SCHATTEN OPDRACHT 1 - SCHATGRAVEN IN DE NOORDZEE

De trilobieten van de Formatie van Hanonet (grens Eifeliaan/Givetiaan), Belgische Ardennen

Fossiles de Segonzac. Geologie

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, maart 2010

Titel De gasbel onder Nederland

Nieuwsbrief 43 van de zwerfsteengroep maart 2011

Noordelijke zwerfsteenkoralen (4)

Micropaleontologie. Hoe leuk is dat!? Shirley van Heck

Fossiele Azolla in Nederland. veenlaag bij Vogelenzang, 63 m onder

Scheemda afzettingen. 1 Algemene lithologie

Opbouw van deze workshop: 1 drie verhaaltjes 2 hoofdindeling van gesteenten 3 aan het werk

Fossielen uit Cadzand

Zand en klei 1. Van veen tot weiland 2. Blad 1. Heide Een lage plant met paarse bloemen.

Hout van het onderzoek aan de Heiligeweg in Krommenie, gemeente Zaanstad (Noord-Holland)

Met het oog op hardsteen

NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK GEMEENTE URK WIJK 4-46

Het geologisch reservaat bij Urk

Middenbeemster, Korenmolen De Nachtegaal

Het gebied Begrenzing

Vuursteenfossielen uit Drenthe

DE STEENGLOOIINGEN LANGS DE ZUIDERZEE

Wandeling n 17 : Saint-Rahy : Durbuy Bewegwijzering :

EXCURSIE TE RHENEN OP 13 OKTOBER 1990 van de LANDELIJKE WERKGROEP STEENTIJD

HET WITTE KERKJE VAN NOORDWIJKERHOUT

Determinatietabel voor de bijen van het genus Megachile in Nederland

Onze bijzondere planeet De aarde is een bijzondere planeet. Er zijn in het heelal veel meer planeten. Leven op onze planeet is mogelijk door de zon.

Grond of aarde weghalen door te graven. Graven is een gat in de grond maken. De plaats waar de grond wordt weggenomen.

Kosmische Vertellingen

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Eindexamen aardrijkskunde oud progr vwo I

Kustlijn van de Noordzee

Evolutie: De ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.

IJstijden. Blauw = tussenijstijd Rose = ijstijd

Boring KOEN-B177. gecodeerde lithologie - 01/01/2004 Auteur: Laenen B. (KOEN) Betrouwbaarheid: goed

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, april 2009

Transcriptie:

