Nota van Beantwoording. Op de zienswijzen op de Ontwerpverordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland

Vergelijkbare documenten
Wij zien uw reactie graag tegemoet.

Was-wordt overzicht aan de hand van de tekst van Verordening en Beleidsregel

Besluit van GS van 15 september 2014, kenmerk 2014/ gehoord het Faunafonds van 18 juli 2004, kenmerk BIJ F F OVERWEGENDE;

Wet natuurbescherming Stap vooruit voor natuur en economie?

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van «pm», nummer «pm»;

van Gedeputeerde Staten op vragen van

van Gedeputeerde Staten op vragen van

Uitgangspunten inzake gebiedsbescherming (Natura 2000), soortenbescherming, faunabeheer en bescherming houtopstanden

GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN

Fauna en wet Natuurbescherming

JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING IN DE WET NATUURBESCHERMING. Presentatie t.b.v. Faunabeheerbijeenkomst d.d

PROVINCIAAL BLAD. In de regionale ganzenwerkgroepen zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet natuurbescherming

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening faunabeheer Noord-Holland.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 16 juni 2014) Nummer 2948

Wij zijn het niet eens met het voornemen tot het verlenen van deze ontheffing en zullen dit in deze zienswijze nader onderbouwen.

Natuurwetgeving. Reinier van Elderen voorzitter HPG 25 september

Stichting Faunabeheereenheid Groningen

Beleidsnotitie bescherming en beheer ree Fryslân

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) en J.A.R.M. van Egmond (GroenLinks) (d.d. 12 februari 2014) Nummer 2900

PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND

Stichting Faunabeheereenheid Groningen

De nieuwe Wet natuurbescherming in vogelvlucht

Faunabeheereenheid Overijssel

Introductie Faunabeheer. FBE Limburg - Alfred Melissen

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ZUID 22 SEP2016. provinoe H OLLAND. Lid Gedeputeerde Staten. Aan de leden van Provinciale Staten. memo Wet natuurbescherming. Geachte Statenleden,

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 16 juni 2016) Nummer Onderwerp Roeken

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Faunabeheereenheid Fryslân. Wat gaan we doen?

4 november 2003 Nr , LG Nummer 37/2003

Beantwoording schriftelijke vragen van de Statenfractie PvdD over het provinciale ganzenbeleid

Nota Faunabeleid Zeeland AANVULLEND VOORSTEL

Houtduiven Bijgedragen door Faunabeheereenheid

Datum: 19 december 2016 Betreft: Beroep tegen besluit op bezwaar tegen ontheffing Ffw voor het doden van zomerganzen Ons kenmerk: SL 500/16.

geen aanpassing aanpassing Verordening

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 15 januari 2016) Nummer 3117

nummer 20 van 2005 Herziening Verordening vrijstelling grondgebruiker

Concept Nota van Beantwoording. Op de zienswijzen op de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. Nummer Aan de leden van Provinciale Staten

Via deze nieuwsbrief informeren de provincie Fryslân en de Faunabeheereenheid u over de stand van zaken rondom het Friese ganzenbeleid.

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen

omgevingsdienst HAAGLAIMDEN

Overzicht van internationale context van de materiële voorschriften van het wetsvoorstel natuurbescherming. Behorende bij het antwoord op vraag nr.

Bericht van de Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland m.b.t. de nieuwe Natuurbeschermingswet

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Fauna & Schade LLTB - Ubachsberg - 14 dec 2015

BESLUIT FLORA- EN FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 inwerking is getreden;

Documentnummer: Page 1 of 11

Jacht en de positie van provincies onder de nieuwe Wet natuurbescherming

De blik vooruit: De nieuwe Wet natuurbescherming. Anne Reichgelt, Annelies Blankena en Evelien Verbij

lv. dat deze opdracht geldig is tot 15 augustus 2017 HAAGLANDEN lll. de voorschriften 1. tot en met 4. te verbinden aan deze opdracht; Besluit

Gewijzigd Statenvoorstel

Statenvoorstel. November Vaststellen Legesverordening Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2017 en de daarbij behorende tarieventabel

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend

8.9 Konijn (Oryctolagus cuniculus)

Voorwoord. 1 Overzicht van het internationale natuurbeschermingsrecht 1

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PVDD) (d.d. 12 augustus 2014) Nummer Aan de leden van Provinciale Staten

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van A.H.K. van Viegen (Partij voor de Dieren) (d.d. 10 juli 2008) Nummer 2183

Deelrapportage ontheffing artikel 68 Flora- en faunawet

maken bekend dat in hun vergadering van 1 juli 2003 is vastgesteld hetgeen volgt:

Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland 28 februari 2015

1. Wie speelt welke rol in dat beleid (rijk, provincie, faunabeheereenheid, en mogelijke

1 Inhoud voorstel (beoogd resultaat/doel)

subparagraaf Vrijstellingen van verboden ten aanzien van soorten

Technische vragen over de stand van zaken van het Ganzenakkoord en het ganzenbeleid in Noord-Brabant. 2

De nieuwe Wet natuurbescherming in de praktijk. Anne Reichgelt en Evelien Verbij

Statenmededeling. Implementatie Wet natuurbescherming: uitgangspunten voor Verordening natuurbescherming. Aan Provinciale Staten van Noord-Brabant,

Faunabeheereenheid Limburg

PROVINCIAAL BLAD. Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017, wijziging guozzen (kenmerk )

Beheer en schadebestrijding in Noord-Brabant

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. gelezen de voorstellen van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 31 maart 2015, nr.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

Betreft: ontheffingaanvraag artikel 68 Flora- en faunawet voor de Wilde eend

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Besluit Gelet op bovenstaande overwegingen hebben wij overeenkomstig het advies van de hoor en adviescommissie besloten:

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

6.1 Houtduif (Columba palumbus)

Evaluatie Verordening Vrijstellingen Flora en faunawet September 2005 Provincie Noord Holland, Afdeling WNLO

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. Nummer Onderwerp Ontheffing doden zwanen. Aan de leden van Provinciale Staten

omgevingsdienst HAAGLANDEN

PROVINCIAAL BLAD. Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 13 september 2016, PZH (DOS );

omgevingsdienst HAAGLANDEN

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Faunabeheereenheid Limburg

BESLUIT. PROVINCIALE STATEN van FRYSLÂN. Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van Fryslân van 10 september 2013, nr ;

Antwoord. van Gedeputeerde Staten op vragen van. A.H.K. van Viegen (PvdD) (d.d. 24 juli 2018) Nummer 3424

BESLUIT FLORA- FAUNAWET VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

provinciedrenthe . 03 JULI 2017 Ingek.; Aan: Faunabeheereenheid Drenthe t.a.v. mevr. A. Doornbos Postbus LA ASSEN PROUNDER No.:.

