AGORIA ABVV-METAAL ACV-METAAL MWB ACLVB PROTOCOL VAN NATIONAAL AKKOORD 2007-2008 22 MAART 2007 1. Toepassingsgebied Dit akkoord is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitzondering van de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren. Onder arbeiders wordt verstaan de mannelijke en vrouwelijke arbeiders. 2. Enveloppe 2.1. Principe van de 0,7% Met ingang van 30/06/2007 wordt aan de ondernemingen een overdraagbaar budget van 0,7% van de loonmassa ter beschikking gesteld. Over de aanwending ervan kan enkel op ondernemingsvlak onderhandeld worden. Onder loonmassa wordt verstaan de brutolonen en bijhorende sociale lasten (Sociale Zekerheidsbijdragen werkgever en andere sociale lasten). De besteding van deze enveloppe wordt op ondernemingsvlak bepaald in paritair overleg volgens dezelfde verbintenissen als het nationaal akkoord 2005-2006, opgenomen als bijlage aan dat akkoord. 2.2. Procedure voor de onderhandeling van de ondernemingsenveloppe in 2 fases: De procedure voor de onderhandeling van de ondernemingsenveloppe is gelijkaardig aan deze opgenomen in het nationaal akkoord 2005-2006: Fase 1 alle partijen moeten voorafgaandelijk akkoord gaan over een onderhandeling van de ondernemingsenveloppe. Indien dit niet het geval is worden de lonen verhoogd volgens de modaliteiten bepaald in 2.4. in de multizetelondernemingen wordt de beslissing inzake het al dan niet onderhandelen en inzake het niveau van de onderhandelingen, genomen op het niveau van de groep. Fase 2 Indien besloten wordt tot onderhandelen over de ondernemingsenveloppe, moet deze onderhandeling vóór 15/06/2007leiden tot een collectieve arbeidsovereenkomst. 2.3. Betwistingen Elke betwisting over de interpretatie van de invulling van de 0,7% wordt onmiddellijk voorgelegd aan het Nationaal Paritair Comité. 2.4. Terugvalpositie Indien dit ondernemingsoverleg niet wordt aangegaan of niet leidt tot een collectieve arbeidsovereenkomst tegen uiterlijk 15/06/2007, wordt dit budget omgezet in een algemene verhoging van de effectieve bruto-uurlonen, evenals op de niet in procent uitgedrukte ploegen- en productiepremies (tenzij hierover op ondernemingsvlak andersluidende afspraken bestaan), op 30/06/2007 van 0,7%. 1
3. Koopkracht 3.1. Loonsverhoging en saldoberekening 3.1.1. Saldoberekening Op 1/10/2008 worden alle effectieve uurlonen verhoogd met 0,4%, maar te verhogen of te verminderen met het verschil tussen de som van de reële indexeringen 2007 en 2008 en de verwachte inflatie van 3,9% tijdens dezelfde periode. 3.1.2. Waals initiatief ter bevordering van de tewerkstelling Op 1 oktober 2008, zal een bijdrage van onbepaalde duur van 0,075% (verhoogd met een coëfficiënt van 4/3e) worden ingehouden bij de ondernemingen in het Waalse gewest, op het saldo bepaald onder punt 3.1.1., eventueel mits een pro rata toepassing indien het saldo kleiner is dan 0,4%. Deze bijdrage zal slechts worden geïnd op voorwaarde dat er geen bijkomende looneisen, ter compensatie van de geïnde bijdragen, gesteld worden in de betrokken bedrijven. Deze bijdrage zal worden aangewend om initiatieven te ontwikkelen ter bevordering van de sectorale tewerkstelling in het Waalse Gewest, op basis van principes bepaald in de gemeenschappelijke tekst in bijlage. De concrete modaliteiten voor de uitwerking van dit initiatief worden bepaald op basis van overleg tussen de Waalse sociale partners van de sector. Een evaluatie wordt voorzien op 1 oktober 2010. 3.2. Minimumlonen Op 30/06/2007 en 1/10/2008 worden alle nationale en regionale minimumuurlonen alsook de regionale baremieke uurlonen verhoogd met 0,08 (regime 38 uren per week). 3.3. Vergoedingen industriële leerlingen Het basisuurloon dat dient voor de berekening van de vergoedingen van industriële leerlingen wordt eveneens verhoogd met de bovengenoemde loonsverhogingen. 3.4. Indexering De sectorale collectieve arbeidsovereenkomst inzake indexering wordt onverkort toegepast. 