Trilobieten in noordelijke zwerfstenen in Nederland door F. Rhebergen Slenerbrink 178, 7812 HJ Emmen e-mail: freek.rhebergen@planet.nl Inleiding Trilobieten associeert men dikwijls met beurzen, musea en zoektochten in het buitenland. Dat ze ook in Nederland voorkomen en er bepaald niet zeldzaam zijn, is minder bekend. Sinds ik mij in een bepaalde groep zwerfstenen heb verdiept, heb ik gedurende ongeveer 40 jaar zo'n 2.300 (delen van) trilobieten, verdeeld over meer dan 50 soorten, verzameld. Er zijn meer verzamelaars van dit materiaal, met belangrijke stukken in hun collectie. Om in Nederland trilobieten te vinden zijn we aangewezen op zwerfstenen. Dat houdt in dat we meestal genoegen moeten nemen met fragmenten, die bovendien vaak beschadigd of incompleet zijn. In Zuid-Nederland zijn de vondstmogelijkheden in Rijn- en Maasgesteenten uit bijvoorbeeld het Devoon van Eifel en Ardennen uiterst gering. Zij blijven in dit artikel buiten beschouwing. Voor Noord-Nederland ligt dat anders. Trilobieten in gesteenten uit keileem Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien, bedekte het landijs, komend vanuit Scandinavie, het noordelijke deel van Nederland. Na het afsmelten bleef een deken van keileem achter met daarin veel zwerfstenen, vooral uit Zweden en de bodem van de Oostzee. Voor het grootste deel zijn het kristallijne gesteenten, maar ook sedimentaire gesteenten komen voor: zandsteen, kwartsiet, schalies en al dan niet verkiezelde kalkstenen. Vooral deze laatste, de niet-verkiezelde kalkstenen kunnen plaatselijk talrijk zijn, zoals in de noordelijke uitlopers van de Hondsrug, in Haren en onder de stad Groningen. Storthopen uit bouwputten kunnen veel moois opleveren. De herkomstgebieden van die kalkstenen, met o.a. trilobieten, liggen in Zuid-Zweden en in de huidige Oostzee ten westen van Estland. In sommige streken, zoals in Groningen en Twente, domineren Oost- Baltische gesteenten. In de keileem van Gaasterland komt meer West-Baltisch materiaal voor, blijkens gegevens van Kruizinga. De beste vindplaatsen zijn tegenwoordig groeven in de lange smeltwaterrug (esker) in Munsterland, zoals in Neuenkirchen bij Rheine en, waarschijnlijk vanaf 2002 opnieuw, in de noordelijker gelegen groeven bij Haddorf. De mogelijkheden in Twente en Groningen hangen sterk af van tijdelijke ontsluitingen en bouwputten. Zeer zeldzaam zijn zandstenen met trilobieten uit het Midden-Cambrium. Ook boven-cambrische aluinschalies en stinkkalken met bijv. Agnostus pisiformis zijn slechts enkele keren gevonden. Allerlei ordovicische kalkstenen komen voor, hoewel ook die zeldzaam zijn. Uit het Onder- en Midden-Ordovicium wordt af en toe een vertegenwoordiger uit de groep van orthocerenkalken gevonden, met bijv. Asaphus raniceps, Megistaspis (vroeger Megalaspis) limbata en M. gigas en meerdere ///aeni/s-soorten. De meeste van deze zwerfstenen zijn waarschijnlijk uit lagen ten oosten van Oland afkomstig. (Mooie trilobieten en orthoceren zijn te bewonderen in het crematorium van Lelystad, waarvoor het bouwmateriaal uit Oland werd getmporteerd, evenals voor de rotstuin van de Hortus in Haren.) Ook jongere ordovicische soorten kalksteen zijn door het ijs uit die gebieden aangevoerd, zoals de vaak mergelige /V/acroc/ras-kalk, genoemd naar de erin voorkomende Chasmops macroura. Verkiezelde kalksteensoorten met allerlei fossielen, waaronder verscheidene trilobieten uit het Midden- tot Boven-Ordovicium, zoals Neoasaphus latus (afb. 1), komen in keileemafzettingen wat vaker voor, maar vondsten van trilobieten blijven toevaltreffers. Afb. 1. Neoasaphus latus, lengte thorax + pygidium 47 mm. Ordovicium. Vindplaats: Neuenkirchen (D); coll. J. Lehmann, Rheine (D); foto H. Akkerman, Enschede. De kansen op het vinden van trilobieten zijn groter in silurische kalkstenen. Deze zijn in de keileem het sterkst vertegenwoordigd. Harde, vaak gerekristalliseerde kalkstenen bevatten behalve veel brachiopoden dikwijls trilobietresten. Soorten van de geslachten Proetus, Encrinurus en Calymene komen het meest frequent voor. Samenvattend kan men constateren, dat het aantal exemplaren in zwerfstenen uit keileemafzettingen gering is, maar dat de stratigrafische spreiding van trilobieten groot is: van het Midden-Cambrium tot aan het Bovenste Siluur toe. Trilobieten in ordovicische gesteenten uit oude rivierafzettingen Trilobieten zijn ook te vinden in verkiezelde kalkstenen uit oude zand- en grindafzettingen. Ze zijn minder zeldzaam dan in gesteenten uit de keileem. Afb. 2. De hoofdstroomrichting van de Baltische Stroom. De rivierdelta werd uitgebouwd tot in de huidige Noordzee. gea September 2001, nummer 3 39