Zomerganzentelling Provincie Utrecht

PROVINCIAAL BLAD. Eerste wijzigingsregeling Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant

Nieuwsbrief Faunabeheereenheid Noord Holland - 1 mei 2014

5.3 Haas (Lepus europaeus)

Bekijk deze nieuwsbrief online

Transcriptie:

Nota van Beantwoording Op de zienswijzen op de Ontwerpverordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2017 Provincie Zuid-Holland Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland Op 12 september 2016

Aanleiding Op 1 januari 2017 treedt de Wet natuurbescherming in werking. Provinciale Staten (hierna: PS) stellen via deze verordening regels vast voor de onderdelen faunabeleid, houtopstanden, tegemoetkoming faunaschade, soortenbeleid en Natura 2000. Tevens worden diverse vrijstellingen verleend. De Ontwerpverordening Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2017 heeft zes weken ter visie gelegen. Er zijn in totaal door 12 partijen zienswijzen ingediend. Procedure terinzagelegging De ontwerpverordening heeft van 2 juni tot en met 13 juli 2016 ter inzage gelegen. Het heeft gedurende de periode van de terinzagelegging op de website gestaan van de provincie Zuid-Holland. De ontwerpverordening kon in die periode tevens worden ingezien op het provinciehuis van Zuid-Holland in Den Haag. Communicatie ter inzage legging Voor de terinzagelegging van de ontwerpverordening is een kennisgeving opgesteld en is een advertentie geplaatst in de lokale kranten. De indieners van een zienswijze ontvangen na vaststelling van de verordening een brief met deze Nota van Beantwoording, waarin is aangegeven hoe hun zienswijze is behandeld. Overzicht van de indieners van een zienswijze: 1. Dierenbescherming 2. Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland, mede namens de volgende organisaties: Vereniging Natuurmonumenten Vogelbescherming Nederland Stichting Duinbehoud Milieu Overleg Duin- en Bollenstreek KNNV afdeling Delfland KNNV afdeling Voorne Stichting Westlandse Natuur Natuur- en Vogelwacht De Vijfheerenlanden Stichting Rotte-Verband Vogelwacht Delft en omstreken Hoekschewaards Landschap Natuurvereniging Eiland IJsselmonde Vogelwerkgroep Zoetermeer

Natuur- en Vogelwerkgroep Krimpenerwaard Vereniging voor Natuur- en Milieubescherming Pijnacker Vereniging voor Natuur- en Vogelbescherming Noordwijk Natuur- en Vogelwacht Rotta Stichting Natuur en Landschap Zwijndrechtse Waard Stichting Hooge Nesse Veerplaat Vereniging voor Natuur en Landschapsbescherming Goeree Overflakkee 3. Faunabescherming 4. Faunabeheereenheid Zuid-Holland 5. Jagersvereniging 6. Gemeente Midden-Delfland 7. Havenbedrijf Rotterdam 8. LTO Noord 9. Algemene Vereniging Inlands Hout 10. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 11. Hoogheemraadschap van Delfland 12. Waterschap Rivierenland

Samengevatte zienswijzen en de reactie daarop. In onderstaande reactie op de zienswijzen zijn de volgende afkortingen gebruikt: - FBE: Faunabeheereenheid - GS: Gedeputeerde Staten - PS: Provinciale Staten - WBE: Wildbeheereenheid - Wnb: Wet natuurbescherming Aanvrager Samenvatting Beantwoording Conclusie 1 Natuur en Milieufederatie Zuid- Holland De NMF had graag in een eerder stadium betrokken willen worden bij de implementatie van de Wnb. Verzocht wordt om bij het vervolgtraject (de herzien van de Beleidsvisie Groen en het opstellen van de Omgevingsvisie) zorg te dragen voor een zorgvuldige en vroegtijdige afstemming met alle relevante organisaties. NMF kan zich erin vinden dat de tijdsdruk te groot is om dit jaar nog een natuurvisie op te stellen (kwaliteit is belangrijker dan snelheid). Benadrukt wordt dat de provinciale natuurvisie meer behoort te zijn dan een oude Beleidsvisie Groen in een nieuw jasje. De inwerkingtreding van de Wnb gaat gepaard met een decentralisatie en geeft de provincie dus meer verantwoordelijkheden op het gebied van natuur. Daar horen een duidelijk visie en ambities bij. In de Wnb is opgenomen dat provincies verplicht zijn om maatregelen te nemen in het kader van de actieve soortenbescherming. Dit is nu niet uitgewerkt in de ontwerp Het is van groot belang dat hier alsnog invulling Het Rijk hanteert voor de voorbereiding en invoering van de Wnb een zeer krappe planning. Daarom heeft Zuid-Holland er voor gekozen de Wnb in twee fasen in te voeren. In de eerste fase wordt het beleid vastgesteld dat cruciaal is voor de inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2017. Dit heeft vooral betrekking op het faunabeheer. In de tweede fase worden in 2017 de overige nieuwe verantwoordelijkheden uitgewerkt via een actualisatie van de Beleidsvisie Groen. Dan wordt in overleg met de relevante partijen het beleid voor de actieve soortenbescherming uitgewerkt, inclusief welke instrumenten Zuid-Holland hiervoor precies gaat inzetten en op welke soorten Zuid-Holland zich vooral gaat richten. Overigens werkt Zuid-Holland op dit moment al actief aan het beschermen van soorten, onder andere via Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. In 2017 start tevens de voorbereiding voor de in de Wnb genoemde natuurvisie die onderdeel zal

aan wordt gegeven, ook in het licht van de op te worden van de Omgevingsvisie (op grond van de stellen natuurvisie / op te waarderen Beleidsvisie aankomende Omgevingswet). Hiervoor zal Groen. Met een actieve soortenbescherming kan afstemming met de relevante partijen worden worden bijgedragen aan het robuuster maken van georganiseerd. de natuur. Hierdoor ontstaat tevens meer gebruiksruimte voor economische ontwikkeling. In (de toelichting op) de verordening en de toekomstige natuurvisie zou specifiek moeten worden aangegeven welke instrumenten de provincie gaat inzetten voor het uitvoeren van deze verplichting en voor welke soorten zij dat gaat doen. Gevraagd wordt om op basis van de rode lijsten en andere relevante lijsten na te gaan voor welke soorten actieve soortenbescherming nodig is. Op basis daarvan kunnen passende maatregelen genomen worden. In het bijzonder verdienen plantensoorten hierbij aandacht, omdat diverse soorten de bescherming die zij in de huidige situatie hebben verliezen met de inwerkingtreding van de Wnb terwijl er van een gunstige staat van instandhouding nog geen sprake is. 2 Natuur en Om het provinciale natuurbeleid te laten slagen en Initiatiefnemers kunnen er voor kiezen om de Milieufederatie Zuid- de natuurdoelen te behalen is ook de rol van vergunning of ontheffing voor de Wnb aan te Holland gemeenten van belang. Zij staan aan de lat voor laten haken bij de Wabo-procedure. In dat geval handhavingstaken bij de omgevingsvergunning op is de betreffende gemeente ook verantwoordelijk grond van de Wabo waar een natuurtoets vereist voor de handhaving van de verleende Wabo- is. De praktijk wijst echter uit dat deze natuurtoets vergunning. Het is een verantwoordelijkheid van ten onrechte vaak niet wordt uitgevoerd. Het is de gemeenten om de natuurtoets uit te voeren. daarom belangrijk dat gemeenten gestimuleerd Samen met het ministerie van EZ en de VNG worden om hun rol op dit punt beter op te pakken. wordt voorlichting aan de gemeenten gegeven

