RJ-Uiting 2013-1: Crisisheffing Algemeen Met RJ-Uiting 2013-1 zijn de ontwerp-bepalingen van RJ-Uiting 2012-5 definitief gemaakt, met inachtneming van ontvangen commentaren. De bepalingen van deze RJ-Uiting zijn een gevolg van de op 18 juli 2012 in werking getreden Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013. In deze wet is bepaald dat een aantal belastingwetten met ingang van 1 januari 2013 wordt gewijzigd. Eén van de wijzigingen houdt in dat werkgevers in 2013 een eenmalige crisisheffing moeten betalen van 16% over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking dat zij in 2012 aan een medewerker hebben betaald, voor zover dat loon hoger was dan 150.000. Deze crisisheffing wordt geregeld in een nieuw artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964. Inhoud In het onderdeel Verwerking en presentatie van de crisisheffing in de balans en winst-enverliesrekening wordt uiteengezet dat de crisisheffing in 2012 in de balans moet worden opgenomen als verplichting en tijdsevenredig aan het kalenderjaar 2012 moet worden toegerekend. Ultimo 2012 wordt deze verplichting normaliter in de balans gepresenteerd onder de schulden. In de winst-en-verliesrekening wordt de crisisheffing niet gepresenteerd onder de belastingen over het resultaat. Dit onderdeel leidt niet tot wijziging van bestaande richtlijnen en is zowel van toepassing op grote en middelgrote rechtspersonen als op kleine rechtspersonen. Voorts is RJ 271.6 gewijzigd. De wijziging houdt in dat het bedrag van de crisisheffing dat in het boekjaar ten laste van de rechtspersoon is gekomen en betrekking heeft op huidige en voormalige bestuurders en commissarissen, afzonderlijk vermeld dient te worden voor de gezamenlijke bestuurders en voor de gezamenlijke commissarissen. Althans, indien vermelding krachtens artikel 2:383 lid 1 of 383c BW dient plaats te vinden. 1
Hoewel in enkele commentaren is betoogd dat de crisisheffing tot de bezoldiging zelf gerekend moet worden, is het niet verplicht om dat te doen. Er zijn namelijk ook argumenten om dat niet te doen. Alles afwegende is de Raad voor de Jaarverslaggeving tot de conclusie gekomen dat rechtspersonen zelf de afweging moeten maken om de crisisheffing al dan niet tot de bezoldiging te rekenen. Ingangsdatum Deze RJ-Uiting is van toepassing op boekjaren waarin de periode van 18 juli 2012 tot en met 31 december 2012 valt, alsmede op boekjaren waarin een deel van die periode valt. De wijziging van RJ 271.6 zal vervallen voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013. Amsterdam, 7 januari 2013 2
Algemeen Op 18 juli 2012 is de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 in werking getreden. In deze wet is bepaald dat een aantal belastingwetten met ingang van 1 januari 2013 wordt gewijzigd. Eén van de wijzigingen houdt in dat werkgevers in 2013 een eenmalige crisisheffing moeten betalen van 16% over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking dat zij in 2012 aan een medewerker hebben betaald, voor zover dat loon hoger was dan 150.000. Deze crisisheffing wordt geregeld in een nieuw artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964. In de bijlage bij deze Uiting is de relevante wettekst opgenomen alsmede enige achtergrondinformatie. Verwerking en presentatie van de crisisheffing in de balans en winst-en-verliesrekening Op grond van de bepalingen van RJ 115.105 respectievelijk RJk A2.101 en 103, RJ 252.201 respectievelijk RJk B10.105 en RJ 254.111 respectievelijk RJk B9.101, moet op elke balansdatum na 18 juli 2012 een verplichting worden opgenomen voor het uit hoofde van de crisisheffing verschuldigde bedrag, tot het moment dat de crisisheffing is voldaan. De heffing moet tijdsevenredig worden verwerkt naar rato van het genoten loon (en dus niet pas in de maanden nadat het loon cumulatief boven 150.000 uitkomt). Dit betekent dat bij elke balansdatum na 18 juli 2012 een beste schatting moet worden gemaakt van de per balansdatum op te nemen verplichting, rekening houdend met verwachtingen omtrent indiensttreding en uitdiensttreding. Vanaf de balansdatum dat het bedrag van de verplichting vast staat, moet deze als schuld worden gepresenteerd. Normaliter zal dit op 31 december 2012 het geval zijn. Op grond van artikel 2:375 lid 1 BW wordt deze schuld opgenomen onder de Belastingen en premies sociale verzekeringen. De crisisheffing is niet een belasting naar de winst (RJ 272.102 / RJk B15) en mag daarom in de winst-en-verliesrekening niet worden gepresenteerd onder de belastingen over het resultaat. Wel kan sprake zijn van een bijzondere post in de winst-en-verliesrekening (zoals gedefinieerd in RJ 940) die moet worden toegelicht (RJ 270.404). Wijziging Richtlijn 271.6 Personeelsbeloningen Bezoldigingen van bestuurders en commissarissen Toegevoegd is alinea 605a: 605a Indien de rechtspersoon krachtens artikel 2:383 lid 1 of 383c BW de bezoldiging van bestuurders of commissarissen moet vermelden, dient de rechtspersoon daarbij het totale bedrag dat uit hoofde van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 in 3