Tot ongeveer een miljoen jaar geleden stroomde een oud, nu verdwenen rivierstelsel vanuit het oosten ons land binnen: de Oude, en later de Jonge Baltische Stroom (afb. 2). Dit rivierstelsel voerde gedurende enkele miljoenen jaren grote hoeveelheden zand en grind uit het Balticum aan, vooral uit het oostelijk Oostzeegebied, waarschijnlijk ook uit de Botnische Golf, Lapland en de huidige Barentszzee. Tijdens de laatste fase, die van de Jonge Baltische Stroom, werd noordelijk materiaal vermengd met oostelijke afbraakproducten, uit het Teutoburgerwoud, Wiehengebirge, Weserbergland, de Harz en de Duitse Middelgebergten, zoals Thuringerwoud, Ertsgebergte en Reuzengebergte. In dit artikel blijven deze oostelijke, meest mesozoische, gesteenten buiten beschouwing. We richten ons op de noordelijke component. De beste vindplaatsen zijn grindgroeven in Twente en het aansluitende Duitse gebied van de Wilsumer Bergen en Itterbeck. Ook in de omgeving van Zwolle en op de Noord-Veluwe is wel wat te vinden. In de Achterhoek, de omgeving van Nijmegen en in Drenthe zijn de kansen aanmerkelijk geringer. Cambrische en silurische trilobieten zijn in de oude zanden, voor zover ik weet, nog niet gevonden. Tot nu toe zijn uitsluitend verkiezelde kalkstenen van ordovicische ouderdom bekend. Daarin zijn grofweg twee groepen zwerfstenen te onderscheiden: de zgn. baksteenkalk en de zgn. ojlemyrkalk. Trilobieten in baksteenkalk Baksteenkalk is een verzamelnaam voor verscheidene typen verkiezelde kalksteen. De naam is misleidend, want het gesteente is niet gebakken, is evenmin als baksteen gebruikt en bevat geen kalk meer. In de 19e eeuw noemden Duitse geologen in Berlijn vergelijkbaar gesteente Backsteinkalk, vanwege de rechthoekige blokvorm. Maar ook dat kenmerk ontbreekt in het Nederlandse materiaal. De meeste stenen zijn door riviertransport juist afgerond. De baksteenkalken hebben meestal een gele of geelbruine buitenkant en zijn doorgaans sterk verweerd en poreus. Binnenin is het gesteente grijs tot geelwit, soms groenachtig. Baksteenkalk stamt uit een beperkte etage van het Caradoc en is dus van midden-ordovicische ouderdom. (Zie voor de geologische tijdschaal pag. 8). Het gebied van herkomst is onbekend. Het is als vast gesteente nooit gevonden, noch in Zweden, noch in de bodem van de Oostzee, noch in de omgeving van Estland. Wel komen in die streken verkiezelde kalksteensoorten voor, zoals we die kennen uit de keileem van Noord- Duitsland en Noord-Nederland, maar niet de baksteenkalk, zoals die in de oude zanden voorkomt. Afb. 3. Chasmops Breedte cephalon 18 mm. Baksteenkalk bevat vooral brachiopoden, knikkeralgen, ostracoden, bryozoen en trilobieten. De variatie aan trilobietensoorten erin is vrij groot. Het geslacht Chasmops overheerst, vooral Chasmops marginata wordt dikwijls gevonden (afb. 3). Merkwaardigerwijs is de in de keileem voorkomende Macrourus-kalk met Chasmops macroura afwezig. Het meest algemeen zijn cranidia van Otarion latifrons (afb. 4). Ze worden dikwijls over het hoofd gezien of veronachtzaamd, omdat de kopschildjes in de regel slechts enkele millimeters meten. Die geringe grootte is trouwens een kenmerk van bijna alle trilobieten in dit gesteente. Heel wat ostracoden zijn even groot of zelfs groter dan kopschilden of staarten van trilobieten. Afb. 4. Otarion latifrons. Lengte 5 mm. Er komen merkwaardige trilobieten voor, zoals Nieszkowskia, waarvan de meeste soorten een lange, dikke, slurfachtige nekstekel bezitten. Van de vele ///aentvs-soorten wordt vooral lllaenus jewensis vaak gevonden. Onder de sterk gepukkelde Z_/'c/7as-soorten is Otarozoum peri, vroeger onder de naam Conolichas peri, het minst zeldzaam. Hemisphaerocoryphe pseudohemicranium (afb. 10) heeft een grote glabella en twee grote en twee kleine stekels aan het pygidium. Afb. 10. Hemisphaerocoryphe pseudohemicranium. Geen vervellingsrest maar een compleet pantser, met het hypostoma op de oorspronkelijke plaats aan de onderzijde van de kop. Lengte van het pantser 40 mm. Baksteenkalk; Midden- Ordovicium (Caradoc). Vindplaats: Westerhaar. Coll. R.G. Eggink, Vroomshoop. Foto: H.-H. Krueger, Museum fur Naturkunde, Berlijn. Een andere trilobiet, Atractopyge sp., heeft een pygidium, waarvan de uiteinden der stekels min of meer in een vlak liggen (afb. 5). Dat is een van de verschillen met het trilobietje Atractocybeloides berneri (afb. 6 A, B, C). Toen de trilobietenspecialist H.-H. Krueger uit Berlijn in 1994 een week lang mijn verzameling doorzocht, verbaasde hij zich over de samenstelling van het trilobietengezelschap. In mijn collectie vond hij ongeveer 80 exemplaren van deze soort: kopschilden, staartstukken, wangen, hypostoma's en zelfs twee complete exemplaren. In 1991 had hij A. berneri als nieuw genus en nieuwe soort beschreven in materiaal uit de omgeving van Berlijn. Hij beschikte toen over slechts twee cranidia. Niet alleen het voorkomen, maar ook de zeldzaamheid of zelfs het 40