3 Dierenbescherming Graag een definitie opneemt voor de termen beheer en duurzaam beheer. Door de verschillende stakeholders wordt hieraan een andere invulling gegeven. De een meent hieronder primair het doden van dieren te verstaan in het licht van aantalsregulatie, de ander denkt vooral aan het inzetten van een breed scala aan nietdodende en dodende middelen om zo conflicten tussen mens en dier zo diervriendelijk en effectief mogelijk op te lossen. De omschrijving in artikel 2.2 lid 2 geeft hierover geen duidelijkheid. 4 Dierenbescherming Stel in artikel 2.2 vast dat er een permanente, vaste aanwezigheid van de wetenschap vertegenwoordigd is. Borging van wetenschappelijke kennis in de uitvoering is van essentieel belang om te komen tot een effectief faunabeheer dat plaatsvindt daar waar dat nodig is en dat op basis van gedegen over hun verantwoordelijkheden voor de Wnb. De termen beheer en duurzaam beheer zijn afkomstig uit de Wnb. In deze wet zijn deze begrippen niet gedefinieerd. Omdat de term beheer in diverse contexten gebruikt wordt, waarbij ook sprake kan zijn van verschillen in betekenis, zal een nader gespecificeerde definitie worden opgenomen in de Verordening. Waar het gaat om populaties in het wild levende diersoorten beschouwen wij beheer als het geheel aan handelingen dat gericht is op het beïnvloeden van de omvang van die populatie. Duurzaam beheer voegt daaraan toe dat de omvang van de populatie op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat er ook op de lange termijn sprake blijft van een levensvatbare populatie die niet in het voortbestaan wordt bedreigd. Het (duurzaam) beheren van populaties van in het wild levende diersoorten houdt tevens in dat de beheerder een zekere verantwoordelijkheid draagt voor de desbetreffende populatie. Let wel, beheer kan zowel gericht zijn op verkleinen, vergroten of stabiel houden van de populatie. Wij onderschrijven het belang van de borging van wetenschappelijke kennis in de uitvoering van het faunabeheer. Echter, het voorschrijven van een permanente vaste vertegenwoordiging in het bestuur van de FBE achten wij minder geschikt hiervoor. Bij het opstellen van de faunabeheerplannen komen immers diverse diersoorten en vraagstukken aan bod, waarvoor Aan artikel 1.1 wordt het volgende toegevoegd: duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren: het geheel aan handelingen dat gericht is op het beïnvloeden van de omvang van die populatie, waarbij de omvang van de populatie op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat er ook op de lange termijn sprake blijft van een levensvatbare populatie die niet in het voortbestaan wordt bedreigd. Aan artikel 3.2 wordt toegevoegd: 7. Bij het opstellen van een faunabeheerplan wordt een vertegenwoordiger vanuit de wetenschappen betrokken.

evaluaties kan worden bijgesteld of stopgezet. 5 Faunabescherming In artikel 2.2 staat dat het bestuur van de FBE ten minste bestaat uit een vertegenwoordiger vanuit vier met name genoemde collectieven van jachthouders of jachtaktehouders. In de Wnb staat dat in het bestuur van een FBE in ieder geval de jachthouders uit het werkgebied van de FBE en maatschappelijke organisaties zijn vertegenwoordigd. De Faunabescherming is van mening dat jachtaktehouders niet in het steeds andere wetenschappelijke kennis vereist kan zijn. Wij willen de FBE de flexibiliteit geven om per faunabeheerplan een of meer relevante wetenschappers te betrekken. Aan artikel 3.2 wordt daarom een zevende lid toegevoegd, inhoudende een verplichte consultatie van een relevante wetenschapper per faunabeheerplan toegevoegd. Iingevolge het negende lid van artikel 3.12 Wnb worden bij verordening regels gesteld, waaraan de FBE en het faunabeheerplan moeten voldoen. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op de vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties in het bestuur van de FBE. PS zijn derhalve vrij om hier invulling aan te geven en doen dat met de bedoelde artikelen in de In de toelichting wordt toegevoegd de volgende toelichting bij artikel 3.2: De Faunabeheereenheid dient per faunabeheerplan (een) wetenschapper(s) te betrekken die ten aanzien van de desbetreffende soort of - problematiek specifieke deskundigheid bezit. Het kan zo zijn dat er ten behoeve van het opstellen van een faunabeheerplan meerdere vertegenwoordigers vanuit de wetenschap worden betrokken. Uiteraard moet uit de uiteindelijke tekst van het faunabeheerplan blijken welke wetenschapper is betrokken en wat zijn of haar inbreng is geweest.

bestuur van de FBE vertegenwoordigd behoren te zijn. Het zijn uitvoerders. De jacht is bovendien een bezigheid die zij als hobby uitoefenen. Zij hebben er zelf belang bij dat er door de FBE zoveel mogelijk ruimte wordt geboden aan jagers om het geweer te hanteren. Vanwege dit eigen belang zouden zij geen rol moeten te spelen bij de bepaling van het beleid. De vereniging van jagers, die nu in artikel 2.2, eerste lid, onder d wordt genoemd, zou moeten worden geschrapt. Zij zouden alleen als adviseur kunnen worden uitgenodigd bij de vergaderingen. 6 Faunabescherming In artikel 2.2 lid 2 staat dat in het bestuur tevens een vertegenwoordiger van een of meer maatschappelijke organisatie(s) zitting moet hebben, waarbij deze vertegenwoordiger spreekt namens een gezamenlijke achterban van ten minste 2.500 leden woonachtig in de provincie Zuid-Holland. Opgemerkt wordt dat door deze eis veel landelijke organisaties worden uitgesloten, terwijl deze wel voldoen aan de wettelijke voorwaarde te weten het doel nastreven van een duurzaam beheer van populaties in het wild levende dieren. Bovendien worden door deze eis organisaties die geen vereniging zijn (en dus geen leden hebben) bij voorbaat uitgesloten. Dat is ongewenst, aangezien er ook organisaties zijn met een stichtingsvorm die aan alle wettelijke eisen voldoen en een belangrijke bijdrage Bij de bestuurssamenstelling is uitgegaan van de huidige situatie waarin zowel jachthouders als jachtaktehouders zitting hebben in het FBE-bestuur. Dit bevordert de afstemming over de uitvoering van het faunabeheer. Daarnaast komt een bestuurszetel beschikbaar voor een extra maatschappelijke organisatie. Op deze manier krijgt de FBE de gewenste brede samenstelling. Maatschappelijk draagvlak voor het faunabeleid is belangrijk, daarom moet het bestuur van de FBE breed samengesteld zijn. Naast de vertegenwoordigers van agrariërs, particuliere grondeigenaren, terreinbeherende organisaties en jachtaktehouders komt daarom een extra zetel beschikbaar voor een vertegenwoordiger van één of meer maatschappelijke organisaties. Het is van belang dat deze vertegenwoordiger een achterban van voldoende omvang heeft. Om stichtingen niet uit te sluiten wordt de verordening gewijzigd, zodat naast leden ook donateurs meegeteld mogen worden. De eis van 2.500 leden / donateurs geldt niet voor de overige zetels binnen het FBE-bestuur, omdat deze betrekking hebben op organisaties van jacht(akte)houders die conform de Wnb zitting Artikel 2.2. lid 2 van de verordening wordt als volgt gewijzigd: In aanvulling op artikel 3.12, tweede en negende lid van de wet, en naast de vertegenwoordigers als bedoeld in het eerste lid, zit in het bestuur van de Faunabeheereenheid Zuid- Holland een vertegenwoordiger van een of meer maatschappelijke organisatie(s) die het doel nastreeft van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland, waarbij de

