DE VICARIEËN IN DE ST. LAURENSKERK TE ROTTERDAM, DOOR DR. H. C. H. MOQUETTE.

Vergelijkbare documenten
Par.1 De verkiezing van de deken

Tweede Kamer der Staten-Generaal

JOHANNES Georgius Pruschenccius kwam i September

EEN VIJFTIENDE-EEUWS ROTTERDAMS FAMILIENET- WERK VERDER ONTRAFELD

Boven in het pand bevinden zich twee platte gevelstenen. In een van de gevelstenen (boven de voordeur) is de tekst 'HUIZE LOUISE' gebeiteld.

die sinds 1476 in de lijsten van renten voorkomt en op 10 maart 1477

Warder in Gevelstenen. De oude huizen van Warder met hun gevelstenen

Liturgie voor de vierde zondag van Advent en bevestigingsdienst

OORSPRONKELIJK behoorde het huis aan de regulieren

Ridder Hendrik van Norch en familie.

Openluchtdienst! speelruimte om te leven!

Het Huis. en de Heerlijkheid

STAATSBLAD 'VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN.

Den Twaalfden Augustus Achttienhonderd vijftien zijn voor ons President officier van den Burgerlijken Stant der Gemeente van Hendrik Ido Ambacht

Stellingen ter verkrijging van den graad van doctor in het Romeinsch en hedendaagsch recht.

Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.

Gerardus BESSELING Anna, Mactiae CRAMER (KRAEMETS) Joannis CRAMER (CREMER) Mariae HOEVEN Hendrick BESSELING Annitje BESSELING

Nummer Toegang: 857 Plaatsingslijst van stukken afkomstig van de eigenaren van de Hofwoning te 't Woudt,

Emma van Waldeck-Pyrmont: Arolsen, 2 augustus 1858 Den Haag, 20 maart 1934

II-d. GOYART GHRAERT SCHAMPERS was eigenaar van een huis in de Regtestraat te Stratum, dat stond naast het huis 'de Schampert', groot ^lopenzaad

De Burg te Wassenaar.

Brief Syt A , Brief no. 82 en 85. Brief 17 oktober 1859

Het drama van twee geliefden, die niet met elkaar mochten trouwen, terwijl zij 7 maanden zwanger was

Willem III der Nederlanden: Brussel, 19 februari 1817 Apeldoorn, 23 november 1890

Jan van der Heyden te Leiden.

DE WAPENSTEEN VAN DE GOUDEN LEEUW DOOR J. SPRUIT

Wet voor het Natuurkundig Gezelschap te Middelburg. Vastgesteld den 13 december Artikel 1.

Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks

AKTE VAN STATUTENWIJZIGING STICHTING PRIORITEIT ORDINA GROEP

Lieve Vrouwe Broederschap te Houten D. Ruiter Februari 2014

DE GRONDWET - ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS WETENSCHAPPELIJK COMMENTAAR ARTIKEL 39 - LIDMAATSCHAP KONINKLIJK HUIS - G.

Bijdrage voor de geschiedenis van het huis Berendrecht onder Aarlanderveen en bezitters.

NT00067_42. Nadere Toegang op inv.nr 42. uit het archief van het. Stadsgerecht Wijk bij Duurstede, , (67) H.J. Postema

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Cornelis van Huijk(Huik) ( )

In den naam Gods amen.

2 Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis, regerende over alles, wat hij had:

Het plaatwerk aan de Spaarndamsche sluizen.

Jan zonder Vrees (hertog): Dijon, 28 mei 1371 Montereau, 10 september 1419

Johanna van Constantinopel: tussen 1194 en 1200 Marquette, 5 december 1244

volledig bij de persoon zelf, of daar waar het minderjarigen betreft, bij hun ouders. Toegelaten worden alle leden van de gemeente, alsmede gelovigen

Het nieuwe verbond. Stap in je geloof

-1- STATUTEN. Stichting Burger Initiatief Muziek Kiosk Valkenswaard

Als wij dan eten van dit brood en drinken uit deze beker, verkondigen wij de dood des Heren totdat Hij komt.

Wat wist Naomi aan haar schoondochter te vertellen en welk advies gaf zij aan Ruth?

Een Vriend die kan meevoelen

- 1 - Een Vriend die kan meevoelen

Is Jezus de Enige Weg? Is het christendom de enig ware religie?

Concept (raads)voorstel tot derde wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling GGD Hollands Noorden

PIETER CORNELIS ENGEBRECHTSZ., GENAAMD KUNST

En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder, de zuster van Zijn moeder, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.

Zoon Desiderius-Augustinus Van Malleghem

worden beschreven in de verzen 1 t/m Petrus 1 De Goddelijke natuur

SJb Mei Maart 1938,Nr.1295,Afd.H.0. Wijziging en aanvulling der hooger-onaerwijswet#

negentienhonderd en tachtig, verscheen voor mij, na te noemen getuigen: JACOBA CATHARINA MARIA MEIJER-

- 1 - Christus. Maar ook een apostel en dat betekent: een gezondene van Jezus Christus. Goddelijke natuur 2 Petrus 1

SAMENWONING RELEVANTE ARTIKELS UIT HET BELGISCH BURGERLIJK WETBOEK


God dus we kunnen zeggen dat het Woord er altijd is geweest. Johannes 1:1/18

Geloofsbelijdenis * (zie de drie voorbeelden) (Als de ouders een doopkaars hebben kan die nu worden aangestoken.)

Statuten Promotie Driebanden Groot Veldhoven. Artikel 1 - Naam, zetel en duur

NT00064_152. Nadere Toegang op inv. nr 152. uit het archief van de. Dorpsgerechten, (64) H.J. Postema

De hogepriester in het oude verbond is een beeld van deze hemelse. Hebreeën 8

Written by Yvonne Roeling Wednesday, 31 December :00 - Last Updated Tuesday, 06 January :24

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

De Twaalf Artikelen des geloofs apostolische geloofsbelijdenis. 1. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.

- 1 - STICHTING BEHEER SNS REAAL

zus van Maria, de moeder des Heren. Dat blijkt uit Johannes 19:25 waar staat: Johannes, de discipel die Jezus liefhad.

De Kerk - Geschiedenis (Van deze kerk heb ik de DTB boeken ingezien)

Inventaris van het archief van het Ministerie van Justitie: Dossiers Vicariegoederen,

Fragment-genealogie Smeets (3)

Kind Cornelis van der Stoel Vader onbekend Moeder Jannetje van der Stoel Plaats Katendrecht Geboortedatum Bron Katendrecht

Genealogie van Arend Cornelisse van der Swan

Gebedsviering van 3 februari 2013 Opdracht van de Heer (O.-L.-Vrouw Lichtmis)

Verschillen tussen kerkgenootschappen en modaliteiten of hun onderlinge verhoudingen doen binnen het terrein van de Bond niet ter zake.

Dienen. Salome was dus de zuster van Maria, de moeder des Heren. En Maria, de moeder des Heren, was daarom een tante van Johannes en Jacobus.

Eerste lezing: I Kon. 8, , Tweede lezing: I Petr. 2, 4-9), Evangelie: Luc. 19, 1-10)

STATUTEN VAN DE VERENIGING PROMOTIE INFORMATIE TRADITIONEEL BIER PINT.

Uitvaart voorbede Voorbeeld 1.

Hendrik I van Brabant: Leuven, ca Keulen, 5 september 1235

DAGELIJKS WERKBOEK DEEL #1

Een volk van priesters

Welke angst leefde bij de broers van Jozef na het overlijden van hun vader?

Het reglement van

Albrecht van Oostenrijk: (Wiener Neustadt, 15 november 1559 Brussel, 13 juli 1621

Zondag 21 oktober Zuiderkerk. Voorganger: ds Harmen Jansen Organist: E. Bremer. Orgelspel. Welkom. Zingen: lied 217 vers 1, 3, 4 en 5

UITKERINGSVERORDENING vrijwillig vervroegd uittreden.

Blad 1 Naam en Zetel Artikel 1 1. De stichting draagt de naam: Stichting Oud-Zeilend-Hout 2. Zij heeft haar zetel te Slochteren Doel Artikel 2 Het doe

Wie is de Heilige Geest?

OPRICHTING STICHTING Stichting Beheer Derdengelden

Jaar B - Bouwen aan Zijn Rijk

Maria verscheen in Lourdes aan een meisje. Wat was haar naam? Op wat voor plaats verscheen Maria aan Bernadette?

Eduard III van Engeland: Windsor Castle, 13 november 1312 Richmond upon Thames, 21 juni 1377

Artikel 2 Het huishoudelijk reglement wordt vastgesteld door de Algemene ledenvergadering.

Het sacrament van. De ziekenzalving. Sacramenten

Inventaris van het archief van Jacob Kerkhoven,

Stadsbestuur Rhenen, (152)

Nummer Toegang: A13. Maurits, prins van Oranje, graaf van Nassau- Breda ( )

Transcriptie:

DE VICARIEËN IN DE ST. LAURENSKERK TE ROTTERDAM, DOOR DR. H. C. H. MOQUETTE. Groot was het aantal altaren, dat zich vóór de Hervorming in de parochiekerk te Rotterdam bevond. Behalve het hoofdaltaar en de altaren in de twaalf kapellen, in iedere zijbeuk zes, waren er nog vier op het hoofdkoor en tevens nog altaren aan de meeste pilaren. In 1412 is de eerste steen gelegd van de tegenwoordige St. Laurens; pas in de 2de helft der 15de eeuw was de bouw voltooid en kon de kerkdienst zijn vollen luister ontplooien. In 1472 werd het hoofdaltaar gewijd aan St. Laurentius en St. Maria Magdalena; in 1497 verrijkte volgens de overlevering Philips van Bourgondië het nieuwe bedehuis met twee altaren, het eene ter eere van St. Maarten, het andere van St. Willebrord. Tal van gilden stichtten een eigen altaar, het eerst naar het heet de bakkers, die reeds in 1437 een altaar oprichtten voor St. Aubertus, dat evenwel nog niet in de kerk geplaatst kon worden, doch in 1490 daarheen werd overgebracht; in 1491 volgden de metselaars met het St. Barbara-altaar, in 1492 de schoenmakers met het St. Crispijns-altaar; de smeden hadden hun St. Eligius-altaar, de barbiers hun Cosmus en Damianus-altaar, de kramers wijdden hun heiligdom aan St. Nicolaas, de timmerlieden aan St. Jozef. Enkele altaren bestonden, zooals wij later zullen zien, reeds vroeger; waarschijnlijk zijn deze eerst in de oude kerk of in een kapel geweest en later overgebracht naar de St. Laurenskerk. Wij kunnen ons denken, dat het stichten van een altaar gepaard ging met het verbinden daaraan van een dienst en het begiftigen der stichting met inkomsten voor den geestelijke met dien dienst belast. Deze geestelijke beneficiën noemde men vicarieën of kapellanieën, de geestelijken daaraan verbonden, vicarissen of kapelaans. Niet alleen gilden en geestelijke broederschappen, maar ook vele particulieren vermeerderden het aantal dier beneficiën, waarvan het gevolg was, daar het aantal altaren niet ad libitum kon uitgebreid worden, dat men zich tevreden stelde met het stichten van een vicarie op een reeds bestaand altaar; dit kostte trouwens ook veel minder en zoo noodig konden die vicarieën van het eene naar het andere altaar verplaatst worden. In 1514 waren er 19 priesterhuizen in Rotterdam. Wij moeten wel aannemen, dat in die huizen verschillende geestelijken samenge- 71