Afb. 5. Atractopyge sp., De herkomst is onbekend, maar de fossielen vertonen veel overeenpygidium. Lengte 10 mm. komst met de fauna van Noord-Estland. Trilobieten in deze vuursteen zijn moeilijk te prepareren. Je moet het hebben van een gelukkige klap. In de fijnkorrelige ojlemyrkalk zijn trilobieten bepaald niet zeldzaam. Ze vormen een deel van een rijke fauna waarin brachiopoden, ostracoden en bryozoen domineren. De trilobieten zijn dikwijls goed uit het vrij zachte materiaal te prepareren. Het nadeel is wel, dat de fossielen uit hetzelfde zachte materiaal bestaan als het omringend gesteente. De geringste uitschieter van de prepareernaald kan onherstelbare schade aanrichten. Het aantal soorten in dit gesteente is aanzienlijk geringer dan in baksteenkalk. Regelmatig komen fragmenten van de met knobbels bezette Erratencrinurus kiaeri voor (afb. 8). Ik heb er meer dan 300 in mijn collectie opgenomen. In vergelijkbare zwerfstenen in Noordoost-Duitsland is de soort zeldzaam. ontbreken van een of meer verwachte soorten karakteriseren een levensgemeenschap: Krueger verbaasde zich over de kleine aantallen van Neoasaphus-soorten (afb. 1) en Estoniops laevigata (afb. 7) in de Nederlandse baksteenkalk, vergeleken met het materiaal zoals dat rond Berlijn en in Noordoost-Duitsland wordt gevonden. De hele fauna in de Nederlandse baksteenkalk blijkt trouwens wat af te wijken van de Duitse Backsteinkalk. Trilobieten in ojlemyr-gesteenten In de oude zanden komen ook boven-ordovicische zwerfstenen voor, uit een beperkte etage uit het Ashgill. Dat kan een zgn. 'ojlemyrflint' zijn, een bruine tot grijsbruine vuursteen, of een zgn. 'ojlemyrkalk', een witte of geelwitte, zeer fijnkorrelige verkiezelde kalksteen. Vaak vinden we brokken vuursteen met een vlak, waarop een korst van witte kalksteen zit. Waarschijnlijk zijn het fragmenten van verkiezelde, septarienachtige concreties in fijnkorrelige kalksteen lagen. Afb. 7. Estoniops laevigata. Breedte cephalon 13 mm. Soms vind je een fragment met afgietsels van bundeltjes tastharen op een aantal knobbels van wangstekels (zie onder). Anderzijds: van de enkele tientallen soorten van het genus Erratencrinurus is E. kiaeri tot nu toe de enige soort die in dit gesteente wordt aangetroffen. Alleen van E. melzensis heb ik ooit een cranidium gevonden. Wat in de baksteenkalk voor Otarion gold, is ook van toepassing op de even kleine Harpidella sp. en de wat grotere Ascetopeltis bockeliei, een Proefcvs-achtige. Ook de voorloper van de silurische Calymene komt voor: Pharostoma sp. (afb. 9). Zelfs kleine fragmenten van deze trilobiet zijn goed herkenbaar aan de dichte 'stoppelbaard'. Daarmee komen we op de conservering van trilobietresten in dit verkiezelde materiaal. Conservatie In de ordovicische, tropische zee werden allerlei kalkschalen, waaronder pantsers en vervellingsresten van trilobieten, in het kalkslib begraven. Het slib verhardde later tot kalksteen. Nadien is het gesteente aan enkele chemische processen blootgesteld. Er moet een proces van uitloging zijn geweest, waarin Afb. 6. Atractocybeloides berneri. A. voorzijde, met cephalon en de helft van de thorax. B. hetzelfde exemplaar, nu de achterzijde van het omgebogen (driedimensionale) pantser. N.B. Bij 6 A is wel de linker oogsteel aanwezig, maar de vrije wangen ontbreken. kalkpantsers wel oplosten, Het cranidium eindigt bij de gezichtsnaad. Breedte van de thorax 12 mm. Bij 6 B ontbreekt het bijna-cirkelvormige pygidium. maar het sediment niet. In de De ronde structuur is een knikkeralg (Coelosphaeridium sphaericum). 6 C. Bij dit exemplaar van Atractocybeloides berneri harde zijn de kalksteen ontstonden gezichtsnaad en de vrije wangen wel te zien. Breedte van de thorax 12 mm. daardoor dunne nolle ruimten, gea September 2001, nummer 3 41