zouden kunnen leveren. Daarnaast wordt gewezen op artikel 3.12, tweede lid van de Wnb, waarin is aangegeven dat maatschappelijke organisaties in het bestuur moeten zijn vertegenwoordigd. Dat betekent dat er een vertegenwoordiger van minimaal twee van dergelijke organisaties in het bestuur zitting moeten nemen. Artikel 2.2, tweede lid moet gewijzigd worden in een vertegenwoordiger van minimaal twee maatschappelijke organisaties die het doel nastreeft van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren. moeten hebben in de FBE. Omdat bijvoorbeeld ook de Stichting Zuid- Hollands Landschap, de Nederlandse Jagersvereniging en de Vereniging Natuurmonumenten maatschappelijke organisaties zijn met een vertegenwoordiger in het FBE-bestuur is het niet per se nodig dat er nieuwe bestuurszetels komen voor meerdere maatschappelijke organisaties of dat een maatschappelijke organisatie wordt ingevuld door een vertegenwoordiger die meerdere organisaties vertegenwoordigt. vertegenwoordiger een gezamenlijke achterban heeft van ten minste 2.500 leden of donateurs woonachtig in de provincie Zuid-Holland. 7 Natuur en Artikel 2.2. Vanwege de maatschappelijke Zie de reacties bij nummer 4 en 6. Artikel 3.2 wordt gewijzigd, Milieufederatie Zuid- gevoeligheid van het faunabeheer is het van zoals bij nummer 4 Holland belang dat het bestuur van de FBE een zo goed De bepaling: een vertegenwoordiger van een of beschreven. als mogelijke afspiegeling is van de maatschappij. meer maatschappelijke organisatie(s) die het Daarom zou ook een zetel beschikbaar gesteld doel nastreeft van een duurzaam beheer van moeten worden voor de wetenschap. Dit draagt bij populaties van in het wild levende dieren is Artikel 2.2. lid 2 wordt aan een meer evenwichtige balans in het bestuur overgenomen uit de Wnb. PS kunnen deze gewijzigd, zoals bij nummer 6 van de FBE en zorgt ook voor de inbreng van de wettelijke bepaling niet wijzigen. beschreven. meest actuele wetenschappelijke inzichten op het gebied van faunabeheer. Het voorstel om als eis te stellen dat de vertegenwoordiger wordt voorgedragen door ten Artikel 2.2 lid 2 spreekt van een minste 10 organisaties wordt niet overgenomen, vertegenwoordiger van een of meer omdat een organisatie in theorie een heel kleine maatschappelijke organisatie(s) die het doel achterban kan hebben, waardoor dan in totaal nastreeft van een duurzaam beheer van populaties ook geen sprake van een representatieve van in het wild levende dieren in Zuid-Holland. Dat omvang van de achterban hoeft te zijn.

zou moeten luiden duurzaam beheer of bescherming, omdat anders veel maatschappelijke organisaties die zich uitsluitend of primair richten op bescherming van in het wild levende dieren bij voorbaat worden uitgesloten van deelname aan de FBE. In artikel 2.2 lid 2 wordt aan de vertegenwoordiger van de maatschappelijke organisatie(s) ook de voorwaarde gesteld dat deze spreekt namens een achterban van ten minste 2500 leden die woonachtig zijn in Zuid-Holland. Onderschreven wordt dat het van belang is dat deze vertegenwoordiger namens een achterban de positie in de FBE kan bekleden. Maar vanwege de formulering worden stichtingen bij voorbaat uitgesloten. Ook is het onjuist dat dergelijke eisen niet gesteld worden aan de overige zetels binnen het bestuur van de FBE. Als alternatieve vereiste voor de invulling van de zetel van maatschappelijke organisaties zou ook een voordracht door bijvoorbeeld ten minste tien Zuid-Hollandse natuur- of dierenwelzijnsorganisaties kunnen gelden. Daarmee is ook de representativiteit gewaarborgd. 8 Faunabescherming In de Wnb staat dat op uitnodiging van het bestuur van de FBE andere maatschappelijke organisaties en wetenschappers kunnen worden uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen en het bestuur te adviseren. Verzocht wordt om in artikel 2.2 een vierde lid Naast de nieuwe bestuurszetel voor een maatschappelijke organisatie vinden wij de borging van wetenschappelijke kennis in de uitvoering van het faunabeheer van belang. Daarom wordt in de verordening toegevoegd dat er een verplichte consultatie is van een Artikel 3.2 wordt gewijzigd, zoals bij nummer 4 beschreven.

op te nemen en daarin aan te geven dat het bestuur van de FBE verplicht is om minimaal twee andere maatschappelijke organisaties en een of meer wetenschappers op het gebied van ecologie uit te nodigen voor vergaderingen en het bestuur van advies te voorzien. 9 FBE Zuid-Holland Artikel 2.3. In het faunabeheerplan moeten kwantitatieve gegevens over de aanwezigheid van populaties zijn opgenomen. In het jaarverslag van de FBE moeten telcijfers voor iedere in het faunabeheerplan beschreven diersoort zijn opgenomen. Om misverstanden te voorkomen adviseert de FBE om de terminologie gelijk te trekken. 10 Dierenbescherming Gevraagd wordt om onder artikel 2.3 lid 2 toe te voegen dat de inzet van preventieve maatregelen (welke, waar, duur van inzet) moet worden opgenomen. Op basis daarvan kan beoordeeld worden of preventieve maatregelen voldoende worden ingezet en of de maatregelen effectief zijn. relevante wetenschappers per FAUNABEHEERPLAN. Hiermee achten wij de wetenschappelijk inbreng bij het opstellen van faunabeheerplannen in voldoende mate geborgd. Daarnaast is het aan het nieuwe FBE-bestuur om zelf te bepalen wanneer welke maatschappelijke organisaties of wetenschappers uitgenodigd worden. Wij zien geen aanleiding om dit verplichtend voorschrijven. Ter voorkoming van onduidelijkheden wordt artikel 2.3 aangepast. De beoordeling van preventieve maatregelen op effectiviteit en het verder verbeteren van de maatregelen is belangrijk. Naar onze mening kan dat echter beter op landelijk niveau opgepakt worden, dan via het jaarlijks verslag van de FBE. Met BIJ12/Faunafonds is afgesproken om dit onderwerp op te nemen in de Onderzoeksagenda 2016. In deze Onderzoeksagenda zijn als basis voor de uitvoering van effectiviteitstudies twee acties opgenomen: (1) de uitwerking van een Artikel 2.3 lid 2b wordt gewijzigd in: kwantitatieve gegevens voor de populatie van iedere in het faunabeheerplan beschreven diersoort, waarbij wordt aangegeven op welke wijze deze gegevens zijn verzameld.

algemene, robuuste methodiek voor de beoordeling van de effectiviteit en de wetenschappelijk borging van de kwaliteit van de praktijkproeven en (2) een review van alle eerder door het Faunafonds en andere kennisinstellingen in binnen- en buitenland verricht en nog lopend onderzoek naar effecten van alternatieve wildwerende middelen. Of preventieve maatregelen conform het goedgekeurde faunabeheerplan in de praktijk in voldoende mate worden ingezet zal niet op basis van rapportages beoordeeld kunnen worden, dat is een zaak voor toezicht en handhaving. 11 Natuur en Artikel 2.3. Neem in het jaarlijks verslag van de Als eis wordt gesteld dat in het faunabeheerplan Artikel 2.3 lid 2b wordt Milieufederatie Zuid- FBE ook informatie op over de ontwikkeling van de een beschrijving is opgenomen van de schade in gewijzigd, zoals bij nummer 9 Holland schade en de bijdrage van de jacht aan de de periode voorafgaand aan de planperiode. In beschreven. schadereductie. de jaarlijkse rapportage hoeft de schadeontwikkeling niet opgenomen te worden, De informatie over aantalsontwikkeling en omdat de jaarlijkse rapportages van diersoorten dient gebaseerd te zijn op tellingen die BIJ12/Faunafonds over de getaxeerde schade zijn uitgevoerd conform een landelijk telprotocol en per provincie daarin al voorzien. gevalideerd conform een landelijk protocol. Gepleit wordt voor betrokkenheid van de organisaties van In hoeverre de jacht bijdraagt aan de het Netwerk Ecologische Monitoring hierbij. schadereductie wordt niet onderzocht. Omdat de Hiermee wordt inzicht gegeven in de effectiviteit jacht een bevoegdheid van de minister van van de uitvoering van het faunabeheerplan. Economische Zaken is zien wij geen reden om dergelijk onderzoek uit te laten voeren. Voor enkele belangrijke te beheren soorten wordt reeds gewerkt via een gevalideerd telprotocol.