woond hebben, want, als wij in het oog houden, dat buiten de parochiekerk, waaraan een pastoor (cureit of rector) en een vicecureit verbonden waren, in twee kapellen n.1. de St. Seveers- en de St. Sebastiaanskapel dienst gedaan moest worden, om nu de godshuizen en de kloosters maar buiten rekening te laten, komen wij met de geestelijken aan alle vicarieën verbonden tot een veel grooter aantal. Ik merk echter hierbij op, dat wel vicarieën mochten samengevoegd worden met bisschoppelijke goedkeuring, daar de inkomsten dikwijls niet voldoende waren voor het levensonderhoud van een priester. Ook kon de bisschop een vicarie splitsen en twee personen de vruchten daarvan laten genieten. Zoo lezen wij, dat in 1535 twee vicarieën op het St. Michielsaltaar vereenigd werden; de dienst daarentegen van een vicarie op het St. Theobaldus-altaar werd in 1480 beurtelings door twee priesters waargenomen. Het stichten van een vicarie had bijna altijd ten doel, het zorgen voor de zielen der afgestorvenen. Het was een daad van piëteit jegens overleden gildebroeders en -zusters en jegens gestorven familieleden, terwijl de stichters daarbij tevens hun eigen weg naar den hemel effenden en de rust hunner ziel bevorderden. De dienst van den vicaris bestond dan ook gewoonlijk alleen uit het doen van zielmissen om daardoor de zielen uit het vagevuur te bevrijden, uit het houden der memoriën op de sterfdagen der dooden en het lezen van bepaalde gebeden. Slechts zelden was aan zulk een dienst zielezorg voor de levenden verbonden, wel vinden wij bepalingen in stichtingsbrieven omtrent aalmoezen aan de armen. In de fundatiebrieven van broederschappen en gilden komt meestal alleen dit geestelijk karakter der vicarie uit; dat de vicaris daarvan in de eerste plaats gezocht zal zijn onder de familieleden der gildebroeders is wel vanzelfsprekend, doch was volstrekt niet altijd vereischt. Anders echter stond het met de stichtingen van particuliere personen; hoofdzaak mag ook daarbij het doen der zielmissen geweest zijn, daarnaast blijkt de bedoeling om door een familiepatronaat de inkomsten te reserveeren voor een familielid. Men noemde dit beneficia met het jus patronatus laïcalis (= van leeken). Het geestelijk beneficium werd tennaastenbij een familiefonds ten bate van jonge geestelijken in de familie, voor wie dit vicarisschap dikwijls de eerste schrede was op de kerkelijke ambtsladder. Niet zelden leest men in de stichtingsbrieven, dat de vica- 72

rie gegund moest worden aan een armen geestelijke in de familie. In vele opzichten komen die stichtingsbrieven overeen. Een kleiner of grooter aantal zielmissen en andere diensten werden voorgeschreven, de gever of geefster behield zich meestal levenslang het recht voor om een vicaris te benoemen en wees na zijn of haar dood de familieleden aan, op wie dit recht moest overgaan, meestal den naaste in den bloede, de vrouwen niet uitgezonderd, doch onder deze beperking, dat een jonger man boven eenoudere vrouw in denzelfden graad zou gaan. Deze collator (-trice) of patroon (-ones) was vrij in de keuze van den vicaris, mits deze een familielid was. Een collator kon niet tegelijkertijd vicaris zijn. De vicaris moest priester of klerk zijn en minstens den 14-jarigen leeftijd bereikt hebben. Hij werd voor levenslang benoemd, doch kon afstand doen van zijn beneficium ten behoeve van een ander, die dan echter opnieuwdoordencollatormoestbenoemdworden. Oorspronkelijk was het een eisch, dat hij zelf zijn bediening waarnam ; slechts was het hem vergund, zoolang hij klerk was, een ander den dienst te laten verrichten. Daar de vicarie noch den vicaris noch den collator toebehoorde, doch geestelijk goed was, mocht niets daarvan vervreemd, en het fonds wel vermeerderd doch niet verminderd worden. Voor den vicaris, die een kerkelijk ambt bekleedde, was de benoeming door den patroon natuurlijk niet voldoende. Feitelijk had de laatste alleen het recht van presentatie ; de bisschop, die consent had moeten geven tot de stichting der vicarie, moest aan de benoeming ook zijn goedkeuring hechten en deze confirmeeren ; hij was de eigenlijke collator. En evenals bij de stichting werd de pastoor der parochiekerk er in gekend en voor Rotterdam schijnt men het nog meermalen noodig geacht te hebben den abt der St. Paulusabdij te Utrecht, die het jus patronatus der Rotterdamsche kerk had, om zijne toestemming te vragen. Bij drie proclamaties werd dan de benoeming in de kerk afgekondigd en ieder, die iets aan te merken had op benoeming of benoemde kon daartegen zijn bezwaren inbrengen; pas daarna had de plechtige institutie plaats volgens de schriftelijke opdracht van den bisschop. Na eedsaflegging op het Evangelie van trouw en gehoorzaamheid aan de curie, verklaring, dat hij niet aan simonie zijn benoeming te danken had en belofte, dat hij de goederen vervreemden noch bezwaren zou, waarvoor hij borg moest stellen, van al hetwelk in bijzijn van getuigen door 73

den apostolischen notaris een acte werd opgemaakt, werd de vicaris eindelijk toegelaten in corporalem, realem et actualem possessionem" der eeuwigdurende vicarie of kapellanie, terwijl de collator verplicht was toezicht te houden, dat alle beloften werden nagekomen. Tegen de hiervoor genoemde bepalingen is heel wat gezondigd. Dat één persoon èn collator èn vicaris was, komt een enkele maal voor, doch heb ik in de Rotterdamsche bronnen vóór de Hervorming niet aangetroffen. Jonge klerkjes beneden de 14 jaar zien wij in het bezit gesteld, van beneficia en de tijd, die hun gegund werd om zich tot priester te lafen wijden, schijnt nogal rekbaar geweest te zijn. Enkele stichtingsbrieven schreven voor, dat die wijding vóór het 25ste of 30ste jaar moest geschieden, maar men leest hieromtrent eigenaardige dingen, b.v. dat iemand zijn ontslag nam of kreeg, omdat hij trouwde; zooals in 1490 Wolfert Willemsz., vicaris aan het altaar van St. Johannes Baptista, in 1534 Jan Joosten, vicaris aan het St. Nicolaasaltaar, en in 1560 Cornelis Dircxsz., vicaris aan het altaar van St. Nicasius. Geestelijken, die de hoogere wijding nog niet ontvangen hadden, konden uit den geestelijken stand treden, doch dat zij dan tot het trouwen toe kerkelijke inkomsten genoten is toch wel niet overeen te brengen met de bestemming dier goederen. Vrijwillige afstand, waarschijnlijk om zelf een beter bezoldigden dienst te krijgen, komt menigvuldig voor, zij het dan ook dikwijls met goedkeuring van den collator; het laten waarnemen van het ambt door een ander is een algemeen verschijnsel. Vele geestelijken woonden zelfs niet ter plaatse. Mr. Willem van Cralingen, in 1554 vlg. vicaris aan het altaar van St. Jacob den Meerdere, was deken en kanunnik aan de collegiale kerk van O. L. V. te Messines in Vlaanderen en liet zijn vicarisschap waarnemen door Arent Jorisz., deken van Schieland ; de jaarlijksche inkomsten bedroegen ongeveer f 44, de waarnemer ontving daarvan f 5 voor ééne mis per week. De vaders der jonge klerken, die eveneens een plaatsvervanger noodig hadden, zullen op dezelfde wijze gezorgd hebben, dat er weinig afgestaan werd en veel overbleef uit het fonds, dat als een soort familie-studiefonds beschouwd werd. Die klerk-vicaris komt dan ook bijna uitsluitend bij de familievicarieën voor. Allerlei afwijkingen van den regel zien wij getolereerd na het betalen van kerkelijke boete; vooral voor absenties is heel wat betaald. Onwettige 74?::

geboorte schijnt voor den gebeneficeerde geen onoverkomelijk beletsel geweest te zijn; in een fundatiebrief van 30 Sept. 1464 schrijft de stichter voor, dat de vicarissen gekozen zouden moeten worden uit zijn wettige en natuurlijke kinderen. Datcollatierecht heeft aanleiding gegeven tot vele processen; meer dan één familielid meende dikwijls daarop aanspraak te kunnen maken en niet altijd kon men tot overeenstemming komen. Wij zien dan ook meermalen verschillende candidaten voor een vicarie elkander deze betwisten en somtijds hakte de bisschop dan den knoop door en benoemde zelf een vicaris volgens het jus devolutum, d.w.z. dat het presentatierecht aan hem verviel, als er binnen drie weken niemand als vicaris was voorgesteld. Zoo had men in 1513 een proces tusschen Jan Dircxsz. van der Meer en Jacob Thieboutsz. over het vicarisschap aan het altaar van St. Antonius, en in 1529 na den dood van den eerste tusschen Hugo Cornelisz. en Willem Jorisz. ; Anthonis Symonsz. stond in 1550 zelfs tegenover twee mededingers en het duurde tot 1552 eer hij geïnstitueerd kon worden. Het verloren gaan of verdonkeremanen van stichtingsbrieven veroorzaakte groote verwarring in de opvolging der collatoren en menige geslachtslijst, opklimmende tot de 15de eeuw, tot staving der familiebetrekking opgemaakt, is daaraan te danken. Waren dus reeds vóór de Hervorming vele misbruiken ingeslopen, wat de benoeming tot en de bediening van de vicarieën betreft, na dien tijd was daar eigenlijk geen oog meer op te houden. De deken van Schieland, Arent Jorisz., is in 1566 vicaris van minstens 4 vicarieën, Pieter Pietersz. alias Eyghenvoocht of Bulgersteyn had er evenveel voor zijn rekening en was bovendien nog vicaris in Den Haag, waar hij woonde. Het aantal priesters nam af en de giften der geloovigen werden minder, zoodat de trouwgeblevenen hun inkomsten op allerlei wijze trachtten te vermeerderen en de vacant geworden vicarieën, voor welke soms wel familieleden doch geen geestelijke familieleden opkwamen, ex jure devoluto verkregen. Den 12dcn Nov. 1572 is de laatste mis opgedragen in de St. Laurenskerk; altaren en beelden zijn uit de kerk verwijderd en de vicarieën hielden dus ook op te bestaan. Predikanten kwamen in de plaats der Roomsch-Katholieke geestelijken; met die verandering ging gepaard een andere bestemming der kerkelijke en geestelijke goederen. Den 5^en Sept. 1574 vaardigden de Staten van Holland en Westfriesland een 75