het boekjaar ten laste van de rechtspersoon is gekomen (met inbegrip van de ten laste van geconsolideerde dochtermaatschappijen gekomen bedragen) - voor zover dat betrekking heeft op bestuurders en commissarissen - afzonderlijk te vermelden. Daarbij dient de rechtspersoon dit bedrag te vermelden voor de gezamenlijke bestuurders en gewezen bestuurders en, afzonderlijk, voor de gezamenlijke commissarissen en gewezen commissarissen. De rechtspersoon mag de bedragen van de crisisheffing die betrekking hebben op bestuurders en commissarissen tot de bezoldiging als bedoeld in artikel 2:383 lid 1 of 383c BW rekenen. De hiervoor bedoelde vermelding geldt ongeacht of deze bedragen al dan niet tot de bezoldiging worden gerekend. Uit de toelichting dient te blijken of deze bedragen al dan niet tot de bezoldiging zijn gerekend. 4
Bijlage Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013) ARTIKEL II De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:.. Na artikel 32bc wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 32bd: 1. In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt loon uit tegenwoordige dienstbetrekking waarover in het voorafgaande kalenderjaar met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting is geheven, voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als op 31 maart van het kalenderjaar genoten loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 16%, voor zover dat loon in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan 150 000. 2. Voor de toepassing van het eerste lid behoort tevens tot het loon van een werknemer het loon dat die werknemer heeft genoten van een met de inhoudingsplichtige verbonden vennootschap. Het eerste lid vindt in de in de vorige volzin bedoelde gevallen toepassing bij de inhoudingsplichtige die in het voorafgaande kalenderjaar het grootste deel van het loon van de werknemer heeft verstrekt. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen voor de toepassing van het eerste lid als door een inhoudingsplichtige in het voorafgaande kalenderjaar aan een werknemer verstrekt loon in aanmerking wordt genomen. ARTIKEL III In de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt met ingang van 1 januari 2014 artikel 32bd. Achtergrondinformatie inzake de crisisheffing Uitgangspunt voor de heffing is het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking dat de werknemer over 2012 bij de werkgever heeft genoten: als dat loon meer bedraagt dan 150.000, is de werkgever over dat meerdere 16% extra belasting verschuldigd. Die heffing komt naast de reguliere loonheffing die al in 2012 heeft plaatsgevonden. Deze eindheffing komt dus (anders dan een gewone eindheffing) niet in de plaats van de reguliere heffing. De werkgever moet de heffing afdragen in het aangiftetijdvak waarin het op 31 maart 2013 genoten loon valt. Het kabinet heeft gekozen voor het loon over 2012 als grondslag voor deze heffing om die al in 2013 te kunnen realiseren. De werkgever moet de heffing afdragen in het aangiftetijdvak waarin het op 31 maart 2013 genoten loon valt. Bij de beoordeling of het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking over 2012 meer bedraagt dan 150.000, is het genietingstijdstip uit de wet loonbelasting bepalend. Het loon wordt beschouwd te zijn genoten en aan de loonheffing te zijn onderworpen op het tijdstip waarop het betaald of 5
verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel vorderbaar en tevens inbaar wordt. Als het overeengekomen loon geheel of gedeeltelijk op een ongebruikelijk tijdstip zal worden genoten, wordt daar geen rekening mee gehouden. Heeft de werknemer zijn loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in 2012 van meerdere verbonden vennootschappen (in concernverhouding) genoten, dan wordt het loon voor deze crisisheffing bij elkaar geteld. De concernvennootschap/werkgever die in 2012 het grootste deel van het totale loon van de werknemer over dat jaar heeft betaald, moet de 16% heffing afdragen. Deze bepaling voorkomt dat de werknemer zijn in 2012 te ontvangen loon (boven het normbedrag) verknipt en over meerdere concernvennootschappen verdeelt om zo de pseudo-eindheffing geheel of gedeeltelijk te vermijden. Tijdens de parlementaire behandeling is betoogd dat de heffing zelfs verschuldigd is indien de belastingplichtige in 2013 niet meer bestaat (Kamerstukken I, 2011-2012, 33 287, nr. D, blz. 18). Op grond van het voorgaande kan voorts worden opgemaakt dat de heffing is verschuldigd ongeacht of de werknemer in 2013 in dienst is, doch in de wetsgeschiedenis is hier niet expliciet op ingegaan. De grondslag is het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van een werknemer voor het jaar 2012. Als dit lager dan 150.000 uitvalt doordat een werknemer slechts een gedeelte van het jaar gewerkt heeft dan is de werkgever hier geen eindheffing over verschuldigd. 6