4. Uitzonderingen Verlenging van de bestaande uitzonderingen op de koopkracht en de enveloppe. Ondernemingen die zich in de onmogelijkheid bevinden de voordelen toe te kennen en ondernemingen in herstructurering, mits het akkoord van gewestelijke paritaire sectie; Ondernemingen reeds gedekt door een sociaal akkoord; Ondernemingen die in een CAO al uitdrukkelijk een imputatie op dit sectoraal akkoord voorzien hebben. 5. Statuut van de werknemer 5.1. Sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling De bijdrage van 1,6 % aan het Fonds voor Bestaanszekerheid bestemd voor het extralegaal pensioen wordt vanaf 1/1/2008 verhoogd tot 1,7 % door middel van een bijkomende bijdrage van 0,1% van onbepaalde duur (inning vanaf 1/4/2008). Deze bijkomende bijdrage zal vanaf 1/1/2008 worden aangewend voor de opbouw van het sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling. 2
Deze bijdrage kan vanaf 1/10/2008 (inning vanaf 1/1/2009) worden verhoogd met een percentage gelijk aan de overschrijding van het saldo van 0,4 % zoals bepaald in punt 3.1. evenwel beperkt tot maximum 0,2 %. (verhoogd met een coëfficiënt van 1,5). Het overeenkomstig kapitaal van deze bijkomende bijdragen zal bij voorkeur worden belegd in locale technologische bedrijven gevestigd in de drie gewesten, rekening houdend met de verplichtingen van het pensioenfonds en de door de raad van bestuur afgesproken beleggingsstrategie. De ondernemingen die overeenkomstig het artikel 14, 2 van de statuten van het FBZ een vrijstelling gekregen hebben van de betaling van deze bijdrage bestemd voor het aanvullend pensioen moeten vanaf 1/1/2008 en vanaf 1/10/2008 indien er dan een bijkomende bijdrage kan geïnd worden, mits een CAO op ondernemingsvlak, voor onbepaalde duur de financiering van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen verder uitbreiden met een bedrag equivalent aan deze bijkomende bijdrage. 5.2. Fonds voor Bestaanszekerheid a. Verlengingen Al de bepalingen van bepaalde duur van de statuten van het Fonds voor bestaanszekerheid worden verlengd zoals gebruikelijk tot 31/12/2008 of tot 30/06/2009. b. Verhoging van de volgende vergoedingen van het FBZ - De aanvullende vergoeding in geval van tijdelijke werkloosheid bedraagt vanaf 1/1/2008 9,40 voor een hele uitkering en 4,70 voor een halve uitkering. De cumul van de werkloosheidsuitkering met deze en eventuele op ondernemingsvlak bestaande aanvullende uitkeringen mag niet tot gevolg hebben dat het normale nettoloon van de werknemer overschreden wordt. - De aanvullende vergoeding in geval van volledige werkloosheid bedraagt vanaf 1/1/2008 5,20 voor een hele uitkering en 2,60 voor een halve uitkering. - De aanvullende vergoeding in geval van ziekte bedraagt vanaf 1/1/2008 80 per maand in een voltijds regime en 40 per maand in een deeltijds regime. - De aanvullende vergoeding voor de oudere zieken bedraagt vanaf 1/1/2008 80 per maand in een voltijds regime en 40 per maand in een deeltijds regime.(onder opschortende voorwaarde van correcte toepassing ontwerp KB canada dry) De verhoogde bijdragen zijn vanaf 1/1/2008 voor alle arbeiders van toepassing, ongeacht of hun recht werd geopend voor of na 1/1/2008. c. Plafonnering van de ten laste neming door het fonds van de hoofdelijke bijdragen in zake brugpensioen, ten voordele van de werkgevers: Voor de brugpensioenen die ingegaan zijn voor 1/7/2007 wordt de tussenkomst in de kost van de hoofdelijke bijdrage beperkt tot de hoogte van de forfaitaire bijdrage die verschuldigd was voor 1/4/2007. Voor de brugpensioenen die na 30/06/2007 ingegaan zijn, wordt de tussenkomst in de kost van de hoofdelijke bijdrage beperkt tot 75 per maand. Het fonds zal de verdere administratieve modaliteiten uitwerken. d. Invoering van het recht op seniorenvakantie: De arbeiders (+50 j), wiens aanvullend vakantiegeld na een periode van inactiviteit in het vakantiedienstjaar geheel of ten dele ten laste genomen wordt door de RVA, krijgen van het fonds voor bestaanszekerheid een uitkering gelijk aan die voor de tijdelijke werkloosheid e. In uitvoering van het nog in de NAR te sluiten akkoord in zake brugpensioen (56 j 40 jaar loopbaan) en ten einde de kost te beperken voor de werkgevers wordt de tussenkomst van het fonds voorzien vanaf 56 jaar in de hoofdelijke bijdragen en in de aanvullende vergoeding. 3