plakkaat uit, waardoor alle geestelijke goederen, ook de inkomsten der vicarieën, tot één fonds vereenigd werden, n.1. dat der gebeneficeerde goederen, en de administratie kwam aan verschillende geestelijke kantoren o.a., wat Rotterdam betreft, aan het geestelijk kantoor te Delft. Dit fonds werd bestemd o.a. voor de predikanten. Wat de vicarieën betreft maakte men één groote beperking; de zoogenaamde familievicarieën vielen grootendeels daarbuiten. Men beschouwde deze niet als zuiver geestelijke fondsen en stelde zich dus tevreden met een deel der inkomsten. Daar het bleek, dat ook te Rotterdam het meerendeel der vicarieën bestond uit laatstgenoemde soort, is aan het geestelijk kantoor al heel weinig, ja feitelijk niets, ten goede gekomen. Tot 1578 zijn de vicarissen in het genot van hun inkomen gelaten, daarna zijn allerlei besluiten genomen om het toezicht der Staten over deze fondsen uit te strekken. De Staten traden in de plaats van den bisschop, wat de confirmatie betreft; ook moesten zij octrooi geven tot het vervreemden van vicariegoederen, dat meestal verleend werd, doch altijd op voorwaarde, dat de koopsom belegd zou worden in losrenten ten laste van het Land; slechts wat de koop opbracht boven taxatie mocht in particulier bezit van den vicaris overgaan. Evenals vroeger moest na drie weken (later na langeren termijn), een vicaris door den collator worden voorgesteld en tevens een lijst ingediend worden van de aan de vicarie toebehoorende fondsen. In den Blaffert van de vicariën, beneficiën enz." in alle kerken van Noord- en Zuid-Holland, vinden wij alle vicarieën genoemd, die sinds 1578 zijn aangegeven. Het is een groot aantal, maar slechts een klein gedeelte van wat er geweest is. Voor Rotterdam zijn van 1578 tot 1652 maar vijftien vicarieën opgegeven; op een enkele uitzondering na zijn de overige familiegoed geworden. Van die vijf tien bestonden er in 1888 nog slechts vier, blijkens het Rapport over de vicariegoederen in Holland door W. van Beuningen". Na de Hervorming was de vervreemding dan ook wel heel gemakkelijk geworden. Ik noem slechts een enkel voorbeeld. Den 13<fen Febr. 1613 werden bij het geestelijk kantoor te Delft twee vicarieën aangebracht door Geertruyd Jacobs gesticht op het St. Maria Magdalena- en het St. Eligiusaltaar. Onder de goederen worden pro memorie vermeld, omdat zij niet te vinden zijn, de helft van ongeveer 13 morgen en 14 hond land gelegen in IJsselmonde, genaamd het 76

Oudeland, twee hond en 11 roeden land in Mijnsheerenland en 4 morgen land in de Wiel, die alle opgegeven waren in de fundatiebrieven. Bij de vicarieën hield men zich zooveel mogelijk aan de stichtingsbrieven, doch stuitte hierbij op allerlei moeielijkheden, omdat in heel weinig gevallen was voorzien in een verandering van godsdienst, zeker niet bij de stichtingen vóór de 2de helft der 16de eeuw. De daarin voorgeschreven kerkelijke diensten waren afgeschaft, aan zielmissen hechtte men niet meer, vicarissen waren totaal overbodig geworden. Sommige bepalingen waren wel voor uitvoering vatbaar, zooals uitdeelingen aan de armen en het verzekeren van inkomsten aan geestelijken of aanstaande geestelijken; hieraan kon men mutatis mutandis voldoen. Ook hield men rekening met den wensch der stichters om de familie te bevoordeelen. Zelfs behield men de namen vicarie, collator of patroon en vicaris voor de verouderde zaken en begrippen. Al was er van plechtige institutie geen sprake meer, de benoemde werd toch door een eig enaardige handeling in het bezit gesteld van zijn recht op de inkomsten. Gewapend met den confirmatiebrief, die zijn officieele benoeming inhield, begaf hij zich in gezelschap van een paar schepenen of een notaris en getuigen naar de vicarielanden om door aard- en grasroering de reëele en actueele possessie te verkrijgen, zooals men dit noemde. Het afdragen van een derde gedeelte der inkomsten aan het geestelijk kantoor had heel wat voeten in de aarde. Eerst waren de Staten ook nog geneigd geweest te bepalen, dat de overblijvende twee derden besteed zouden moeten worden ad pios usus, doch al spoedig hebben zij ten opzichte hiervan niet één, doch beide oogen dichtgedaan. Het was al mooi, als het geld besteed werd voor opleiding tot predikant; heel zelden was zelfs dit het geval. Het is een eigenaardig verschijnsel, ook vrouwen tot vicaris benoemd te zien! Tot het afstaan van een derde deel rezen van alle kanten bezwaren, ook in het college der Staten, en tot vervolging en bestraffing der onwillige betalers kwam het niet. Men hield echter vast aan het denkbeeld, dat het fonds geestelijk, in ieder geval geen particulier eigendom was, dat de collator geen ander recht had dan de keuze van een vicaris en deze levenslang de vruchten mocht genieten zonder over het kapitaal te beschikken. De genomen besluiten schenen niet onbillijk en er waren ook wel, die toegaven, dat de naam-vicaris, die zondereenige diensten 77

te presteeren tweederden der inkomsten bleef genieten, heel tevreden mocht zijn. In den beginne hebben de Staten nog wel eens een zwak protest laten hooren tegen het overtreden der door hen genomen besluiten. De steden klaagden, als de ridderschap uit eigenbelang het niet al te nauw nam met de plakkaten, die betrekking hadden op de vicarieën. Wat deden zij echter zelf? De derde penning van de vicarie op het St. Ewoudsaltaar te Nieuwerkerk op den IJsel was tot 1615 prompt betaald, doch sindsdien was de toenmalige vicaris Govert van Goedereede in gebreke gebleven en hij gaf zelfs te verstaan, dat dit geschiedde met goedvinden van burgemeesteren van Rotterdam. De ontvanger der geestelijke goederen schreef 17 Oct. 1621 aan de H.H. Mog., dat hij dit niet kon aannemen, doch de heer Van Goedereede was van 1618-1625 vroedschap en in 1622 burgemeester van Rotterdam en dat verklaart alles. Alle toezicht ontbrak feitelijk en de eeuwigdurende vicarieën verdwenen als sneeuw voor de zon van het tooneel. De administratie van de vicarie was het werk van den vicaris ; kon nu, in geval van overlijden van patroon of vicaris, de familie onderling het eens worden over den opvolger, dan kraaide er geen haan na, zoo het kapitaal in familiebezit overging, wat vooral gemakkelijk ging, als dit in rentebrieven bestond. Anders werd de zaak, als familieleden elkander de inkomsten betwistten. Dan haastten de partijen zich met hun verzoek om confirmatie aan de Staten, later aan den Minister van Binnenlandsche zaken. Hoe weinig bewijskracht had echter die confirmatiebrief wat het goed recht op de vicarie betreft! Het blijkt telkens, hoe weinig aandacht de Hooge Colleges aan deze stichtingen gewijd hebben. Gebeurde het niet, dat twee ja zelfs drie mededingers een confirmatiebrief konden toonen en ten gevolge daarvan alle drie gras- en aardroering deden? Zoo'n geval deed zich o.a. voor in 1636 bij de vicarie op het St. Michielsaltaar te Rotterdam. De confirmatie was dus een bloote vorm. Heel zelden zien wij dan ook, dat deze geweigerd wordt, b.v. in 1728 aan den voorgestelden vicaris van het St. Stevensaltaar te Rotterdam, daar de gepresenteerde bleek Roomsch-Katholiek tezijn, watnatuurlijk niet volgens den fundatiebrief, doch naar een plakkaat der Staten, een afdoend beletsel was om vicaris te worden. De laatste toch moest getuigen de Gereformeerde religie te zijn toegedaan en bij minderjarigheid moest hij daarin opgevoed worden. Overlegging 78

van een extract uit het doopregister werd zelfs sinds 25 Nov. 1728 voor de confirmatie vereischt. Vinden wij in de 17de en 18de eeuw vicarieën in Roomsche handen, dan is dit alweer een bewijs van het weinige toezicht der Staten. Ook zien wij in de praktijk nogal eens tegen den regel zondigen, dat patroon en vicaris twee personen moesten zijn. Een door mij ingesteld onderzoek heeft de stichting van verschillende Rotterdamsche vicarieën aan het licht gebracht, zoodathet mij niet ondienstig scheen al wat daaromtrent hier en daar verspreid te vinden is, bijeen te voegen en deze stichtingen, die gewoonlijk te danken zijn aan personen of families, die een rol in Rotterdams geschiedenis gespeeld hebben, aan de vergetelheid te ontrukken. Ik geef dus chronologisch een kort overzicht van alle vicarieën, waarvan de stichting of eenige bijzonderheid mij bekend is, terwijl ik daaraan een lijst toevoeg van altaren en vicarieën, die ik in allerlei bronnen vermeld vond, met datum of data van stichting of voorkomen. Hierbij merk ik op, dat het mij onmogelijk was altaren en vicarieën altijd gescheiden te houden. De laatste waren soms aan andere heiligen gewijd dan de altaren, waaraan zij verbonden waren, bovendien konden zij verplaatst worden en dan nog komt het voor, dat het altaar soms genoemd wordt naar de vicarie. Vermoedelijk zullen zich onder de hierachter vermelde altaren dus enkele bevinden, die slechts onder de vicarieën gerangschikt moeten worden. Vicarieën toch waren er dikwijls meer dan één aan een altaar verbonden en het opgegeven aantal altaren schijnt mij te groot te zijn. Ook is er mijn aandacht op gevallen, dat verschillende altaren, wier stichting en patronen in een oud kroniekje worden aangetroffen, volstrekt niet voorkomen in officieele bronnen. Misschien zijn ze aan meer dan één heilige gewijd geweest en moet men ze zoeken onder andere namen. Deze soort heb ik met een ster aangeteekend. I. De oudste vicarie*), van welks stichting gewag wordt gemaakte is 16 April 1366 gesticht door de broeders en zusters van het geestelijk gilde van St. Jacob den Meerdere ; ter eere van dezen heilige en van God Almachtig, en begiftigd met jaarrenten tot een bedrag van 12 pond, 6 schellingen en 8 penningen Hollandsen. 1). Er wordt gesproken van capellania seu altare", zoodat deze woorden als synoniemen worden opgevat. 79