De fauna uit de baksteenkalk leefde in een niet erg diepe zee, waar- schijnlijk op enkele tientallen meters diepte. Er komen namelijk veel knikkeralgen in de baksteenkalk voor (afb. 6 B). Die behoren tot de groene algen en hadden licht nodig voor fotosynthese. Zij leefden gewoonlijk op een diepte tussen 30 en 60 meter, tot maximaal 80 m diepte. Waarschijnlijk bewoonde deze levensgemeenschap een shelf, een continentaal plat, maar het kan ook een bekken, een binnenzee, zijn geweest. De samenstelling van de fauna in de ojlemyrkalk wijst op een levensgemeenschap in een ondiepe zee, misschien een lagune, met over het algemeen een rijk aanbod van voedsel en een rustige sedimentatie van fijn kalkslib. Door latere inklinking zijn veel fossielen wat samengedrukt. Afb. 8. Erratencrinurus kiaeri. Breedte van het cephalon 17 mm; lengte 8 mm. Prepareren Afb. 9. Pharostoma sp. Lengte van het cranidium 6 mm. Aan de voorkant is de negatieve afdruk van de stekeltjes ("stoppelbaard") zichtbaar. Op de positieve afdruk bevinden zich soms afgietsels van tastharen. Zie de tekst. ter dikte van de oorspronkelijke schaal. Tijdens het proces van verkiezeling bleven deze vormen ongewijzigd. Van trilobieten vinden we in deze gesteenten dus vrijwel uitsluitend afdrukken, zowel van de buitenkant als van de binnenkant van het pantser. Daarom is het van belang zowel de (nolle) afdruk van de buitenkant, als de (bolle) steenkern, met een afdruk van de binnenzijde, te bewaren. Beide bevatten elkaar aanvullende informatie. De 'stoppelbaard' van Pharostoma (afb. 9) is als volgt te verklaren. Deze trilobiet was dicht bezet met (tast?)haren, die uit geperforeerde stekels staken. Kort na de dood van de trilobiet vergingen de haren. De zo ontstane minieme nolle ruimten werden opgevuld met fijnkorrelig sediment. Door uitloging in een later stadium loste wel het pantser op, maar niet het sediment. Daardoor werd de opvulling van de oorspronkelijke haren geconserveerd in de vorm van stekeltjes tussen binnen- en buitenafdruk. Krueger heeft dit proces uitvoerig bestudeerd bij het genus Erratencrinurus. De publicatie erover is nog in druk. Ecologie Al deze fossielen hebben in een tropische zee geleefd random het paleocontinent Baltica. Deze continentale plaat, die het tegenwoordige Scandinavie en Rusland omvatte, lag tijdens het Ordovicium ten zuiden van de evenaar. In de loop van enkele honderden miljoenen jaren verplaatste Baltica zich noordwaarts, botste in het Siluur met zijn westzijde tegen Groenland en Spitsbergen. In het Perm botste Siberia op de toenmalige noordzijde van Baltica, waarvan de Oeral het litteken is. Het vrijmaken van een trilobiet uit het omringend gesteente is meestal een karwei dat veel geduld vergt. Silurische kalkstenen uit de keileem kunnen hard en splinterig zijn. In dit materiaal is het oorspronkelijke pantser vaak nog aanwezig, maar 'versmolten' met de matrix. Dikwijls moet een kop of staart met fijn gereedschap uitgebikt worden en gaat de afdruk verloren. In het uitgeloogde materiaal van baksteen- en ojlemyrkalk kunnen we gebruik maken van de natuurlijke holten, die door oplossing van het pantser zijn ontstaan. Dikwijls splijt de steen op de zwakke plek, dus door de holten tussen het positief en negatief. Wel moet