Dat geldt voor bijvoorbeeld de overzomerende ganzensoorten en damherten. Voor deze en overige soorten zal in het faunabeheerplan worden omschreven op welke wijze de aantalsontwikkelingen worden gemonitord. Waar mogelijk kan hierbij uiteraard gebruik worden gemaakt van een gevalideerd telprotocol. De redactie van artikel 2.3 lid 2b wordt op dit punt gewijzigd. 12 Jagersvereniging De verplichting in artikel 2.3 om afschot te rapporteren per WBE en Natura 2000-gebied zorgt voor onnodig hoge lastendruk. Conform de Wnb is rapportage op het niveau van het totale werkgebied voldoende. De provincie zou zich moeten beperken tot deze wettelijke verplichting. Voor Natura 2000 gaat de Jagersvereniging er van uit dat de relevante monitoring al plaatsvindt via de bestaande monitoringprogramma s. 13 Faunabescherming Gevraagd wordt om in artikel 3.1 de maximale geldigheidsduur van een faunabeheerplan vast te stellen op drie jaren in plaats van zes jaren. Een periode van zes jaren is veel te lang. Er is De cijfers inzake afschot worden aan de FBE geleverd door de wildbeheereenheden. Het is naar onze mening dus geen verhoging van de administratieve lastendruk wanneer de FBE vervolgens ook op niveau van de wildbeheereenheden moet rapporteren. De bestaande monitoringprogramma s voor Natura 2000 zien niet op rapportage van afschot in het kader van schadebestrijding en jacht. Omdat dit activiteiten zijn die van invloed kunnen zijn op het al dan niet behalen van de Natura 2000 doelstellingen is het relevant om hierover op het niveau van een Natura 2000 gebied te rapporteren. Overigens zal afschot in de Natura 2000-gebieden beperkt plaatsvinden. Naar onze mening zijn de administratieve lasten dus zeer beperkt. In de verordening is aangegeven dat een faunabeheerplan een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren heeft. De FBE kan er dus voor kiezen om een faunabeheerplan voor een

op die manier geen mogelijkheid om op actuele ontwikkelingen te reageren. 14 Dierenbescherming Artikel 3.2 Eis dat in de faunabeheerplannen voor elke diersoort schema s opgenomen worden, waarmee op gebiedsniveaus probleemanalyses en een uitvoeringsstappenplan (inclusief preventieve maatregelen) opgesteld kunnen worden. Op deze manier krijgen de uitvoerders duidelijkere handvatten mee om er voor te zorgen dat er echt volgens de letter van de wet gewerkt wordt. In een stappenplan staan doeltreffende maatregelen in een logische volgorde benoemd. Bij gebruik van een ontheffing of vrijstelling kunnen zowel de gebruiker van de ontheffing/vrijstelling aangeven hoe het stappenplan doorlopen is en waarom men uiteindelijk tot afschot overgaat. Ook de handhaver kan het stroomschema erbij pakken en beoordelen of het juist is om gebruik te maken van de ontheffing/vrijstelling. kortere looptijd op te stellen. Wanneer dat vanwege actuele ontwikkelingen nodig is, dan kan een faunabeheerplan tussentijds aangepast worden. In de verordening worden eisen gesteld aan het faunabeheerplan. Een van de eisen is dat in het faunabeheerplan aangegeven wordt wat de passende en doeltreffende preventieve maatregelen zijn die ingezet moeten worden alvorens mag worden overgegaan tot aanvullend afschot. Het is aan de FBE om de voorwaarden uit te werken in het faunabeheerplan. Wij willen niet op voorhand voorschrijven op welke wijze de FBE dat precies moet doen. Dit past niet bij de keuze die de wetgever heeft gemaakt voor de opzet, de samenstelling en de werkwijze van de FBE. GS zullen bij de goedkeuring van het faunabeheerplan beoordelen of het plan aan alle eisen voldoet. In de huidige faunabeheerplannen is totaal niet duidelijk welke preventieve maatregelen zijn ingezet, op welke wijze men tot de conclusie gekomen is dat preventieve maatregelen niet afdoende zijn en afschot maatregelen noodzakelijk zijn. Door duidelijke handvatten mee te geven in faunabeheerplannen zal er naar verwachting een minder grote variatie zijn in de toepassing en meer

gebruik van alternatieven, aangezien er dan minder ruimte is voor eigen interpretaties t.a.v. de werkzaamheid en toepasbaarheid van alternatieven en meer bekendheid van nieuwe alternatieven. 15 Jagersvereniging De bepaling in artikel 3.2 lid 6 dat in het faunabeheerplan moet worden opgenomen op welke wijze rekening moet worden gehouden met de Natura 2000-gebieden en de rustgebieden, is niet terecht. In de beheerplannen Natura 2000 is opgenomen in hoeverre handelingen met betrekking tot het gebruik van het geweer zijn beperkt. In de privaatrechtelijke subsidieovereenkomst tussen grondgebruiker en Provincie is geregeld in hoeverre de grondgebruiker zich dient te beperken in de uitvoering van zijn rechten om schade te voorkomen. Om dan ook op een derde plek nogmaals deze zaken te regelen, lijkt niet terecht en het valt buiten de bevoegdheid van de FBE. 16 Natuur en Artikel 3.2 lid 6. De Natuur- en milieufederatie Milieufederatie Zuid- Zuid-Holland vraagt waar het beleid ten aanzien Holland van ganzenrustgebieden wordt beschreven en vraagt waar deze gebieden zijn gelegen. De federatie pleit ervoor dat er niet alleen geen afschot, maar dat er ook geen verjaging mag plaatsvinden. 17 Natuur en In artikel 3.3 c wordt aangegeven dat in een Milieufederatie Zuid- faunabeheerplan de noodzaak van een duurzaam Holland beheer aangetoond moet worden met een De Wnb schrijft voor dat jacht en schadebestrijding worden uitgevoerd overeenkomstig het door GS goedgekeurde faunabeheerplan. Voor de uitvoering van jacht en schadebestrijding in Natura 2000 gebieden en rustgebieden gelden aanvullende eisen. Het is van belang om deze in het faunabeheerplan op te nemen, zodat voor eenieder duidelijk is wat de spelregels zijn. De bevoegdheid voor het vaststellen van de eisen ligt bij GS (via het goedkeuren van het faunabeheerplan) en niet bij de FBE. Wij zijn voornemens de ganzenrustgebieden te begrenzen in de Subsidieregeling Groen Zuid- Holland 2016. Het gaat om twee gebieden in de Alblasserwaard en een gebied ten oosten van Reeuwijk. Voorwaarde voor deelname is het nalaten van het verjagen van beschermde inheemse ganzen in de periode van 1 november tot 1 april. Het is de bevoegdheid van PS om eisen aan het faunabeheerplan te stellen. Voor het onderdeel populatiebeheer doen PS dat in artikel 3.3c van