Tot de broeders van dit gilde behoorde o.a. Hillebrandus, priester, vicaris aan het altaar der H. Maagd Maria in de Parochiekerk, die ook reeds in 1343 voorkomt en toen in den Oppert woonde. Met den pastoor, heer Johannes, was een overeenkomst gesloten, zoodat deze geen schade leed. Het patronaatrecht bleef aan het gilde. Als eersten vicaris stelden de stichters aan Laurens Dircxsz. gezegd Palleys. Den 4<kn Mei 1366 volgde de goedkeuring op deze stichting en begiftiging van den abt van St. Paulusabdij te Utrecht, 5 Mei 1366 die van den bisschop van Utrecht met confirmatie van den voorgestelden vicaris. De bisschop spreekt van een altaar ter eere van God Almachtig, van de Heilige Moeder Gods, en van St. Jacob Major. St. Jacob Major, een der zonen van Zebedeüs, is volgens de legende heidenapostel in Spanje geweest en wordt daar vooral geëerd in St. Jago de Compostella, een bekend bedevaartsoord. De bedevaartsgangers tooiden hun mantels met zoogenaamde St. Jacobsschelpen of -mantels, ter herinnering aan de zeereis van den heilige, die eveneens met pelgrimsstaf en schelpen wordt afgebeeld, en dan ook in den volksmond St. Jacob met zijn schelpen" heette. In de St. Jacobstraat bevindt zich nog een houten beeldje in den gevel van een huis, waar hij zoo is voorgesteld. In Den Haag was St. Jacob van Compostella de patroon van het hoedemakersgilde; op een gildepenning van 1653 vinden wij hem in hetzelfde reisgewaad en het randschrift luidt: S. Jacop met u schelpen. God wilt ons helpen". Den 3den Aug. 1584 verzochten burgemeesteren der stad Rotterdam aan de broeders van het St. Jacobsgilde, op te willen geven welke geestelijke renten hun gilde bezat en de brieven en bescheiden daaromtrent in te leveren bij den rentmeester van het arme weeshuis, aan wie de Rotterdamsche regeering deze inkomsten wilde afstaan. Den 27sten Aug. voldeed het gilde aan deze opdracht. Burgemeesters beriepen er zich 4 Oct. van dat jaar op, dat het collatierecht tot dusverre door de pastoors was uitgeoefend, als nu bij oorloge endeveranderinge des tijds gesuccedeert ende vervallen in hande der regeerders der voors.stede". Zeven morgen land en eenige huisrenten kwamen op die wijze aan het weeshuis. II. Den 14den Maart 1407 stichtten de Heiligegeestmeesters een altaar met vicarie ter eere van den Heiligen Geest, waaraan zij als vicaris benoemden Ocker Jansz., priester, met een jaarlijksch

inkomen van 16 pond HoUandsch. Daarvoor zou hij o.a. dagelijks een zielmis moeten lezen voor alle afgestorvenen, waarmee dus ook de armen, die geen afzonderlijke diensten konden bekostigen, werden gebaat. Het patronaatschap bleef in handen van den pastoor der kerk en van twee a drie Heiligegeestmeesters. Toestemming tot de stichting was verkregen van den pastoor of rector Rudolf van Sande, en van schout, schepenen, burgemeester en raden der stad Rotterdam; de bisschop gaf zijn consent daartoe en confirmeerde de benoeming van den vicaris 23 Maart 1407. De drie hiervoor genoemde altaren of vicarieën, gewijd aan de H. Maagd, St. Jacob Major en St. Spiritus moeten dus nog de oude parochiekerk betreffen. Daar wij ze later terugvinden in de St. Laurenskerk, zullen ze daarheen zijn overgebracht. Het latere altaar van Onze oude vrouw (nostra antiqua domina), gewoonlijk het oude gildt" genoemd, zal dat eerste Maria-altaar zijn, dat in 1366 en ook in 1374 vermeld wordt. III. Willem, hertog van Beieren, graaf van Holland, stond 5 Nov. 1413 aan Jacob Mijs toe een ewige capelrie" op te richten en te begiftigen ter eere Gods, zijner gebenedijde Moeder en der heilige elfduizend martelaren, volgens den fundatiebrief daarvan door Jacob Mijs gemaakt, die voor zich en zijn nakomelingen het patronaatrecht had gereserveerd. De fundatiebrief is verloren gegaan en onbekend is het, aan welk altaar deze vicarie werd verbonden. In 1419 komt als vicaris voor Laurens Pietersz., van 1477 tot 1560 hebben wij een geregelde opvolging der vicarissen. Nu eens is er sprake van vicarie, dan van kapellanie, na 1555 van altaar. In de rekeningen van den aartsdiaken van den Dom wordt steeds gesproken van tienduizend martelaren, wat wel juist zal zijn. De 22ste Juni was aan hen gewijd. Kortebrandt spreekt op 1556 van een altaar der 40 martelaren, waarvan Joris Dircxsz. vicaris en Katharina Anthonisd. patrones was. Uit den naam van den vicaris blijkt, dat hier dezelfde vicarie bedoeld is. Jacob Mijs is verder geen onbekende voor ons. Bij testament van 21 Mei 1428 maakte Jacob Aerntsz. Mijs legaten aan den Heiligen Geest, aan de broederschap van de Heilige Maagd Maria, aan die van St. Jacobus Major en aan de Memorieheeren. Duidelijk is, dat het hier een familievicarie geldt. IV. Dezelfde vorst hechtte 25 October 1415zijngoedkeuringaan de stichting van een eeuwige kapellanie ter eere Gods en der heilige 81

martelaren St. Georgius en St. Catherina, door heer Martijn Willemsz., priester, in overeenstemming met den fundatiebrief. Ook hiervan is verder niets bekend. Sinds 1474 komt een St. Jorisaltaar voor, doch in 1478 vinden wij een kapellanie ter eere van St. Andries en St. Joris en in 1479 een ter eere van de H. Maagd en St. Joris aan het St. Andriesaltaar vermeld. Een heer Martijn wordt genoemd in de stadsrekening van 1426/7, in die van 1429/30 worden zijn nazaten vermeld. V. Den 7den October 1435 sloten Gerrit van der Meer, priester, en de Heiligegeestmeesters een overeenkomst over de stichting van een vicarie ter eere van God en van St. Bartholomeus op het St. Antoniusaltaar. De eerste begiftigde die met 10 pond 's jaars uit het legaat, dat Aelwijn Florisz. van der Meer, zijn bloedverwant, hem kortgeleden had nagelaten. Waarschijnlijk was hijzelf niet met aardsche goederen gezegend, want Aelwijn Florisz. had hem aangewezen onder de eerste bewoners van het door hem gestichte Heiligegeesthuis en bij de stichting dezer vicarie beloofden Heiligegeestmeesters op hun kosten voor consent van dei landheer en van den bisschop te zorgen. De stichter bleef levenslang collator; daarna moesten als zoodanig optreden de cureit der parochiekerk en Heiligegeestmeesters. Heer Gerrit van der Meer schijnt organist in de parochiekerk geweest te zijn. In 1426 ontving hij uit de stadskas voor zijn orgelspel 7 Beijersgulden. De goederen bestonden in 1583 uit land in Kralingen. Enkele huisrenten waren toen al verduisterd. VI. Heer Pieter Reyniersz. stichtte 30 Sept. 1441 een vicarie op het St. Theobaldusaltaar en begiftigde deze met 5'^morgenland in den Bergpolder in Hillegersberg. In 1480 schijnen twee vicarissen daaraan verbonden geweest te zijn n.1. Cornelis Dircxsz. en Arent Reyniersz., in welken laatste wij wel een familielid mogen zien van den stichter. Van 1483 loopt de lijst der vicarissen door tot 1557. Eigenaardig is het, dat wij den dood van den laatsten vicaris, n.1. Simon Pietersz.,in 1574 vinden onder een vicarie van St. Ewoud. Ook hier is het niet onwaarschijnlijk, waar wij nu eens kapellanie of vicarie dan altaar van St. Theobaldus vermeld vinden, dat St. Ewoud en St. Theobald of Thiebout aan één altaar vereerd werden. In 1503 werd het St. Ewoutsblock (= offerbus) in de kerk bestolen. Vermoedelijk sprak men toen van het St. Ewoutsaltaar. 5 Sept. 1652 werden de goederen voor het 82