f. De tussenkomst in de aanvullende vergoeding brugpensioen wordt doorbetaald bij wedertewerkstelling. 5.3. Vervoerskosten a. Vanaf 01.01.2007 worden door de werkgevers de vervoerkosten van de arbeiders die worden ingeschakeld in de tewerkstellingscellen volledig ten laste genomen, dit rekening houdend met de werkelijke afstanden afgelegd om deel te nemen aan de activiteiten van de tewerkstellingscellen en dit volgens de tarieven vastgelegd in de CAO van 16 juni 1997, gewijzigd door CAO van 19 april 1999, behoudens andere regelingen op ondernemingsvlak. b. In de loop van het akkoord wordt een paritaire werkgroep opgericht ten einde de vervoersproblematiek voor werfarbeiders aan te pakken. 5.4. Contracten van bepaalde duur en contracten voor uitzendarbeid Contracten van bepaalde duur en contracten voor uitzendarbeid die worden omgezet in contracten van onbepaalde duur, nemen vanaf 1/7/2007 de in de betrokken onderneming opgebouwde anciënniteit over zonder dat er in deze contracten van onbepaalde duur opnieuw een proefperiode kan bedongen worden, op voorwaarde dat de totale duur van deze contracten van bepaalde duur en deze contracten voor uitzendarbeid een minimumduur bereikten van 14 dagen. 6. Brugpensioen a. Alle nationale en provinciale brugpensioenakkoorden worden verlengd tot 30/06/2009. b. Alle ondernemingsakkoorden inzake brugpensioen, opgenomen in artikel 6 van het sectoraal model loopbaanplanning, worden verlengd tot 30/06/2009, tenzij de partijen op ondernemingsvlak beslist hebben in het kader van de onderhandelingen over uitbreiding van het sectoraal model loopbaanplanning, ze niet te verlengen. Artikel 8 met betrekking tot de afwijking in zake de duurtijd en/ of het verhogen van de drempel voorzien in het sectoraal model loopbaanplanning voor ondernemingen zonder een brugpensioenakkoord wordt verlengd tot 30/06/2009. Verder wordt het sectoraal model loopbaanplanning volledig aangepast aan de wijzigingen die zijn ingevoerd ingevolge het generatiepact en het ipa: het recht van +55 jarigen op een 4/5 loopbaan evenals de opstelling van de formule van 4/5 tewerkstelling voor flexibele arbeidsstelsel waarbij de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur lager is dan de sectorale gemiddelde arbeidsduur. c. Het brugpensioen op 56 jaar, voor zover de arbeider 33 jaar beroepsverleden kan rechtvaardigen en 20 jaar gewerkt heeft in een nachtregeling, wordt verlengd tot 31/12/2008. d. Het halftijds brugpensioen op 55 jaar wordt verlengd tot 31/12/2008. e. Aanbeveling aan de werkgevers om in de periode voorafgaand aan de eigenlijke opzeg met het oog op brugpensioen, na te gaan of de betrokken arbeider voldoet aan de vereiste anciënniteit (cfr. individuele overlegprocedure art. 10 - CAO 17). f. De aanvullende vergoeding brugpensioen wordt doorbetaald bij wedertewerkstelling. g. Het BP 56 jaar / 40 jaar loopbaan wordt toegepast conform de bepalingen van de interprofessionele CAO. 7. Arbeidsorganisatie a. Het KB "kleine flexibiliteit" wordt verlengd tot 30/ 06/ 2009. De duur van de referteperiode voorzien in de eerste en tweede alinea van artikel 3 van het KB wordt van 6 maanden op 12 maanden gebracht. 4