onderbouwing van de schade aan de belangen. Wanneer het om schade van land- en tuinbouw gaat, is de NMF van mening dat uit deze onderbouwing een minimale omvang van de schade moet blijken om tot een duurzaam beheer over te kunnen gaan. Deze minimale omvang zou in de verordening gekwantificeerd moeten worden.. In de beleidsregel wordt deze minimale omvang wel benoemd ( 100.000), maar deze eis aan het faunabeheerplan zou dus ook opgenomen moeten worden in de In artikel 3.3 lid g wordt aangegeven dat gevalideerde gegevens gebruikt dienen te worden om te onderbouwen dat een gunstige staat van instandhouding wordt gewaarborgd. De NMF onderschrijft dit en vraagt om nader toe te lichten aan welke voorwaarden gegevens moeten voldoen om als gevalideerd beschouwd te kunnen worden. Daarnaast pleit de NMF ervoor om als aanvullende voorwaarde aan een faunabeheerplan te stellen dat inzicht gegeven wordt in de (ongewenste) bijeffecten van de uitvoering van het faunabeheerplan. Voorbeelden van deze bijeffecten zijn de onbedoelde verstoring van andere soorten en risico s voor dierenwelzijn. De NMF is van mening dat het faunabeheerplan inzicht behoort te geven in de alternatieve (nietdodelijke) maatregelen die zijn toegepast om de Het is de bevoegdheid van GS om voor populatiebeheer ontheffingen te verlenen en daarvoor beleid vast te stellen. Het is niet nodig, en conform de systematiek van de wet ook niet wenselijk om zowel in de beleidsregels als ook in de verordening hierover eisen vast te stellen. Met gevalideerde gegevens wordt bedoeld dat de gebruikte gegevens op geldigheid / juistheid zijn beoordeeld. Dat kan bijvoorbeeld door rapportages van onderzoeks- en kennisinstituten te gebruiken. Ter voorkoming van ongewenste bijeffecten van de uitvoering van het faunabeheerplan is in artikel 3.2 lid 6 bepaald dat in het faunabeheerplan opgenomen moet worden op welke wijze rekening gehouden wordt wordt met de Zuid-Hollandse Natura 2000-gebieden en de door GS aan te wijzen rustgebieden voor trekganzen. Wanneer het gaat om overige bijeffecten, dan ligt onderzoek op landelijk niveau door Bij12/Faunafonds meer voor de hand. Of dergelijk aanvullend onderzoek nuttig en nodig is wordt meegenomen bij de uitwerking van de tweede fase van de implementatie van de Wnb in 2017. De effecten van jacht en beheer en schadebestrijding op Natura 2000 gebieden

schade te reduceren en in de effectiviteit hiervan. In de toelichting wordt aangegeven dat in het faunabeheerplan m.b.t. het weergeven van trendgegevens van te beheren populaties gebruik gemaakt mag worden van gegevens op provincieniveau (versus lokaal niveau). De NMF is het hier niet mee eens. Het faunabeheerplan dient inzicht te geven in de populatieontwikkeling op lokaal niveau, omdat deze kan afwijken van de ontwikkeling op provinciaal of landelijk niveau. Bovendien volgt uit jurisprudentie (Uitspraak van 19 juni 2013, zaaknummer 201202531/1/A3 en uitspraak van 14 januari 2015, zaaknummer 201405449/1/A3) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat mogelijke effecten op de gunstige staat van instandhouding op lokaal niveau beoordeeld dienen te worden. De NMF vraag om dit aan te passen. worden momenteel onderzocht in opdracht van de FBE. Hieruit volgt of, en zo ja, onder welke omstandigheden jacht en/of beheer in Natura 2000 gebieden kan worden toegelaten, zonder dat er sprake is van negatieve effecten op beschermde natuurwaarden. Daarnaast zijn er verschillende studies geweest naar jacht en beheer en schadebestrijding (zoals Beintema en Groot Bruinderink 2004 en de evaluatie van het Beleidskader Faunabeheer) waarin de effecten op overwinterende ganzen en smienten onderzocht zijn. De resultaten voortvloeiende uit deze studies zijn gebruikt bij het vormgeven van het huidige beheer, zoals beschreven in de vigerende faunabeheerplannen. In artikel 3.4 lid f is bepaald dat in het faunabeheerplan een omschrijving van passende en doeltreffende preventieve maatregelen opgenomen moet worden. Daarbij moet aangegeven worden in welke mate deze preventieve maatregelen moeten worden ingezet alvorens mag worden overgegaan tot schadebestrijding. In artikel 3.4 lid g is bepaald dat (voor zover daarover gegevens beschikbaar zijn) een onderbouwde inschatting gegeven moet worden van de verwachte effectiviteit van de preventieve maatregelen. Hiermee is aan dit aspect voldoende aandacht besteed. Op welk niveau populatiegegevens gebruikt

worden in het faunabeheerplan hangt af van het gebied waar de te beheren populaties zich bevinden. Dat kan de gehele provincie zijn, maar het kan ook om een regionale of lokale populatie gaan. Er is geen jurisprudentie die bepaalt dat populatiegegevens op provincieniveau niet gebruikt mogen worden en dat mogelijke effecten op de gunstige staat van instandhouding op lokaal niveau beoordeeld moeten worden. De genoemde jurisprudentie onderbouwt de stelling van de NMF niet. Uit de uitspraak van 19 juni 2013, zaaknummer 201202531/1/A3 blijkt dat het bevoegd gezag ingeval van populatiebeheer moet aangeven welke populatieomvang wordt nagestreefd om te voorkomen dat de in het gebied aanwezige populatie wordt uitgeroeid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) doet geen uitspraak over het al dan niet verplicht hanteren van trendgegevens op lokaal niveau, integendeel, in deze uitspraak gaat de ABRvS uit van de door de provincie Zeeland opgegeven aantallen op provinciaal niveau. Wat betreft de uitspraak van 14 januari 2015, zaaknummer 201405449/1/A3 overweegt de ABRvS dat De Afdeling is in dit verband, gelet op hetgeen hiervoor over de daling van de stand van de kievit in Friesland is overwogen, thans van oordeel dat door het college moet worden aangegeven bij welke stand van de populatie nog

18 Jagersvereniging Verwijder in artikel 3.3 de eis dat voor het duurzaam beheer van populaties in het faunabeheerplan de gewenste stand (inclusief de onderbouwing waarom deze stand gewenst is) moet worden opgenomen. Ook onder de huidige Flora & faunawet is dit artikel al jarenlang onderwerp van controverse. Het begrip is zodanig ongedefinieerd dat het de discussie van beleidsvorming verplaatst richting de rechtszaal en dat is ongewenst. 19 Faunabescherming In artikel 3.3 lid f staat dat een beschrijving moet worden gegeven van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de gewenste stand te bereiken. Dat is niet het doel waarvoor ontheffingen op grond van de Wnb worden verleend. Bij het verlenen van ontheffingen op grond van artikel 3.17 en 3.18 van de Wet gaat het om het geven van toestemming voor ingrijpende maatregelen zoals het doden van dieren ten behoeve van het voorkomen of bestrijden van voldaan is aan de voor de verlening van de in geding zijnde ontheffing geldende eis dat de staat van instandhouding van de kievit in Friesland als "gunstig" kan worden beschouwd. Kortom, ook hier gaat de ABRvS uit van populatiegegevens op provinciaal niveau. In artikel 3.3 staan de eisen aan een faunabeheerplan dat betrekking heeft op populatiebeheer. Wij zijn van mening dat het voor de uitvoering van planmatig populatiebeheer van groot belang is dat vooraf de gewenste stand van de populatie bepaald wordt. Ook uit jurisprudentie blijkt dat de gewenste populatiestand dient te worden bepaald. Wij zijn van mening dat het faunabeheerplan de meest aangewezen plek is om een gewenste stand van de populatie te omschrijven en te onderbouwen. In het faunabeheerplan worden immers alle relevante factoren afgewogen om te komen tot een bepaling van deze stand. De Wnb geeft GS de bevoegdheid om ontheffingen te verlenen voor het beperken van de omvang van een populatie in het kader van de in de wet genoemde belangen. Onder de huidige Flora- en faunawet is nu ook populatiebeheer mogelijk en zijn ontheffingen voor populatiebebeheer verleend voor grauwe gans, brandgans, kolgans, ree en damhert. Voor de ganzen is het provinciale beleid hierover vastgelegd in het Ganzenbeleidskader. Dit beleid lijkt inmiddels te leiden tot een stabilisatie / daling