eerst aangegeven bij het geestelijk kantoor te Delft; de vicarie blijkt dan een familievicarie te zijn. VIL Jan Fijck van Hove Boudijnsz., stichtte 30 Sept. 1464 een vicarie of kapellanie ter eere van den Almachtigen God, van de Maagd Maria ende sonderlinghe in die eere der Presentatie Mariae, die is upter XXI dach van November, en der heylige Sint Jan Evangelist ende Sinte Jan Baptist" op het O. L. V. altaar aen de suytsijde" van de parochiekerk. Zijn beweegredenen daartoe geeft hij aldus op: updat wij mogen vercrijgen die eeuwige salicheyt, diewelcke ons onse gloriose prince ende sali?hmaecker als dat leste eynde onser scheppinge" geven kan, soe ist geraden, dat een ygelick van ons mit godsdienstigen werken ende aelmissen in dit wandelbaer leven hemselven alsoe beschicke ende disponere, dat hij die toecoemst des gloriosen prince ende conincxhoflf bequaem ende abel bevondenmach worden", verder in verlatenisse mijnre sonden, mijner ouders ende alle mijne lieve vrienden". Hij begiftigde de vicarie met vijf morgen land in het Oudeland van I Jsselmonde, bepaalde, dat hijzelf levenslang collator zou blijven, daarna zijn kinderen in de gewone volgorde, vervolgens zijn nakomelingen, terwijl de vicaris altijd zou moeten behooren tot zijn eigen familie, of tot die van Lijsbeth Godtschalcksd., zijn echtgenoote, hij waere van witachtige bedde ofte van bastardye gecomen". Die vicaris zou priester of klerk mogen zijn, doch in het laatste geval binnen zes of zeven jaren na zijn benoeming tot priester gewijd moeten worden. Zijn neef Mr. Jacob Damen, priester, stelde hij tot eersten vicaris aan. Deze zou verplicht zijn drie missen in de week te bedienen, verder missen op de vier hoogtijden, op alle O. L. V. dagen en op die der andere patronen, op Allerzielendag, op St. Catharina- en op St. Barbaradag. Den 18den Oct. 1593 is deze vicarie geïntituleert Presentationis Marie" aangebracht bij het geestelijk kantoor. Collator was toen Dirck Fijck, later zijn dochter Maria Fijck, gehuwd met Mr. Martijn Douw, waarna deze familievicarie in een ander geslacht overging. Het is moeielijk deze vicarie terug te vinden onder de vele, die opgegeven zijn. Den priester Jacob Damen, heb ik verder niet vermeld gevonden. Mogelijk is het, dat wij St. Nicasiusaltaar of-vicarie, waarvan van 1511 tot 1560 vicarissen genoemd worden, hiermee mogen vereenzelvigen. Deze heilige zal dan ook aan het St. Maria-altaar vereerd zijn geweest. In 1511 83

werd Cornells Adriaensz. Fijck, klerk, na den dood van Dirck Adriaensz. Fijck als vicaris daaraan gepresenteerd, doch hij kon het voorloopig niet verder brengen dan tot de proclamaties, daar ook Willem Jansz. Volder aanspraak maakte op de vicarie. Pas in 1513 is de eerste toen na afloop van het proces geconfirmeerd en geïnstitueerd. Hij werd in 1518 opgevolgd door Arnold van Diemen, van moederszijde behoorende tot de Fijcksfamilie, die sinds Boudewijn Jansz. Fijck van Hove, burgemeester in H27en latere jaren, een groote rol speelde in Rotterdam. Jan Boudijnsz. Fijck van Hove is eveneens burgemeester geweest in 1449 en 1454. De laatste van dit geslacht Maria Fijck van Hove heeft van zich doen spreken door haar ontvoering door Mr. Maerten Douw, in 1625, welk proces eindigde met verleening van gratie aan den ontvoerder 18 Aug. 1628. VIII. Den 7dcn Juni 1479 stichtten de kinderen van Gijsbrecht Jacobsz. n.1. Adriaen, Pieter, Jacob, Alijt, Marijken, Margrieteen Elsbeen, een eeuwigdurende vicarie ter eere van God Almachtig, van de H. Maagd, den apostel St. Jacob en inzonderheid van de martelaren St. Steven en St. Joris op het St. Stevensaltaar. De vicarie werd begiftigd met geld en landerijen in Kapelle en Ommoorden. Het patronaatschap zou eerst bij Adriaan berusten en daarna komen aan zijn broeders, zusters en verdere nakomelingen in de gewone volgorde. Ook de vicaris zou uit de naaste familieleden gekozen moeten worden; hij zou tenminste klerk moeten zijn en binnen vijf of zes jaar de wijding ontvangen. Eerste vicaris werd Joris Gijsbrechtsz., ook een zoon van Gijsbrecht Jacobsz., die daarvoor verplicht was drie missen in de week te bedienen en na elke mis van het altaar af te dalen om een Miserere mei Deus en een De profundis te lezen voor de ziel van den vader der stichters en andere gestorven familieleden en verder bij gelegenheid van de Quatuor tempora een vigilia te lezen. Gijsbrecht Jacobsz. was burgemeester in 1458 en moet vóór 1463 overleden zijn, daar er dan van zijn erfgenamen gesproken wordt. Dr. NicolaasZas noemt hem Gijsbert Adriaensz. van der Horst. In een copie van 1522 wordt Margriet Gijsbrechtsd. de overgrootmoeder genoemd van Matthijs Claesz. van der Horst, zoodat deze familie in de vrouwelijke linie van Gijsbert Jacobsz. afstamde. Waarschijnlijker is het, dat deze een lid der familie Tromper is geweest; in de 16de eeuw treffen wij in de regeering van Rotterdam zoons aan van Adriaen, Pieter 84

en Jacob Tromper, en een Adriaen Gijsbrechtsz. I Jsbrand Jacobsz. Solerius, tevens notaris, achterkleinzoon van Margriete Gijsbrechtsd., was van 1522-1565 vicaris. Den 6den Jan. 1613 bracht de collator Cornelis Matelief de Jonge de vicarie bij het geestelijk kantoor aan. Blijkens de lijst der vicarissen moet er aan dit altaar nog een andere en oudere vicarie verbonden geweest zijn, waarvan in 1475 een vicaris genoemd wordt. IX. Omstreeks dienzelfden tijd, tenminste vóór 1480, hebben Jan de Witt en Doede Jansz. van der Sluys een vicarie gesticht op het St. Michielsaltaar. De fundatiebrief is verloren gegaan, doch uit de geschiedenis dezer vicarie, die tot in de 20ste eeuw als familie vicarie is blijven bestaan, blijkt, dat alleen familieleden tot patroon en vicaris benoembaar waren. Het kapitaal bestond uit landerijen in Kralingen. Langdurige processen zijn gevoerd over het jus patronatus en het recht op de inkomsten en daaraan danken wij een geslachtsboom, die wel niet tot de stichters, doch tot hun kinderen en kleinkinderen opklimt n.1. tot Arent Pietersz. en Machtelt zijn vrouw, die wij van elders kennen als Arent Pietersz. Buyrman of Utenhage en als Machtelt Doesd. De beide stichters zijn geen onbekenden geweest in Rotterdams geschiedenis. Jan de Witt was baljuw der stad van omstreeks 1455 tot 1465, hoogheemraad van Schieland tot 1479, in welk jaar hij overleden moet zijn. Hij was heer van Bulgersteyn en hoewel dit slot toen reeds ruïne was, heeft deze bezitting zeker zijn aanzien vermeerderd en hebben latere nakomelingen zich Van Bulgersteyn genoemd. Eerst gehuwd met een prinses van Chimay, uit welk huwelijk een dochter geboren werd, trouwde hij op lateren leeftijd met Amelia, dochter van Mr. Jan van der Sluys, lijfarts van hertog Philips van Bourgondië, wiens zoon Doede Jansz., halfbroer van Amelia, huwde met heer Jans eenige dochter. Uit dit huwelijk liet hij zes kinderen na, o.a. de hierboven genoemde Machtelt. Hij was in 1460 secretaris der stad, in 1478 schepen en is in 1495 overleden. Vóór 1479 sloot hij een tweede huwelijk met Geertruyd Jacobsd. van IJsselmonde (zie no. XVIII en XIX). De eerste vicaris, die genoemd wordt, waarschijnlijk ook werkelijk de eerste, is Jan Jansz. de Witte, priester, een natuurlijke zoon van den heer van Bulgersteyn. X. Dezelfde personen worden genoemd als stichters van een 85

vicarie ter eere van de H. Maagd, eveneens op het altaar van St. Michiel. In 1535 werd op verzoek van Hugo van den Eynden, gehuwd met de kleindochter van Doede Jansz., Elisabeth van Zijl, patrones van deze en de vorige vicarie, door den bisschop van Utrecht vergunning verleend om twee vicarieën op hetzelfde altaar samen te voegen, wegens het kleine inkomen, voornamelijk veroorzaakt door overstroomingen, waardoor de landerijen bijna niets opbrachten. Vicaris van eerstgenoemde vicarie was sinds 1533 Pieter Pietersz. alias heer Eygenvoogt ofte Bolgersteyn", wonende in Den Haag en kleinzoon van Arent Pietersz. Vermoedelijk stond deze bijnaam in verband met het ontslag uit de voogdij van den minderjarige, die in den geestelijken stand was getreden. Zijn wijding tot priester heeft hij op jeugdigen leeftijd ontvangen. De andere vicarie was in 1535 juist vacant door den dood van Dirck IJsbrantsz. Deze vicarie was eveneens vóór 1479 gesticht, want toen was ze vacant door het overlijden van Tiebout IJsbrandsz., wiens opvolger Dirck IJsbrant Woutersz. werd. XI. Adriaen Cornelisz. Patijn, watermolenaar te Monnikkendam, bracht als naaste in den bloede van Pieter Dircksz. Hoper en Elisabeth Andriesd. mitsgaders van Mr. Ocker Pietersz., priester, bij het geestelijk kantoor te Delft 13 Juli 1676 een vicarie aan op het altaar van de glorieuse maget Maria in het kinderbedde". Het kapitaal bestond uit landerijen in Kralingen.fVermoedelijk zijn door verwantschap deze en de vorige vicarie in dezelfde handen gekomen en is later daartusschen geen onderscheid meer gemaakt. Van Pieter Dircxsz. Hoper weten wij niets anders dan dat hij in 1460 en latere jaren schepen is geweest en in 1485 en 1486 weesmeester. Mr. Ocker Pietersz. Hoper en Pieter Dircxsz. Hoper komen allebei als getuigen voor in den stichtingsbrief van een vicarie op het St. Stevensaltaar in 1479 (zie no. VIII). In 1505 was de vicarie op het altaar van B. Maria in puerperio vacant door het overlijden van Mr. Ocker Pietersz., een der stichters en misschien de eerste vicaris daarvan. Dat wij hier met een familiestichting te doen hebben blijkt ook wel uit de benoeming in 1530 van Jan Cornelisz. Veen alias Hoeper tot vicaris hiervan. Waarschijnlijk is dit dezelfde vicarie als die op 't altaar van Onze Vrouwe in 't kinderbed, waarvan Jan Claesz. Veen 13 Mei 1608 als vicaris geconfirmeerd werd. Uit speciale gratie verkreeg hij dispensatie van de betaling van een derde der inkomsten ten bate 86