b. De sectorale regeling overurenkrediet, zoals voorzien in het nationaal akkoord 1995-1996, wordt verlengd tot 30/ 06 /2009. c. De sectorale regeling jaartijd, zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998, wordt verlengd tot 30/06/2009. 8. Opleiding 8.1. Engagement opleidingsinspanningen Het jaarlijks engagement inzake opleidingsinspanningen ten belope van 0,9% in tijd te besteden aan beroepsopleiding ten opzichte van het geheel van de door de totaliteit van de arbeiders gepresteerde uren, wordt verhoogd met 0,15 % in 2007 en met 0,15 % in 2008. In de loop van het 2 de kwartaal van 2008 zal onder dezelfde voorwaarden opnieuw een nationaal gecoördineerde enquête georganiseerd worden. 8.2. Opleidingsplannen Vanaf 1.1.2008 zijn alle ondernemingen die een OR hebben opgericht, bij ontstentenis een Comité Bescherming en Preventie op het Werk, verplicht om een globaal opleidingsplan op te stellen en voor advies voor te leggen aan de OR, bij ontstentenis de syndicale delegatie. Tegen 31/03 van elk jaar moet het plan definitief zijn opgemaakt, hetzij indien het boekhoudkundig jaar niet samenvalt met het kalenderjaar, binnen de 3 maanden na het einde van het boekhoudkundig jaar. In het 4 e kwartaal van 2008 wordt deze methode voor eerst geëvalueerd op sectoraal vlak. Deze evaluatie wordt herhaald in het 4 e kwartaal van 2010. Alsdan wordt paritair beslist de methode te handhaven, dan wel terug te schroeven. Onder opleidingsplan wordt verstaan een globaal overzicht van enerzijds de opleidingsbehoeften in de onderneming en anderzijds de wijze waarop er zal aan tegemoet gekomen worden. Bij de opmaak van het opleidingsplan zullen de opleidingsbehoeften in alle afdelingen en personeelsgroepen onderzocht worden. Jaarlijks wordt de uitvoering van het opleidingsplan gerapporteerd in de OR/SD. 8.3. OpleidingsCV In het belang van permanente vorming en verworven beroepservaring voor verdere loopbaan dient de onderneming van elke arbeider een "opleidingscv" bij te houden: inventaris uitgeoefende functies én gevolgde opleidingen tijdens zijn loopbaan in betrokken onderneming (ook de informele opleidingen (werkplekleren, taakverbreding, e.d.) en de opleidingen op initiatief van de werknemer). Deze inventaris wordt gevalideerd door werkgever en werknemer in een gemeenschappelijk document waarvan de werknemer bij uitdiensttreding een uittreksel dient te krijgen. Sectoraal wordt een suppletief en eenvoudig model voorzien in CAO. 8.4. Inspanningen van de nationale en provinciale opleidingsfondsen Er wordt een sectorale aanbeveling geformuleerd strekkende tot het openstellen van de nationale en provinciale opleidingsfondsen inzake opleidingen buiten de normale werkuren, afstandsleren en premiesystemen rekening houdend met de afspraken die al bestaan in de nationale en provinciale opleidingsfondsen. 8.5. Bijdrage risicogroepen De bijdrage risicogroepen wordt tot 31/12/2008 bepaald op 0,10 % onder dezelfde voorwaarden als het in akkoord 2005-2006. 9. Werkzekerheidsclausule De bestaande werkzekerheidsclausule wordt verlengd. 5
10. Diversen De bepaling inzake modalisering zoals opgenomen in het akkoord 2005 2006 wordt verlengd voor de duur van dit akkoord. De CAO jongerenlonen van 13 mei 1971 blijft geldig tot einde 2007 maar wordt herbekeken in de loop van 2007, met oog op een definitieve regeling op 1/1/2008. De middelen nodig voor het financieren van de verhoogde syndicale premies worden uit de vrije reserves van het Fonds voor Bestaanszekerheid geput. Een deel van de vrije reserves van het fonds voor bestaanszekerheid zal bij voorkeur worden belegd in locale technologische bedrijven gevestigd in de drie gewesten. Een regeling wordt getroffen voor de voortzetting van het brugpensioen voor vrouwen. De sociale partners hebben de intentie om representatieve gegevens te verzamelen in zake de overuren in de metaalbouwsector; daartoe zal een paritaire werkgroep een methode op punt stellen. Verlenging Vlaamse premies. 