belangrijke schade of in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Het gaat dus niet sec om het verlagen van de aantallen of het bereiken van een bepaalde stand. Afgezien daarvan is het ook onmogelijk om te streven naar een bepaalde stand. Het is onmogelijk om de aantallen van de dieren waar het om gaat, te bepalen. Bovendien zal het doden van een bepaald aantal dieren niet leiden tot een afname van de populatie met datzelfde aantal, maar zal hierdoor de aanwas worden gestimuleerd, waardoor de aantallen binnen korte tijd weer zullen worden aangevuld. In het faunabeheerplan zou dan ook niet moeten worden aangegeven naar welke aantallen wordt gestreefd, maar zou moeten worden aangegeven waarom deze ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn om het gewenste doel, te weten een beperking van de schade of een verhoging van de veiligheid, te bereiken. Ook zou daarbij moeten worden aangegeven waarom alternatieve (diervriendelijke) maatregelen in concrete gevallen niet als bevredigend kunnen worden beschouwd. Tevens moet worden aangetoond in hoeverre de gevraagde handelingen significant effectiever zijn dan alternatieve middelen en in hoeverre de gevraagde handelingen tot een structurele oplossing leiden. Artikel 3.3 f moet worden vervangen door volgende tekst: per diersoort een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen van de ganzenpopulatie. Het beleid wordt voortgezet. Wij zijn van mening dat er wel degelijk een gewenste stand kan worden geformuleerd aan de hand van alle betrokken belangen en met inachtneming van de gunstige staat van instandhouding. Zie verder onze reactie bij nummer 18.

worden verricht ten behoeve van het beschermen van de belangen genoemd in artikel 3.17 en 3.18 van de Wnb. Daarbij moet in ieder geval worden onderbouwd waarom alternatieve maatregelen niet als bevredigend kunnen worden beschouwd en in hoeverre de gevraagde handelingen effectiever zijn dan alternatieve middelen. 20 Dierenbescherming Neem in artikel 3.5 de eis op dat (gewas)schade door jachtsoorten in kaart wordt gebracht. Wat de uitoefening van de jacht betreft vinden wij het van belang dat dit is afgestemd met het overige faunabeheer. Dit is dan ook verplicht De Dierenbescherming is tegen de jacht. Echter, de wetgever staat dit toe onder voorwaarde dat dit maatschappelijk doel dient. De Dierenbescherming accepteert gewasschade als maatschappelijk doel waarvoor dieren gedood zouden kunnen worden, mits andere bevredigende oplossingen niet voor handen zijn. Door (gewas)schade door jachtsoorten te rapporteren wordt enig inzicht verkregen in de omvang van schade en de al dan niet aanwezige noodzaak voor de jacht. gesteld in artikel 3.2, vijfde lid, van de Daarvoor is het van belang dat in het faunabeheerplan kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten waarop wordt gejaagd worden opgenomen. Ook moet een overzicht van afschotgegevens worden opgenomen. Voor zover voor de vijf jachtsoorten ook een ontheffing voor schadebestrijding gevraagd wordt geldt aanvullend de eis dat een onderbouwing van de schade in het faunabeheerplan gegeven moet worden. Wanneer geen sprake is van schadebestrijding buiten de reguliere jachtperiode, dan wordt (gewas)schade nu niet geïnventariseerd. Omdat de jacht primair een bevoegdheid van de minister van Economische Zaken is, en omdat de provincie de administratieve lasten zo beperkt mogelijk wil houden, wordt niet geëist dat via het faunabeheerplan de (gewas)schade door jachtsoorten in kaart wordt gebracht. 21 Faunabescherming In artikel 3.5 moet ook worden aangegeven welk Net als in de Flora- en faunawet is het de

maatschappelijk doel wordt gediend met de jacht op elk van de vijf wildsoorten en er moet worden jachthouder op grond van de Wnb toegestaan om op zijn jachtveld te jagen op de vijf in de wet aangegeven op welke manier dat doel kan of moet worden bereikt. aangewezen soorten. Hij dient datgene te doen wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke wildstand in zijn jachtveld te handhaven dan wel te bereiken, en om schade door in zijn jachtveld aanwezig wild te voorkomen. Omdat de jacht primair een bevoegdheid van de minister van Economische Zaken is, en omdat de provincie de administratieve lasten zo beperkt mogelijk wil houden wordt niet gevraagd om in het faunabeheerplan het maatschappelijk doel van de jacht op te nemen. In de verordening zijn wel bepalingen opgenomen waarmee geborgd wordt dat de uitvoering van de jacht is afgestemd op het overige faunabeheer in de regio, zoals de schadebestrijding en het populatiebeheer. 22 Dierenbescherming Neem in artikel 3.6 op dat toestemming vóór het gebruik van de ontheffing (of vrijstelling als Provincie ongeacht ons advies aan vrijstellingen In de verordening worden de randvoorwaarden bepaald voor het verlenen van toestemming door de FBE. Het is aan de FBE om de voorwaarden blijft vasthouden) men moet kunnen aantonen dat men een probleemanalyse heeft uitgevoerd en stappenplan doorlopen zoals deze zijn opgenomen in het Faunabeheerplan voor de desbetreffende soort. Door gebruikers van ontheffingen deze schema s te laten doorlopen en bij de FBE aan te geven bij elke stap of zij dergelijke maatregelen hebben toegepast of niet (en waarom dan niet?) is met meer zekerheid de letter van de wet gevolgd dan nu het geval is. uit te werken in het faunabeheerplan. Wij willen niet op voorhand voorschrijven op welke wijze de FBE dat precies moet doen. GS zullen bij de goedkeuring van het faunabeheerplan beoordelen of het plan aan alle voorwaarden voldoet. 23 Gemeente Midden- Artikel 4.2. Er zijn groepen jagers die geen Het is de wettelijke verplichting dat alle Aan artikel 4.2 worden twee

Delfland jachtakte nodig hebben. Denk hierbij aan jagen schadebestrijding en populatiebeheer plaatsvindt artikelonderdelen toegevoegd: met fretten en buidels, jagen met jachtvogels, of overeenkomstig het faunabeheerplan. De schadebestrijding zonder geweer bij grote groepen wildbeheereenheden vervullen een belangrijke 2. Alleen aan de volgende ganzen of door het behandelen van nesten en coördinerende rol bij het planmatig uitvoeren van personen is het eieren. Zij hoeven kennelijk geen lid van de WBE het beheer. Wij zijn daarom van mening dat de toegestaan om binnen het te zijn. Dit is onduidelijk en strijdig met de uitvoerders van het faunabeheerplan (of hun werkgebied van de eigenlijke bedoeling van artikel opdrachtgever) lid dienen te zijn van de wildbeheereenheid 4.2.Terreinbeheerders kunnen schadebestrijding betreffende WBE. De verordening zal op dit punt uitvoering te geven aan laten uitvoeren door commerciële bedrijven. Deze worden verduidelijkt. Een uitzondering wordt het faunabeheerplan: bedrijven werken vaak landelijk en kunnen geen lid hierbij gemaakt voor agrariërs die op hun eigen a. De jachthouder in zijn van alle WBE's in Nederland. Beter is het om land op grond van een vrijstelling of ontheffing zijn jachtveld; deze verplichting bij de opdrachtgever te leggen. eieren bewerken. b. leden van de wildbeheereenheid; c. personen met een schriftelijke toestemming van een lid van de wildbeheereenheid; d. personen in het gezelschap van de onder a, b of c bedoelde personen. 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet ten aanzien van het bewerken van eieren door grondgebruikers. Artikel 5.2, tiende en elfde lid, worden geschrapt. 24 Natuur en Artikel 4.2. De NMF is van mening dat er voor Wij zijn van mening dat uitvoering van het