van het fonds der gebeneficeerde goederen, waaruitwelblijkt.dat de inkomsten gering waren. 6 Juni 1608 werd Doe Adriaensz,, van Vlaardingen, op presentatie van Machtelt Doend, van Bulgersteyn met dezelfde vicarie begiftigd en sinds dien tijd tot het laatst der 17de eeuw hebben familieleden elkaar deze inkomsten betwist. XII. Een tweede vicarie ter eere van dezelfde heilige vinden wij in 1483 genoemd. Willem Warboutsz. werd toen als vicaris geïnstitueerd in plaats van wijlen Mr. Anthonis Woutersz. Bij zijn dood in 1538 wordt gesproken van het altaar van O. L. V. De abt van de St. Paulusabdij te Utrecht blijkt hiervan de collator te zijn in 1483 en 1559. XIII. Het echtpaar Wolbrant Bartholomeesz. en Geertruyd Boudewijnsz. vermeerderde 30 Juni 1483 het aantal vicarieën met die op het St. Bartholomeusaltaar ter eere van de H. Maagd en St. Erasmus. Als eersten vicaris benoemde Wolbrant zijn kleinzoon Olivier Henricxsz., priester. Omtrent patronaatschap en vicarissen schijnen de gewone bepalingen van bloedverwantschap gegolden te hebben, en Wolbrant Bartholomeesz. van der Aa en Geertruyd Boudewijnsz. Fyck van Hove zullen wel in familiebetrekking gestaan hebben tot Boudewijn Adriaensz., die in 1486 Olivier Henricxsz. opvolgde; hij was toen nog klerk en dit was zijn eerste kerkelijke bediening. Waarschijnlijk was hij een zoon van Adriaen, broeder van Geertruyd. De families Van der Aa en Fyck van Hove behooren tot de Rotterdamsche regeeringsgeslachten. Wolbrant Bartholomeesz. was o.a. burgemeester in 1485, Boudijn Fyck van Hove van 1427 1439 en in 1443. In de 17de eeuw vinden wij het jus patronatus in de familie Wittert. De goederen bestonden uit 6Vo morgen land in Crimpen, huis- en landrenten. XIV. Waarschijnlijk zullen wij tot de familievicarieën ook mogen rekenen de vicarie ter eere van St. Trinitas, de H. Maagd en St. Jeronimus gesticht op het St. Adelbertus of Aubertusaltaar. In 1485 werd na den dood van den eersten vicaris daarvan Adriaan Jacob Pietersz. Nachtegael, Cornells Pietersz. Nachtegael daarmee begiftigd en deze werd in 1502 opgevolgd door Dirck Jacobsz. Nachtegael. De opvolging van drie leden derzelfde familie zal zeker niet toevallig zijn. Van de vicarie zelf is ons verder niets bekend. De inkomsten zullen wel uit landerijen bestaan 87

hebben; Arnoldus Pijn, die in 1531 na Dirck Jacobsz.? dood als vicaris geïnstitueerd werd, behoefde voor deze plechtigheid maar heel weinig te betalen, wegens inundatie der landerijen. Het geslacht Nachtegael komt sinds 1336 voor in Rotterdamsche geschiedbronnen; sinds 1353 treffen wij leden daarvan aan in de regeering ; van 1420-1434 zijn zij beleend geweest met het slot Bulgersteyn. Jacob Pietersz. Nachtegael was o.a. burgemeester in 1476, Pieter Pietersz. Nachtegael schepen in 1467 en 1476. In het laatst der 15<*e en het begin der 16de eeuw vinden wij onder hen vele geestelijken. Bovengenoemde Cornelis Pietersz. was in 1483 vicaris aan het St. Pietersaltaar; Hugo Nachtegael, in 1504/5 deken van Schieland, overleed vóór 1508. Misschien is Mr. Joost Nachtegael, vicerureit en sangmeester" d.w.z. priesterbehoorende tot het college der memorisheeren en hoofd vermoedelijk van het kinderkoor ± 1550-1557, ook van de maagschap geweest. XV. Den 15den Juni 1640 confirmeerden de Staten van Holland en Westfriesland de benoeming van Gerrit van Hoogeveen tot vicaris van een vicarie of beneficie oudtijds gesticht op het St. Jan Baptista- en andere altaren door Willem Bisschop en Emmeken Jacobsd. van der Duyn. Patroon was in 1637 Adriaen Gerritsz. van Hoogeveen, die toen zijn zoon met de inkomsten begunstigd had, welke volgens den genoemden Gerrit Adriaensz. altoes beseten en gepossideert waren geweest tot onderhoudinge van de schamele vrunden (n.1. leden) uuyt den voorn, geslachte sedert den jare 1596". De landerijen daartoe behoorende, twee morgen land in den Spaanschen polder onder Beukelsdijk, zijn in 1642 verkocht en de patroons blijken toen tevens als possesseurs te zijn opgetreden. Willem Pietersz. Bisschop heeft van 1484 tot 1520 in de Rotterdamsche regeering gezeten, zijn vrouw was misschien een dochter van Jacob Evertsz. van der Duyn, die van 1526-1534 vroedschap was. Wolfert Willemsz., sinds 1485 de derde vicaris van de vicarie op het altaar van St. Johannes Baptista, deed in 1490 wegens huwelijk afstand. Willem en Wolfert zijn allebei gewone namen bij de Van der Duyns; hij werd opgevolgd door Tiebout van der Duyn. Misschien mogen wij de stichting dus stellen vóór 1485, op welk jaar de dood van een vicaris aan dit altaar gemeld wordt. De lijst der vicarissen loopt door tot 1532. XVI. Zooals wij hierboven zagen beriep Gerrit van Hoogeveen zich voor zijn recht op de stichting door zijn voorouders Willem 88

Bisschop en Emmeken Jacobsd. van der Duyn van meer vicarieën dan die op het St. Johannes Baptista-altaar. Een andere meen ik gevonden te hebben in de vicarie op het altaar van St. Johannes den Evangelist. Van 1524 tot 1579 zijn de vicarissen daarvan bekend, o.a. van 1538-1550 Gerard Melisz., van 1550 tot 1564 Willem Melisz. Biscop, van 1564-1567 Alexander Gerritsz., daarna Albert Gerritsz., terwijl omstreeks 1579 Mr. Gerrit Melisz. (Hoogeveen), vader van Albert Gerritsz., collator was. Al deze vicarissen zullen tot de familie Bisschop of Hoogeveen behoord hebben. Jammer, dat er verder van deze vicarie niets bekend is. In 1564 wordt gesproken van een vicarie op het altaar van de H. Maagd. XVII. Mr. Jacob Jacobsz. Mercator, die voorkomt als pastoor van Hillegersberg, als deken van Schieland en als priester-notaris, stichtte 16 Dec. 1497 een vicarie op het St. Nicolaasaltaar. De bediening en inkomsten behield hij voor zich zelf tot zijn dood in 1502/3. Het kapitaal bestond uit 3*/., morgen land gelegen buiten het Hofpoortje in den polder Blommersdijk. St. Nicolaas was de beschermheilige der kramers of kooplieden en blijkens zijn naam Mercator (= koopman) zal de stichter zelf wel uit een kramersfamilie afkomstig zijn. Bij het ontbreken van den stichtingsbrief valt niet te zeggen, of er iets omtrent patroons of vicarissen bepaald was. In de 17de eeuw werd het jus patronatus ook van deze vicarie uitgeoefend door de familie Wittert. Als een eigenaardigheid vermeld ik, dat in de 19de eeuw meermalen een R. K. priester met de inkomsten is begiftigd. De inkomsten waren voornamelijk bestaande in huisrenten. Een andere vicarie op hetzelfde altaar werd 2 Febr. 1640 aangebracht, waaraan ruim 3 morgen land in Blommersdijk behoorden. XVIII. Geertruyd Jacobsd., de tweede vrouw van Doe Jansz. van der Sluys gevoelde zich gedrongen 23 Maart 1500 het St. Eligiusaltaar te verrijken met een vicarie ter eere van de H. Maagd, St. Jozef en St. Geertruida. Tot onderhoud daarvan bestemde ze landerijen in Katendrecht, Charlois, IJsselmonde en de Wiel en bepaalde, dat de eerste vicaris zou zijn haar neef Lenert Pieter Claesz. die goudsmitssoen, klerk. De dienst zou bestaan uit drie missen per week, n.1. eene mis van die heylige drievoudigheit, een van dat waerdiche sacrament ende een van onse gloriose moeder ende maecht Maria"; bovendien was aan iedere mis een Vigilie verbonden en daarna het lezen van een Miserere 89

mei Deus op het graf van Pieter Claesz. den goudsmid bij het St. Eligiusaltaar. Na haar dood zou de collatie komen, eerst aan den oudste van Pieter Claesz. kinderen en zoo verder, totdat die generatie was uitgestorven, waarna het St. Eloysgilde patroon of collator zou worden; de vicarissen zouden zoo mogelijk uit het geslacht van de stichtster moeten zijn, moesten priester of klerk zijn, doch in het laatste geval na 1 of 1 */j jaar tot priester gewijd worden; liefst een arm priester, die heel weinig inkomen had, mocht met dit inkomen gelukkig gemaakt worden. Pieter Claesz. schijnt omstreeks 1458 zich te Rotterdam gevestigd te hebben en dus overleden te zijn vóór 1500. Misschien is hij hoofdman geweest van het St. Eloysgilde en was daarom aan zijn graf een eereplaats toegewezen. Hij was een zoon van Geertruyds broeder, Claes Jacobsz. In 1582 stonden de hoofdlieden van het St. Eloysgilde de inkomsten af aan het weeshuis te Rotterdam, maar daartegen kwamen de bloedverwanten der stichtster open deze gift werd dus van hoogerhand nietig verklaard. Hoewel de patroon geen familielid behoefde te zijn, is de stichting geheel familiefonds geworden. Na de opheffing der gilden is het jus patronatus ook aan de familie getrokken en na 1818 heeft geen confirmatie meer plaats gehad. Nog een andere vicarie van St. Eloy werd te Delft aangebracht 6 Maart 1579. De laatste possesseur daarvan was geweest heer Jan Willemsz., die, zooals wij weten in 1567 stierf. De bediening bestond uit 3 missen 's weeks en als goederen waren daaraan verbonden ruim 5 morgen land in Smeetsland. XIX. Den 9den Maart 1504 stichtte dezelfde een eeuwigdurende vicarie op het St. Maria Magdalena-altaar in de kapel van vrouwe Gilles van Spangen, dochter van Jan van der Leek, ambachtsvrouwe van Kralingen, die op datzelfde altaar ook reeds een vicarie gesticht had ter eere van God Almachtig, de H. Maagd, St. Sebastiaan, St. Anthonius, St. Gillis, St. Barber, St. Katrijn ende 11000 maagden. Geertruyd Jacobsd. begiftigde haar vicarie met landerijen in Ouderkerk en huisrenten en benoemde tot vicaris haar neef Jacob Pieter Claesz. goudsmitssoen, priester. De collatie zou na haar dood staan aan de kinderen van Pieter Claesz., daarna aan den bezitter van het huis ende casteeltgen van Honingen", die verplicht was den oudste en naaste uit Geertruyds geslacht tot vicaris te benoemen. Ongeveer dezelfde kerkelijke diensten als 90