11. Sociale Vrede Verlenging van de bestaande sociale vrede clausule. De bestaande afspraken inzake sociale vrede worden in de loop van de eerste helft van de 2007 herschreven in één enkele CAO. 12. Duur Dit protocol moet uitmonden in een collectieve arbeidsovereenkomst inzake het nationaal akkoord 2007-2008, geldig van 1/1/2007 tot 31/12/2008, behoudens de gebruikelijke bepalingen van onbepaalde duur. BIJLAGE: Gewestelijke initiatieven Onze drie gewesten hebben te maken met een verschillende realiteit inzake arbeidsplaatsen. De realiteit is anders in het Waalse en Brusselse gewest; de grootste moeilijkheid waarmee deze twee gewesten te kampen hebben is immers het cruciale gebrek aan beschikbare arbeidsplaatsen. De rampzalige werkloosheidscijfers in Wallonië en Brussel bewijzen dat feit wel degelijk. In dat opzicht laten de werkloosheidscijfers bij de 25-jarigen bijzonder weinig aan de verbeelding over, met grenswaarden die tot 50 % werkloosheid kunnen gaan in sommige arrondissementen van Wallonië en Brussel. Uitgaande van die vaststelling wenst de MWB de mogelijkheid te onderzoeken om op sectorvlak te zorgen voor middelen bedoeld om de gewesten toe te laten om, in functie van hun eigen realiteit, een reeks initiatieven te ontwikkelen die hun toelaten om een antwoord te bieden aan hun grootste moeilijkheden. Het gemeenschappelijke doel moet daarbij zijn om de belangen te verdedigen van de werknemers en ondernemingen van de respectievelijke gewesten. Wat meer in het bijzonder het Waalse gewest en het Brusselse gewest betreft, zou het uittrekken van op sectorvlak onderhandelde middelen dus tot doel hebben om een paritair orgaan op te richten dat moet helpen bij het scheppen van kwaliteitsvolle banen in de sector van PC 111.1&2 in Wallonië en Brussel. Dit orgaan, gefinancierd op sectorvlak volgens overeen te komen modaliteiten en eventueel vanuit andere private of publieke financieringsbronnen, zou gericht zijn op het aanmoedigen en ontwikkelen van activiteiten rond technologische en sociale innovatie in de sector van PC 111.1&2. 6
Het zou dus specifiek tot doel hebben om in onze sector de ontwikkeling te organiseren van gewestelijke initiatieven, onder voorwaarde dat er nettojobcreatie aan vast hangt. Het zou eveneens gewestelijke initiatieven kunnen begeleiden, zoals het ontwikkelen van activiteiten voorzien in het Marshall-plan op Waals vlak of het Tewerkstellingsplan voor de Brusselaars. Het luik technologische innovatie zou toelaten om initiatieven te financieren die zich kunnen uitsplitsen onder de vorm van deelname in het kapitaal van (al dan niet beursgenoteerde) ondernemingen uit de sector, financiering van leningen aan bedrijven uit de sector, steun voor het ontwikkelen van innoverende projecten in de sector, steun voor het oprichten van ondernemingen of activiteiten in de sector, enz. Het luik sociale innovatie zou dan toelaten om de ontwikkeling te financieren van initiatieven ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de arbeiders uit het PC 111.1&2. Een studie over de impact van de door het orgaan gefinancierde maatregelen op de nettojobcreatie in de sector van PC 111.1&2, zou worden geanalyseerd door een op gewestvlak opgericht paritair opvolgingscomité. De dynamiek die op gewestvlak zou worden gecreëerd door de oprichting van dit orgaan voor het scheppen van kwaliteitsvolle banen, zou uiteraard vergezeld moeten gaan van een reeks initiatieven om te zorgen voor de samenhang van het mechanisme, en om die te versterken. De sectorinitiatieven inzake vorming en opleiding passen rechtstreeks in dit kader. In dat opzicht is het dat de MWB meer algemeen eveneens vraagt om zo snel mogelijk een rondetafel te organiseren die de sociale partners uit de sector samenbrengt, eventueel samen met andere partijen (overheid, universiteiten, enz). Deze rondetafel zou als doel hebben om de jobaanbiedingen bij ondernemingen uit de sector te toetsen aan de op dit ogenblik gekende vraag, en daar de nodige opleidingsbehoeften bij te voegen om te zorgen voor de correlatie tussen vraag en aanbod. Een specifiek onderzoek van de korte- en middellangetermijnbehoeften van de ondernemingen inzake arbeidsplaatsen (ingevolge de toekomstige uitstroom van gepensioneerden/bruggepensioneerden) zal eveneens moeten worden opgezet door de leeftijdspiramide te analyseren van de ondernemingen uit de sector in Wallonië en Brussel. 7