het fossiel verder worden vrijgelegd met fijne naalden. Ook moeten dikwijls afgebroken delen gelijmd worden. Ter afsluiting een paar tips: Het belangrijkste advies is: sla nooit een gevonden kalksteen in de groeve stuk, maar doe het thuis. Essentiele delen, hoe klein ook, kunnen wegspringen bij het doorslaan van de steen en zijn in de groeve niet terug te vinden. Gebruik bij voorkeur alleen een hamer. Beitels en dergelijke dwingen een steen tot andere splijtvlakken dan de natuurlijke. Werk langzaam en bekijk bij het stukslaan steeds beide breukvlakken met de loep. Prepareer een fossiel bij voorkeur onder de microscoop. Een tweede tip: Het gaat in de regel om heel kleine fossielen. Je kunt er niet mee pronken. Ik heb op honderden stukjes steen met zwarte inkt een pijltje moeten tekenen, omdat een teer kopschildje of een 2 mm groot pygidium met het blote oog onzichtbaar is. Wie geen geduld heeft voor gepriegel op een paar vierkante millimeter, kan er beter niet aan beginnen. En wie alleen van grote trilobieten houdt kan beter naar Marokko gaan. Dankwoord Piet Stemvers maakte kleurenfoto's van een aantal trilobieten uit mijn collectie. Herman Akkerman te Enschede en Hartmut Krueger te Berlijn voorzagen mij van enkele foto's. Harry Huisman te Lieveren verschafte informatie over zwerfsteenfossielen uit de keileem. Tom Koops las de ontwerptekst kritisch door en leverde nuttig commentaar. Ik dank hen alien hartelijk voor hun bijdrage. Literatuur 1. Hucke, K. (Voigt, E, Hrsg.), 1967: Einfiihrung in die Geschiebeforschung. Ned. Geol. Ver. 132 pp. + 50 pi. Zutphen. 2. Huisman, H., 1970: Trilobieten van het genus Pterygometopus, Fr. Schmidt 1881, uit Ordovicische kalkzwerfstenen van Groningen en Haren. Grondboor en Hamer, 14, 5: 127-144. Oldenzaal. 3. Krueger, H.- H., 1991: Die neue ordovizische Trilobitengattung Atractocybeloides mit zwei Arten aus baltoskandischen Geschieben. Archiv fur Geschiebekunde, 1,3/4: 225-230. Hamburg. 4. Krueger, H.- H., 1994: Uber die mittelordovizische Trilobitengattung Hemisphaerocoryphe. Archiv fur Geschiebekunde, 1, 8/9: 469-484. Hamburg. 5. Kruizinga, P., 1918. Bijdrage tot de kennis der sedimentaire zwerfsteenen in Nederland. Verhandelingen van het Geologisch Mijnbouwkundig Genootschap voor Nederland en Kolonien. Geol. Serie, 4,(1). 271 pp. 's Gravenhage. 6. Kruizinga, P., 1953: Trilobieten. Publicatie XII, Ned. Geol. Ver., p. 205-212. 42

7. Lijn, Rvan der, zj.: Het Keienboek. 6e dr., red. B. Boekschoten. 361 pp. Zutphen. 8. Neben, W. & Krueger, H.- H., 1971: Fossilien ordovicischer Geschiebe. Plaat 1-50. Staringia 1. Oldenzaal. 9. Neben, W. & Krueger, H.- H., 1973: Fossilien ordovicischer und silurischer Geschiebe. Plaat 51-109. Staringia no. 2. Oldenzaal. 10. Neben, W. & Krueger, H.- H., 1979: Fossilien kambrischer, ordovizischer und silurischer Geschiebe. Plaat 110-164. Staringia no. 5. Oldenzaal. 11. Schuijf P. & Boelens, B., 1949: Fossielen uit noordelijke zwerfstenen. 140 pp. Leiden. Afb. 3-9: trilobieten uit de collectie van Freek Rhebergen, Emmen. Vindplaats: Wilsumer Bergen (D). Afb. 3-7: uit baksteenkalk (Caradoc, Midden-Ordovicium). Afb. 8 en 9: uit ojlemyrkalk (Ashgill, Boven-Ordovicium). Kleurenfoto's: Piet Stemvers, Leusden. gea September 2001, nummer 3 43