bij de vorige vicarie waren voorgeschreven. Een Miserere mei Deus voor Jan van der Leek en zijn naaste vrienden (= verwanten) mocht niet ontbreken in de kapel der Van der Lecks, en het sprenkelen van een druppel wijwater op hun graven. Ook deze vicarie is familiefonds geworden. XX. Katharina Reyersd. weduwe van Cornelis Jansz. van der Wey, begeerende haer tydelijcke goederen in eeuwighe ende d'aertsche in hemelsche te wisselen", besloot ter eere Gods ende saligheyt van haeresiele, mitsgaeders van haereouderen, vrienden ende verdere luden" een vicarie op te richten uyt haer eygen goederen, haer van Godt verleent ende door haren arbeyt ende naerstigheyt vercregen". Zij fundeerde deze eeuwige vicarie op het altaar van St. Joris den Martelaar, ter eere van de Heilige onverdeelde Drievuldigheid, van de onbevlekte Moeder Gods, de Maagd Maria, van St. Anna, haar Moeder en van alle heiligen. Omdat geestelijcke dinghen sonder tijdelijcke niet langhe mooghen bestaen", begiftigde zij haar stichting met 5 morgen land in Overschie en 3 morgen in Beukelsdijk, waarvan de vicaris de inkomsten zou genieten, maar dewijle die proffijt geniet oock moet gevoelen den last, ende dat die niet te lijden is, die 't proffijt nimmermeer en amplecteert, maar den last te draeghen weygert", bepaalde zij, dat de vicaris iedere week drie missen zou bedienen of laten bedienen en de memorie houden van de stichtster, haar ouders, vrienden en weldoeners en na iedere mis een Miserere mei Deus en De profundis lezen op haar graf. Het jus patronatus behield zij levenslang voor zich; daarna zou het komen aan Agatha en Maritgen Hendrixsd. haar nichten, daarna aan de hoofdlieden van het St. Jorisgilde. Tot eersten kapelaan benoemde zij haar broeders zoon Mr. Reynier Henricx van Duyven; latere vicarissen, priesters of klerken, zouden zoo mogelijk van haar geslacht moeten zijn, anders zou de bediening opgedragen moeten worden aan een eerlijk en arm priester of klerk, burger van Rotterdam van eerelicke leven ende loffelicke conversatie". Den 16den October 1621 werd deze vicarie aangebracht. Patroon was toen Goossen Adriaensz. Groenhout, als vicaris werd bevestigd Willem Cornelisz. Groenhout. Jammer, dat wij volstrekt niets kunnen meedeelen omtrent deze energieke vrouw, die waarschijnlijk niet behoord zal hebben tot de grooten der aarde. Haar verwantschap met de latere bezitters uit het geslacht Groenhout 91

is niet aan te toonen. Zelfs is het mogelijk, dat twee vicarieën op hetzelfde altaar later tot één vereenigd zijn, en de oudste der twee aan de familie Groenhout behoorde, Reeds in 1474 toch komt een Goossen, in 1478 een Joris Goossensz. als vicaris van St. Andreas op het St. Jorisaltaar voor, van 1504 1510 Goossen Pietersz., van 1556 1572 Goossen Wolfertsz. De naam Goossen toch is een echte Groenhoutsnaam. Merkwaardig is het ook, dat Reynier van Duyvens institutie tot vicaris niet in de rekeningen van den aartsdiaken van den Dom is opgegeven; wel wordt de vergunning vermeld in 1509, aan een Reynier van Duven gegeven om zijn testament te maken en wordt deze in 1512 en 1513 deken van Schieland genoemd. Vicaris en deken zullen wij toch wel voor denzelfden persoon mogen houden *). XXL Een vicarie op het St. Jeroensaltaar, ter eere van St. Trinitas gesticht door Pieter Adriaensz. Karre en diens moeder Katrijn Pietersd. Karre, heet te dateeren van omstreeks 1539 '40, doch ik meen haar te mogen stellen vóór 1516. Ook hiervan is de fundatiebrief verloren gegaan, zoodat wij van bepalingen omtrent patroon, vicaris en dienst heel weinig weten. Daar de vicarie na de Hervorming familiefonds is geworden, mogen wij wel aannemen, dat de stichters collatie en vicarisschap op de gewone wijze voor hun geslacht hebben gereserveerd. Als bezitters vinden wij in de 17de eeuw leden van de familie Pesseren Van Dongen, die in de vrouwelijke lijn vermaagschapt waren met Pieter Karre. In 1516 had de institutie plaats van Sebastiaen Pietersz. als vicaris aan het altaar van St. Jeroen, in 1520 werd hij opgevolgd door Christiaen Karre; nu is er bijgevoegd eeuwigdurende vicarie ter eere van St. Trinitas". Pieter Karre was vroedschap van 1502 tot zijn dood in 1555. Hij was de eerste uit dit geslacht, die een stedelijk ambt bekleedde en reeder-drapenier van beroep. Eigenlijk zou hij De Vet hebben moeten heeten naar zijn vader Adriaen Jansz. de Vet, doch met den voornaam nam hij den familienaam over van zijn grootvader van moederszijde. Zijn zoon Adriaen noemde zich weer De Vet. De vleugels van een altaarstuk, dat eens de St. Jeroenskapel versierde, vertoonen de afbeeldingen van Pieter Adriaensz. Karre en Maria Dircxsd. van Groenewegen met hun nakomelingen, op den eenen vleugel de manne- 1) Van Reyn noemt hem Van Duynen, doch ik meen dit aan verkeerde lezing toe te moeten schrijven. 92

hjke, op den anderen de vrouwelijke leden van deze familie, allen in biddende houding, terwijl de overledenen in witte gewaden zijn voorgesteld *). XXII. Een vicarie op het St. Cosmus en St. Damianusaltaar, ter eere van de H. Maagd en de genoemde heiligen dateert van 21 Dec. 1521 en is gesticht door de hoofdlieden van het barbiersgilde. Zij voldeden hierbij, zooals de stichtingsbrief zegt, aan den uitersten wil van Pieter Jansz., medicinae doctor, die ook tot het gilde behoord zal hebben, want doctoren en chirurgijns vormden met de barbiers één gilde. De inkomsten zouden bestaan uit de opbrengst van landerijen in Voorschoten en uit huisrenten. Het barbiersgilde zou het collatierecht uitoefenen, liefst een gildebroederszoon moeten kiezen als vicaris, in ieder geval een poorterszoon van Rotterdam. Een priester zou de voorkeur genieten boven een klerk en deze laatste verplicht zijn vóór zijn 25ste jaar de priesterwijding te ontvangen. De vicaris zou verder niet vrijwillig afstand mogen doen van zijn prebende noch deze verruilen dan met nadrukkelijk consent van hoofdlieden en gildebroeders; zijn dienst zou bestaan uit het celebreeren van zielmissen voor de overleden gildebroeders en -zusters en voor degenen, die het altaar goedgunstig bedachten. Frederik Jansz., priester, was de eerste vicaris. Den 5den Juni 1534 verbeterde Elizabeth Symonsd., bagijn, deze vicarie nog, door er twee losrentebrieven aan toe te voegen, waarvoor wekelijks een mis bediend moest worden. XXIII. Den 15den April 1522 volgde daarop een vicarie door Mr. Jan Dircxsz., priester, bij testament gesticht op het St. Mariaaltaar, gewoonlijk genoemd het oude gildt", ter eere van God Almachtig, de H. Maagd en den apostel-evangelist Johannes, tot troost van zijn eigen ziel en heil van alle levenden en dooden. Hij begiftigde ze met ongeveer 5 pond Hollandsen 's jaars en stelde als eersten vicaris aan heer Adriaen Laurensz., een zoon van zijn broeder Laurens Dircxsz. De collatie zou blijven aan het naaste bloed van dien broeder tot in den 3den graad en daarna vervallen aan de moeder van het St. Agathaklooster te Rotterdam, bij wie het patronaatschap al in 1556 schijnt berust te hebben. De dienst bestond uit 3 missen per week. Jan Dircxsz. is verder een onbekende voor ons; zijn broeder Laurens Dircxsz. meen ik terug 1) Museum van Oudheden. Cat. n^. 590. 93

te vinden inden zeilmaker van dien naam, die in 1499 en 1509 voorkomt en eigenaar was van een huis in de Molenstraat. Vermoedelijk zijn deze inkomsten geheel opgenomen in het fonds der gebeneficeerde goederen. XXIV. Bij testament legateerde Mr. Cornelis Laurensz. 5 Juli 1532 15 Rijns gulden in losrenten tot het doen van 3 missen per week n.1. Dinsdags, Woensdags en Donderdags op het St. Franciscusaltaar. Bovendien zou de vicaris moeten bidden voor de ziel van den stichter, van zijn ouders, broeder, zuster, vrienden en magen en na de mis op hun graf bidden. Nog legateerde hij aan het St. Franciscusgilde 3 pond grooten Vlaamsch voor licht, was, ornamenten enz. noodig tot het doen der voorgeschreven missen. In 1522 kreeg Cornelis Laurensz., priester, kerkelijke vergunning om bij testament over zijn goederen te beschikken, doch verder is ons van hem niets bekend en van de vicarie niets dan dat daaraan in 1543 en 1544 vicarissen werden aangesteld. In het laatste jaar wordt gesproken van het St. Johannes- en St. Franciscusaltaar. XXV. Wanneer de vicarie op het Heilig Kruisaltaar is gesticht, waarvan in 1588 Gerard Cluyt van Vorenbroeck vicaris was, geconfirmeerd door de Staten van Holland en Westfriesland, is onbekend. Blijkens een brief van bo vengenoemden vicaris hadden zijn voorouders dit beneficium gesticht. Sinds 1516 hebben wij een geregeld doorloopende lijst van vicarissen, doch daaruit is niets op te maken omtrent familierelatie. Het inkomen bestond uit de pacht van 11V2 morgen land in Nieuwerkerk, Wolffoppen en Rubroek en 15 Caroli gulden aan kleine renten. Na de Hervorming is de vicarie familiefonds geworden. XXVI. Den 24sten December 1578 werd bij het geestelijk kantoor te Delft aangebracht de vicarie van St. Christoffel en St. Joosten, gesticht door heer Jacob Silbis Hillebrantsz. en als goederen werden opgegeven 5 morgen land in Hillegersberg in den polder van Ommoorden, genaamd de Hogecamp" en allerlei huis- en landrenten. Jacob Hillebrandsz. bediende de vicarie van St. Christoffel op het St. Joostenaltaar sinds 1501. Waarschijnlijk heeft hij bij testament, zooals vele vicarissen deden, de door hem bediende vicarie bedacht. Zijn aftreden of dood is mij niet bekend. De lijst der vicarissen schijnt de wijzen op meer dan ééne vicarie op dit altaar. XXVII. Ten slotte noem ik nog een vicarie buiten de parochie^ 94