Milieufederatie Zuid- bepaalde organisaties uitzonderingen mogelijk faunabeheerplan dient te geschieden via de FBE Holland moeten zijn op de verplichting om zich te en de wildbeheereenheden. Op die manier kan organiseren in een WBE. In de Wnb wordt de het regionale faunabeheerplan gecoördineerd en mogelijkheid geboden om dergelijke planmatig uitgevoerd worden. Via een uitzonderingen in de verordening te benoemen. In overzichtelijke keten kunnen de toestemmingen de memorie van toelichting op de Wnb wordt al en de daarbij geldende regels het uitvoerende voorgesorteerd op het benutten van deze veld bereiken. Na de uitvoering kan via dezelfde uitzonderingsmogelijkheid voor terreinbeherende keten aan de FBE gerapporteerd worden. Zowel natuurorganisaties: de FBE als de wildbeheereenheden zijn daarbij Voor grote terreinbeherende organisaties zal de aan te spreken op het gedrag van de uitvoerders. verplichting om zich aan te sluiten bij Overigens verplichten wij de terreinbeherende wildbeheereenheden veelal weinig meerwaarde organisaties niet om als organisatie lid te worden hebben: een samenhangend en verantwoord van een WBE. De uitvoering van het beheer van hun terreinen is verzekerd gelet op de faunabeheerplan moet plaatsvinden door (of in aard van de organisatie en de omvang van hun opdracht van) een lid van de WBE. De terreinen. terreinbeherende organisatie kan dus kiezen De terreinbeherende natuurorganisaties en de tussen drie opties: (1) als organisatie lid worden wildbeheereenheden hebben verschillende van de WBE, (2) de medewerker die het doelstellingen. Dit hoeft samenwerking niet in de faunabeheer uitvoert wordt lid, of (3) leden van weg te staan, maar een gedwongen lidmaatschap de WBE worden ingeschakeld voor de uitvoering draagt niet bij aan respectvol samenwerken. van het faunabeheerplan. 25 Jagersvereniging In artikel 4.3 is bepaald dat het werkgebied van een WBE per 1 januari 2018 een oppervlakte heeft van ten minste 5.000 hectare binnen de provincie Zuid-Holland. Dit betekent dat in een jaar tijd een groot aantal van de huidige bestaande wildbeheereenheden moeten fuseren. Door het stellen van een oppervlakte eis (een kan bepaling uit de wet) en andere eisen aan de inrichting van de WBE worden deze geconfronteerd met Wij zijn met de Jagersvereniging van mening dat grotere wildbeheereenheden efficiënter kunnen functioneren en vanwege een grotere achterban meer slagkracht krijgen om hun taak met betrekking tot het faunabeheer goed te kunnen uitvoeren. De in de verordening opgenomen eisen aan de wildbeheereenheden passen in de huidige trend waarbij wildbeheereenheden via fusies groter worden. Hierdoor voldoen de

fusiebesprekingen en notariële kosten. Is de meeste wildbeheereenheden nu al aan de Provincie bereid hier een financiële compensatie oppervlakte-eis. Omdat de voortgang bij de voor te geven? resterende wildbeheereenheden ook van belang is voor het functioneren van de FBE is in de De huidige structuur van wildbeheereenheden is verordening nu een termijn opgenomen. Gezien de laatste jaren aan een transformatie onderhevig, de geringe eenmalige inspanningen en kosten fusies van kleinere wildbeheereenheden vinden al zien wij geen reden voor compensatie of een plaats. Grotere wildbeheereenheden kunnen langere overgangstermijn. efficiënter functioneren ook hebben zij door een grotere achterban meer slagkracht om hun taak me betrekking tot faunabeheer goed te kunnen uitvoeren. Echter er zijn grenzen aan de groei, stedelijke bebouwing en primaire infrastructuur zijn afgedwongen grenzen. De lokale verbondenheid met de omgeving en zijn leden is essentieel voor het goed functioneren van de WBE en het creëren van maatschappelijk draagvlak. Wij zouden willen pleiten om de minimale grootte op 5000 hectare als streven neer te zetten een de termijn waarin we dit realiseren uit breiden naar enkele jaren. 26 Natuur en Artikel 5.1 en 5.2. De NMF is in zijn algemeenheid De systematiek van de Wnb is dat PS de Milieufederatie Zuid- voorstander van schadebestrijding via ontheffingen bevoegdheid hebben om een vrijstelling te Holland voor het doden van dieren in plaats van verlenen voor schadebestrijding. Daaronder vrijstellingen. Met een ontheffing (bevoegdheid vallen naast schade aan gewassen ook de GS) is meer maatwerk mogelijk in ruimte, tijd en belangen volksgezondheid, openbare veiligheid, wijze van uitvoering van de schadebestrijding. Ook veiligheid van het luchtverkeer, de bescherming kan planmatig werken meer afgedwongen worden. van flora en fauna en overlast. GS hebben de Voor het terugdringen van schade door bevoegdheid om (eventueel in aanvulling op de zomerganzen is dit belangrijk. Bovendien kan een vrijstelling voor schadebestrijding) ontheffing te grondgebruiker bij een vrijstelling geen verlenen voor populatiebeheer. Als gevolg van tegemoetkoming in de schade vragen. het verlenen van vrijstellingen blijven de

De titel van het hoofdstuk suggereert dat deze vrijstellingen uitsluitend worden verleend voor schadebestrijding, maar uit de tekst is op te maken dat het tevens gaat om andere belangen (volksgezondheid en openbare veiligheid, de veiligheid van het luchtverkeer). Voor het beschermen van deze belangen is een ontheffing een veel geschikter instrument dan een vrijstelling, omdat dit maatwerk vereist. Daarnaast valt op dat deze vrijstellingen worden verleend aan grondgebruikers, terwijl de Wnb een dergelijke vrijstelling aan grondgebruikers alleen toestaat voor schadebestrijding (artikel 3.15 van de Wnb). Het is volstrekt onduidelijk waarom een algemene vrijstelling wordt verleend aan alle grondgebruikers voor de andere gespecificeerde belangen. uitvoeringslasten zo laag mogelijk. Zuid-Holland volgt deze systematiek. Er wordt alleen van afgeweken wanneer incidenteel schadebestrijding nodig is waarvoor geen vrijstelling geldt. In dergelijke gevallen kunnen GS een ontheffing verlenen. Aan de uitvoering van de vrijstellingen zijn voorwaarden verbonden. Voor het vangen en doden van beschermde dieren zijn deze beschreven in artikel 5.2. Onder andere gelden eisen voor de inzet van preventieve maatregelen. In het faunabeheerplan moeten de voorwaarden uitgewerkt worden. GS moeten het faunabeheerplan goedkeuren. En vervolgens mag een vrijstelling alleen conform het faunabeheerplan uitgevoerd worden. Via het faunabeheerplan kan invulling gegeven aan de wens tot gecoördineerd en planmatig optreden m.b.t. bijvoorbeeld de zomerganzen. Op grond van artikel 3.15, vierde lid, van de Wnb zijn PS bevoegd bij verordening een vrijstelling te verlenen als bedoeld in o.a. artikel 3.3, tweede lid, van de Wnb aan grondgebruikers. Een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, van de Wnb betreft een vrijstelling van de verboden ex artikel 3.1 van de Wnb indien dit nodig is in onder meer het belang van de volksgezond en de openbare veiligheid, en de veiligheid van luchtverkeer, aldus artikel 3.3,