kerk. Daem Jansz. Stoppelmans droeg 8 Febr. 1455 het door hem gestichte St. Jacobsgasthuis in de Lomberdstraat met de kapel en vicarie ter eere van God, de H. Maagd, den apostel Jacob en St. Anna, de moeder van Maria, met alle inkomsten voor eeuwige missen, met het presentatierecht der vicarie en verder met alles, wat er toe behoorde, over aan Jan Willemsz. schout van Rotterdam en diens erfgenamen als onvervreembaar goed. Jan Willemsz. begiftigt daarop de kapel nog met 7 morgen land in Crimpen, 7 morgen in Vrijenban en 4*o schild jaarrente uit de steenbakkerij in het Oost vierendeel. Tot vicaris benoemt hij Willem Gijsbrechtsz., klerk, zijn bloedverwant en bepaalt, dat hetpatronaatrecht na zijn dood zal komen aan Ermtrudis Huge Claesd. zijn vrouw, na haar dood aan hun beider erfgenamen om beurten en bij gebreke daarvan aan den pastoor der parochiekerk; de vicaris zal altijd moeten zijn uit zijn geslacht of uit dat van zijn echtgenoote. Op zijn beurt stond Jan Willemsz. het gasthuis en al wat daarmee verbonden was, ook de benoeming van een priester of klerk aan de vicarie, af aan het St. Jacobsgilde, op voorwaarde, dat de inkomsten nooit verminderd mochten worden. Niet lang bleef dit gilde possesseur; reeds 27 Nov. 1485 gaf het aan het St. Nicolaasgilde en de regenten van het St. Elisabethsgasthuis ten behoeve van arme weduwen alle in 1481 verkregen rechten. In 1486 kreeg de vicaris als inkomsten van het St. Nicolaasgilde 7 hertogelijke Beyerscheflorijnen aan huisrenten. Van 1504 tot 1572 kennen wij de vicarissen. In dat laatste jaar was heer Joris Dircxsz. *), de vicaris gevlucht en volgens Plakkaat van 15 Mei 1575 werden daarop de inkomsten der vicarie gebracht tot het fonds der gebeneficeerde goederen. De oude vrouwen meenden echter aanspraak te mogen maken op het collatierecht en deze renten en zonden bij de Staten een rekest in, waarin zij er ook op wezen, dat in hare omstandigheden de teruggave een levenskwestie was. Het St. Elisabethsgasthuis, later Oudevrouwenhuis is, daar het verzoek is toegestaan, dus erfgenaam geworden der vicarie en dadelijk vrijgesteld van het afdragen van een derdedeel voor de predikantstractementen. Daem Jansz. Stoppelman behoorde tot Rotterdams burgemeesteren in 1422 en 1423; hij was schepen tusschen 1425 en 1454, 1) Waarschijnlijk dezelfde als Joris Dircxsz. van Crimpen, priester, die in 1569 kerkelijke vergunning verkreeg om zijn testament te maken. 95

en schout in 1431 en 1432. Jan Willemsz. was zijn opvolger in het schoutambt, dat hij tot 1475 bekleed heeft; ook was deze burgemeester in 1431, 1432 en 1476. ALPHABETHISCHE LIJST VAN DE ALTAREN EN VICARIEËN IN DE ST. LAURENSKERK TE ROTTERDAM. Hoogaltaar, 8 Sept. 1472 gewijd aan St. Laurens en St. Maria Magdalena, vicarie in 1532 genoemd. St. Andries-altaar, vicarie B. Maria et St. Georgii super Altare St. Andreae apost., sinds 1479 genoemd. In 1556 worden twee vicarieën opgegeven. St. Anthonis-altaar, vicarie St. Bartholomei ad altare St. Anthonii in 1435 gesticht. Zie: V. St. Aubertus-altaar. In 1437 gesticht door de bakkers ter eere van St. Aubaert, St. Bartelmees, B. Maria en St. Apollonia, vicarie ter eere van St. Trinitas, B. Maria en St. Jeronimus, sinds 1485 genoemd. Zie: XIV. St. Barbara-altaar, gesticht m 1493*. St. Bartholomeus-altaar, vicarie ter eere van St. Erasmus in 1483 gesticht. Zie: XIIL St. Bonaventura-altaar, gesticht in 1496*. St. Brigitta-altaar, gesticht in 1494, door Alida van Hemert. St. Catharina-altaar, gesticht in 1496*. St. Clara-altaar, gesticht in 1494*. St. Cosmus en Damianus-altaar, in 1491 gesticht ter eere van B. Maria, St. Cosmus, Damianus, Panthaleon en Rochus, vicarie gesticht in 1521. Zie: XXII. St. Crispijns-altaar, gesticht in 1492*. St. Eligius-altaar, gesticht in 1493 door de vettewariers. St. Eligius-altaar (de groote), gesticht in 1495 door de smeden, vicarie in 1500 gesticht. Zie: XVIII, nog een vicarie 6 Maart 1579 aangebracht te Delft. St. Ewouds-altaar, vicarie komt in 1574 voor. Zie: VI.

St. Franciscus-altaar, gesticht in 1494, vicarie gesticht in 1532. Zie: XXIV. Heilige Geest-altaar, vicarie gesticht in 1407. Zie: II. Heilig Kruis-altaar, vicarie hierop gesticht vóór 1516. Zie: XXV. St. Jacobs-altaar, gewijd aan S. Jacob den Meerdere, God Almachtig en de Heilige Maagd, vicarie gesticht 1366. Zie: I. Blijkens de opvolging der vicarissen zullen hieraan wel meer vicarieën verbonden geweest zijn. St. Jeroens-altaar, vicarie ter eere van St. Maria en St. Andreas, Paulus, Christophorus en Jeroen, sinds 1518 genoemd. vicarie ter eere van St. Trinitas sinds 1516 genoemd. Zie: XXI. Altaar van St. Johannes Baptista, vicarie sinds 1485 genoemd. Zie: XV. Altaar van St. Johannes den Evangelist, vicarie ter eere van O. L. V. en St. Johannes Evangelist gesticht vóór 1485. Zie: XVI. St. Joost-altaar, vicarie sinds 1501 genoemd. Zie: XXVI, waarschijnlijk nog meer vicarieën. St. Joris-altaar, gesticht in 1496 volgens kroniek, vicarie gesticht in 1413. Zie: IV, vicarie gesticht in 1509. Zie: XX. St. Jozef-altaar, door de timmerlieden in 1495 gesticht*. St. Lucas-altaar, gesticht in 1492*. St. Martinus-altaar, gesticht in 1497*. St. Maria-altaar, bijgenaamd het oude gildt of Maria de Oudere, vicarie gesticht in 1522. Zie: XXIII. O. L. V. altaar, vicarie gesticht in 1464. Zie: VII. Altaar van O. L. V. in het kinderbed, vicarie komt voor ± 1505. Zie: XI, 97

vicarie komt sinds 1483 voor. Zie: XII. Altaar van St. Maria Magdalena in de kapel van Van der Leek, bestond reeds in 1419, vicarie vóór 1504 gesticht. Zie: XIX, vicarie in 1504 gesticht. St. Michiels-altaar, twee vicarieën gesticht vóór 1479. Zie: IX en X. St. Nicasius-altaar, vicarie sinds 1511 genoemd. Zie: VII. St. Nicolaas-altaar, gesticht in 1492, vicarie gesticht in 1497. Zie: XVII, waarschijnlijk bestond hierop reeds een vicarie vóór 1497. St. Pieters-altaar, bestond reeds in 1419. St. Rochus-altaar, vicarie komt voor in 1518. St. Sebastiaans-altaar, vicarie komt voor in 1506. St. Stevens-altaar, vicarie genoemd in 1475, ter eere van St. Stephanus, Maria, Blasius en Ursula, vicarie gesticht in 1479, ter eere van St. Stephanus, Jacobus en Georgius. Zie: VIII. St. Theobalds-altaar, vicarie gesticht in 1441. Zie: VI. St. Victors-altaar, gesticht in 1493*. St. Willebrordus-altaar, gesticht in 1497*. Altaar van de 10000 martelaren, vicarie in 1413 gesticht. Zie: III. BRONNEN De volgende bronnen heb ik voor het bewerken van dit stuk gebruikt. 1. Afschrift van de Rekeningen van den officiaal van den Archidiaken van den Dom 1405' 1570, voor zoover zij betrekking hebben op kerken en kapellen in Rotterdam en Schieland. 2. Blaffert van de vicariën, beneficiën en diergelijke gefundeert 98

in de kercken van de steden ende dorpen in HollandtendeWestvrijeslandt, staende soo ter collatie van de Ed. Gr. Mo. Heeren Staten als Particulieren. (Rijksarchief Holland. Geest. Goederen 586). 3. Portefeuille, bevattende verschillende stukken betreffende vicariën, afdeeling Rotterdam. (Ibidem n*\ 592). 4. Register van de confirmatiën ende approbatiën. Beginnende met den jare 1601, ende eindigende den 26sten Maart 1681. (Ibidem, Holland, n'm 767). 5. P. van der Schelling, Aanteikeningen der stad Rotterdam, betreffende kerken, kapellen, outaaren, gilden enz. 6. Jacob Kortebrandt. Beschrijving van Schieland. Dl. III. 7. Rapport over de vicariegoederen in Holland, Gelderland en Overijssel, door W. van Beuningen, 1888. 8. H. F. van Heussen. Historia Episcopatuum Foederati Belgii, 1733. Tom. 1,351-366. en verder de Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam en onuitgegeven Rotterdamsche archiefstukken. Nadat dit artikel reeds gezet was werd nog het volgende gevonden : VII. De broeders van het St. Nicasius-gilde worden in het Register der Leenen van Honingen 16 Febr. 1503 genoemd als eigenaars van een stuk land in Beukelsdijk. Wij zullen hier te doen hebben met eene geestelijke broederschap. XI. Naar alle waarschijnlijkheid is dit dezelfde vicarie, waarvan Doe Arentsz. van Bolversteyn te Vlaardingen in zijn testament, 10 Aug. 1636 voor den notaris Jan Wilsoets te Schiedam verleden, melding maakt. 99